Molenzorg
navigatie Mere (Erpe-Mere), Oost-Vlaanderen
Foto van Kruiskoutermolen<br />Jezuïetenmolen<br />Molen Van Der Haegen, Mere (Erpe-Mere), Foto: Wouter Peerlings, 14.10.2007 | Database Belgische molens © Foto: Wouter Peerlings, 14.10.2007

Kruiskoutermolen
Jezuïetenmolen
Molen Van Der Haegen
Schoolstraat
9420 Mere (Erpe-Mere)
Kruiskouter
kadasterperceel C608L
50.913593, 3.971864 (Google Maps)
Gemeente Erpe-Mere
voor 1364 (in Nieuwerkerken) / voor 1632 / 1784 / 1923 (overgebracht uit Nieuwerkerken)
Staakmolen met open voet
Korenmolen
Driezolder-staakmolen
Geklinknageld verbusseld gevlucht, 24,80 m
Drie steenkoppels, drie aswielen
Maalvaardig
M: monument,
28 maart 1956
Eddy De Saedeleer (eddy.desaedeleer@windmolens.be), Johan De Punt, Hans De Schrijver, Jan De Bou, Willy Rottiers
Elke laatste zondg van april tot september, op molendagen, 14-18 u., op afspraak (tel. 053 603425, E. De Saedeleer, 0476 605915, J. De Punt)
50244 (allemolens.nl)

Beschrijving / geschiedenis

De  Kruiskoutermolen (naar zijn huidige ligging) of Jezuïetenmolen (naar zijn periode te Nieuwerkerken) is een houten driezolder-staakmolen in de Schoolstraat. Hij stond tot 1923 in Nieuwerkerken (Aalst).

A. Periode te Nieuwerkerken

De staakmolen werd voor 1364 gebouwd. In dat jaar maakt men in het Renteboek van de Dis van Aalst melding van de Windmolenkouter van Nieuwerkerken: op de wentmolen cout(er)e ter nuwerkerken neven doolaghen... Ook in een renteboek van de abdij van Vorst uit 1384 wordt de molen vermeld.

Tot in 1387 was de molen in het bezit van Jan Vlaedeken en zijn kinderen Jan, Wouter en Willem. De molen werd gehouden van Filips de Stoute, hertog van Bourgondië en graaf van Vlaanderen.

De familie Vlaedeken verkocht de molen en het molenhuis op 20 september 1387 aan Renier de Kimpe. De overdracht gebeurde voor de schepenen van Aalst: Jan de Proest, Gillys vanden Abeele, Heinric van Munte en Jan van Lede.  Koper Jan de Kimpe, gehuwd met Celie van Vaernewijck, kocht al eerder diverse gronden aan in en rond Nieuwerkerken. Zijn leen in Nieuwerkerken hield hij van het grafelijk leenhof ’t Steen van Aalst. Zijn dochter Lisbette (Elisabeth) huwde in 1395 met Steven I van Liedekerke (1357 - ca. 1420).

Hierna volgt onze transcriptie van de verkoopakte: "Wy scepenen van Aelst Jan de Proest Gillys vanden Abeele Heinric van Mu(n)te ende Jan van Lede doen te wetene allen lieden dat Renier de Kimpe heeft ghecocht ende ghecreghen wettelike redenlike ende wel vergouden jeghen Janne Vlaedekene en(de) jeghen Janne Woutren Willeme Jans Vlaedekens wetteghe kindre de moelen en(de) molenstede ter Nieuwerkerken in alder manieren dat so ghestaen ende ghelegen es de welke men houdende es van onsen gheduchte(n) hee(re) den hertoghe van Bourg(ong)nen grave van Vlaendren, ende van des(en) vors(eiden) moelen ende moelenstede, so heeft hem Jan Vlaedeken, Jan Woute(re) ende Willem zyn wetteghe kindre vors(ei)t wettelike ontvut ende onterf, ende Renier de Kimpe vors(ei)t esser wettelike toe comen ende ingheerft bi maninghen vande(n) meiere van Aelst ende by wysdoeme van ons scepenen bovenghen(oemt) ende wasser al wettelike toe ghedaen bi maninghe(n) ende wysdoeme datter toe hoerde ghedaen te sine na sede recht met costume ende usage vander wettelecheyt van Aelst. In kennessen der waerheyt ende ute beeden ende neerensten versoucke van p(ar)tien so hebben wy scepen(en) vorghenoemt dese l(ett)ren gheze-ghelt met onsen vuthanghenden zeghelen int jaer ons hee(re)n doe men screef dertienhondert tachtentich en(de) zevene den twintechsten dach van septembre."

De molen wordt vermeld in de penningkohieren van Haaltert uit 1571.

De molen was lange tijd in het bezit van de opeenvolgde heren van Nieuwerkerken, sinds de 14de eeuw het huis van Gavere met de adellijke familie de Liedekerke, tot deze hem in de 17de eeuw verkochten aan de paters Jezuïeten van Aalst (vandaar de molennaam). Die hadden zich in 1620 in Aalst gevestigd.

In datzelfde jaar 1624 verkregen de jezuïeten van Cornelius De Smedt een buitengoed met vijvers in Nieuwerkerken. Ze lieten de molen in 1632 herbouwen op de plaats van de vernielde molen. De staakijzer van de achtermolen draagt dat jaartal.

De molen werd verpacht aan vele molenaars waarvan er nog verscheidene namen zijn terug te vinden in de balken langs de binnenzijde van de molen.
Ook was het de gewoonte om een jaarschrift aan te brengen bij een belangrijke gebeurtenis.
De molenaar J. De Backer liet in 1766 bij het plaatsen van een tweede ijzerbalk dit feit vereeuwigen door de volgende tekst in de balk te laten aanbrengen.
Doet eLCk U VVerCk, Ik 't Myn --- JD baCker VVoU My aLsoo steLLen.
De hoofdletters zijn Romeinse cijfers en geven, na optelling, per zin het jaartal 1766.

Rond 1773 wordt de geschiedenis van de Jezuietenmolen duidelijker. In dat jaar, onder het bewind van keizerin Maria-Theresia, werd de Jezuietenorde in de Zuidelijke Nederlanden opgeheven. De goederen van de Jezuieten werden aangeslagen en tussen 1774 en 1780 openbaar verkocht. “ Een hofstede met aanhorigheden en molen ter grootte van 1 bunder, 3 dagwanden en 5 roeden “ werd op 4 januari 1780 door Simon Van Landuyt uit Nieuwerkerken aangekocht voor de prijs van 9835 florijnen.¨

De nieuwe eigenaar liet grote herstellingswerken uitvoeren. Het jaartal 1784 op de deksteen van de oosterteerling getuigt hiervan. In tegenstelling tot wat werd geschreven, werd de molen toen niet verplaatst vanuit de overkant van de weg. Op de Ferrariskaart van ca. 1775 zien we de molen op de plek staan tot hij in 1921 werd gesloopt.

De molen bleef van 1790 tot 1921 eigendom van de molenaarsfamilie Van Landuyt.  Molenaar-landbouwer Bernardus Van Landuyt was burgemeester van Nieuwerkerken (1837-1842), hij overleed er op 15 januari 1864.

Bernardus Van Landuyt vroeg in 1855 de toestemming om op het erf van zijn boerderij aan de Molenstraat, perceel C328, een korenstoommolen te mogen bouwen. Op 13 februari van datzelfde jaar gaf het College van Burgemeester en Schepenen advies en tenslotte volgde op 7 april 1855 het akkoord van de Bestendige Deputatie. Het gebouw werd vlakbij de windmolen opgetrokken. Het bestaat nog steeds en werd later nog door Nederlanders verbouwd.

In 1865 volgde zoon Philemon Van Landuyt zijn vader Bernardus op. Hij was gemeenteraadslid en schepen te Nieuwerkerken en stierf er op 4 april 1877. 

Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: Van Landuyt Bernard, molenaar te Nieuwerkerken
- later, erfenis: de erfgenamen (overlijden van Bernard Landuyt)
- 02.06.1864, deling: Van Landuyt-Callebaut Philemon, molenaar te Nieuwerkerken
- 05.05.1877, erfenis: de weduwe en de kinderen (overlijden van Philemon Van Landuyt)
- 02.01.1892, gift: a) Van Landuyt-Vandenbrulle Cyriel (voor 18/25 naakte eigendom), molenaar te Nieuwerkerken, b) Van Landuyt Cécile Elisa (voor 7/25 naakte eigendom), eigenares te Nieuwerkerken en c) Van Landuyt-Callebaut Philemon, de weduwe (voor vruchtgebruik), landbouwster te Nieuwerkerken (notaris De Gheest)
- 02.01.1892, ruil: a) Van Landuyt-Vandenbrulle Cyriel (voor naakte eigendom), molenaar te Nieuwerkerken, b) Van Landuyt-Callebaut Philemon, de weduwe (voor vruchtgebruik), landbouwster te Nieuwerkerken
- 09.08.1909, einde vruchtgebruik: Van Landuyt-Vandenbrulle Cyriel, molenaar te Nieuwerkerken (overlijden van de weduwe Callebaut van Philemon Landuyt)

In 1910 werden de houten pestelroeden vervangen door geklinknagelde roeden van het type Verhaeghe uit Ruddervoorde. Op de plaats van het huidige kombuis was een balkon met leuning. De zijwegen en voorweeg hadden een brede houten beplanking, die onderaan recht afgewerkt was. Het materiaal van kap en zijwegen is moeilijker zichtbaar, maar waren vermoedelijk houten leien. De steekbanden waren omkast. Er was ook maar één trapleuning.

B. Periode te Mere

In 1921 werd de molen ontmanteld en voor 40.000 frank verkocht aan Jozef Van der Haegen, geboren in Mere in 1889 en afkomstig uit een landbouwersgezin. In de loop van 1922 werd de molen met 40 karrenvrachten overgebracht naar de nieuwe molensite in Mere, waar hij in 1923 heropgebouwd werd door de eigenaar, die wagenmaker was. Hij werd geholpen door zijn 2 broers en door molenmaker Frans Van de Velde uit Haaltert. Naar schatting werd ongeveer een derde vernieuwd. De constructie bleef evenwel behouden Zo bleef bijvoorbeeld de trekbalkverbinding tussen de hoeksijlen en de stefel- en bovenbalk behouden.

Eigenaars na 1921:
- 1921, opbouw: Van der Haegen-Lievens Jozef Xaveer, landbouwer te Mere
- 04.03.1976, erfenis: de weduwe en de kinderen (overlijden van Jozef Van der Haegen)
- 01.03.1981, erfenis: de kinderen (kinderen: a) Van der Haegen-Poelaert Frans Alfons, te Mere en b) Van der Haegen-Van den Brulle Valère Emile) (overlijden van de weduwe Lievens van Jozef Van der Haegen)
- 09.04.1992, verkoop: Van der Haegen Valère, te Mere (notais Meert)
- 08.09.1994, erfenis: Van der Haegen Valère (die zijn deel behield) en b) de weduwe (voor vruchtgebruik) en de kinderen (voor naakte eigendom) van Van der Haegen-Poelaert Frans Alfons (overlijden van Frans Van der Haegen)
- 21.12.1994, afstand: Van der Haegen Valère, landbouwer te Mere (notaris Meert - "puin van een woonhuis en van een geklasseerde windmolen")
- 1997, onteigening: Gemeente Erpe-Mere

Van 1924 tot 1952 was de molen in bedrijf. Om de molen ook elektrisch te laten malen, werd tegen de windweeg achteraan, links op de steenzolder, een afzonderlijk conisch, gedeeltelijk houten aandrijfwerk voorzien. Via dit supplementaire drijfwerk dreef een op de meelzolder opgestelde elektromotor door middel van drijfriemen de twee achterste steenkoppels aan. Daartoe diende de molenaar enkel de riemen te leggen op de houten riemschijven waarmee de staakijzers van beide koppels onder de schijfloop waren uitgerust.

In 1952 brak tijdens een storm de verticaal staande buitenroede af en bleef zij geplooid naast de molenkap hangen. In de daaropvolgende jaren liep de molen verdere stormschade op. De beplanking van voor- & zijwegen is identiek aan de huidige beplanking, eerder smal & voorzien van een profilering onderaan. Voor de restauratie van 1961 waren er ruitvormige leien op windweeg en buik. Ook het kombuis was aanwezig voor 1952. Er was nog steeds maar één trapleuning.

De molen werd als monument beschermd bij koninklijk besluit van 28 maart 1956. Op het einde van de jaren 1950 werd een bestek voor de restauratie opgemaakt, mede onder impuls van de Heemkundige Kring van Mere. In 1961-1962 werden deze werken uitgevoerd door Walter Mariman uit Zele onder toezicht van Marcel Braet uit Sint-Andries. Er werd onder meer een nieuw gelast en verbusseld gevlucht aangebracht. Op 26 augustus 1962 werd de herstelde molen ingehuldigd met een druk bijgewoond molenfeest georganiseerd door de Heemkundige Kring van Mere. Tussen 1962 en 1970 liet de molenaar de molen af en toe draaien, er werd echter noch nauwelijks gemalen. In 1969 werd een dossier voor herstellingswerken goedgekeurd. Dit omvatte onder meer het aanbrengen van verbeteringen aan de wiekenas, de trap en de builmolen, het ontroesten en schilderen van het gevlucht, het leveren van nieuwe zeilen en een grondig nazicht en onderhoud. Molenmaker Alex Meireleire uit Gontrode was kandidaat-uitvoerder, maar de werken werden in 1971 uitgevoerd door de gebroeders Herman en Guido Peel uit Gistel.

In de stormnacht van 12-13 november 1972 ging het gevlucht aan het draaien, niettegenstaande de vang oplag. De gietijzeren insteekaskop brak af voor de schichten en zakte lichtjes door. Het gevlucht kwam tot stilstand toen één van de buitenroeden tegen een teerling vastliep. Door de sterke wrijving was ook brand ontstaan aan het vangwiel, de brandweer van Aalst slaagde er echter in om deze tijdig te blussen. Om verder onheil te voorkomen werden de twee einden van de horizontaal staande binnenroede met 2 kabels aan de staart bevestigd. Onder impuls van de Heemkundige Kring van Mere werd bij de Rijksdienst voor Monumenten en Landschapszorg aangedrongen op een restauratie. De kosten hiervoor zouden ongeveer 837.000 frank. bedragen. Hiervan zouden de gemeente en de eigenaar elk 15% betalen, de overige 70 % zou door de staat betaald worden. In het voorjaar van 1975 werd hiervoor de principiële goedkeuring verleend. Op 4 maart 1976 overleed de molenaar en eigenaar Jozef Van der Haegen. Zijn zonen Valère en Frans Van der Haegen erfden de molen, maar geraakten het onderling oneens.

In 1976 werden de restauratiewerken aanbesteed en toegewezen aan de laagste bieder, de firma Peel uit Gistel. Maar omwille van onenigheid tussen beide eigenaars werden de werken niet uitgevoerd. Tijdens een storm in januari 1978 werd de molen verder beschadigd. De gebroken molenas werd uit de baansteen gelicht, de askop en het gevlucht kwamen op de kap terecht, die hierdoor zwaar beschadigd werd. Bij een volgende storm sloeg het gevlucht op de grond te pletter. In december van datzelfde jaar wees de gemeentelijke culturele raad van Erpe-Mere op de zorgwekkende toestand van de molen en drong zij aan op restauratie. Na een schrijven van de Rijksdienst voor Monumenten en Landschapszorg, met de mededeling dat niet werd voldaan aan de wettelijke onderhoudsplicht, maakte één van beide eigenaars het achterkeuvelende met beplanking dicht.

In de jaren 1980 dienden de eigenaars een verkavelingsaanvraag in voor het terrein waarop de molen en het verkrotte molenaarshuis zich bevonden. Het gemeentebestuur weigerde de vergunning af te leveren. In de periode 1990 – 1997 verwaarloosden de eigenaars de molen verder, ondanks herhaaldelijke aanmaningen. In 1991 werd het gat in de kap gedicht door vrijwillig molenaars, buiten weten om van de eigenaars. De toegang tot de molensite werd hen nadien door de eigenaar verboden.

Intussen groeide in de gemeente het idee om de molen aan te kopen. De eigenaars hadden echter niet de intentie om de molen aan de gemeente te verkopen, maar wel om de grond als dure bouwgrond te verkopen. In 1991 werd de omgeving van de molen op de voorontwerplijst van voor bescherming vatbare dorpsgezichten geplaatst. Dit zou echter niet gevolgd worden door een plaatsing op de ontwerplijst. Omwille van de hoge vraagprijs voor de grond rond de molen, werd in 1993 overwogen om alleen de molen aan te kopen en deze te verplaatsen naar het gemeentelijk domein Steenberg. Deze inplantingsplaats bood voldoende windvang, de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen gaf een principiële goedkeuring. Frans Van der Haegen overleed op 8 september 1994, waarmee tevens een einde kwam aan de toestand van onverdeeldheid. Voor zijn overlijden werd een overeenkomst tussen beide broers getekend, waarbij Valère als toekomstige eigenaar werd aangeduid. Maar ook hij toonde weinig interesse in de molen en in het voorstel om de molen en een stuk bijhorende grond in erfpacht aan een vzw te geven. Deze vzw zou dan de molen laten restaureren en hem openstellen en onderhouden.

In 1997 werden zowel de molen als het terrein onteigend en werd de gemeente eigenaar. In 2000 werden met een onderhoudspremie de meest dringende werkzaamheden uitgevoerd, zoals het uithalen van as en wielen, het aanbrengen van een nooddak, het uitvoeren van een preventieve en curatieve houtbehandeling en het plaatsen van een afsluiting rond het terrein. Deze werken werden uitgevoerd door 't Gebinte Molenbouw uit Erpe-Mere. Een maalvaardige restauratie werd voorbereid, onder leiding van ir.-arch. Sabine Okkerse uit Horebeke.

Op 30 september 2004 werd de molen gedemonteerd en vervoerd naar het atelier van Molenbouw Thomaes in Beveren-Roeselare. Er werd geoordeeld dat een nieuwe staak moest gemaakt worden. Het was niet eenvoudig daartoe een geschikte eikenboom te vinden: de staak is 8,5 meter lang, met een omtrek van 2,50 meter. Op 10 april 2006 's avonds werden de molenkast, de roeden en de kap vervoerd vanuit het atelier naar Mere. De volledige montage (kast en roeden) gebeurde op 29 april. Op 3 juni 2006 werd de Kruiskoutermolen officieel ingehuldigd.

De staakmolen is van het zeldzame type driezolder. Vele inscripties staan in de balken gesneden. Op een staakijzer staat 1632 en een ijzerbalk bevat de tekst "Doet Elck U werck, ick 't myne, J. De Backer wou mij alsoo stellen". Deze tekst verwijst naar 1768 (en niet naar 1771, zoals eerder gedacht). De molen heeft drie koppels maalstenen aangedreven door drie kamwielen op de molenas. Vroeger was de molen uitgerust met een steekstaart.

In het terrein rond de molen, dat via een lange onteigenings- en aankoopprocedure verworven is door de gemeente Erpe-Mere, wordt de oprichting van een educatief centrum voorzien.

Op 1 juni 2015 startte ’t Gebinte Molenbouw uit Erpe-Mere, de firma van Merenaar en molenaar Johan De Punt, met de de nodige onderhoudsworden om weer maalvaardig worden. Er werden zowel binnenin als aan de buitenkant werken uitgevoerd. De gemeente Erpe-Mere betaalde hiervoor ongeveer 98.000 euro maar kon rekenen op een subsidie van de Vlaamse overheid van 58.000 euro.

Lieven DENEWET, Johan DE PUNT, Sabine OKKERSE

Aanvullende informatie

STRUCTUUR EN TERMINOLOGIE VAN DE WINDMOLEN TE NIEUWERKERKEN BIJAALST IN DE 17e EEUW door Dr. Luc Goeminne (Zulte).

Inleiding

We geven hier een gedetailleerde analyse van een prijsschatting van het staande en draaiende werk van de dorpsmolen van Nieuwerkerken bij Aalst in 1632 (1) (2). Nieuwerkerken is een klein dorp op 3 km ten Z.W. van Aalst. In de archiefbronnen is Nieuwerkerken bij Aalst niet geattesteerd vóór 1226 (3). Er bestaat zelfs geen enkele middelnederlandse oorkonde met betrekking tot Nieuwerkerken vóór 1300 (4). Nieuwerkerken maakte reeds in de 14e eeuw deel uit van de bezittingen van het huis van Gavere, heren van Liedekerke, tot deze heerlijkheid in 1690 verkocht werd aan K.F. Peeters, heer van Westergem en lid van de Raad van Vlaanderen te Gent (5), (6). De heerlijkheid Nieuwerkerken was nauw verbonden met het stadsbestuur van Aalst. Tot 1671 waren de dorpsheren eigenaar van de enige graanwindmolen in het dorp.

De houten korenwindmolen

De enige dorpsmolen van Nieuwerkerken stond aan de zuidkant van de Molenstraat, aan de hoek met de molenweg, op het Kleinmolenveld, ongeveer 300 meter ten Z.W. van het dorpscentrum. (Sectie C n° 328 art. 574) (7), (8). Het bouwjaar van deze molen is niet bekend.

Nieuwerkerken had echter reeds een windmolen in 1572 (9). In de 16e eeuw telde men jn het dorp ook 3 belangrijke pachthoven: het Goet te Regelsbrugghe, het Hof van Audenbrouc, en het pachtgoed van het hospitaal te Aalst. Als kleine waterlopen in de gemeente zijn de Hoezebeek, de Kleine Beek en de Pijpenbeek bekend. Nieuwerkerken schijnt evenwel nooit een watermolen te hebben gehad. In 1671 wordt de windmolen met de bijhorende hofstede door de Jezuïeten van Aalst aangekocht van Antoine de Liedekerke. Waarschijnlijk was Joannes van Landuyt rond 1750-1770 molenaar op de molen van de Jezuïeten die in 1764 volledig vernieuwd werd (10).

Onder Keizer Jozef (11) werd de Jezuïetenorde opgeheven en de eigendommen werden aangeslagen en openbaar verkocht. De verkoop van de windmolen met afhankelijkheden, op 1 bunder en 3 Dagwand (ongeweer 1,6 ha) op Nieuwerkerken greep plaats op 4 januari 1780, voor de prijs van 9.835 gulden. Van 1840 tot 1922 behoorde hij toe aan dezelfde muldersfamilie van Landuyt (11). In 1922 werd de molen uiteen genomen en naar Mere overgebracht, waar hij herbouwd werd, door Jozef Van derHaegen. In 1957 verdween de molen definitief door afbraak. Op de tremel stond het jaartal 1717, op één van de klauwijzers 1682. Het was een eenvoudige open staakmolen zonder kombuizen en met scherp zadeldak.

Demografische en economische aspecten

Nieuwerkerken heeft een oppervlakte van 729 ha. Effen bodem. Klei- en zandgronden. Hoofdzakelijk landbouwgemeente tijdens het Ancien Régime. Rond 1570 telde de gemeente ongeveer 800 inwoners, rond 1630, 900 inwoners. In 1791 had men reeds 1850 inwoners. In 1816, 1909 inwoners (12). In 1856 telde men 2359 inwoners in 462 woningen.

In 1707 had het dorp een graanareaal van 288 bunder (ongeveer 430 ha) d.i. 60 %.van de totale dorpsoppervlakte. In 1856 bedroeg het landbouwland 645 ha d.i. 88 % van de oppervlakte van de gemeente. Men had toen nog 65 ha weiden en 6 ha bos. In de 18e eeuw telde men hier dus 1 graanwindmolen (met 1 steenkoppel) voor ongeveer 1500 inwoners, en 430 ha graanareaal. In de 19e eeuw had men 1 graanwindmolen (met 2 steenkoppels?) voor ongeveer 2000 inwoners en 650 ha graanareaal. Het ketsgebied van de molen is onbekend gebleven en kwam wellicht niet volledig overeen met de dorpsoppervlakte. In de onmiddellijke buurt van Nieuwerkerken werden immers in de 18e eeuw nog andere molens gebouwd, doch niet op het eigenlijk grondgebied van de gemeente. In september 1758 werd in opdracht van Pieter Mertens van Aalst een nieuwe molen gebouwd op Sissegem te Aalst (nu Sissegemlaan). In 1761 bouwde Andries Coppens een nieuwe molen, genoemd de Groenen Kerselaar, op de kouter te Haaltert.

Productie van de molen.

In 1630 bedroeg de rogge-opbrengst in het land van Aalst 1684 liter per ha d.i. 1027 kg per ha (12). Immers 1 hl rogge weegt ongeveer 61 kg. Veronderstellen we uit het voorgaande, in 1630, een graanareaal van 400 ha, dat volledig door de dorpsmolen zou vermalen zijn, dan komen we tot een graanproduktie voor de molen van 410.000 kg. In ons land staat de wind slechts 4.500 uren per jaar sterk genoeg om molenwieken te doen draaien. Een vol jaar telt 8.760 uren. In de veronderstelling dat niet aan nachtmalen werd gedaan, komt dit overeen met 194 dagen met voldoende wind. De kerk verbood in het algemeen het malen op zondagen en feestdagen. Dit vermindert het aantal mogelijke werkdagen van de molenaar tot ongeveer 164 per jaar.

De berekende mogelijke dagproductie van de molen te Nieuwerkerken was dus 410.000: 164 of 2.500 kg, dit in de veronderstelling dat geen granen voor export, noch voor brouwerijen en stokerijen werden afgevoerd {gesloten dorpseconomie). Gerekend aan een gemiddelde dagtaak van 8 uren van de molenaar bekomt men een berekende uurproduktie van iets meer dan 300 kg. Deze waarde komt inderdaad overeen met de waarden bekomen per steenkoppel op onze Hartemeersmolen te Poeke, tijdens proefnemingen in 1980.

Wijze van uitgave en bewerking

De prezij of prijsschatting bevat ongeveer 73 molentermen. In de tekst geven we een bondige en schematische transcriptie in het modern nederlands. Dit geeft een beter inzicht in de molenschatting. In bijlage I geven we de oorspronkelijke tekstuitgave van de prezij en in bijlage II het woordglossarium met bondige verklaring van elk molenonderdeel waar nodig. Sommige molenschattingen bevatten enkel de prijsopgave van het draaiende werk, andere schattingen omvatten ook het staande werk, zoals het gebinte of molenvoet met teerlingen, staak, steekbanden en zetel, alsook het molenkot.

Technische uitrusting

Uit de prijsschatting van 1632 blijkt dat de plaatsmolen een eenvoudige open staakmolen was. Een korenwindmolen met één steenkoppel in de achtermolen rechtstreeks aangedreven door het vangwiel. De lengte van het gevlucht en de diameter van de stenen worden spijtig genoeg niet aangegeven. De loper was 8 1/4 duim of 20,8 cm dik. De ligger was sterk versleten en nog slechts 2 duim of 5,0 cm dik.

Prijsschatting van de staakmolen te Nieuwerkerken bij Aalst in 1632.

Schetsmatig overzicht in genormaliseerde spelling.

Gebinte of molenvoet
Onderplaat met 4 steekbanden en blokken
Bovenplaat met 4 steekbanden en blokken
Staak met zetel en toebehoorten

Voeghouten met beide haalbouten, bandensleutels, vingelingen en kalf

Staart
- Staart, steenhangel, toebehoorten en ijzerwerk

Molenkot
Steenbalk met beide manen 2 ijzeren bouten door de steenbalk en 1 ijzeren bout aan de staak 9P

9P 14 P 3 S 4 d

6 P 8 S
3 P 17 S
11 P 3 S
13 S 4 d

- Meelzolder met ribben
- Steenzolder , met ribben en kleine trap Maalgang en Lichtwerk
- Lichtbalk, steenbed, ringhout, lichte, ijzerwerk en toebehoorten

Kap
Kap, 2 daklijsten, koppelbalk, waangespan, keperbed, schaliën, nagels, kreupelgespan en toebehoorten

Wanden van het molenkot
Aseindeweeg, markenbouten, sleutels en vingeling met toebehoorten
Voorweeg, 2 deuren, schutsel, ijzerwerk en toebehoorten

Lange zijde aan de prange, klauwstijlen, hartbanden en schutsel met toebehoorten
Lange zijde aan het steenrecht, met banden en schutsel met toebehoorten

Windpeluw en pinnebalk
- Windpeluw, pinnebalk, ijzerwerk met kenewen, 2 marmerstenen en toebehoorten

Gevlucht
Buitenroede met bouten, 2 lassen, scheden, zomen en toebehoorten
Binnenroede met 3 bouten, 2 lassen, zomen en toebehoorten

Molenas, vang en vangbalk
As met schenen en ijzerwerk

- Kamwiel, met bouten, sleutels en vingelin. gen, prang; vlegelen toebehoorten , . 1

Aandrijfwerk
- Spillegeloop met spillen en 3 bouten met toebehoorten
Steenkoppel - Steenkuip, bel, tremel, graanbak, goot en meelbak met toebehoorten Luiwerk en repen
- Windas met repen, steenreep, ijzerreep, greyhout, luikap en toebehoorten Staakijzer Hals, rijn, spoorpan en staakijzer

lP17S6d 1 P 19 S
2P 6S8d
12P13S8d
13P 3S4d
9 P 6 S
14 P 16 S
14 P 16 S
6P 6S6d
6P13S4d
9 P 10 S
11 P 10 S
6 P 13 S
2P
3P 6S8d
3 P11 S 8 d
10 P 13 S 4 d
278

Molenstenen
- lopende steen, 87 duim dik (20,8 cm)
- liggende steen, 2 duim dik (5,0 cm)

Allerlei
2 bellen, een handboom 1 ijzeren sleutelbout aan de as liggend 1 windas aan het huifel, 2 ijzeren vennekens aan de steenbalk 6 S 8 d

Totaal 208 P gr. 1 S en 2 d of 1248 guldens en 7 stuivers.

De prijsschatting werd verricht in 1632 door Jan Buyle en Gillis Carnon. Hun herkomst wordt niet medegedeeld. In 1632 was de afgaande molenaar Karel de Rijlder. De aankomende pachter Jan Hofman. In 1641 was Lieven Boenbeke de aankomende pachter. 16 P 10 S 2P13S4d 6S6d lP 2S8d

Metrologie
Een duim meet in het Graafschap Aalst 2,52 cm. Een pond groten komt overeen met zes gulden. 1pond is20 schellingen. Een schelling is 12 denieren. 1 hl rogge komt overeen met 61 kg rogge.

Relatieve waarde van de molenonderdelen in 1632.

In 1632 wordt het staande en draaiende werk tesamen op 208 ponden groot geraamd. We geven hieronder de relatieve waarden van de bijzonderste molenonderdelen. De prijs van het ~ebint (teerlingen, kruisplaten, steekbanden) en staak bedroeg bijna 39 pond of 18 % van de totale prijs van de molen. De prijs van het molenkot met steenbalk, windpulrn, ijzerbalk, pinnebalk, marbelstenen en kap bedroeg ongeveer 100 pond of 48 %. De staart en trap waren 4 pond waard of 2 %. Het gevlucht, de molenas, vangwiel en vang kostte ruim 34 pond of 16 %. De maalstoel met volledig aandrijfwerk (schijfloop, klauwijzer), steenkuipen, lichtwerk enz. werd geschat op ruim 18 pond of 7 %. De molenstenen hadden een relatief hoge waarde, ruim 19 pond of 9 %. Doch de ligger was versleten. We vonden analoge verhoudingen bij de windmolen van Zulte in 1667 (13).

Lokalisatie en datering van molentermen

In prijsschattingen worden meestal enkel de namen van de molenschatters, doch niet hun leeftijd en herkomst medegedeeld. De uitgedrukte molentermen worden waarschijnlijk bepaald door de plaatselijke molenaar, in spontane samenspraak met de molenschatters.Als molenschatters werden vaak molenmakers of molenmeesters aangeduid. Molenaars en molenmakers spelen dus samen een belangrijke rol in het ontstaan, de instandhouding en de ontwikkeling van een regionale molenterminologie. De plaatselijke heer als molenbezitter zal wel zelden voldoende vakmanschap bezeten hebben en de plaatselijke klerk die de tekst gedicteerd kreeg, was ook geen molendeskundige, zodat verschrijvingen en zelfs fouten vaak voorkwamen. In de historische woordgeografie van het Vlaamse windmolenbedrijf zijn de molenschattingen van het hoogste belang. De juiste lokalisatie en datering van de molentermen zal echter steeds enigszins onnauwkeurig zijn. Hieraan kan afdoende verholpen worden door de studie van een groot aantal molenschattingen uit éénzelfde streek en voor verschillende tijdstippen. Het synchroon en diachroon onderzoek van de molenterminologie heeft echter pas een aanvang genomen met de studie van Stroop in 1977 (19). We hopen een dergelijk onderzoek binnenkort door te voeren voor de streek tussen Leie en Schelde, tussen 1600 en 1800 (15).

Verklaring van de Molentermen

In het woordglossarium werd voor de verklaring van de molentermen, gebruik gemaakt van de werken van Ronse (16), Bauters (17), Verwijs en Verdam (18), Stallaert (19), Joos (20), De Bo (21) en Cornelissen en Van Hal (22).

(1) R.A. GENT, Raad van Vlaanderen. N° 24.320, anno 1632. Onuitgegeven.
(2) STROOP Jan, Molenaarstermen en Molengeschiedenis. Arnhem. 1979. (Dit werk bevat geen lexicografische molengegevens over Aalst en Nieuwerkerken bij Aalst).
(3) GYSSELING M., Toponymisch Woordenboek, 1960.
(4) GYSSELING M., Corpus van Middelnederlandse Teksten (tot 1300). Reeks 1.:Ambtelijke bescheiden, 1977.
(5) DE POTTER-BROUCKAERT, Geschiedenis van de Gemeenten van OostVlaanderen.
(6) DE SEYN Eug., Geschied- en Aardrijkskundig woordenboek der Belgische Gemeenten. Turnhout 2° deel, p. 980.
(7) ROBBIJNS Luc, Nieuwerkerken, persoonlijke mededeling.
(8) DE SCHRIJVER Freddy, Nieuwerkerken, persoonlijke mededeling.
(9) DE BROUWER Jozef, De molens in het Land van Aalst omstreeks 1575. Oost-Vlaams verbond van de Kringen van Geschiedenis. Voorlichtingsreeks, n° 24, Gent, 1959 p. 19.
(10) DE BROUWER]., De Jezuïeten te Aalst, deel I, p. 194.
(11) Wind- en watermolens in de Provincie Oost- Vlaanderen. Arrondissementen Aalst en Dendermonde, in: Kultureel Jaarboek van de Provincie OostVlaanderen. 1960,3° deel, Gent 1962. Nieuwerkerken p. 70.
(12) DE BROUWER J., Demografis-che evolutie van het Land van Aalst, 15701810. Brussel, 1968, p. 62 en p. 116.
(13) GOEMINNE Luc en VANDEPUTTE Maurits, Structuur en terminologie van de windmolen te Zulte in de 17°eeuw. Jaarboek Geschied- en Heemkundige Kring, Waregem, 8, 1980, p. 141-154.(14) Zie voetnoot n° 2.
(15) GOEMINNE Luc, Windmolen terminologie tussen Leie en Schelde in de 17° en 18° eeuw. In voorbereiding, 1982.
(16) RONSE Alfred, De Windmolens. 1934.179 p.
(17) BAUTERS Paul, Vlaamse Molens. Antwerpen, 1978, 131 p.
(18) VERWIJS en VERDAM, Middelnederlands woordenboek.
(19) STALLAERT, Glossarium. 3 delen. Herdruk 1977.
(20) JOOS Amaat, Waas Idioticon. 1900. Herdruk 1979.
(21) DE BO LL., West-Vlaams Idioticon. 1892. Herdruk 1976.
(22) CORNELISSEN J. en VAN HAL p., Molentermen (Kempen en Antwerpen). In: Tijdschrift voor Geschiedenis en Folklore 1939, p. 181-217. 

BIJLAGE I
Prijsschatting van de korenwindmolen te Nieuwerkerken bij Aalst in,1632.

Prysie vanden coorenwintrneulen staend binnen de prochie van Niewerkercken competeren de de onbejaerde weesen van Mser Charles Philips van Liedekerke, ridder burchgrave van Belle etc.

Inden iersten de onderste plaete met vier bannen ende bloc ken es ghepresen de somme van IX L gr.

Item de opperste plaete met vier bannen ende haer blocken es ghepresen de somme van IX L gr.

Item den staek metten zetel ende voorts zijne toebehoorten es ghepresen de somme van XIII 1., III s, iiii g.

De voechauten met beede de haelhaurien ende de banden sleutels, vinghelingsen ende toebehoorten es ghepresen met haer calf VI I. viii s.

Den steert metten steenen hanghel ende sijn toebehoorten ende yserwerck es ghepresen de somme van III I. x vii S gr.

Item de steenbalck met beede de maenen es ghepresen XI I. iii s gr.

Item twee yseren bauten door den voornoemden steenbalck ende eenen yseren baut aenden staeck tsamen. (Nota hier te cort xxii yseren bauten) XIII s IIJI gr.

Den ondersten sol der met zijn rebben es ghepresen de somme van I Ixvii s vi gr.

Den oppersten solder met zijn. rebben metten cleenen trap es ghepresen de somme van I I xix s. gr.

Het vondel met steene bedde ende rinchaut met licht ende yserwerck ende zijn toebehoorten es ghepresen de somme van II I, vi s, viii gr.

Item de cappe met twee(n) dackleesren, coppelbalck met waenghespan, kepers, bert, schaillen, naeghelen met tereupels ghespan ende voorst syn toebehoorte es ghepresen de somme van XII I, XIII s. VIII gr.

Dassende weech metten marcquen baurten sleutels ende vinghelinek ende voorts sijn toebehoorten es ghepresen de somme van XIII I, iiis iiii gr.

Den voorweech mette twee deuren, schutsel, yserwerck ende voorts sijn toebehoorte(n) es ghepresen de somme van IX I, vi s gr.

Item de langhesijde op de(n) pranghe metten clanstijlen ende hartbannen ende schutsel ende voorts hair toebehoorte es ghepresen de somme van XIIII I xvi s gr.

Item de langhe sijde op steenreght met hair bannen ende schutsel ende voorts hair toebehoorten es ghepresen de somme van XIIII I xvi s gr.

Windpeluw , pennebalck, yserwerck met haer kenewen met twee(n) marbelsteenen ende hair toebehoorten es ghepresen de somme van VIII, VII s, VI gr.

Item de buyten roe met bauten ende twee lasschen scheien ende zoomen ende haer toebehoorte, es ghepresen de som me van VI I xiii s IIII gr.

Item de binnen roe met drye bauten ende twee laschen ende zoomen haer toebehoorte, es ghepresen de somme van IX I, X' s gr.

Item dasse met haer schenen ende yserwerck es ghepresen XI I x s gr. Het camwiel met hair bauten, sleutels ende vinghelen, pranghe vle(u)ghele(n) ende sijn toebehoorte es ghepresen de somme van VIII I xIII s gr.

Item het spillegeloop mette spillen ende drye bauten ende voorts zijn toebehoorte es ghepresen de somme van 11Ib gr.

Item de cuype mette(n) schel, tremel, graenba(e)ck metten meelba(e)ck ende gore ende voorts hair toebehoorten es ghepresen de somme van III I, xi s, viii gr.

Twinthaes mette reepen, steenreep, yserreep, grayhaut, capken ende toebehoorte es ghepresen de somme van 11II, xi s, viii gr.

De hals mette rijne spoorpanne met het staeckijser es ghepresen x I, xiii s, iiii gr.

Den loopenden steen es ghepresen ende bevonden dicke acht duyrnen een quart ten advenante van ii I (een) den duym es XVI I x s gr.

Den liggher es bevonden dicke twee duymen ter advenante van acht guldens den duym es 11I, xiii s, iiii gr.

Drij beien ende handtboom es ghepresen VII s, vi gr.

Item eenen yseren sleutel baut die leyt aende asse ende ghepresen I I II s., VIII gr.

Item een winthaesken vande huyfele ende twee yseren vennekens aen den steenbalck es ghepresen de somme van VI s, VIII gr. (d.i. 208 pond gr., 1 schel·ling en 2 groten).

Summa Ilc viii I, i s ii gr. In guldens im, ii c, xlviii guldens VII st.

Voorts sijn naer dese presye opden meulen bijden mulders(l)egher ghecocht tot behoeve vanden meulen drye hamers met den brie die hij pachter alsoo moet overleveren in weerde van dertich ponden gr.

Op de xxv febr. 1632 soo heeft Jan Buyle prysere der voornoemde heere ende Gillis Carnon dese ieghewoordighe presye ghedaen ende beloven de selvete hauden staen voor goer vast ende van weerden de welcke wort aenveert bij Jan Hofrnan pachter van desen muelen inghevolghe van sijne voorwaerde die hem alsoo bij Franchois Roelants in qualiteyr als ontfanghen wordt overghelevert toorconden es dese bijde voornoemde prijsmeesters onderteeckent ende byden voornoemden Hofrnan, datum als boven ter presentie van Charel de Rylder afgegaen muelder ende pauweIs de Man praeter deser prochie ende was onderteeckent met het marcq van Gilli Karnoy ende Jan Hoffman.
Desen xxvi en maerte 1641 heeft aenveert te volcomen de voornoemde preseye Lieven Boenbeke ieghewoordighen mulder die bij Jan Hofman voornoempt alsoo aeveert was op daete den xxv februarij 1632 ende belooft den voorsereven Boenbeke alsoo over te leveren tsijnen afscheedenis in staere als bijdien hierboven ghespecifiert by hem Boenbeke onderteekent datum als boven ende was onderteeckent Lieven Boenboek filio arents. Accordeert metten voorsereven presye ende notitien daer op staende toorcon, greffier der stede ende lande van Aelst. Overgegheven neffens (?) ghepresen vanden IX april 1634 Gheconsigneert den IX april 1648 bij Frans Roelants.

BIJLAGE II
- Woordglossarium

Deze lijst bevat in alfabetische orde de molentermen in genormaliseerde spelling. Daarna volgt een bondig technisch en historisch kommentaar. Deze prijsschatting bevat in totaal 73 molentermen of onderdelen en enkele benamingen van algemene aard. Talrijke woorden zijn slechts in enkele glossaria of idiotica te vinden.

1. As: horizontale molenas, waarop het vangwiel zit. De as wordt aangedreven door het gevlucht.

2. Aseindeweeg. windweeg, achtergevel van een staakmolen. Dit isde zijde aan de kant van het gevlucht (In Nederland is dit de voorgevel!).

3. Banden: hier schuine stijlen ter versteviging in de zijwegen van het molenkot. Weegbanden. A. Verkorting van steekbanden t.t.z. meesterbanden en okselbanden. B. Schuine stijlen ter versteviging van de wanden of wegen van het molenkot. Weegbanden. Men vindt ze russen de daklijsten, middenlijsten en borstnaald, deurIijsten en hoeklijsten. 4. Bandensleutels: Waarschijnlijk de 4 spiehouten, welke rond de staak passen ter hoogte van de inkavelingen van de kruisplaten. Gewoonlijk spreekt men zonder meer van sleutels. Niet bij Verdam, en ook niet bij Stallaert. Niet bij Ronse. Niet bij De Bo, noch bij Joos. Ook niet bij Cornelissen en Van Hal.

5. Bel: scherphamer, bilhamer, om de stenen te scherpen.

6. Binnenroede: de roede bestaat uit de pestel, doorheen de kop van de molenas, en de beide (roedel-einden of lassen. Men heeft een binnenroede, (dicht) bij de windweeg. De andere roede, die tegen de binnenroede drukt, is de buitenroede.

7. Blokken: kleine dwarse balkjes op de teerlingen, waarop de kruisplaten liggen.

8. Buitenroede: zie binnenroede.

9. Daklijsten: voeghouten, twee zware horizontale balken, die boven de hoeklijsten van de zijwegen liggen. Ze dienen om de windpuim, ijzerbalk en pinnebalk en de kap te dragen. Vermeld bij Stallaert in algemene betekenis van lijst onder het dak. Vermeld bij Joos en bij Cornelissen en Van Hal.

10. Gereihout: grijhout, greinstok. Stok met groeven, die op de tremen ligt, waarop de schoen rust. Met een koord, verstelbaar in de groeven, wordt de graantoevoer geregeld. De oorspronkelijke betekenis van "gherey" is gerief, uitrusting, opstelling enz. Met de term "greihouten" schijnt men soms de tremen zelf te bedoelen. Niet bij Joos, noch bij Cornelissen en Van Hal.

11. Goot: meelgoot, vertikale, houten, vierkante koker waardoor het meel van tussen de molenstenen naar beneden glijdt, om in de zak te worden opgevangen.

12. Graanbak: schuddebak of schoen, onder de grote graanbak of tremel.

13. Haalbouten: bouten in de haalhoofden (drie of vier schijven). Ook soms zware ijzeren lange bouten, om bij middel van een scheers of spie, zware balken aan elkaar te verbinden. Vermoedelijk analoog aan scheersbouten. "Halen" betekent hier ophalen, optrekken of aantrekken. Vgl. haalreep. Hier zware lange ijzeren staaf die de voeghouten verbindt, ter versteviging van het molenkot (?). Niet bij Verdam, noch bij Stallaert. Niet bij Ronse, ook niet bij De Bo, niet bij Joos, noch bij Cornelissen en Van Hal.

14. Hals: a. Rond deel van de molenas, waarop de lemmers of schenen liggen en dat in de halssteen draait. b. Rond deel van de staak, waartegen de berrie en de kalvers aansluiten. c. Rond boveneinde van het klauwijzer dat in de neute past.

15. Handboom: hefboom, koevoet, zware ijzeren staaf met afgeplat en licht gebogen ondereinde om de lopende steen op te lichten, bij middel van een blok hout. Het woord komt niet voor bij Ronse en ook niet bij Stallaert. Het komt ook niet voor bij Verwijs en Verdam in molentechnische betekenis. Ook niet bij Cornelissen en Van Hal.

16. Hartbanden: onduidelijke term. Weegbanden? Vermoedelijk bepaalde balken in de zijwand van het molenkot aan de zijde van de vang. Niet bij Verdam, noch bij Stallaert. Niet bij Joos, noch bij Cornelissen en Van Hal. Niet bij Ronse, noch bij De Bo.

17. Huifel: luikap, leikap, uitstekend houten kap boven de deur in de voorweeg, om de luias en de luireep te beschermen tegen de regen.

18. Ijzerreep. reep die dient om het staakijzer of klauwijzer met het spillegeloop omhoog te trekken als de stenen gescherpt moeten worden. Deze molenterm komt in geen enkel idioticon voor. Ronse, evenals Cornelissen en Van Hal vermelden het woord niet in hun uitgebreide lijst met molentermen. Niet bij Verdam, noch bij Stallaert. Ook niet bij De Bo.

19. Kamwiel: kamrad, vangwiel. Het groot wiel op de molenas, waarop de vang werkt.

20. Kap: dak van de molen.

21. Kapje: luikapje: zie huifel.

22. Keperberd: zolderribben, dakkepers, dakspanten. Dit samengesteld woord komt niet voor bij Verdam, noch bij Stallaert. Ook Ronse vermeldt het niet. Ook niet bij Joos, noch bij Comelissen en Van Hal.

23. Kenewe: a) IJzeren springbeugel aan de pinnebalk boven het einde van de molenas, om het opspringen van de as te beletten. b) IJzeren beugels aan de roeden, om de pestel en roe-einden te verbinen. In deze betekenis vermeld door Joos, p. 335. c) IJzeren beugel om de staart van de molen op te hangen. In Oost-en West-Vlaanderen is de term kenewe in het Waasland, Brabant en Limburg: kelf. Het woord komt niet voor bij Ronse, en ook niet bij Comelissen en Van Hal.

24. Klauwstijlen: bepaalde vertikale balken van het molenkot, in de wand of weeg van de vangzijde. Hier wordt zeker niet het klauwijzer bedoeld. Het woord komt niet voor bij Verdam, noch bij Stallaert. Ook Ronse en De Bo vermelden het niet. Ook niet bij ]005, en bij Comelissen en Van Hal.

25. Kleine trap: kleine steeger, binnentrap in de molen van maalzolder naar steenzolder.

26. Koppelbalk: bepaalde verbindingsbalk in de kap van een staakmolen, vb. steunbalk tussen windpulm en stefel- of tempelbalk. Onduidelijke term. Misschien hetzelfde als brijskoppel. Soms misschien ook steunbalk ter hoogte van de brug van de lui. Hier staat in de tekst: koppelbalk met waangespan (zie aldaar). Stallaert geeft voor koppelbalk: ijzeren stang ter verbinding en bevestiging van 2 muren. Niet bij Joos, noch bij Cornelissen en Van Hal. Niet bij Ronse, noch bij De Bo.

27 Kreupelgespan: gebroken dakvorm aan de windzijde. Het profiel van het dak aan de zijde van het gevlucht is niet rechtlijnig, doch wel "gebroken". Niet bij Verdam, noch bij Stallaert. Niet bij Joos, noch bij Cornelissen en Van Hal. Niet bij Ronse, noch bij De Bo.

28. Kuip: a) Steenkist, ronde houten kist rond het koppel molenstenen. Syn.: steenkuip, rinckhout, ringhout. b) De romp van een (stenen) windmolen. c) Soms ook meelkuip, meelton. of meelkist. d) Soms het houten kot van een staakmolen.

29. Lange zijde aan de prang: achteraanweeg, vangzijde; zijweeg aan de kant van de vangbalk, zijgevel van het molenkot aan de kant "'vande vang. Vermeld bij Joos, p. 47 en bij Cornelissen en Van Hal, p. 182. Niet bij Ronse.

30. Lange zijde aan het sreenrechr: steenrecht, vooraanweeg, zijweeg van het molenkot aan de kant waar de loper wordt gedraaid voor het scherpen van de stenen. Vermeld bij Joos, p. 625. Niet bij Ronse, noch bij Cornelissen en Van Hal.

31. Lassen: Vlaamse term voor roede-einden. De pestel en de las maken samen de roede uit. De las verlengt de pestel, waartegen hij stevig aangeklemd wordt met kelven en bouten. Het woord komt niet voor bij Verwijs en Verdam, die wellaschiser en laschnagels vermeldt. Ook niet bij Stallaert. Niet bij Ronse en bij Cornelissen en Van Hal. Ook niet bij De Bo. Wel bij Joos, p. 389 in deze molentechnische betekenis.

32. Lichte: lichrwerk, pas, heftuig om de loper hoger te brengen of laag te houden om grover of fijner te malen. De lichte bestaat uit 3 voorname delen: de pasbalk of ezel die horizontaal onder de ligger ligt, scharnierend aan één einde; het lichtijzer en de vlegel of hefboom, die op een steunpunt rustend de pasbalk aan één zijóe hoger oflager brengt. Vermeld bij Joos, p. 397 en bij Cornelissen en Van Hal, p. 192.

33. Liggende steen: ligger, onderste vastliggende en onbeweeglijke maalsteen. Hierover draait de loper (zie lopende steen).

34. Lopenden steen: loper, bovenste maalsteen, die tijdens het malen over de liggende steen ronddraait en het graan tot meel verbrijzelt. "Lopen" in de molenterminologie betekent "draaien", d.w.z. in de zin van rond-lopen.

35. Manen: elk'van de ronde ijzeren platte platen die op de nok van de staak rusten, en waarop het molenkot ronddraait. Afgeleid van de ronde vorm van het hemellichaam de maan. Vermeld bij Cornelissen en Van Hal, p. 195. Niet in deze afgeleide molenbetekenis bij Verdam, noch bij Stallaert. Ook niet bij Joos.

36. Marbelsteem zwaar stuk arduin dat op de windpuim ligt. Deze isvan boven rond uitgekapt. In deze ondiepe uitholling draait de hals van de molenas. Ook stuk arduin dat op de pinnebalk ligt. In een diepere ronde uitholling draait de pin van de molenas.

37. Meelbak: kleine bak, onderaan de meelgoot, waarin het gemalen graan valt. De meelbak wordt afgesloten met een schuif. Met nagels wordt de meelzak aangehaakt aan de meelbak.

38. Onderste plaat: onderste kruisplaat. De kruisplaten zijn 2 zware balken, die kruisgewijs op de stenen teerlingen lig: gen en door middel van de banden de molenstaak schragen en vertikaal houden. Men heeft een onderste en bovenste kruisplaat.

39. Onderste zolder: maalzolder, meelzolder onder de steenzolder .

40. Opperste plaat: bovenste plaat, zie onderste plaat.

41. Opperste zolder: steenzolder , boven de meelzolder. Zolder waarop de molenstenen liggen.

42. Pinnebalk. zware horizontale balk aan de voorweeg (deurzijde), waarop de pinnesteen ligt.

43. Prang: vang, vangplank die rond het vangwielloopt. Het ene eind is vast aan de daklijst, het andere einde is bevestigd aan de vangvlegel of vangbalk. Door het zakken van de zware vangbalk wordt de vang als een bandrem om het vangwiel aangespannen, waardoor de molen stilgelegd kan worden. In West-Vlaanderen wordt de term vang gebruikt, in Brabant, Limburg en Antwerpen prang. Oost-Vlaanderen is een overgangsgebied. Prange was ook vroeger de benaming in het Waasland, doch Joos vermeldt het niet.

44. Prysie: prijsschatting, prijsraming van een molen (Fr.: estimation de prix, prisée). Meestal wordt de prijsie enkel van het draaiende molenwerk gedaan, in verband met een méér- of minwaarde, door de afgaande pachter te betalen aan de aankomende pachter.

45. Repen: dikke koorden. Men onderscheidt meerdere repen in een molen. Klauwreep, zakreep (buiten- en binnenreep), steenreep, ijzerreep enz.

46. Ribben: rebben, kleinere balken die de roostering van de 2 molenzolders uitmaken.

47. Rijn: ijzeren kruis, onderaan in de loper bevestigd, dat met een centrale opening op de perekop draait. Het klauwijzer grijpt met zijn klauw in de rijn om de bovenste molensteen of loper te doen ronddraaien.

48. Ringhout: zie kuip, steenkuip.

49. Scheden: geheel van dwarslatten die door de pestels en de einden zitten en waarop de zomen genageld zijn.

50. Schel: bel. Verwittigingsbel als de graanbak bijna ledig is. Verwijs en Verdam vermeldt schelle, als schel, bel, klokje. Niet bij Joos vermeld, wel bij Cornelissen en Van Hal, p. 202.

51. Schenen: al Ijzeren lemmers die longitudinaal op de hals van de houten molenas vastliggen. b) Ijzeren lemmers die vertikaal op de hals aan de bovenkant van de staak vastliggen. cl Ijzeren lemmers die op de vullingsstukken tegen desmeerstijlen liggen. Niet bij Joos, wel bij Cornelissen en Van Hal, p. 201.

52. Spillen: houten staven van een schijfloop of lantaarnwiel. 53. Spillegeloopr spilrad, schijfloop, rondsel, wiel met spillen waarin de kammen van het kamwiel of vangwiel vatten.

54. Spoorpan: panne, ijzeren sporrepot waarin de onderste punt, pin of spoor van de peer draait. Vermeld bij Cornelissen en Van Hal, p. 204.

55. Staak: standaard, vertikale zware eiken boomstam, waarop het molenkot hangt en draaien kan.

56. Staakijzer: klauwijzer, vorkijzer, vertikale ijzeren staaf, waarop bovenaan de schijfloop vastzit, en die onderaan voorzien is van een vork of klauw die in de rijn grijpt en aldus de lopende steen doet draaien. Niet bij Joos. Vermeld in WNT, XV, 20 en bij Cornelissen en Van Hal, p. 204.

57. Staart: zware gebogen eiken balk, naar beneden aflopend, om de molen te kruien of naar de wind te zetten.

58. Steenbalk: zeer zware eiken horizontale balk die op de nok van de staak rust en waarop gans het molenkot draagt.

59. Steenbed: zware roostering met eiken balken in de vloer van de steenzolder. Hierop liggen de molenstenen.

60. Steenhangel: onduidelijke term. Schrijffout voor steunhangeI? In de tekst staat: "den steert metten steenen hanghel". Hangel = haak, hengsel. Hier misschien hangboom of hanghout onderaan de buitentrap. Het samengesteld woord komt niet voor bij Verdam, noch bij Stallaert. Niet bij Ronse, ook niet bij Joos, noch bij Cornelissen en Van Hal.

61. Steenreep: zeer dikke zware reep die gebruikt wordt om de molenstenen bij middel van de traag ronddraaiende molenas op te hijsen om ze te scherpen.

62. Tremel: tremie, tremoulde, graan bak. Een vierkante grote bak in trechtervorm toelopend, boven de molenstenen. In deze bak giet men het graan, dat onderaan neervalt in een kleinere schuddebak of schoen, waarna het in het kropgat van de loper glijdt.

63. Vennenkens: onduidelijke term. In de tekst staat: "een winthaesken van den huyfele ende rwee yseren vennekens äen den steenbalck". Soms windvaan? Niet bij Verdam, noch bij Stallaert. Niet bij Ronse. Niet bij Joos, en ook niet bij Cornelissen en Van Hal.

64. Vingelingen: ijzeren beugels die rond of vierkant kunnen zijn. Ze worden gebruikt om pestel en roede-einde stevig tegen elkaar te klemmen, of andere balken van het molenkot samen te verbinden enz. Verwijs en Verdam vermelden vingerling, vingerlinc als ijzeren ring. Deze molenterm komt niet voor bij Ronse. Wel bij Joos, doch niet meer in molentechnische betekenis. Niet bij Cornelissen en Van Hal.

65. Vlegel: vangbalk. Zware horizontaal opgehangen balk langsheen de rechter daklijst. Scharnierend op een vast punt, spant deze de vang aan, rond het vangwiel, bij het afremmen van het gevlucht. Bij Ronse komt de term niet voor in de betekenis van vangbalk. Ook Verwijs en Verdam en Stallaert vermelden het woord niet in molentermische betekenis. Joos vermeldt vangvlegel, p. 686.

66. Voeghouten: zie daklijsten. De 2 horizontale balken die boven op de hoekstijlen van de zijwegen van het molenkot liggen. Ze dienen om de windpuIm, pinnebalk en de kap te dragen. Verwijs en Verdam, noch Stallaert vermelden het woord niet.

67. Vondel: vonder, kleine balk die dwars op de pasbrug ligt om de hoogte van de sporrepot te regelen. In molentechnische betekenis alleen vermeld door Cornelissen en Van Hal, p. 21.0; en door Amaat Joos, p. 722. Het woord komt niet bij Ronse voor. Oorspronkelijke betekenis: loopplank over een beek, loopbalk, bruggetje.

68. Voorweg: staartzijde van een staakmolen, waar de staart met trap en toegangsdeur zich bevinden. De molenaar komt aan deze zijde in de molen binnen, vandaar het logische voor-weeg (In Nederland is dit de achtergevel!). Niet bij Joos, noch bij Cornelissen en Van Hal.

69. Waangespan: waaigespan, vanegespan. Wellicht onderdeel van de kapstructuur, waar de windwijzer opstaat. Wan: slecht, gebrekkig of waai (?) Gespan: samenstel van balken, waarop het dak rust, dakstoel. Als samengesteld woord niet bij Verwijs en "Verdam, en ook niet bij Stallaert. Niet bij Ronse, niet bij Joos, noch bij Comelissen en Van Hal.

70. Windas, krui-as, winde. Rol met handspaken, bevestigd op het ondereinde van de staart.
Op deze rol loopt een reep die vastligt om een paal op de molenberg, om de molen in de wind te steken of te kruien.

71. Windpeluw: windpuim. Zeer zware balk die boven op de windweeg ligt en waarop de halssteen ligt. Hierin draait de hals van de molenas.

72. Zetel: zwaar eiken balkenraam dat de molenstaak omringt, om het slingeren van het molenkot te verhinderen. Hiertegen schoren de buitenbanden of meesterbanden.

73. Zomen: de lange latten die evenwijdig aan de roedebalk, op de scheden genageld zijn. Men onderscheidt de voorzomen, de binnen zomen en de buitenzome

------------------------------------

 

Jaarlijks aantal asomwentelingen.
2006: 24618
2007: 62989
2009: 94511
2010: 60048
2011:

Intekendatum: 14.07.2003, 11 u., i.p.v. 23.06.2003, 11 u.
Molen: Mere (Erpe-Mere), Kruiskoutermolen - staakmolen met drie zolders
Bouwheer: Gemeente Erpe-Mere
Ontwerper: Ir.-arch. Okkerse Sabine, Horebeke
Opdracht: Restauratiewerken, openbare aanbesteding; o/cat. D23, kl. 3; 450 kalenderdagen
Plaats aanbesteding: Administratief centrum "Steenberg", Oudenaardsesteenweg 458, 9420 Mere
Toewijzing: Thomaes Molenbouw nv, Roeselare

Feestprogramma van de inhuldiging
Ter gelegenheid van de inwerking stelling van de Kruiskoutermolen organiseert het gemeentebestuur van Erpe-Mere op 3 en 4 juni, telkens van 14.00 u. tot 18.00 u, een feestweekend.
Programma:
- Infostandjes/degustaties verzorgd door verenigingen van Erpe-Mere
- Molententoonstelling
- Zendamateurs LARA
- Kindermolen
- Schminkstand
- Ballonnenclown
- Oude ambachten
- Deskundige uitleg molenaars
- Wandeling
- Vandelzwaaiers Flago
- Bezoek molen
- Dixieland Streetband
in samenwerking met volgende verenigingen/personen : Gezinsbond Mere, Streekspiegel, De Heemkundige Kring, Koninklijke Harmonie St. Cecilia Erpe, Wijngilde , Davidsfonds Mere, Radioamateurs Lara, Majoretten Erondegem, postzegelkring Erpa, vzw Levende Molens, KAV Mere en ereschepen Herman Van Wilder.

Archieven

- Stadsarchief Aalst, Oud Archief, nr. 1976. Renteboek van de dis van Aalst, 1351-1365, f° 29 v° (1364).
- Rijksarchief te Vorst / Archives de l'Etat à Forest - I 33 - 7392, Kerkelijke archieven van Brabant (Brussel), nr. 7392. Abdij van Vorst. Renteboek op perkament (1 register) (1384)
- Rijksarchief Kortrijk, 502/1, Familiearchief d’Ennetières, nr. 1390, akte gedateerd 20 september 1387.
- Stadsarchief Gent, Penningkohieren Haaltert (1571), f° 108 r°.
- C. Waldack, "Historia antiqui collegii Alostani saeculo 18° (1730, 1732-1734, 1739, 1754 en 1756-1757) (manuscript in het AVJ te Heverlee)

Werken

Lieven Denewet, "Erpe-Mere: de grootste molengemeente in Vlaanderen!", in: Molenecho's, XXI, 1993, nr. 2, p. 72-87;
Lieven Denewet, "Vijf Oost-Vlaamse moleninhuldigingen in 2006", Molenecho's, XXXIV, 2006, 4, p. 236-245;
(L. Smet), "In memoriam" (Jozef Van der Haegen), in: Molenecho's, IV, 1976, p. 26;
(L. Smet), "In memoriam" (René Van der Haegen), in: Molenecho's, IV, 1976, p. 43;
A. D'Hoker, "Wind- en Watermolens. De Molens te Mere", in: Het Land van Aalst, XI, 1959 en in: Mededelingen van de Heemkundige Kring van Mere, I, 1961, p. 17-;
A. D'Hoker & R. Van Impe, "De windmolen Van der Haegen", in: Mededelingen van de Heemkundige Kring van Mere, II, 1962, nr. 3, p. 38-40;
"Standaardmolen te Mere", in: Mededelingen van de Heemkundige Kring van Mere, 1978, nr. 2, p. 24;
J. De Punt, "Erpe-Mere, molendorp", in: Verbond van de Kringen voor Heemkunde in Oost-Vlaanderen, 1999, nr. 2, p. 3 e.v.;
T. Piens & A. Goublomme, "Molenaar gezocht voor de Kruiskoutermolen-in-oprichting te Mere", Molenecho's, XXXIII, 2005, 4, p. 214;
Paul Bauters, "Eeuwen onder wind en wolken. Windmolens in Oost-Vlaanderen", Gent, Provinciebestuur, 1985, p. 176;
Paul Bauters, "Oostvlaams molenbestand 1986", Gent, 1986 (Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen. Bijdragen, nieuwe reeks, 25);
E. D(e) K(inderen), "De windmolen van Mere ook Jezuïtenmolen genoemd", in: Levende Molens, II, 1979, nr. 9, p. 105-106; nr. 11, p. 137, ill. [foto zoals de molen erbij staat sinds 16 maart 1978];
(L. Smet), "De molen "Van Der Haegen" in de storm", in: Molenecho's, VI, 1978, nr. 3, p. 18;
(L. Smet), "Mere. Molen Van Der Haegen", Molenecho's, VII, 1979, nr. 7, p. 54, 56;
Y. Suys, "De windmolen van Mere blijft in 't nieuws", in: Mededelingen van de Heemkundige Kring van Mere, XIX, 1979, nr. 4, p. 46; 
nr. 1, p. 10;
"Molen te Mere", in: Levende Molens, II, 1979, nr. 2, p. 22;
"De molen in de storm", in: Mededelingen van de Heemkundige Kring van Mere, XIII, 1973, nr. 7, p. 7;
"Molennieuws", in: Mededelingen van de Heemkundige Kring van Mere, IX, 1969, nr. 2, p. 19;
"Molennieuws", in: Mededelingen van de Heemkundige Kring van Mere, XVII, 1977, nr. 1, p. 12; XVIII, 1978, nr. 2, p. 23;
"Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oost-Vlaanderen naar gegevens van het Archief van het Kadaster. Eerste aflevering. De arrondissementen Aalst en Dendermonde", in: Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, XIV, 1960, 3 (Gent, 1962);
Herman Holemans, "Oostvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 5. Gemeenten M-N", Opwijk, Studiekring Ons Molenheem, 2004;
"Heemschut: Instandhoudingswerken aan de windmolen van Erpe", in: Driemaandelijks mededelingenblad van de Heemkundige Kring van Erpe-Mere V.Z.W., 2001, nr. 1, p. 22 e.v., ill.;
Alain Goublomme, "Kruiskoutermolen van Erpe-Mere werd feestelijk in gebruik genomen", in: Levende Molens, 28ste jg., 2006, nr. 6, p. 61, 66-67;
Mola, "Aantal asomwentelingen van Oost-Vlaamse molens in 2010", in: /West-/Vlaams Molenblad, XXVII, 2011, 1, p. 51.
(Jezuïtenmolen, Nieuwerkerken bij Aalst), Levende Molens, jg. 24, 2002, nr. 3, p. 32.
Johan de Punt, "Bouwhistorische nota van de windmolen van Mere", in: Molinologie, Tijdschrift voor molenstudie, TIMS - Nederland/Vlaanderen, 2006, nr. 25, p. 36-43, ill.
Johan De Punt, "De Kruiskoutermolen draait, de Kruiskoutermolen maalt", in: Mededelingen van de Heemkundige Kring van Erpe-Mere, 2006, nr. 3, p. 45, ill.
Michael Eeckhout, "Krotwoning verdwijnt uit zicht windmolen", Het Nieuwsblad, 24.12.2011.
Brochure  uitgegeven door de Heemkundige kring Erpe-Mere naar aanleiding van de Molenfeesten in 2006.
Mailbericht John Verpaalen, Roosendaal, 14.08.2014.

Persberichten
VIM., "De windmolen van "Mere" of wat de administratieve molen vermag", in: Voorpost, XXXI, 1978, nr. 52, p. 20;
J. De Vuyst, "Meerse molen Van Der Haegen verrot: "'t kost teveel", in: Voorpost, XXXV, 1982,
 "Feestelijke dag in het verschiet te Mere. Driehonderdjarige molen hersteld", in: Latomus, 23 augustus 1962;
S.J., "Staakmolen te Mere begaf het", in: Voorpost, XXXI, 1978, nr. 12, p. 1;
L.H., "De molen "Van der Haegen" te Mere", in: Voorpost, XXXI, 1978, nr. 25, p. 10;
David Van Waeyenberghe, "Kruiskoutermolen staat weer op zijn plaats. Restauratie nam anderhalf jaar in belsag. Begin juni officiële opening", in: Het Nieuwsblad, ed. Denderstreek, 12.04.2006, p. 13; 
Herman Laneau, "Kruiskoutermolen in volle glorie Houten staakmolen dit weekend feestelijk ingehuldigd", in: Het Nieuwsblad, 03.06.2006;
DVM, "Kruiskoutermolen in Mere. Ingehuldigd en ingewijd", in: De Beiaard, 9 juni 2006, p. 6;
HLS, "Molenwiel", in: Het Nieuwsblad, 31.05.2008.
Geert Houck, "Erpe-Mere: Zieziek in een windmolen", in: Het Nieuwsblad, 08.07.2009.
"Kruiskoutermolen wacht op verfraaiing", De Beiaard, 05.02.2010.
Herman Laneau, "Gemeente betaalt 206.000 euro meer voor Kruiskoutermolen", Het Nieuwsblad, 01.04.2010.
Joris Coppens, "Zondag 22 mei van 10u tot 18u. Kruiskoutermolen te bezichtigen op Vlaamse Molendag", Het Nieuwsblad, 20.05.2011.
Joris Coppens, "Op zondag 11 september van 14u tot 18u. Open Monumentendag stelt molens open voor publiek", Het Nieuwsblad, 09.09.2011.
Joris Coppens, "Slechts 3 van de 5 monumenten toegankelijk. Veel belangstelling voor Open Monumentendag", Het Nieuwsblad, 11.09.2011.
Herman Laneau, "Windmolen werd in 2006 herbouwd maar vertoont grote mankementen. Kruiskoutermolen is zo goed als dood", Het Laatste Nieuws, 08.06.2012.
HLS, "Trekpleister Kruiskoutermolen wordt hersteld", Het Nieuwsblad, 21.12.2012.
Herman Laneau, "Restaurateur krijgt Hand Made in Belgium Award. 'Molens restaureren is mijn passie", Het Nieuwsblad, 17.01.2014.
HLS, "Kruiskoutermolen wordt hersteld", Het Nieuwsblad, 15.07.2014.
"Kruiskoutermolen mag niet meer draaien door technische problemen", www. webnieuwserpemerelede. be (zaterdag 02 juni 2012)
Joris Coppens, "Kruisikoutermolen wordt eindelijk hersteld", Het Nieuwsblad, 08.06.2015.
Herman Laneau, "Molengemeente heeft geen enkele werkende molen", Het Nieuwsblad, 03.09.2015.Rudi De Koker, "Kwieke molens voor leerlingen derde graad", Het Nieuwsblad, 16.05.2016.Joris Coppens, "Openingszitting in laatste instantie afgelast. Open Monumentendag viert 10 jaar Kruiskoutermolen", Het Nieuwsblad, 10.09.2016.
KMJ, "Barbecue aan de molen", Het Laatste Nieuws, 06.06.2018.

Overige foto's

transparant

Kruiskoutermolen<br />Jezuïetenmolen<br />Molen Van Der Haegen

Tijdens de restauratie, met een nieuwe staak. Foto: Damien De Leeuw, Herzele, 20.04.2006

Kruiskoutermolen<br />Jezuïetenmolen<br />Molen Van Der Haegen

Demontage op 30.09.2004. Foto: Thomas Piens, Zingem

Kruiskoutermolen<br />Jezuïetenmolen<br />Molen Van Der Haegen

Foto: Robert Van Ryckeghem, 2001

Kruiskoutermolen<br />Jezuïetenmolen<br />Molen Van Der Haegen

Foto Gustaaf Van Damme, 1978 (negatief en coll. Stichting Levende Molens, Roosendaal)

Kruiskoutermolen<br />Jezuïetenmolen<br />Molen Van Der Haegen

Prentkaart, jaren 1960. Verzameling Ons Molenheem


Laatst bijgewerkt: maandag 2 oktober 2023
Stuur uw teksten over deze molen
Stuur uw foto's van deze molen
  

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in databasezoek op provincieStuur een e-mail over molen Kruiskoutermolen<br />Jezuïetenmolen<br />Molen Van Der Haegen, Mere (Erpe-Mere)homevorige paginaNaar Verdwenen Molens