De Brouwerijstraat heette vroeger de Molenstraat. In het begin van de 20ste eeuw telde Linkebeek nog drie molens. Het Molenhof, een verkaveling van 1974 in het noorden van de gemeente met toegangsweg vanuit de Brouwerijstraat, herinnert nog aan de molenactiviteit in en rond de voormalige Molenstraat.
De Nedermolen (Brouwerijstraat, nabij Stationsstraat) dateerde ook uit de 14de eeuw. Hij werkte nog tot in 1932.
-------------
In 1309 stond Ghiselin van Groelst uit Ukkel aan de hertog van Brabant zijn rechten af op de Nedermolen, in gebruik als slijpmolen, en ging hij de verbintenis aan de nabijgelegen «Accor» (?), die ook Klippemolen heette, nooit in een graanmolen te veranderen. (Wauters, dl. III) .
Tot 1435 behoorde de korenmolen toe aan de Hertog van Brabant. Toen werd hij «met huer gronde, voorvange ende achtervange, met heuren arcken, beken, ende alle toehehoerten» tegen een jaarlijkse, erfelijke cijns uitgegeven aan Jan Cools, rentmeester der Domeinen, ten behoeve van Mathijs van der Smissen «geseydt den molder», op last van 6 mudde rogge en 6 pond was. Als onderpand stelde van der Smissen een «hofstadt metten huyse, vijvers enz. gelegen te Neerstalle». Waarschijnlijk was hij dus herkomstig uit die plaats.
In 1457 ging de molen over aan Wauters geheten de Hondt, zoon wijlen Wauters geheten de Hondt, en wordt hij beschreven als volgt: «de corenmolen tot Linckebeke metten voirslage ende achterslage... in allen der manieren die voirtijts gecocht ende gecregen heeft geweest tegen onsen gen. Heere den Hertog van Brabant saliger gedachten... gelegen en gestaen op de beke aldaer tusschen de goeden Wautersvan den Winckele en van Willem van Mons... ».
In 1459 moet het bedrjif overgegaan zijn in handen van «Jacoppe geheten Herpijn papiermakere soon wijlen Jacops die men hiet Herpijn ende Nette van Doyenbergh sinen wive ».
Reeds in 1461 verkocht Herpijn de molen aan Wouter den Hondt, een zoon van de voorgaande Wauters. Van vader op zoon heette de oudste zoon steeds Wouter.
In 1468 verkocht Margriete Leenaerts weduwe tsHonten de molen aan Aerde van Jette.
Daarna verneemt men over de molen niets meer vóór 1545, toen Clara van Haekelen, weduwe Jan Roseel alias Panlens voór de Tolkamer, namens de hertog als heer van de grond, de molen opdroeg ten behoeve van Laureis Stassaert zoon wijlen Roeland Stassaert, zoals Jan Roseel hem binnen zijn leven had bezeten en gebruikt, op last van 6 mudde koren, 6 pond was en een hertogelijke cijns van 9 mudde rogge.
In 1548 liet Stassaert hem reeds over aan Barbele sBeeren en haar man Jan Aerts, en weer twee jaar later stond Jan Aerts hem af aan Jan van Linth zoon van Felix. In 1554 ging hij van Jan van Linth over op zijn vader Felix (?) en twee jaar later op dezes kleinzoon, Felix, zoon van Jan.
De van Linth's moeten de molen bedreven hebben tot in 1578, nl. «totten tijt toe van die groote troubelen van dese Nederlanden ...» toen hij «bij de rebellen van S.M. gebrandt ende geruyneert» werd en «nog alleen den bloeten grondt» overbleef. Elders staat er dat niets was blijven staan «dan eenen witten steen». De molen was dus «proffijteloos» geworden, terwijl anderdeels daardoor «de gemeynten soo van Beerssele, Linckenbeke, Calvoert ende andere dorpen daerontrent liggende genoodsaeckt sijn geweest tot noch toe hun coren te doen malen op andere particuliere molens verre van der geleghen... ».
De grond waarop hij gestaan had werd dan door de Rekenkamer afgestaan aan Marten Coppens en Mathijs de Keyser, onder verplichting voor hen de molen «de novo» op te bouwen en daarvoor aan Z.M. jaarlijks 9 mudde rogge te betalen De gevel moest «ghemeyst worden van buyten den gront van de beke soo hooge als den molen placht te draeyen». Verder zullen ze gehouden zijn «het waetere sijnen rechten cours te laeten nemen lancx d'oude beke (dit wijst op een willekeurige of onwillekeurige verlegging te eniger tijd) dewelcke soo men verstaet bij lanckheyt van tijden soo vervuylt was dat men nu ter tijdt nauw elijckx siet datter eene beke placht te sijne» en moeten ze uitgraven. Om hun het opmaken van molen en huis lichter te maken, werden hun «negen eycken papen aengewesen door den aeckmeester op Cortenbosch» (omtrent de huidige Kleine Hut) geschonken. De molen moest op St. Jansmisse 1596 draaien.
Later verneemt men nog slechts dat in 1673 de bezitters uit de «molen geevinceert»werden en hij gekocht werd door de weduwe van wijlen de heer van Wils.
Deze tamelijk uitgebreide gegevens zijn te danken aan het feit dat Pauwel Floris, heer van Steen, beweerde grondheer van de molen te zijn en recht op pontgeld te hebben. Uit de onderzoek bleek weldra dat de hertog daarop «ab immemoriale tempore» cijnzen had getrokken en dat de heer van Steen, te Ukkel, er niets op te pretenderen had. (RAB., F.O., 4232 ).
De volgende families vinden we van in de 17de eeuw op de molen. Gillis de Mol, 1657; Guilliam de Mol, «molder heeft in hueringe den molen toebehoorende d'erfgen. van den Fiscaelhove» voor 13 mud koren. Hij houdt 2 paarden, 1 veulen, 2 koeien. (0. 8468). Jan de Mol is er op in 1662. (0. 8330). In 1696 huurde Niklaas de Beeker den «coren molen toebehoorende mevr. Wils». In 1735 vinden wij er Roeland de Becker, met 4 b. 3 dw. en 50 r. land en 1 b. 42 r. weide; in 1747, J.B. de Becker, voor wie ook een vijver van 2 dw. vermeld staat. (0. 8946); in 1760, Niklaas de Becker; - Katarina Boissot in 1788, Judokus de Becker, maalder op de Nedermolen; na hem, in welk jaar weten we niet, komt. Jacobus Coosemans, «molder in de Meulenstraete» (0. 8946). In 1833 is de weduwe Guilliam de Becker op de molen, die toen eigendom was van Marie Nerinckx. In 1843 draagt de molen het nr. 16 en wordt hij bedreven door Hendrik Poortmans. Bij besluit van 2.6.1842 verkreeg hij machtiging om het rad te veranderen en te verbreden. Volgens Popp is de molen gekadasterd Wijk A nr. 142.
Op 23.3.1853 vestigde het gezin Pieter Jozef Daij geboren te Halle 22.5.1822, zoon van Pieter en van Elisabeth de Coster, en zijn huisvrouw, Joanna Katarina van der Haegen, geboren te Dworp in 1822, zich op de molen nr. 17 te Linkebeek. Zij hadden tien kinderen waarvan vier geboren te Lot (toen nog onder de gemeente Dworp), en zes te Linkebeek.
Pieter Jozef overleed alhier op 29.3.1865. Het gezin verhuisde dan naar Ukkel op 28.1.1868, maar kwam terug op 10.2.1 873, om zich te vestigen op de molen nr. 16, de Nedermolen.
Een der kinderen, Jan-Baptist, in 1847 te Dworp geboren, huwde op 5.5.1886 met Antonia Michiels, geboren te Linkebeek 26.10.1864. Hij zette het bedrijf voort. Uit zijn huwelijk had hij vier kinderen, en overleed op 16.6.1926.
Twee van zijn zonen Frans en Louis namen het molenaarsbedrijf over vlak vóór de oorlog 1914-18. Frans huwde met Marie-Louise Labarre en overleed 26.4.1932. Uit dit huwelijk werd één kind geboren Jean Baptiste Paul, 20.4.1917. Na het overlijden van Frans werd de molen stilgelegd, de lossluis weggenomen en het afvoerkanaal naar de molen drooggelegd in 1937. Het goed is thans verhuurd aan de «juslisport», sportvereniging van het Ministerie van justitie, die er mooie hovingen, speelterreinen en een raar zwemkommen heeft aangelegeL
Dit was het laatste van een geslacht van molenaars waarvan vele voorzaten dit bedrijf hadden uitgeoefend o.m. te Buizingen (M.J. van den Weghe, Gesch. van Buizingen), te Lot (Constant Theys, Geschiedenis van Dworp, 273) de Day's van Lot speelden ook een rol in het Stevenisme (E. Torfs, Het Stevenisme, 1955).
Het laatste molengebouw dagtekende van 1672, zoals in een zware balk ingekerfd stond. Het waterrad was zeer groot met spaken van meer dan 2 m. lengte. jammer genoeg konden het rad en het typisch molenhuis niet behouden blijven. Ook de geul of kelle werd enkele jaren geleden geslecht. Samen met de vijver en een lange rij knotwilgen en ratelpopulieren, vormde het geheel een mooi landschap. Een afbeelding er van, werk van Pol Craps en getiteld «Automne à Linkebeek», hangt in de raadzaal van het gemeentehuis.
De Nedermolen of Molen Day (naar de laatste molenaars) was in 1834 eigendom van Judocus Dehaumans. In 1837 volgde een verkoop aan molenaar Hendrik Poortmans en in 1859 aan baron Jules d'Anethan. Deze adellijke familie verkocht de molen in 1931 aan de molenaarsfamilie Day. Kort na de tweede wereldoorlog viel de molen stil. Het gebouw werd in 1952 als woning omschreven en deed later ook nog tijdelijk dienst als horecazaak voor een sportvereniging. Momenteel is het gebouw opnieuw als woning ingericht.
In 2000-2002 werden pogingen ondernomen deze vroegere watermolen als monument te beschermen, maar dit leidde niet tot het gewenste resultaat.
Niels WENNEKES en Alex GEYSELS, Linkebeek, met dank aan de huidige eigenares.
Aanvullende informatie
Constant Theys en Jules Geysels, "Geschiedenis van Linkebeek", Met een voorbericht van Jan Lindemans, Brussel, Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant, Brussel, drukk. A. Hessens, 1957, 8°, 271 p. (p. 160-168).
Het hoeft wel niet te worden gezegd dat de oudste vermelding van molens enz. niet noodzakelijk overeenkomt met het tijdstip van hun oprichting. Meestal zijn die molens heel wat ouder.
In 1309 stond Ghiselin van Grolst aan de hertog van Brabant zijn rechten af op de Nedermolen en ging hij de verbintenis aan de nabijgelegen «Accor» (?), die ook Klippemolen heette, nooit in een graanmolen te veranderen. (Wauters, dl. III) .
Tot 1435 behoorde de korenmolen toe aan de Hertog van Brabant. Toen werd hij «met huer gronde, voorvange ende achtervange, met heuren arcken, beken, ende alle toehehoerten» tegen een jaarlijkse, erfelijke cijns uitgegeven aan Jan Cools, rentmeester der Domeinen, ten behoeve van Mathijs van der Smissen «geseydt den molder», op last van 6 mudde rogge en 6 pond was. Als onderpand stelde van der Smissen een «hofstadt metten huyse, vijvers enz. gelegen te Neerstalle». Waarschijnlijk was hij dus herkomstig uit die plaats.
In 1457 ging de molen over aan Wauters geheten de Hondt, zoon wijlen Wauters geheten de Hondt, en wordt hij beschreven als volgt: «de corenmolen tot Linckebeke metten voirslage ende achterslage... in allen der manieren die voirtijts gecocht ende gecregen heeft geweest tegen onsen gen. Heere den Hertog van Brabant saliger gedachten... gelegen en gestaen op de beke aldaer tusschen de goeden Wautersvan den Winckele en van Willem van Mons... ».
In 1459 moet het bedrjif overgegaan zijn in handen van «Jacoppe geheten Herpijn papiermakere soon wijlen Jacops die men hiet Herpijn ende Nette van Doyenbergh sinen wive ».
Reeds in 1461 verkocht Herpijn de molen aan Wouter den Hondt, een zoon van de voorgaande Wauters. Van vader op zoon heette de oudste zoon steeds Wouter.
In 1468 verkocht Margriete Leenaerts weduwe tsHonten de molen aan Aerde van Jette.
Daarna verneemt men over de molen niets meer vóór 1545, toen Clara van Haekelen, weduwe Jan Roseel alias Panlens voór de Tolkamer, namens de hertog als heer van de grond, de molen opdroeg ten behoeve van Laureis Stassaert zoon wijlen Roeland Stassaert, zoals Jan Roseel hem binnen zijn leven had bezeten en gebruikt, op last van 6 mudde koren, 6 pond was en een hertogelijke cijns van 9 mudde rogge.
In 1548 liet Stassaert hem reeds over aan Barbele sBeeren en haar man Jan Aerts, en weer twee jaar later stond Jan Aerts hem af aan Jan van Linth zoon van Felix. In 1554 ging hij van Jan van Linth over op zijn vader Felix (?) en twee jaar later op dezes kleinzoon, Felix, zoon van Jan.
De van Linth's moeten de molen bedreven hebben tot in 1578, nl. «totten tijt toe van die groote troubelen van dese Nederlanden ...» toen hij «bij de rebellen van S.M. gebrandt ende geruyneert» werd en «nog alleen den bloeten grondt» overbleef. Elders staat er dat niets was blijven staan «dan eenen witten steen». De molen was dus «proffijteloos» geworden, terwijl anderdeels daardoor «de gemeynten soo van Beerssele, Linckenbeke, Calvoert ende andere dorpen daerontrent liggende genoodsaeckt sijn geweest tot noch toe hun coren te doen malen op andere particuliere molens verre van der geleghen... ».
De grond waarop hij gestaan had werd dan door de Rekenkamer afgestaan aan Marten Coppens en Mathijs de Keyser, onder verplichting voor hen de molen «de novo» op te bouwen en daarvoor aan Z.M. jaarlijks 9 mudde rogge te betalen De gevel moest «ghemeyst worden van buyten den gront van de beke soo hooge als den molen placht te draeyen». Verder zullen ze gehouden zijn «het waetere sijnen rechten cours te laeten nemen lancx d'oude beke (dit wijst op een willekeurige of onwillekeurige verlegging te eniger tijd) dewelcke soo men verstaet bij lanckheyt van tijden soo vervuylt was dat men nu ter tijdt nauw elijckx siet datter eene beke placht te sijne» en moeten ze uitgraven. Om hun het opmaken van molen en huis lichter te maken, werden hun «negen eycken papen aengewesen door den aeckmeester op Cortenbosch» (omtrent de huidige Kleine Hut) geschonken. De molen moest op St. Jansmisse 1596 draaien.
Later verneemt men nog slechts dat in 1673 de bezitters uit de «molen geevinceert»werden en hij gekocht werd door de weduwe van wijlen de heer van Wils.
Deze tamelijk uitgebreide gegevens zijn te danken aan het feit dat Pauwel Floris, heer van Steen, beweerde grondheer van de molen te zijn en recht op pontgeld te hebben. Uit de onderzoek bleek weldra dat de hertog daarop «ab immemoriale tempore» cijnzen had getrokken en dat de heer van Steen, te Ukkel, er niets op te pretenderen had. (RAB., F.O., 4232 ).
De volgende families vinden we van in de 17de eeuw op de molen. Gillis de Mol, 1657; Guilliam de Mol, «molder heeft in hueringe den molen toebehoorende d'erfgen. van den Fiscaelhove» voor 13 mud koren. Hij houdt 2 paarden, 1 veulen, 2 koeien. (0. 8468). Jan de Mol is er op in 1662. (0. 8330). In 1696 huurde Niklaas de Beeker den «coren molen toebehoorende mevr. Wils». In 1735 vinden wij er Roeland de Becker, met 4 b. 3 dw. en 50 r. land en 1 b. 42 r. weide; in 1747, J.B. de Becker, voor wie ook een vijver van 2 dw. vermeld staat. (0. 8946); in 1760, Niklaas de Becker; - Katarina Boissot in 1788, Judokus de Becker, maalder op de Nedermolen; na hem, in welk jaar weten we niet, komt. Jacobus Coosemans, «molder in de Meulenstraete» (0. 8946). In 1833 is de weduwe Guilliam de Becker op de molen, die toen eigendom was van Marie Nerinckx. In 1843 draagt de molen het nr. 16 en wordt hij bedreven door Hendrik Poortmans. Bij besluit van 2.6.1842 verkreeg hij machtiging om het rad te veranderen en te verbreden. Volgens Popp is de molen gekadasterd Wijk A nr. 142.
Op 23.3.1853 vestigde het gezin Pieter Jozef Daij geboren te Halle 22.5.1822, zoon van Pieter en van Elisabeth de Coster, en zijn huisvrouw, Joanna Katarina van der Haegen, geboren te Dworp in 1822, zich op de molen nr. 17 te Linkebeek. Zij hadden tien kinderen waarvan vier geboren te Lot (toen nog onder de gemeente Dworp), en zes te Linkebeek.
Pieter Jozef overleed alhier op 29.3.1865. Het gezin verhuisde dan naar Ukkel op 28.1.1868, maar kwam terug op 10.2.1873, om zich te vestigen op de molen nr. 16, de Nedermolen.
Een der kinderen, Jan-Baptist, in 1847 te Dworp geboren, huwde op 5.5.1886 met Antonia Michiels, geboren te Linkebeek 26.10.1864. Hij zette het bedrijf voort. Uit zijn huwelijk had hij vier kinderen, en overleed op 16.6.1926.
Twee van zijn zonen Frans en Louis namen het molenaarsbedrijf over vlak vóór de oorlog 1914-18. Frans huwde met Marie-Louise Labarre en overleed 26.4.1932. Uit dit huwelijk werd één kind geboren J.B. Paul, 20.4.1917. Na het overlijden van Frans werd de molen stilgelegd, de lossluis weggenomen en het afvoerkanaal naar de molen drooggelegd in 1937. Het goed is thans verhuurd aan de «juslisport», sportvereniging van het Ministerie van justitie, die er mooie hovingen, speelterreinen en een paar zwembaden heeft aangelegeL
Dit was het laatste van een geslacht van molenaars waarvan vele voorzaten dit bedrijf hadden uitgeoefend o.m. te Buizingen (M.J. van den Weghe, Gesch. van Buizingen), te Lot (Constant Theys, Geschiedenis van Dworp, 273) de Day's van Lot speelden ook een rol in het Stevenisme (E. Torfs, Het Stevenisme, 1955).
Het laatste molengebouw dagtekende van 1672, zoals in een zware balk ingekerfd stond. Het waterrad was zeer groot met spaken van meer dan 2 m. lengte. jammer genoeg konden het rad en het typisch molenhuis niet behouden blijven. Ook de geul of kelle werd enkele jaren geleden geslecht. Samen met de vijver en een lange rij knotwilgen en ratelpopulieren, vormde het geheel een mooi landschap. Een afbeelding er van, werk van Pol Craps en getiteld «Automne à Linkebeek», hangt in de raadzaal van het gemeentehuis.
Literatuur
Geysels A., "Rond de Alsembergsesteenweg", in: Sjoenke, Gemeenschapskrant Linkebeek nr. 294, 2008, p. 8-9. Ontdek Linkebeek… langs 6 wandelingen met uitleg, Linkebeek, 2008, p. 7. Daveloose Barbara m.m.v. Kennes H., "Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Linkebeek, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB12", 2010. Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 2: arrondissement Halle-Vilvoorde (A-L)", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem", 1991; M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961; J. De Gelas, "De Linkebeekse molens", in: Driemaandelijks tijdschrift van de Heemkring Rode "De Sprokkelaar", Sint-Genesius-Rode, jg. 7 (1984), nr. 1, 11-12; nr. 3, 9-10; Constant Theys en Jules Geysels, "Geschiedenis van Linkebeek", Met een voorbericht van Jan Lindemans, Brussel, Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant, Brussel, drukk. A. Hessens, 1957, 8°, 271 p. (p. 160-168). Mededeling Olivier Meert, 17.07.2008.
Overige foto's
Prentkaart. Verzameling Ons Molenheem Prentkaart ed. L. Lagaert, Brussel. Verzameling Ons Molenheem