De heren van Meldert en van Budingen en hun watermolens (1ste helft 15de eeuw).
Hendrik van Meldert (1413) was heer van Budingen. Hij had echter slechts de helft van het dorp geërfd. Op 10 mei 1413 kocht hij van Jan van Meldert, zoon van Jan (welke van de drie hiervoor vernoemde is niet duidelijk) een huis en hof gelegen langs de Gete. In 1403 was hij gehuwd met een zekere Jeanne. Volgens GOETHALS hadden zij eveneens een zoon, Lybrecht genaamd. Lybrechts zus, Margareta van Meldert (1425-1424) trad in 1425 in het huwelijk met Willem van Montenaken, heer van Grazen en Wilderen. Vermeldenswaard in dit verband is zeker dat Lybrecht aan Margareta op 17 maart 1425 zijn (derde) deel van de molen van Heylissem schonk. Het zou kunnen dat dit gebeurde naar aanleiding van haar huwelijk, als geschenk of als bruidschat. Willem van Montenaken werd geboren in 1398. Op 3 september 1425 ontving hij de ridderslag en werd hij door de kamer van Kuringen, na het overlijden van zijn vader, aangesteld tot burggraaf van Montenaken. Naast Grazen en Wilderen bezat hij ook nog goederen te Everberg. Hij verbleef meestal in de omgeving van het hof, en was blijkbaar één van de vertrouwensmannen van de hertog. In 1415 was hij getuige van een verbond van eendragtigheid tussen Brabant en Limburg. In 1420 was hij drossaard van het hertogdom Brabant. Voorts was hij één van de kapiteins aan wie Jan IV in 1424-1425 de verdediging van het hertogdom toevertrouwde gedurende zijn verblijf in Holland . Ook was hij als getuige van de hertog betrokken bij de oprichting van de Universiteit van Leuven in 1425. Het oudste document waarin Lybrecht van Meldert (1425-1484) vernoemd wordt is de acte van schenking van 17 maart 1425, waardoor hij van zijn vader één derde van de watermolen van Heylissem ontving. Hij gaf deze eigendom echter vrijwel onmiddellijk door aan zijn zus Margareta. Wat later, namelijk op 23 november 1428, erfde hij van zijn vader, naast twee derden van de molen te Budingen, ook nog rechten over de helft van Budingen. Lybrecht junior zelf schreef echter in 1440 dat hij dit goed slechts à titre viagère of voor de duur van het leven, bezat. Toch kon zijn echtgenote nog na zijn dood aanspraak maken op het vruchtgebruik ervan en het goed doorverhuren aan Jan van Laethem, ontvanger van Tienen, voor een rente van veertig Rijnse florijnen en zestig placques. Een document, bewaard in het archief van de familie Vander Noot, toont aan dat Lybrecht vanaf waarschijnlijk 1428 de molen te Meldert bezat. Tenslotte kon nog in het leenboek van Bierbeek een verhef gevonden worden van 55 bunders bos op het grondgebied Bierbeek, dat terug zou gaan tot Lybrecht. Jammer genoeg is dit verhef niet gedateerd. Bron: "Meldert voormalige Heerlijkheid van het Hertogdom Brabant".
Literatuur
M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961; Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. deel 4, p. 29: arrondissement Leuven (A-L)", Kinrooi, Studiekring 'Ons Molenheem', 1993; A. Wauters, "Toponymie de la Hesbaye liégeoise, Canton de Léau", Wetteren, 1930 e.v., p. 81; Jules Herbillon & A. Joris, "Les moulins à guède en Hesbaye au Moyen Age", in: Revue belge de Philologie et d'Histoire, t. 42, 1964, p. 495-515, 1 kaart (p. 505). P. Kempeneers, "Zoutleeuw. Een toponymisch-geschiedkundige studie", Leuven, Instituut voor Naamkunde, Nomina geographica flandrica, Monografie XIX, 2003, 308 blz. Lieven Denewet, "Honderd bespookte molens in Vlaanderen. Een verzameling molensagen van de kuststreek tot het Maasland", Molenecho's, XX, 1992, nr. 3-4. "Meldert voormalige Heerlijkheid van het Hertogdom Brabant".
|