Molenzorg
navigatie Meetkerke (Zuienkerke), West-Vlaanderen
Foto van Grote Molen<br />Poldermolen, Meetkerke (Zuienkerke), Foto: Freddy Staelens, 03.04.2016 | Database Belgische molens © Foto: Freddy Staelens, 03.04.2016

Grote Molen
Poldermolen
Biezenstraat 3
8377 Meetkerke (Zuienkerke)
De Meetkerkse Moere
43ste begin
800m ZO v.d. kerk
kadasterperceel C190
51.230129, 3.159787 (Google Maps)
Dr. Robert Depondt, Meetkerke
1622 / 1811
Stenen grondzeiler
Poldermolen met scheprad
Enige nog complete poldermolen met scheprad in ons land
Geklinknagelde roeden (fabr. Vaags, Aalten, NL), vroeger 25 m, nu slechts 23 meter (Vaags, Aalten)
Overbrengingsmechanisme van het gevlucht naar het scheprad
Maalvaardig
M: monument,
23.12.1942
Glenn Schutyser, Brugge
Op afspraak. Info: 0475 27 02 83 (R. Depondt)
06555 (allemolens.nl)

Beschrijving / geschiedenis

Lieven DENEWET & Beatrijs AUGUSTYN[1], "Al in 1502 experimenten met windbemaling. De droogmakerij “de Lage Moere” van Meetkerke", Molenecho's, jg. 44, 2016, nr. 4, p. 177-199.

(Kaart) Heraldische kaart van het Brugse Vrije door Pieter Pourbus, 1571, gekopieerd door Pieter Claeissens jr. 1601, in het stadhuis van Brugge (fragment). De grote donkere vlek ten zuiden van “MEETKERKE” is de nog niet bemalen Lege Moere. Ten oosten ervan zien we de Grote Ede of de Blankenbergse Vaart en ten zuiden zien we de Ieperleet die in verbinding staat met de stad Brugge (rechts onder).  

De Lage Moere of de Meetkerkse Moere is een poldergebied van zo’n 450 hectare ten westen van Brugge, op het grondgebied van Meetkerke en Houtave (Zuienkerke), Varsenare (Jabbeke), en Sint-Andries (Brugge) in West-Vlaanderen. Ze ligt op 1 à 2 meter boven Oostends peil, terwijl de ligging van de polderstreek normaal 3 à 5 meter boven de zeespiegel bedraagt. 

1. Geologische vorming  

De Meetkerkse Moeren waren in de Romeinse tijd, en zelfs nog een heel stuk na de 8ste eeuw, een van de hoogst gelegen gedeelten van de polderstreek![2] Het was een uitgestrekt hoogveengebied of moer[3]. Hierna geven we weer hoe dit hoog gebied tot een waterplas en daarna tot een lage vlakte met behulp van windbemaling is geworden.  

Geologisch gezien behoren de Moeren tot de kustpolders. Dit kan op het eerste zicht vreemd lijken aangezien er op vele plaatsen geen centimeter klei te vinden is en het Pleistocene[4] zand dagzoomt[5]. Verder wordt hierop dieper ingegaan, maar in eerste instantie is het belangrijk om even stil te staan bij het ontstaan van de kuststreek en de polders. 

De oude tertiaire pakketten (vergelijk met de Ieperiaanse klei) bevinden zich in de kustvlakte op een diepte die varieert van amper 10 tot ruim 30 meter. Geologische waarnemingen in de Meetkerkse Moeren toonden aan dat het Tertiair[6] er zich op ca. 8 meter onder het maaiveld bevindt. 

Deze sedimenten werden op hun beurt bedekt door een zandig en zandlemig pakket, dat in de laatste fase van de laatste ijstijd[7] afgezet werd vanuit de droogliggende Noordzee. Dit proces situeert zich grosso modo 15.000 jaar geleden. Dit Pleistoceen oppervlak helt sterk af naar het noordwesten. Typerend voor deze afzettingen is de opeenvolging van parallelle ruggen (met een noordwest-zuidoost oriëntatie), gescheiden door depressies.  

Het einde van de laatste ijstijd ging gepaard met een opwarming en een smelting van de ijskappen, die er onder meer voor zorgde dat het Noordzeebekken opnieuw en geleidelijk aan in een watervlakte werd herschapen. Dit was echter een proces van duizenden jaren, dat tot op heden duurt. De actuele kuststreek was lange tijd geen kust in de betekenis van een contactgebied tussen land en zee. Uit archeologisch onderzoek is bijvoorbeeld geweten dat de kustlijn in de Romeinse tijd (ca. 2000  jaar geleden) één tot twee kilometer meer zeewaarts lag ten opzichte van de huidige kustlijn. Dit betekende dat de actuele kuststreek lange tijd een Pleistoceen landschap was dat in weinig verschilde van de zandstreek in bijvoorbeeld het Brugse. Onder impuls van het zachter wordende klimaat ontwikkelde zich dan ook op grote schaal een bosrijke vegetatie. 

De geleidelijke opwarming en het stijgen van de zeespiegel gingen echter ook gepaard met een stijging van de grondwatertafel. Hierdoor werden de laagstgelegen gebieden omgevormd in moerassen en sompige laagtes, waar de bomenrijke vegetatie afstierf en plaats maakte voor een waterrijke moerasvegetatie. Door haar lage ligging werd op die manier nagenoeg de hele kustvlakte herschapen in één groot en zo goed als ondoordringbaar moeras. 

Dit moeras gaf vorm aan veen: planten en ander organisch materiaal verteerden niet door de hoge waterstand en stapelden zich op als veen: een dik en samengedrukt pakket van onverteerd en gistend organisch materiaal. In de kustvlakte resulteerde dit op de meeste plaatsen in een veenpakket van enkele meters dikte, het resultaat van enkele duizenden jaren accumulatie van plantenmateriaal[8]

2. Veenontginning 

Over de precieze aard, oorsprong en ontwikkeling van de Meetkerkse Moeren werd al heel wat geschreven. Ameryckx (1953)[9] en Augustijn (1992)[10]  stellen  dat  er  zich  in het gebied zogenaamd gebombeerd hoogveen kon ontwikkelen, dit is hoogveen dat onafhankelijk van de grondwatertafel gaat groeien en aanzienlijk hoger dan het oppervlak groeit. In de middeleeuwen werd dit veen grootschalig ontgonnen (onder meer door te baggeren), waardoor dat hoogveen nu verdwenen is. De waterplas die onder meer te zien is op de kaart van Pourbus (1571) zou aldus het gevolg zijn van moernering. De onderzoekers wijzen herhaaldelijk op parallellen met onder meer de Moeren van Veurne (Augustijn, 2001[11]; Verhulst, 1995[12]). 

Baeteman (1981)[13] en Allemeersch (1984)[14] trokken de aanwezigheid van gebombeerd hoogveen sterk in twijfel en haalden hiervoor aan dat het gebied te hoog zou zijn gelegen voor de groei van hoogveen. Zij stelden dat het gebied werd beschermd door de dekzandrug in het noorden en door veenpakketten in het westen, waardoor het nooit overspoeld werd. Allemeersch beweerde zelfs dat er zich vermoedelijk nooit veen bevond  en dat de Moeren dus geen “moeren” zijn. De markante steilrand in het noorden zou in dat geval onder meer te wijten zijn aan de bemaling van de Lage Moere.   

Tijdens het landschapshistorisch onderzoek van 2001 werden een aantal nieuwe gegevens verzameld die duidelijk maken dat het ontstaan van de Meetkerkse Moeren de visie van Ameryckx en Augustijn bijtreedt. Baeteman en Allemeersch hebben ongelijk, alhoewel in hun stelling ook nuttige en bruikbare elementen zitten. Het meest opvallend was de identificatie van de steilrand ten noorden van de Moeren als kreekrug en niet als dekzandrug. De enige mogelijke verklaring dat de kom niet gevuld raakte met mariene sedimenten (afkomstig van deze inbraakgeul) is dat het toen geen laagte was, maar een veenmassa die sterk genoeg was om de stroming aan de kreek te kunnen weerstaan (veen is minder erosiegevoelig dan zand). Hetzelfde geldt overigens voor de kreekstructuren ten westen en ten zuiden van de Meetkerkse Moeren, waardoor de Moeren als het ware omringd worden door getijdengeulen. De getijdengeulen hebben een aanzienlijke hoeveelheid sediment afgezet, dat sterk in dikte afneemt naar de Moeren toe. Dit is opvallend, omdat het onderliggende reliëf niet opmerkelijk stijgt, wel integendeel. Er is geen enkele verklaring waarom de zee de kom niet zou binnengedrongen zijn, tenzij men opnieuw veronderstelt dat zich hier een aanzienlijke veenmassa bevond die weerstand kon bieden tegen de getijdenwerking en de actuele kom op dat moment geen kom was, maar een bult[15]

We dienen te besluiten dat er zich in de Meetkerkse Moeren een dik pakket veen bevond. Het feit dat de Meetkerkse Moeren thans een laaggelegen en zandige kom zijn betekent dat het veen verdwenen is, met name door systematische uitvening. Over het tijdstip van de uitvening zijn ons geen schriftelijke bronnen bekend. Op basis van de weergave van de grote plas op de Pourbuskaart (1571) kunnen we opmaken dat de Moeren toen al (grotendeels) uitgeveend waren. 

Wanneer en door wie gebeurde deze ontginning? Op basis van de hoger beschreven link tussen veenmassa en getijdengeulen kan afgeleid worden dat de uitvening nog niet gebeurd was in de Laat-Romeinse tijd. De grootschalige ontginning mag gesitueerd worden in de Volle Middeleeuwen en is te koppelen aan de groei van Brugge en de toenemende vraag naar brandstof in de 11de en 12de eeuw. 

De ontginning mag gezien worden in een reeks veenontginningen, met eveneens de Moeren van Veurne, de Moeren van Gistel en de Blanckaert te Diksmuide. Al deze veengebieden hebben een heel gelijkaardige geografische en bodemkundige situering als de Meetkerkse Moeren. 

Samengevat. In de pleistocene afzink te Meetkerke groeide het veen hoog op tot een metersdik pakket. Er onstond een rendabele turfwinning.Tevens ontstond de mogelijkheid om uit te turven tot onder de grondwatertafel, of dus turf te baggeren, wat deze gronden waterziek maakte. 

3. Grondbezit 

De vroegste vermelding van Meetkerke dateert uit 1041. In dat jaar verwierf de Gentse Sint-Pietersabdij bezittingen te Matkerke van een zekere Henfridus en Aeva, zo staat er in het Liber Traditionum van deze abdij[16]. In de latere goedereninventarissen van de Sint-Pietersabdij blijkt het bezit aldaar echter beperkt te zijn en niet in de Moere gelegen.

Aan wie de veengronden te Meetkerke oorspronkelijk toebehoorden is onbekend. Er was wel een adellijke familie Van Meetkerke die schepenambten vervulde in het Brugse Vrije, maar dit was vermoedelijk ambtsadel. Zij werden evenwel nooit "heer van Meetkerke"  genoemd  en  werden  pas vermeld vanaf het einde van de 13de eeuw[17]

De graven van Vlaanderen verwierven gronden in de Meetkerkse Moeren door - net zoals in Zeeuws-Vlaanderen - onterving van de  oorspronkelijke eigenaars. Ze beriepen zich hierbij op hun landsheerlijk recht op ongecultiveerde gronden. Zij exploiteerden deze veengronden niet voor eigen rekening.Een oorkonde van 1260 van de Vlaamse gravin Margaretha II van Constantinopel gelastte de schepenen van het Brugse Vrije wegen door de Moere te trekken: Praeterea praedictus Dominus comes et comitissa volunt et recognoscunt ut in moro jacente infra officium Brugense per scabinos Prancos vie ponantur et inspiciantur[18]

Kort daarna verkocht deze gravin de Moere. De belangrijkste koper  was de abdij van Sint-Andries in 1265, namelijk van 300 bunders wastine iuxta monasterium[19]. De veengrond werd het jaar erop opgemeten door  grafelijk clericus  Johan van Leffinge: mensurationem in moro abbatis Sancti Andree[20]. De Sint-Andriesabdij werd een van de grootste grondbezitters  in het Moer.  Aan  de hand van de omloper van de Blankenbergse Watering van 1478 kunnen we berekenen dat het Muenekemoer van deze abdij te Meetkerke toen meer dan 100 gemeten bedroeg[21]

Daarnaast tonen deze oude omlopers dat vele particulieren die gronden aankochten, in het bijzonder Brugse poorters. Het is bekend dat de rijk geworden stedelijke burgerij in de 13de eeuw tot aankoop van veengrondpercelen overging vanwege de stijgende brandstofprijzen. Volgens een rekening van 1302 werd er op grond van Sr. Pauwels Calkers, het zogenaamde “Calkers moer” in Meetkerke, turf gestoken door Jan Gheraert (zoon van Ghiselin) en Hannekin de Toysere: van tuerven vii lb. ii ½ s[22]

Net zoals in de Zeeuws-Vlaamse moeren werden in Meetkerke de nodige voorafgaande infrastructuurwerken voor de veenontginning (drainagegrachten en sluizen die in de Blankenbergse vaart en de Ieperleet uitwaterden) op grafelijke kosten uitgevoerd[23].

(Kaart) Gerard Mercator, “Theatrum orbis terrarum Flandria” (fragment), 1570. Vanuit Brugge zien we westwaarts de Ieperleet vloeien. Vanuit deze waterloop stroomt, iets ten westen van Brugge, de Grote Ede (Blankenbergse Vaart) noordwaarts langsheen “Meetkercke” naar de zee in Blankenberge.  

4. Droogmakerij 

4.1. Eerste experimenten met windbemaling (1502 en 1519) 

Al in het begin van de 16de eeuw, namelijk in 1502 overwogen eigenaars de Moere van Meetkerke droog te leggen door middel van een ringdijk en één windmolen op die dijk die het water zou opvoeren in de Grote Ede of Blankenbergse Vaart: zo zal men maken eenen dyck rondsomme denzelven moer binnen den Yperleet ende wateringhe daermede dat men uutsluuten zoude alle vremde watren uuten moer en zo es tavys van ons dat men zal stellen ende maken eene muelene die men stellen zal up den voorscreven dyck omme twater uut te slane van den voors. moer in tijden als daertoe dient ende dezelve muelen te stellene up de kele van der Grooter Eede, ende dat dezelve muelen zal altoos mueghen malen alzo langhe als de sluus van der Watringhe van Blankenberghe loopen ende drooghen zal. 

Het project met de poldermolen werd niet gerealiseerd. Alhoewel de gronden waterziek waren, hoopte men in 1502, door de afwatering te verbeteren, de ondergelopen gronden in de zomer (van mei tot bamis of 1 oktober) droog te krijgen met het oog op hooigraswinning, met behoud van het bestaande grachtenstelstel, wegennet en perceleringspatroon: Item alvooren den voors. moer ghescouwet rondsomme alle de leeden ende oock den Balleedt streckende duer den vorn. moer, aldaer ghevysenteirt [bezocht] ende concept ghenomen of men den voors. moer zoude muegen twater quyte maken by middele van delven, reykin of andersints, dat den moer by dien zoude muegen droghe worden alle jare in den zomere, te wetene van meye tot Bamesse, ende dat elc grondenare of pachters van huerlieder weghe ghebruuc zouden muegen hebben van hueren landen[24]

In bovenstaand document wordt melding gemaakt van de Yperleet en de Groote Eede:
- de Ieperleet: tussen Brugge en Oudenburg liep een riviertje dat ter hoogte van Brugge aansloot op de "Reie" en ontwaterde in de zeekreek te Plassendale. Via een aaneenschakeling van natuurlijke waterlopen en enige kanaalsegmenten stond het riviertje tevens in verbinding met de IJzer ter hoogte van Nieuwpoort. In het begin van de 14de eeuw kreeg de stad Ieper de waterweg Nieuw-poort-Oudenburg-Brugge in leen, waarna dit kanaal - naar analogie met het riviertje van Ieper naar de Ijzer - eveneens de naam Ieperlee(t) kreeg. Tussen 1618 en 1622 werd de Ieperleet tussen Brugge en Plassendale uitgediept en de geul tussen Plassendale en Oostende uitgegraven (het huidige kanaal Oostende-Brugge).

- de Grote Ede, nu beter bekend als de Blankenbergse Vaart: stond in verbinding met de Ieperleet ter hoogte van Speyen en loosde te Blankenberge in zee. De sluis van Blankenberge had een doorvloeibreedte van 35 voet, hetzij 9,57 m. 

Een nieuwe poging gebeurde in 1519. Men won dan het advies in van een zekere Joachim, een Oosterling of Hanzeaat die – gestaafd met getuigschriften – met zijn werktuigen “verdronken landen” in Holland succesvol en op korte tijd waterloos kon maken: een oosterlinc ghenaempt Joachim die hem occupeert verdroncken landen te winnen uuten watere, ende die in zulcker wijs ende corten tijt waterloos te makene met engienen ten ghebruucke van een yeghelijcken [eenieder], zo hij betoochde ghedaen hebbende in Hollandt bij zekere certificatien. Op 18 april bezochten de ingelanden samen met hem den Moer te Meedkerkcke"[25]

Ook dat plan werd niet gerealiseerd en later werden blijkbaar nog vruchteloze pogingen ondernomen: tsedert noch by andere middelen beprouft gheweest, al nochtans zonder effect. 

Een vorstelijk ambtenaar meldde in 1550 dat het Moer van Meetkerke grotendeels in een moeras was herschapen: de grande extendue et scituation basse et fort aqueuse et en aulcuns lieux dicelluy croissent aulcunes herbes et, es plus bas lieux, aultre chose que eauwe et jonctz y croissans[26]. Hij schreef een rekwest aan keizer Karel waarin hij verzocht naar de wijze om het moer op rendabele wijze droog te krijgen. Hij kreeg evenwel een negatief antwoord: ce seroit paine perdue! Er werd hem aangeraden enkel aanspraak te maken op het droict de volerye (vogelrecht) aangezien het Moer uitgekozen werd als broedplaats voor onder meer zwanen en kraanvogels (cignes, grues et semblable volaille). Mogelijk had de vorst plannen om het Moer - dat vanouds aan vele particulieren toebehoorde (appartenant ... a plusieurs particuliers danchienneté) - via het zogenaamde abandonrecht[27] of onteigeningsrecht bij niet-betaling van de waterschapsbelasting te verwerven. Blijkbaar had hij de hoop het gebied zonder grote, dure waterbouwkundige infrastructuurwerken in rendabel bos, weiden of zelfs akkerland te kunnen herscheppen (fust par abosquier, mettre a pretz, pasture, viviers ou labeur). 

Toch mogen we hier midden 16de eeuw nog niet spreken van een meer in de eigenlijke betekenis van het woord. Uit het waterschapsbelastingkohier (“omloper” genoemd in Kust-Vlaanderen) van 1560 blijkt dat deze gronden nog steeds tot de vollanden werden gerekend, die het volle geschot (belastingen) moesten betalen. Ze waren niet bij de wanlanden (met een lagere belastingquote)  gevoegd[28]

Uit een 16de-eeuwse pouillé blijkt dat er te Meetkerke dan nog morescate of moerschatting werd betaald[29]. Aangezien dit een kerkelijk document is, mogen we aannemen dat dit op het turftiend duidde. In 1560 waren perceleringspatroon, wegen en waterlopennet nog zichtbaar en, zo blijkt uit de beschrijving van de landerijen, gepercelleerd in "stringen": vijf strijnghen oost ende west ghenaemt de Gansemoer, diversche sticx zom hooghe zom neder landt met 3 strijnghen oost tot aen den moerleet, enz. In tegenstelling echter tot de landschappelijke situatie zoals die blijkt uit de 15de-eeuwse omlopers, zien we dat er percelen in het 42ste en 43ste begin van de omloper, dit is de eigenlijke Moere, in de 16de eeuw vergraven waren tot onder de grondwaterspiegel waardoor er lokaal "watten" of veenplassen ontstaan waren, zoals 8 lijnen landts met zommeghe heven, pitten ende watten daerinne ligghende genaemt den Wulfsbusch of een neder plaetse met zommeghe rietheven ende pitten streckende met den zuudthende an den waterganck ende met den noordthende an de Moerleet[30]

4.2. Uitvoering (1622 - heden) 

4.2.1. Met windmolens 

De voorbereidingen tot de drooglegging van de Meetkerkse moeren gebeurden kort nadat Wenceslas Cobergher gestart was in het Veurnse.

Comelis Bertholf en Achilles Sproncholf, twee grootgrondbezitters in Meetkerke, sloten op 28 februari 1622 een overeenkomst en vormden een genootschap om de Moere af te dijken[31]. Volgens een resolutie van 4 juli daarna meende men dat dezelve beverschynghe nu beter, emmers met minderen costen doenlick werdt, waardoor 't oprechten van één zoo twee watermuelens zou volstaan om de Moere droog te malen[32]

Filips IV, koning van Spanje, verleende op 20 november 1622, een octrooi om het gebied droog te maken (met behulp van “watermolens”) en een watering of polderbestuur op te richten. 

Het octrooi werd verleend aan de volgende eigenaars van de landen gelegen in de Moere van de Watering van Blankenberge, op een “mijl” afstand van Brugge en gelegen in het Brugse Vrije:

- de abt van de Sint-Andriesabdij (Hendrik van der Zype, °Mechelen 1577 - †Brugge 1659, abt sinds 1616; benedictijnenabdij van Sint-Andries, gesticht in 1100)[33]

- jonkheer Pieter Losschaert (commies van de lopende impositiën in het Westkwartier van het Brugse Vrije, namens Alexandre d’Arenberg (°Brusssel 1590 - †Wesel 1629), prins van Chimay, heer van Dudzele)

- Achilles Spronckholf (gehuwd met Jeanne de Rijcke, schepen van het Brugse Vrije)

- Cornelius Bertholf (eigenaar tot 1616 van het nog bestaande kasteeldomein Gruuthuse in de Stationsstraat te Oostkamp)

- meester Pieter Spronckholf (†Brugge 1652, broer van Pauwels, gehuwd met Marie Wynckelman, griffier van de stad Brugge, proost van de Confrerie van het Heilig Bloed in 1610)

- Pauwels Spronckholf (1575-1655, broer van Pieter, gehuwd met Jeanne Pierens, proost van de Confrerie van het Heilig Bloed in 1609)

- Jacob Leernout (alias Jacobus Lernutius, °Brugge 1577- †1624, Latijnse dichter; zijn vader Jan of Janus was nog bekender[34])

- Octaviaan Leernout (broer van Jacob)

- Pieter van Peenen (gehuwd met Isabella Gloribus, liet in 1621 het nog bestaande Godshuis Van Peenen bouwen in de Boeveriestraat te Brugge)

- Philips de Doppere (schepen van het Brugse Vrije)

- Jan van Marcke (commies van de lopende impositiën in het subkwartier van het Brugse Vrije)

- andere eigenaars 

Volgens de aanvragers bestond dit moer uit ruim 1200 gemeten grond die al ruim honderd jaar met zoetwater overstroomd was (plus de douze cens mesures de terres, passez cent ans et plus inundees deaues doulces). Dat grote gebied kon in die lange periode niets meer opbrengen. Nochtans moesten de gelanden aan de Watering van Blankenberge nog altijd waterschot betalen. Dat was dubbel: niets innen en geld moeten uitgeven.

De aanvragers argumenteerden dat deze gronden veel lager zijn gelegen dan het omliggende gebied en dat ze zonder bedijking en watermolens altijd overstroomd zouden blijven. De eigenaars van de Moere zouden zich nooit kunnen behelpen met de sluizen, grachten en watergeleiders van de Blan-kenbergse Watering. (Que les terres des dits suppliants, comme gisantes beaucoup plus bas que les terres adjacentes puissent estre servies de la dicte escluse (de Blanckenberghe) et consequament sont aparentes de demeurer ainsi a jamais inundees). 

Daarom kregen ze de toestemming om dijken te delven, het water af te leiden en watermolens te bouwen om de landen droog te trekken (par la construction d’aulcunes dicques pour conduire et divertir les eaues y tombans ensemble aussi par l’erection de moulins a eau). Aangezien daar geld nodig voor is, waren er mensen nodig om de geschotten en ander hulpgeld te ontvangen en de nodige betalingen te doen. Ze mochten deze gelden 12 jaar lang na de droogmaking innen: 2/3 bleef voor hen, 1/3 ging naar de schatkist. Grondeigenaars die weigerden het watergheschot te betalen, werden onderworpen aan de onteigeningsclausule (abandon)[35]

Tussen de eerste experimenten en de eigenlijke toepassing van de droogmakerij met windmolens verstreek dus ruim een eeuw. Het financieel aspect speelde een belangrijke rol. In het laatste kwart van de 16de eeuw waren er hier de Troebelen, waarin absoluut geen ruimte was voor grootschalige niet-militaire projecten. (Het is dus niet toevallig dat de twee grote bemalingsprojecten van bij Veurne en bij Brugge pas tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) - en dan op het einde - ontwikkeld en gerealiseerd werden). En pas na 1600 - alhoewel ze al veel eerder bestonden - werden in Holland de achtkante poldermolens algemeen toegepast. Zij hebben een grotere bemalingscapaciteit dan de vierkante wipmolens. 

Er was evenwel ook een directe aanleiding, die op haar beurt dan weer in verband staat met de algemene historie. Zolang de Ieperleet tussen Brugge en de IJzer dezelfde peil had als de kanaaltjes van het waterschap, kon men de Moere op een behoorlijke manier afwateren. Door de 80-jarige oorlog tussen Spanje en de Noordelijke Nederlanden werden het Zwin en de Schelde voor Vlaanderen gesloten. Brugge diende andermaal een nieuwe uitweg te zoeken naar de zee. Onder het bewind van de aartshertogen Albrecht en Isabella werd besloten om via de Ieperleet een verbinding met Duinkerke tot stand te brengen. Tussen 1618 en 1622 werd de Ieperleet tussen Brugge en Plassendale uitgediept en de geul tussen Plassendale en Oostende uitgegraven. Men bouwde dijken, zodat het kanaalwater op een hoger peil stond en de gronden langs de vroegere Leet niet meer konden afwateren. Weldra lag de Moere onder water. 

Al voor het octrooi van 1622 werden de fundamenten (acht pilaren of teerlingen) voor een eerste achtkante molen gelegd, na verschillende plaatsbezoeken met onder andere ingenieur Jan Heymanssone Coucke: Bij verscheyden visitatien en veuen de lieu ghenomen vant beloop ende gheleghentheyt van de voorseyden landen in de Moere gheleghen, zoo met den ingeniaris Jan Heymanssone Coucke als aandere, om up den sekersten, besten ende oncostelicxten voet dezelve landen drooghe te moghen legghen, daertoe alreede oock ter bequaemer plaetsen ghefondeert waeren achte pilaeren ofte teerelynghen om daer up te rechten een achtcante muelen noodich tot uutmaelen van de waeteren van dezelve landen, dewelcke ghecost hadden ontrent de vierhondert gulden[36]

Rond het te bemalen gebied werd de Moerdijck of de Rinck van de Moere aangelegd. Deze kreeg een ovalen vorm en liep over Meetkerke, Sint-Andries en Varsenare. Het water werd naar de hoger gelegen Blankenbergse Vaart gepompt door een groote ende een cleene watermeulen watermuelen twee houten achtkante bovenkruiers met een houten scheprad, op ca. 200 meter van elkaar. Ze worden die beide vanaf 1623 vermeld. De Kleine Watermolen stond op het Schamelzwin. Het plan voor de omringdijk en de twee windwatermolens werd al in 1617 door de landmeters Plorens en Octaviaen van Marissien getekend[37]

Wat aan de tijdgenoot algemeen bekend was, is dat door het versneld ontwateren via het opmalen of door overdrainage van veengebieden het veen inklonk en het restveen een veraardingsproces onderging door oxydatie. Zo schreef Jan Adriaensz. Leeghwater in het bijschrift van zijn bekend droogmakingsplan van 1640 van het Haarlemmermeer (ontstaan  door  een  aaneenschakeling  van  veenplassen tussen Amsterdam, Leiden en Haarlem): Den huysman ist bekent die daer woont in het veen … dat inhet woeste meer mocht wassen cruyt en gras en dat den gront vandien goetcoren mochte dragen[38]. Vandaar ook dat geologen, in de regio van de Lage Moere te Houtave en Stalhille, buiten de ringdijk nog veen aangetroffen hebben en binnen de ringdijk van de Moere - waar veraarding door overdrainage was opgetreden - niet. Hetzelfde fenomeen werd vastgesteld bij de Moeren aan de Frans-Belgische grens[39]

(Kaart) De drooggelegde Lege Moere van Meetkerke (groengekleurd), omringd door de lage moerdijk of aarden omringdijk, aangelegd in 1617-1722 

(Kaart) De drooggelegde Lage Moere van Meetkerke op de Ferrariskaart (ca. 1775). In het noorden de dorpskern van “MEETKERCKE”, in het zuiden het kanaal Brugge-Oostende. 

(Kaart) Figuratieve kaart van de Meetkerkse moerlanden door Ignaes Drubbele met de twee poldermolens, 1787 (fragmant).
Rijksarchief Brugge, Inv. 114. Watering van Blankenberge. Kaarten, nr. 1038. Het bijschrift luidt: “Plan ofte caerte figurative van alle de Moerlanden hun bestreckende soo binnen als buyten den rycnk ofte com van diere, alle welcke gelegen zijn ter prochie van Varssenaere, St. Andries, Meetkercke en Houthave ten Lande van den Vrijen, consisterende geheel het 42ste ende 43ste begin der Waeteringe van Blanckenberghe vollanden … welcke subject zijn te betaelen het jaerlijckx molengeschot … tot onderhout van beede de wyntwatermolens staende ter prochie van Meetkercke door dewelcke alle de wateren van deze landen overgemalen worden tot in het Blanckenbergs vaerdeken”.  

De hoop bij de drooglegging was uiteraard, zoals Beekman het ook verwoordde in zijn bekende boek Nederland als polderland dat er vruchtbare klei in de droogmakerij aan de oppervlakte zou komen[40]. Wanneer er na het leegmalen Pleistoceen zand bovenkwam dan was dit een zware tegenvaller, zoals in vele droogmakerijen in Nederland en ook in de Moeren aan de Frans-Belgische grens na de drooglegging in 1619[41]

De twee windmolens konden hun taak doorgaans goed aan. Sinds hun oprichting in 1623 bleef de Moere meestal droog. Het octrooi van 1622 gold voor 18 jaar. Er werd in 1642 een verderzetting van het octrooi bekomen, zodat het onderhoud van de molens verder kon gebeuren.[42]

Bij overvloedige regen kwamen hier en daar enkele plaatsen onder water. Ook de afwateringsmogelijkheid kon problemen opleveren. Dat gebeurde b.v. in 1681[43] bij verdiepingswerken en in 1751 bij verbredingswerken van het kanaal Brugge-Oostende[44]. Het peil van de Blankenbergse vaart stond in 1817 te hoog, waardoor de Moeren onvoldoende konden afwateren[45]

Opvallend is dat er op het einde van de 17de eeuw blijkbaar nog altijd turf kon gestoken worden in de Moere. De molenaar van de Grote molen moest hierover in 1691 getuigenis afleggen in een proces voor de schepenen van het Brugse Vrije[46]

Voor de inning van het molen- of watergeschot stelde het polderbestuur “rollen” op: lijsten van eigenaars en gebruikers die er aan onderworpen zijn[47]. Achterstal werd niet getolereerd[48]

Om een precies beeld te hebben van het gebied en van al degenen die aan water- of molengeschot onderhevig waren, werden af en toe omlopers opgesteld[49]

Landmeter Charles Lootyns stelde in juli 1700, in opdracht van meester François Blommaert, raadspensionaris van de stad Brugge, een nieuwe ommeloper op: Nieuwe ende generaelen ommelooper van alle de Moerlanden, gheleghen ter prochien van Varssenaere, Sente Andries, Meetkercke ende Houtave, die subject zijn te betaelen het meulengeschot, int onderhouden van beede de waetermeulens staende ter prochie van Meetkercke, welcke voorschreven landen syn gheleghen onder de Waterynghe van Blanckenberghe int 42e ende 43e begin. Belangrijk op te merken is dat de eigenaars van de droogmakerij van de  Lage Moere, al op grote schaal tot abandonnement van hun landen binnen de omringdijk waren overgegaan: 238 gemeten van de 1509 gemeten waren toen al in handen gevallen van de nieuwe watering Generaliteit van de Moere[50]

Landmeter Ignaes Drubbele tekende in 1787 een nieuwe figuratieve kaart van alle moerlanden[51]. Het valt op dat de twee poldermolens er als staakmolens voorgesteld worden, alhoewel op 8 november 1622 gemeld werd dat al ghefondeert waeren achte pilaeren ofte teerelynghen al om daer up te rechten een achtcante muelen[52]. Volgens ons komt dat doordat de kaartenmakers een universeel symbool gebruikten  om een windmolen voor te stellen. Wel maakten ze het onderscheid tussen houten en stenen constructies (waaronder molens) door bruin of rood te gebruiken. De molens van Meetkerke werden in het bruin gekleurd. 

Na de inval van de Fransen veranderden onze instellingen. In 1796-1799 moest het molen- of watergeschot betaald worden door de kas van domeinen van het arrondissement Brugge[53]

Het Watering van de Moere gaf in 1806 de voorwaarden op voor de aanstelling van een nieuwe molenaar om de Kleine Molen te bedienen[54]

De Grote Watermolen brandde af in 1810. Een jaar later werd hij herbouwd in steen. Molenmaker Ferdinand Slabbinck (Sint-Michiels, 1767-1838) stond in voor het molentechnisch werk[55]. Het polderbestuur stelde een buitengewoon molen- of watergeschot in om financieel bij te dragen in de bouw van deze stenen molen[56]

Tot in februari 1928 werd de Grote Molen gebruikt om het overtollige water uit de Moeren op te voeren in de Blankenbergse Vaart. In punt 4.2.2. gaan we dieper in op de omstandigheden die tot zijn stillegging leidden, met name een grote overstroming en de plaatsing van een dieselgemaal. 

(Foto) De pas stilgelegde Grote Molen op 25.02.1928 (collectie Amedé Wybo, Meetkerke) 

Opvallend is dat het polderbestuur affiniteit bleef tonen voor de windmolen: niet meer als werktuig,  maar nu als monument. Al vlak na de stillegging,

in de periode 1927-1931, stelde het polderbestuur een dossier samen over zijn klassering en restauratie. We zien hierin duidelijk de invloed van Alfred  Ronse junior (1876-1962), voorzitter van de provincieraad van West-Vlaanderen, burgemeester van Gistel en groot molenkenner[57].  Het Provinciaal Comiteit West-Vlaanderen van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen stelde in 1935-1936 een verslag op strekkende tot rangschikking van den Molen der Moeren van Meetkerke, hetgeen op de algemene vergadering werd goedgekeurd[58]. De bescherming als monument gebeurde pas op 23 december 1942, dus tijdens de Tweede Wereldoorlog. 

Na deze oorlog vertoefde Jean Baptiste de Meester, een benedictijnerpater uit Zevenkerke,  als kluizenaar in de molen. Aan hem herinneren nog de ijzeren ornamenten op de buitenwand.[59] 

De gouverneur van West-Vlaanderen drong, na een ontmoeting met Jozef Penninck, voorzitter van het West-Vlaams Verbond voor Heemkunde, in 1959 aan bij de Watering der Moeren om tot herstel over te gaan[60]. Het polderbestuur liet in 1965 een uitwendige restauratie uitvoeren met subsidies van de Belgische staat, de provincie West-Vlaanderen en de toen nog zelfstandige gemeente Meetkerke. Vernieuwd werden: kap, staart, korte schoren, scheprad en vensters. De herstelde romp werd weer mooi in het wit gezet. De restanten van het vroeger wiekenkruis werden vervangen door het oud geklinknageld wiekenkruis (fabr. Verhaeghe, Ruddervoorde) van de Koutermolen te Kortemark (met een vlucht van 23,80 meter) werd dan ingetrokken. De schoot of zeeg was zeer vlak (typisch voor een West-Vlaamse staakmolen) en dus niet geschikt voor een poldermolen. Het lag toen toch niet in de bedoeling om de molen weer te laten werken. Het mechanisme bleef onaangeroerd. Het water- of onderwiel binnen, dat half weggerot was door de lange blootstelling aan water, werd niet vernieuwd. 

Wederom volgde een periode van verwaarlozing. Sinds 1975 werd gedacht aan een nieuwe restauratie. Ingenieur-architect Walter Snauwaert uit Oostende (°Ingelmunster 1928 - †Oostende 2011), stelde rond 1980 een restauratiebestek op in opdracht van de Blankenbergse Polder. 

(Foto) De Grote Molen rond 1960 (coll. Ons Molenheem) 

(Foto) Het nieuwe schepad naar het model van het vroegere. Foto: Donald Vandenbulcke, Staden, 03.07.2014. 

De restauratie werd in 1983 geraamd op 7,3 miljoen frank. De werken zouden voor 60% betoelaagd worden door de Vlaamse Gemeenschap en voor 40% door de provincie West-Vlaanderen. Maar zelfs met deze 100 % toelage zouden de ontwerpkosten, verdisconteringsinteresten en latere onderhouds- en bedieningskosten een aanzienlijke financiële last van de Polder met zich meebrengen. Deze verzwaring werd op 30 frank per hectare geschat en het bedrag kon nergens gerecuperereerd worden. Uit de stemming bleek dat er 54 tegen de restauratieplannen waren, amper 8 voor en 8 zonder mening. Hierdoor kreeg het polderbestuur geen toestemming de molen te herstellen. 

Wel kreeg het polderbestuur de toestemming om te onderhandelen over de overdracht van de molen aan de provincie West-Vlaanderen. Deze toonde aanvankelijk belangstelling, maar wegens de economische crisis bleek deze overdracht niet haalbaar. De molen was toen in het bezit van Solange Coppieters de ter Zaele, weduwe van jonkheer Claude Carron de la Carrière Moyencourt uit Sint-Andries (Brugge), maar was - krachtens oude titels - samen met de omliggende gronden en gebouwen in erfpacht van de Nieuwe Polder te Blankenberge. Deze erfpacht zou echter al vervallen zijn. Noch het polderbestuur noch mevr. Coppieters konden een eigendomstitel voorleggen, zodat de molen evengoed eigendom kon zijn van de grondeigenaar. 

De prijzen waren op twee jaar tijd sterk gestegen. Hoognodige instandhoudingswerken werden geraamd op 3,5 miljoen frank. De eigenlijke restauratie, in 1983 geschat op 7,3 miljoen frank, bedroeg al 11.128.635 frank, zonder dat de molen operationeel zou worden gemaakt (deze werden geraamd op een 2 miljoen frank). Er werd andermaal gerekend op 100 procent subsidies: 60 procent van de Vlaamse Gemeenschap en 40 procent van de provincie. De kosten die het polderbestuur zelf zou hebben (zie hoger), zouden gedragen worden door het Koning Boudewijnfonds, met een maximum van 2 miljoen frank.  

(Foto) Het nieuwe onderwiel op de wateras, hier nog in de takels. Foto Donald Vandenbulcke, 03.07.2014.

Door de onzekerheid van de rechten van de Nieuwe Polder, voerden de provincie en de moleneigenares in mei 1987 besprekingen (studie notaris Van Caillie). Dat leidde niet tot overeenstemming. Wel was er ondertussen een akkoord tussen het polderbestuur en de eigenares om het verder gebruik van het watergemaal met de centrifugepomp voor de Polder veilig te stellen, mits afstand van alle gebruiksrechten op de overige gebouwen en gronden vervat in de erfpacht. Deze overeenkomst werd bekrachtigd tijdens de Algemene Vergadering van de Polder in oktober 1987. 

Vertegenwoordigers van het Provinciebestuur onderhandelden in dat jaar opnieuw met mevrouw Coppieters tot aankoop van de molen en de omliggende grond (molenwal). Het prijsaanbod van de provincie moest beperkt blijven tot de schattingswaarde die de bevoegde ontvanger van de Registratie had vastgesteld, met name 200.000 frank voor de molen, te vermeerderen met ca. 15.000 frank voor de molenwal. De  familie Coppieters vond dat bod onvoldoende vanwege de gevreesde minwaarde voor de omliggende familiebezittingen (o.a. een hoevetje) bij verkoop en restauratie van de molen. De provincie daarentegen voorzag echter een meerwaarde. Beide partijen geraakten zodoende niet tot een akkoord. De Bestendige Deputatie besliste dan op 22 oktober 1987 het dossier tot nader order te sluiten[61]

Wel werd onder impuls van gedeputeerde Fernand Peuteman bedongen dat de provincie verder zou instaan voor het ontwerp. De volgende versies, gebaseerd op het bestek van W. Snauwaert, werden verzorgd door Christiaan Van Sassenbroeck en - in 2005, door Walter Terryn - architecten bij de Provincie West-Vlaanderen[62].

De Brugse aannemer Paul De Loof kocht de molen in 1989. Hij wilde voor de restauratie een nieuwe muur omheen de bestaande te metselen, maar dat stuitte op verzet van de monumentendiensten[63]

Hij verkocht de molen in 1998 aan de huidige eigenaar, dr. Robert Depondt. Deze slaagde wel in zijn opzet, maar het werd een lange weg[64]. In augustus 2004 werd de molen onttakeld door de nv Arthur Vandendorpe uit Sint-Michiels: de roeden, de kap en het binnenwerk werden weggenomen. In 2005-2006 werd de bakstenen molenromp hersteld door de nv Woudenberg uit Sint-Michiels. 

Op 14 april 2010 gebeurde in het Provinciehuis Abdijbeke in Sint-Andries eindelijk de openbare aanbesteding voor lot 3, de molentechnische restauratie (inrichting, scheprad, kap, wiekenkruis, staartwerk, de watergang waar het scheprad in draait en een nieuwe behandeling van de molenromp). Slechts enkele gedemonteerde onderdelen waren voor hergebruik geschikt, zoals de askop en enkele andere ijzeren onderdelen. Het overige diende als model bij de vervaardiging van de nieuwe stukken. Er waren 220 werkdagen voorzien. De laagste bieder, Thomaes Molenbouw nv uit Beveren-Roeselare, hield op te bestaan nog voor de werken tot uitvoering kwamen. Op de volledige heraanbesteding van 30 juni 2011 was bvba 't Gebinte uit Erpe-Mere (zaakvoerder Johan De Punt) de laagste bieder. Hij begon in mei 2012 met de werken in zijn atelier te Ronse.

De nieuwe roeden (geklonken, fabr. Vaags, Aalten, Nl, nrs. 316 en 317) werden op 20 juni 2014 gestoken. Ze zijn evenwel te kort (vlucht van 23 meter), hebben een diepere zeeg en het hekwerk heeft aan de zijde van de askop een wafeling (wat vroeger niet voorkwam). Deze wafeling bleek noodzakelijk omdat anders een aantal hekstokken tegen de kap zouden draaien. Correctie in de roedebalk bleek niet mogelijk, aangezien er met vaste bussen diende gewerkt te worden. Op het onderwiel is een teruglooppal geplaatst. Een nieuwe wachtdeur staat op de plaats van de vroegere, voor het scheprad om terugstromend boezemwater te blokkeren. De overbrenging bedraagt 10 over 6, dit is 10 toeren van de bovenas voor 6 toeren van de wateras. 

De vrijwillige molenaars sinds de restauratie zijn Michiel Vinck uit Brugge (2014-2015), Bregt Patrouille uit Tielt (2015-heden) en Bart Engelen uit Bekegem (2018-heden).

De molen werd op zaterdag 17 juni 2017 officieel ingehuldigd. Zowel op zaterdag als op zondag is de molen dan te bezoeken.

De vrijwillige molenaars Bregt Patrouille en Bart Engelen brachten op 28 februari 2018 een nieuwe vangruiter aan, zodat de vang nu opnieuw een sterk aanhechtingspunt heeft. De vorige ruiter was te licht uitgevoerd. Door het gebruik plooide hij steeds en kwam hierdoor niet terug op zijn oorspronkelijke stand. Zodoende dreigde hij de vang los te laten door hem uit de haak te lichten, zodat het risico bestond dat de molen niet meer gevangen kon worden. Deze vernieuwing was ook noodzakelijk om de vang te kunnen regelen om het slepen te voorkomen. Een ander belangrijk werk is de verbetering van het kruien van de molenkap op de kruivloer.

 Eigenaars na 1830:

- voor 1834, eigenaar: (van de grond) Pecsteen-de Lampreel Karel Honoré, eigenaar te Brugge en (van het gebouw) Generaliteyt van De Moeren
- 12.01.1861, erfenis: (van de grond) Rotsaert d'Hertaing-Pecsteen Camille Jan Idesbald, eigenaar te Oostkamp (overlijden van vrouw Lampreel)
- 1874, overeenkomst: (van het gebouw) De Wateringen van de Moeren, te Meetkerke
- 27.12.1897, erfenis: (van de grond) Rotsaert d'Hertaing Camille Jan Idesbald en de kinderen (overlijden van vrouw Pecsteen)
- 17.05.1901, erfenis: (van de grond) a) Rotsaert d'Hertaing Camille Jan Idesbald, de kinderen en b) van Zuylen van Nyevelt Marthe, minderjarige te Brugge (overlijden van Camille Rotsaert d'Hertaing)
- 17.12.1902, deling: (van de grond) Rotsaert de Hertaing-de Borrekens Paul, eigenaar te Snt-Andries (notaris Van Caillie)
- 29.05.1928, erfenis: (van de grond) de weduwe en de kinderen (overlijden van Paul  Rotsaert de Hertaing)
- 31.01.1930, deling: (van de grond) Coppieters de ter Zale-Rotsaert Fernand Ignace Constant Charles Michel, eigenaar te Sint-Andries (notaris Van Caillie)
- 30.08.1946, erfenis: (van de grond) en de kinderen (overlijden van vrouw Rotsaert)
- 04.07.1962, erfenis: (van de grond) de kinderen (overlijden van Fernand Coppieters de ter Zale)
- 08.08.1963, deling (van de grond) Cardon de la Carrière Moyencourt-Coppieters de ter Zaele Claude Emile Adrien, zonder beroep te Loppem (notaris Van Caillie)
- 1965, erfpacht (naamsverandering) Nieuwe Polder van Blankenberge
- later, erfenis: (van de grond) de weduwe (overlijden van Claude Cardon de la Carrière Moyencourt)
- 06.11.1989, verkoop: De Loof-Fraeye Paul Edmond Charles, aannemer te Brugge (notaris Van Caillie)
- 1998, verkoop: Depondt Robert, dokter te Brugge, later te Meetkerke & Versteele Caroline 

Foto Koen Himpe, 21.08.2015 

4.2.2. Stoom-, diesel- en elektrisch gemaal (respectievelijk 1868, 1928, 1942) 

Al in 1849-1850 werd gedacht aan de plaatsing van stoomwerktuigen om het overtollige water te verwijderen. Aanvankelijk bleef het bij plannen.[65] Een nieuwe impuls kwam in 1863. Uiteindelijk besliste het polderbestuur op 11 mei 1868 de Kleine Watermolen op het Schamelzwin (thans Biezenstraat 5) te vervangen door een stoomgemaal op steenkool. De windmolen werd nog dat jaar gesloopt en het stoomgemaal kwam op dezelfde plaats te staan[66]

Het polderbestuur documenteerde zich goed en was o.m. in het bezit van een versie van  het “Handboek voor vuurmakers en machinisten van stoomwerktuigen”, een boek van 207 pagina’s met uitsluitend platen, opgesteld door Th. Bureau en gedrukt te Gent in 1874[67].Regelmatig werd het stoomtuig aan een inspectie onderworpen[68]. In 1892 werd een studie uitgevoerd voor een nieuwe stoommachine[69]. Afgaande op bewaarde leveringen van steenkool, weten we dat de stoommachine een echte kolenslikker was[70]

De invoering van het stoomgemaal zorgde niet voor een oplossing van alle problemen. Een brief van de hoofdingenieur van het Ministerie van Bruggen en Wegen aan de West-Vlaamse provinciegouverneur van 9 november 1874 wijst op de blijvende problemen. Omzetting van de bas fond tot akkerland was wegens de arme bodem nog niet mogelijk: un changement de culture … en terres arables … qui d'ailleurs n'a pas eu lieu, ne réaliserait aucun avantage[71]. In de Lage Moere bleken de gronden na de drooglegging zo onvruchtbaar te zijn, dat de kosten voor een doeltreffende polderverkaveling zelfs niet de moeite loonden. Zo bleven het middeleeuwse perceleringspatroon, grachten, kreken en wegennet behouden, zoals nog blijkt uit het oude perceleringspatroon dat her en der in de Moere bewaard bleef. Hierdoor bleef de Lage Moere van Meetkerke tot recente tijden een boeiend relictlandschap. 

Behalve het wateringgeld af te dragen aan de Blankenbergse Watering (2,50 frank/ha) dienden de eigenaars ook nog molengeschot te betalen aan de Generaliteit van de Moere (2 frank/ha) en dit voor hooiweiden (prés à faucher) in waterzieke onvruchtbare bodem (la nature marécageuse du sol généralement pauvre en humus), zo blijkt nog steeds uit de brief van 1874. 

In de periode 1920-1924 bleef men nog altijd zowel de wind- als de stoommolen onderhouden[72]. Beide molens gaven samen 30.000 liter water per minuut. Men controleerde het aantal werkuren voor het onderhoud en de werking van beide molens[73]. De stoommolen vertoonde steeds meer slijtage en werkte gebrekkig waardoor de Moere herhaaldelijk overstroomde. Men had onophoudelijke hoge herstellingskosten. Ook de prijzen van de kolen en hun vervoer kostten veel geld. Het polderbestuur onderzocht in 1925 uitvoerig de mogelijkheid om de ouderwetse installatie te vervangen door een nieuwe[74]

De grote overstroming van 1927 gaf de doorslag. De wind- en de stoommolen werden onvoldoende geacht en het stoomgemaal werd vervangen door een nieuwe pompinstallatie. uitgerust met een dieselmotor van 60 pk (type Deutz, geleverd door De Buyzere van Brugge) voor de aandrijving van een centrifugaalpomp (type Stork, geleverd door de Gebroeders Stork en co - Hengelo, Nederland) met een capaciteit van 42 m³ per minuut bij een opvoerhoogte van 2,25 meter. De installatie van de pomp vroeg grote voorbereidende werken. De grond aan de voet van de gebouwen werd tot 4 meter uitgegraven en er moesten nieuwe dammen aangelegd worden.De werken, uitgevoerd door aannemer Baete van Sint-Andries, werden vele keren verstoord door de vloed, onophoudende regen en sneeuw. De pomp werd op 2 februari 1928 in gang gezet en op 15 maart stond de Moere - die al vanaf september 1927 onder water stond - geheel droog. De pomp gaf zulke grote voldoening dat de windmolen buiten werking werd gesteld. De totale kostprijs bedroeg 385.082,76 frank[75]

De huidige site (Biezenstraat 5) bestaat uit een gerenoveerd 18de-eeuws witgekalkt molenhuis (een laag langwerpig volume onder zadeldak, met muurvlechtingen in de linkerzijpuntgevel) en een mechanisch pompgemaal, dat door een grachtensysteem verbonden is met de Grote Molen. Het erf is vooraan afgesloten door een bakstenen muur, deels nieuwe constructie. De beek die langs de weg ligt en die de windwatermolen en dit pompgemaal verbindt, is deels in baksteen opgemetseld. De oprit tot de molenaarswoning wordt met een bakstenen brug over deze watergang geleid. De ingang van de watergang is afgeschermd met een krooshek. 

Het pompgemaal bestaat uit een gebouw van 1868, opgetrokken in een verzorgde baksteenbouw boven de verbindingsbeek met de stenen windwatermolen. Bruin bakstenen gebouw van één bouwlaag onder golfplaten zadeldak, voor- en achterpuntgevels geflankeerd door pilasters en versierd met blinde oculus in top; licht getoogde muuropeningen. Aan beide zijgevels zijn er recentere bakstenen aanbouwen onder plat dak. 

(Foto) Pompgemaal van de “Kleine Molen”: windgemaal (1622), stoomgemaal (1868), dieselgemaal (1928), elektrisch gemaal (1942). Foto 25.02.1928 (coll. Amedé Wybo, Meetkerke). 

(Foto) Stoomgemaal dat in 1868 de “Kleine Watermolen” verving (foto 25.02.1928, coll. Amedé Wybo, Meetkerke). 

Door schaarste aan vloeibare motorbrandstof tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd de dieselmotor in 1942 vervangen door een elektrische motor. De hoge schoorsteen van het stoomgemaal werd toen afgebroken De elektrische installatie is voorzien van porseleinen isolatoren; schakelaars met vonkbeveiliging; driefasige motor; motorlichaam is gesloten; overbrenging met meervoudige V-riemen. De pomp bleef tot einde 1985 in werking[76]

Het pompgemaal met technische installaties, bakstenen muur en brug werd op 26 mei 2004 beschermd als monument omwille van zijn historische en industrieel-archeologische waarde. Samen met het molenaarshuis werd het op 5 oktober 2009 vastgesteld als bouwkundig erfgoed. Het bestuur van de Nieuwe Polder van Blankenberge liet in 2007 enkele instandhoudingswerken uitvoeren naar een ontwerp van ingenieur-architect Valerie Mortier van Studiebureau Lobelle bvba uit Sint-Andries (Brugge), met o.a. de vervanging van het platdak en van de buitenschrijnwerken. Er wordt een volledige renovatie met de inrichting als onthaalruimte voorzien. Het gemaal toont ons een technische evolutie van wind-, stoom-, diesel- naar elektrische aandrijving om een waterziek gebied in een tijdsspanne van zo’n vijfhonderd jaar droog te krijgen en te houden. 

(Foto) Het pompgemaal en de molenaarswoning, Biezenstraat 5. Foto’s Koen Himpe, 21.08.2015. 

Ter vervanging van het oude pompstation werd in 1980 een nieuw elektrisch bemalingsstation “de Katte” in gebruik genomen. “De Katte” is gelegen langs de Vaartdijk Noord op het grondgebied Varsenare (Jabbeke) op de grens met Sint-Andries (Brugge), dicht bij het gehucht Nieuwwege.

Het poldergemaal slaat het water over in het kanaal Brugge-Oostende. Het Maregeleed vormt het hoofdaanvoerkanaal. Deze waterloop werd door de ruilverkaveling Houtave aangelegd door het verbinden en verbreden van bestaande kleiner waterlopen en heeft een totale lengte van 5,240 km. Andere belangrijke afvoersloten zijn het Sint-Andrieszwin en het Moerzwin. 

Technische aspecten van het poldergemaal De Katte uit 1980

Type: elektrisch vijzelgemaal, 2 parallel opgestelde vijzelpompgroepen. De diameter van de vijzels bedraagt 2,30 meter, de opstellingshoek 30 graden.

Werking: automatisch door middel van drukopnemers die het waterpeil in het aanvoerkanaal detecteren.
Roosters: automatisch, type op en neer gaande schraper.
Capaciteit: elke vijzel heeft een debiet van 1 m³/sec.
Tastpunt vijzel: - 1,10 m TAW
Vulpunt vijzel: + 0,10 m.
Stortpunt: + 4,20 m.
Tegenmaalpunt: + 4,77 m.
Aanslagpeilen: zomer: + 0,10 m TAW
                      winter: - 0,10 m TAW

Verschil tussen aan- en afslagpeil: 10 cm[77]

Pompgemaal De Katte, Vaartdijk Noord, Varsenare 

5. Evolutie van de Lage Moere tot een Vlaams natuurreservaat 

(Kaart) Het hydrografisch netwerk in de Meetkerkse Moeren, aangeduid op de topografsche kaart van Vandermaelen (ca. 1850). Onderin het kanaal Brugge-Oostende. Vele poldersloten, geleden en zwinnen (stroominversies). Rechts boven de twee poldermolens, waarvan de Grote Molen “M(oul)in à dessècher” wordt genoemd. 

Spijts de initiatieven tijdens de 17de eeuw bleken de gronden na de drooglegging zo onvruchtbaar te zijn (mede door het dagzomend Pleistoceen zand), dat de kosten voor een doeltreffende polderverkaveling zelfs niet de moeite loonden en zowel het middeleeuwse perceleringspatroon als het wegen- en waterlopennet er behouden werden. Dit gegeven verklaart dat de omzetting van ‘waterzieke’ gronden naar akkerland weinig of niet aansloeg en de kom van de Lage Moeren tot diep in de tweede helft van de 20ste eeuw ingenomen bleef door een aanzienlijk areaal met laantjes onderverdeelde hooiweiden en/of hooilanden omzoomd met talrijke knotbomenrijen. 

Bij koninklijk besluit van 28 maart 1972 werden de Polder van Blankenberge, de Polder de Moere in Meetkerke en het gedeelte van de Polder Eiensluis-Grootreygarsvliet gelegen ten westen van het zeekanaal van Brugge naar Zeebrugge samengevoegd tot één enkele polder onder de benaming "Nieuwe Polder van Blankenberge”. Zodoende werd de Watering de Moere sinds 1623 weer verenigd met de Polder van Blankenberge. 

Uit het bemalingsgebied “de Moere van Meetkerke”, circa 670 hectare, ontstond het bemalingsgebied “de Katte”, genoemd naar een nabijgelegen hoeve. De bemalingszone werd in 1980 uitgebreid tot de omliggende poldergronden en bedraagt nu 1377 hectare verspreid over het grondgebied van de gemeenten Zuienkerke (deelgemeenten Meetkerke en Houtave), Jabbeke (deelgemeente Varsenare) en Brugge (deelgemeente Sint-Andries). Het bemalingsgebied wordt begrensd ten noorden door de Noordede (inclusief ongeveer 85 hectare ten noorden van de Noordede), ten oosten door de Blankenbergse vaart, ten zuiden door het kanaal Brugge-Oostende en ten westen door de weg Nieuwwege-Houtave. 

Een belangrijke ingreep zou gebeuren door het ruilverkavelingsproject Houtave (1974-1986). Deze had vooral tot doel de landbouwwaarde van deze gronden op te drijven. Door de installatie van een nieuw gemaal met twee vijzels op de Oostendse Vaart (zie hoger) en de diepe ontwatering door dat gemaal gebeurden er grote verschuivingen in het bodemgebruikspatroon, vooral dan in de richting van akkerland. Door intensieve bemesting werd voortaan veelal maïs geteeld. Tegelijk ging het oorspronkelijke karakter van dit voor ons land unieke natuurgebied voor een groot stuk verloren. De oude ringdijk van de droogmakerij werd grotendeels afgegraven. Enkel plaatselijk is zijn traject nog doorheen de lage kom te volgen.

Nog in het kader van het ruilverkavelingsproject werden belangrijke aanpassingen doorgevoerd in de tracés van de poldersloten, geleden en zwinnen. Ze werden verbreed, verschoven, rechtgetrokken of gedempt. De belangrijkste wijzigingen uit deze periode betreffen de verschoven positie van het Goossensleed nabij de “Oude Casteelhove”, de verbredingen van het Maarleed en gedeelten van het Nieuwleed en de ontdubbeling van het Vrouwenleed in de richting van het Pompstation ”De Katte”. Het Blauwzwin, Moerzwin, St.-Andrieszwin en Schamelzwin en het Stokleed, Dwarsleed en Vrouwenleed bewaren daarentegen vermoedelijk hun oorspronkelijk tracé sinds de droogmakingsperiode van begin 17de eeuw. Daarbij vormt het Schamelzwin - voorheen Schamers-leed - een uitwateringsgang, die samen met de inplanting van de twee poldermolens gericht was op de ontwatering van de droogmakerij. 

Na het ruilverkavelingsproject werden enkele schuiven en stuwen aangebracht. De stuwen zijn van het type met terugslagklep en/of schotbalk. Voorheen werden in het gebied ook al peilregelingsmechanismen ingeschakeld, zoals een écluse uit de 19de eeuw op het Oosterniewegezwin. Binnen de context van de droogmakerij van de Lage Moeren zijn de zuidoostelijk gesitueerde sluisjes of “twee speien” op de Blankenbergse Vaart  belangrijk. Hierlangs werden ondermeer bouwmaterialen met behulp van koggen verscheept richting kust[78].  

Het tracé van het kanaal Brugge-Oostende, aan de volledige zuidzijde van de Meetkerkse Moeren is eveneens onderwerp van meerdere aanpassingen ingevolge bochtafsnijdingen in de loop van de 18de en 19de eeuw. Het oude kanaaltracé is in vervaagde toestand herkenbaar langsheen de Vaartdijk-Noord. Buiten de Meetkerkse Moeren vormt de Blankenbergse Vaart een merkelijk oud en bewaard tracé, dat tot de 12de eeuw teruggaat. 

Zowel in 1972-1977 alsook nog in de jaren 1990 werden plannen gesmeed om doorheen de Moeren een autoweg aan te leggen, ter ontsluiting van de haven van Zeebrugge. De gemeente Zuienkerke schreef op 23 oktober 1990 een brief naar de dienst Bruggen en Wegen, waarin verzet werd aangetekend tegen elke aanleg van een autoweg door de gemeente. Indien deze aanleg toch nodig zou blijken, dan opteerde het gemeentebestuur voor het tracé dat langs de Oostendse Vaart zou lopen… Hoe dan ook, de autowegplannen doorheen De Moeren zijn nu definitief afgevoerd, hetgeen o.m. geconcretiseerd werd met de sloop in 2011-2012 van de twee “spookbruggen” van Varsenare die in 1976 waren gebouwd...[79] 

De Moere was in het gewestplan van de jaren 1970 ingekleurd als zowel natuur- als landbouwgebied. Daarenboven werd het gebied op 23 juli 1981 wettelijk beschermd als landschap. De natuurliefhebbers (individuen en verenigingen) reageerden opgelucht. Nu kwamen echter de plaatselike landbouwers in het verzet. Zo mocht niets veranderd worden aan de hoeven, de bomen en de waterhuishouding. Het sproeien met chemische stoffen werd aan banden gelegd. De aagelegde waterkering, waardoor onder meer een moeras werd drooggelegd, zou moeten verdwijnen. Nieuwe landbouwbedrijven kregen af te rekenen met een ingewikkelde vestigingswet. De boeren argumenteerden dat hun inkomen aangetast zou worden door de uitbatingsbeperkingen van hun gronden. Ze stelden dat ze zelf dit unieke landschap hadden gemaakt en dat zij het in stand hielden. Ze wilden geen roof van landbouwgrond om “groene” redenen aanvaarden. Al te veel landbouwgrond ging al verloren voor wegen (al dan niet nuttig), woongebieden en industrieterreinen”, zo luidde het pamflet dat de Brugse afdeling van de Belgische Boerenbond op 5 april 1981 uitdeelde aan de deelnemers van de vierde Meetkerkse Moerenwandeltocht. 

Ook de jagers kwamen in het gareel. Ze mochten geen vuurwapens, klemmen en lokaas meer gebruiken. Hierdoor kwam volgens hen de bestrijding van schadelijk wild in het gedrang. 

Het gemeentebestuur van Zuienkerke en het bestuur  van de “Nieuwe Polder Blankenberge” dienden op 16 oktober 1981 bezwaarschriften in bij het ministerie en bij de Raad van State tegen het koninklijk besluit tot bescherming als landschap. Er werden procedurefouten gezocht en gevonden, met name de afwezigheid in het dossier van een beslissing om de beschermingsprocedure in te zetten. Gemeenschapsminister Karel Poma wachtte de uitspraak van de Raad van State (die bijna zeker het koninklijk besluit nietig zou veklaren) niet af en maakte eind november 1982 het beschermingsbesluit ongedaan. Zijn kabinet zou werken aan een nieuw besluit, waarbij dan wel rekening zou gehouden worden met de standpunten van de jagers, de landbouwers en de Nieuwe Polder van Blankenberge[80]. Een nieuwe bescherming als landschap kwam er tot op heden niet. Wel ontwikkelden zich andere beschermingsmechanismen. 

In de Meetkerkse Moeren werkte de Vlaamse overheid aan de uitbouw van een Vlaams natuurreservaat onder leiding van de Vlaamse Landmaatschappij  (van eind 2001 tot 2009). Het doel van het natuurinrichtingsproject was de moeren weer vochtiger te maken zodat de natuur zich zou herstellen en de zeldzame planten die hier van nature voorkomen niet verloren zouden gaan. Het project hield in dat de landbouw hier in de toekomst minder intensief moest worden. Voor de betrokken landbouwers werd naar een oplossing gezocht.

Hooilandcomplex met ontwateringslaantjes in de Meetkerkse Moeren. Foto Luc Groosman, 30.08.2011. 

Het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) kocht in 1999 een eerste perceel. Het was de prelude van het natuurinrichtingsproject. Hooilanden, hooiweiden, laantjes en de eendenkooi werden hersteld. Op een aantal waterlopen werden stuwen gezet om zo het waterpeil met 25 cm te verhogen. Hierdoor worden de omliggende graslanden sinds december 2008 weer natter. Dit heeft een negatieve impact op de landbouwproductie. De landbouwers werden daarom vergoed voor het inkomensverlies. Andere belangrijke werken waren en zijn het maaien met nabegrazing, het knotten van bomen en het onderhouden van poelen en laantjes. Het beheer gebeurt in samenwerking met de lokale landbouwers.                                                                                                                                                                                                                                De inrichtingswerken zijn nu achter de rug. Er bood zich een mooie gelegenheid aan om het uitzonderlijke van de Lage Moeren onder de aandacht te brengen. Niet alleen de natuur, maar ook het ontstaan, de droogmakerij met de gemalen, de waterhuishouding, de werking van de historische eendenkooi[81] leveren zeer boeiende gegevens en verhalen. In februari 2014 werd het eindrappart gepresenteerd met de gebiedsvisie en het beheerplan voor de Blankenbergse Polder Zuid, waaronder het Vlaams natuurreservaat de Lage Moere van Meetkerke.[82]

De Vlaamse Overheid, de provincie West-Vlaanderen en de gemeente Zuienkerke zorgden voor het recreatief onthaal en de educatieve uitbouw van het gebied.  Er werden en worden gidsen opgeleid. Voorzien wordt om het pompgebouw (Biezenstraat 5) te renoveren en in te richten als onthaalruimte. Er zijn educatieve poelen aangelegd en in het gebied is  een provinciaal wandelpad uitgestippeld.  

We kunnen iedereen aanraden om op een mooie lentedag, wanneer de gewassen nog niet te hoog staan, vanaf het dorpje Meetkerke de kom in te duiken en er de weidse pracht van te bewonderen met her en der dun gezaaide 17de-eeuwse hoeven. Aan de rand ervan zijn nog vochtige weiden waarin de middeleeuwse veenstrokenstructuur duidelijk merkbaar is. De Grote Molen, de enige nog resterende complete poldermolen met scheprad in ons land, zorgt dank zij de recente restauratie en zijn bezoekmogelijkheid, voor een sterk verhoogde belevingswaarde van de droogmakerij. 

BIJLAGE 1. Concept voor de drooglegging van de Lage Moere van Meetkerke, met behulp van een ringdijk, sluizen, watergangen, een uitgediepte Grote Ede en eventueel een molen, in opdracht van de Watering van Blankenberge, 22 augustus 1502. 

Rijksarchief Brugge, Inv. 49/1. Watering Blankenberge, nr. 1. Register met afschriften van akten inzake de werking van de watering (1519-1715), f° 3r°-4r°. 

Up den 11en ougst anno 1502. Ten verzoucke ende begheerte van vele diveersche inghelanden van der Watringhe van Blanckeberghe, zo hebben vergadert gheweist dese naervolghende persoonen, te wetenen Matheeus de Brouckere, sluusmeestere, Ledenaerdt Urbaen, Jacop Deynout, beede uuter name van mer vrauwe van Dudzeele, Antheunis Slock uuter name van mijn heere van Halewyn als waerschoutheeten, Colaert Belle over tcloostere van Sinte Andries ende over mijn heere van Watervliet, Jacop vander Gote, Merlin de Fruutier over de kinderen Pieter Mattinoe, Anthuenis Pieters, Pieter Bollin als landmetere ende meer andere aengaende de ghebreken van den Moer van Meedkercke ende anders.

Eerst

Item alvooren den voorseiden Moer ghescauwet ronds-omme alle de leeden ende ooc den Balleedt streckende duer den voornomden Moer aldaer ghevysenteirt ende concept ghenomen of men den voorseiden Moer zoude muegen twater quyte maken by middele van delven reykin of andersins, dat den Moer by dien zoude mueghen droghe worden alle jaren in den zomere, te wetene van meye tot Bamesse ende dat elc grondenare of pachters van huerlieder weghe ghebruuc zouden mueghen hebben van hueren lands. 

Item zo es bevonden by den scauwen ende waterpasse dat den watergang gheheeten de Groote Eede moet verdolven wesen, beghinnende an de kele van den Moer by Pieter f. Jans hofstede, streckende vandaer duer tdorp van Meedkercke tot de Lenebrugghe daer de Westwaterganck van Meedkercke ende de Groote Eede vergaderen, bedraghende wel driehondert roeden verre of daer ontrent, twelck maer diep en es in zomeghe plaetsen 3 voeten, in zomeghe plaetsen 3,5 voeten, in zomeghe plaetsen 4 voeten ende ooc 4,5 voeten ende aldoe bevonden by der voorseide waterpasse ende diepte ghenomen langhes de Groote Eede van der kele van der Moer tot der sluus van Blanckeberghe tot Quaden Houcke   muelene ende zuud daerby by Pieters vanden Vivere hofstede bevonden ontrent veertich roeden verre maer 4 of 4,5 voeten diepe zijnde twelcke zal moeten verdiept ende verdolven zijn. Voort vandaer totter voorscreven Lenebrugghe bevonden zes voeten diepe zijnde ende bij tdorp van Meedkercke moet ghemaect zijn eene cleene caye teghens tindriven van den lande. 

Voort zo moet men diveersche heylanden ligghende in dezelve Groote Eede ten diveerschen plecken uut doen ende dezelve Eede aldaer verdiepen indien dat nood zy. 

Item es te wetenen indien en den voorseiden Moer bedycken wilde, zo zal men maken eenen dyck rondsomme denzelven Moer binnen den Yperleet ende Watringhe daermede dat men uutsluuten zoude alle vreemde watren uuten Moer. Zo zouden denzelven dyc wel moeten lanc zyn 2100 roeden of meer in zomeghe plaetsen, onder een roede breedt ende  8 voeten hooghe ende vijf voeten boven blivens of ene mere, alzulcke hoochde ende breede als daertoe dienende, ghelyc men wel ordonneren zal in de bestedinghe vandien. 

Item indien al dit ghebuerdt, zo zoude men moeten doen delven ende maken eenen nieuwen waterganc 21 voeten wijt of meer in zomeghe plaetsen, daer tland wat hooghe es 8 voeten diepe ende daer tlandt leeghe es te minsten 6 voeten diepe beghinnende by Oosternieuweghe-brugghe an den Yperlet, altoos streckende an de westzyde van den dyck die men daer legghen zoude buuten omme den Moer alzo noordwaert ende oostwaert tot in den Westwaterganc van Meedkercke ter cause dat alle de leeden ende conduuten van denzelven Moer ghestopt zouden zyn metten voornomden dycke ende ommedat twater commende uuter beke van Jabbeke ende uuten Yperleet van zuuden zynen cortsten loope zoude nemen achter denzelven nieuwen waterganck naer de zee. 

Item boven desen zo zal noch binnen den Moer langhes den voorseiden dyck moeten ghedolven zijn eene gracht up vyf voeten naer de tee van den dycke, wyt zynde 9 voeten of meer, of alzulcke wydde als den gheordonneird zyn zal van plaetse te plaetse, ende dit omme de eerde te hebbene omme denzelven dyck mede te makene, ende ooc omme die te bevredene teghens de beesten. 

Item boven desen zo moet elck zyn grondt doen bedelven ende de waterganghen rumen omme dat twatere zyn coers zoude mueghen nemen ende dat men gheen hoofden en zal maken nauwer dan 10 voeten.

Item dit al ghedyct ende ghedolven zynde zo zal men maken een speykin 8 voeten water draghende, ende dat ghemaect naer den heesch ende ghestelt in de kele van der Moere.

Item gheextimeirt by boucken van der Watringhe daerof ghedyct zoude weerden binnen den voornomden dycken ontrent 11 ghemeten lands lettel meer of min.

Item hiermede by der gracie gods, zo zoude den voorseiden Moer gheholpen moghen werden, dat elc inghelande zyn land zoude mueghen ghebruucken zonder fortune van eeneghen watere, indien dat de inghelanden denzelven moer doen maken ende onderhouden willen alle de voorseide dycken ghedelven ende speye ghelyc voorseit es te huerlieder coste, ende ander gheen middele ne weet men alsnoch omme den voorseiden Moer te helpene. Maer indien dat de voorscreven Speye niet profyteren oofte den voorscreven Moer mede gheholpen mach zyn, zo es tavys van ons dat men zal stellen ende maken eene muelene die men stellen zal up den voorscreven dyck omme twater uut te slane van den voorseiden Moer in tyden als daertoe dient ende dezelve muelen te stellene up de kele van der Grooter Eede, ende dat dezelve muelen zal altoos mueghen malen alzo langhe als de sluus van der Watringhe van Blanckeberghe loopen ende drooghen zal ende als dezelve sluus ghestoopt zal zyn, zo en zal men niet mueghen malen ofte eenich water overslaen up alzulck constrainct als men daerop stellen ende ordonneren zal. 

BIJLAGE 2.  Concept voor de drooglegging van de Lage Moere van Meetkerke, met behulp van een ringdijk, sluizen, watergangen, een uitgediepte Grote Ede en eventueel een watermolen, in opdracht van de Watering van Blankenberge, 18 april 1519. 

Rijksarchief Brugge, Inv. 49/1. Watering Blankenberge, nr. 1. Register met afschriften van akten inzake de werking van de watering (1519-1715), f° 4v°-6r° 

Smaendaechs den 18den dach van april 1518 voor Paesschen zo was myne heer Jan Kiekin, presbytere, religieux ende ontfanghere van den cloostere van Sinte Andries buuten Brugghe, broeder Jan de Meersman, bursier van Sint Janshuus in Brugghe, Fransoys van Ee, Jacop Everbout, meester Nicasin Primmbout stedemestere in Brugghe van den waterhuuse, meer andere inghelanden, ooc met hemlieden eenen oosterlinc ghenaempt Joachim die hem occupeert verdroncken landen te winnene uuten watere, ende die in zulcker wijs ende corten tijt waterloos te makene met engienen ten ghebruucke van eenen yeghelycken, zo hy betoochde ghedaen hebbende in Hollandt by zeker certificacien, ende Jaspar vanden Bruaerde, sluusmeestere, die alle tazamen ghescaut ende ghevisenteert heben den Moer te Meedkercke. Ende ghemerct dat deselve Moer ghenouh es de sponcie van der Watringhe van Blanckeberghe, daer daghelycx groote menichte van waters van buuten invalt ende daelt die principalicke daerby tondere ende verdroncken blyft, soo es omme metter gracie gods denzelven Moer daerof te remedieren ende separerne ten fine dat hy mochte drooghen, twelcke wesen zoude ten grooten profyte van den inghelanden vandien ende secourse van andere, te doene tghuendt dat hiernaer volcht. 

Alvooren omme de causen voorscreven, zo es noot dat men denzelven Moer vanbinnen rondomme alle de grachten ende zwenen met dammen te stoppene ende andersins de panne te hooghene jeghens ende omme buuten te sluutene den toeval ende suwacie van allen vreemden wateren te dien hende. 

Item omme hiertoe te commene zo zal men eerst      legghen eenen dam int Westzwin te Meetkercke jeghen den voorseiden Moer tusschen de hofsteden van Bertram Haghe ende wylen meester Jan vander Moere of ten es dat beter es opene ghehouden ende ooc met een muelene zo speykin. 

Item bet west vandaer in de Moerleet ter Moerbrugghe. 

Item vandaer westwaert lancx den Moerwech de zuudsyde totten Oosternieuwech ende hofstede van wylen Gillis f. Anthuenis Lammins daer nu Symoen Janssuene wuendt. 

Item vandaer zuudwaert over de oostzyde langhes den voorseiden Oosternieuwech.

Item noch van Oosternieweghe voorseit vandaer oostwaert totter Grooter Ee die buten Yperleet naer Meedkercke loopt lancs denzelven Yperleet de noordzyde vandien. 

Item ende van den houcke ende keere beghinnende van der voorseide Groote Eede dat thoostende es van der voorseider Moer alzo noordwaert tot daer ment heet de kele, zo ghuele of moerleet die by Meedkercke uuten voorseiden Moer in dezelve Groote Eede daelt. 

Item noch zo en is niet ghenouch metten voornomden grachten ende zwenen of te stoppene die in den voorseiden Moer vallen, maer moeten diveersche neringhen ende pannen toeghehoocht zyn, ligghende van der voorseide Moerbrugghe westwaert totten Oosternieuwech. Voort zuidwaert over de oostzyde van denzelven Oosternieuwech. Noch vandaer oostwaert tusschen den Yperleet ende den voorseiden Moer ende ooc noordwaert omme toosthende van den voorseiden Moer jeghens de voorseide Groote Ee tot de voornomde kele van der Moer. Twelcke gheextimeert es datter zoude mueghen te hooghene wesen ontrent 1000 roeden eer min dan meer totten welcken eerde te nemene van binnen naesten, welcke ten minsen grieve tzij een spit of twee effene of der eeden zonder grachten of pitten daeromme te makene. 

Item welcke hooghinghe onder grachten ende anders ghenouch wert met vier voeten hooghe int leechste ende vandaer nederwaert ende mers achtervolghende de hoochde  die te vele plaetsen es vanselfs, die men alzo laten zal, of dat de voorseide hooghinghe mach bliven alst es van eenen halven voet van boven tcorbeel sluutende in de stijle van der brugghe te Fransoys van Ee goede in den Yperleet nederwaert tot 3 voeten. Alzo men daerof by breeder ordonnancie de stecken zal stellen ende die diveersche zullen moeten verlaersen welck werck ende ofsluuten goed ghedaen waere van den toecommende meyemaendt, ommedat dat zoude mueghen sluuten ende overgroyen ende dezelve hooghinghe altyts boven blivende up vive of zes voeten breedt, onder 10 ende 12, ende beede zyden vlack jeghens twatere datter van beeden zyden zal upstaen ende driven. 

Item hiermede metter gracie gods zoude moghen dezelve Moer te half maerte ende al tsomersaisoen gheenen nood, noch toeval hebben van andere vreemde wateren, maer daerof ghesepareird wesen zonder int wintersaisoen dat water zeere ryst ende totdat de sluus opene wordt mids dat de Moer noch leeghere blyft dan de voorlanden ende achterlandne, dien tyt zoude twater noch overcommen ende daerin vallen. Dat alsdan gheen scade maer profyt wort niet alleene voor denzelven Moer, maer ooc omme de voorseyde upperlanden die denzlven tyt huerlieder watere daerin quyte zullen werden tot opendoen van der sluus ende dan zalt noch eerst vertrecken van den voorseiden upperlanden ende alzo volghen van der voorseider Moer dier mede bloot zal worden. 

Item dit al ghedaen zynde in der manieren voorseit ende omme te maerte of zonderlinghe als tmeeste watere van den voorlanden wech wort in zulcker manieren ende behoorlicken tyde. So es noot omme twater uuten voorseiden Moer te lossene ghemaect te zine een watermuelene of zulc ander engien als men daertoe ordonneren ende adviseren zal, ende dat te stellene up de voorseide ghuele of moerleet ghenaempt de Kele by Meedkerke an de voorseide Groote Eede ommedat alzo over te slane ende malene in dezelve Eede ende voort te loopene naer de voorseyde sluus. Dewelcke Groote Eede van der    muelene te Meedkercke ende alzo noordwaerd te diveersche plaetsen naer de sluus zal moeten verdolven wesen, alzo die heescht ende nood es. Voort dat ooc een yeghelyc inghelande in de voorseide Moer zijn grachten wel onderhouden, ghedolven ende gheruumpt ende de Watringhe inschelycx de zwenekins diere inligghen, noch gheen hoofden nauwer te makene dan thiene voeten. Ende dat ooc de voorseide muelen of engien ghesloten zij die alleene de sluusmeesters van des Watringhe zullen opene doen ende sluuten alst tyt wordt.

Item angaende tvreemde watere twelcke van zuuden den Yperleet, westen, oosten ende anders altyts terstont ghesuweirt heift in de voorseide Moer duer de voornomde grachten ende diveersche neringhen ende pannen, dat zal nu mids den voorseiden ofsluuten ende toestoppen zinen cours nemen, te wetene eenssins buuten omme in de waterganck bewesten an den voorseiden Oosterniewech of volghende tconcept van tjaer 1502 te maken commene int Westzwin van Meedkercke. Ende andersins zal ommelopen in de voorseide Groote Ee al naer de sluus. Aldus zal dezelve sluus te langhere draghen ende de scepen in dezelve Groote Ee ende Yperleet te bet varen moghen. 

Item voort ter causen van den voorseiden dammen ende hooghinghe ommedat niemende daerby grief noch scade zoude hebben van duere noch overloop van beesten, zo zoude men stellen up dezelve dammen baillen of staken ter bescudde vandien of van binnen met grachten of delven up vyf voeten naer de tee van den dyck ende metter zelver eerde daeruut commende de voorseide hooghinghe ende stoppinghe maken alzo men den breeder ende best up al adviseren zal. 

Al twelcke voorscreven onder correxctie zij bevinden oirboirlicxst ende dat minst cost zoude wesen voor den in-ghelanden van denzelven Moer die dezelve costen behooren te doene thuerlieder last ghemet ghemets ghelycke van datter binnen zal besloten woorden. Twelcke de Watringheboucken wel verclaersen ende eens int voorseide jaer 1502 gheraempt was ontrent 1100 ghemeten of uuterlic, alzo zy daerof met elcanderen zullen accorderen. 

De Blankenbergse Vaart en de Grote Molen op de achtergrond (toen nog in de gedaante van een herstelde romp). Het akkerland links (richting Brugge) is hoger gelegen dan het weiland rechts. Foto Luc Groosman, 30.08.2011. 

BIJLAGE 3 

Octrooi van Filips IV, koning van Spanje, om de Moere van Meetkerke droog te maken (met behulp van watermolens) en de Watering van de Moere op te richten (20 november 1622) 

Rijksarchief Brugge, TBO 141. Brugse Vrije: Sanders, nr. 855 (Rekening en resoluties betreffende de droogmaking van de Lage Moere van Meetkerke, 1622-1623), f° 8r° 

Philippe, par la grace de Dieu, roy de Castille … Receu avons l’humble supplication du reverend pere en Dieu noz chier et bien amez le prelat de St. Andrieu lez nostre ville de Bruges, Pierre Losschaert, ayant procuré de nostre  cousin  le prince de Chimay, etc.,  Cornille Bertholf, 

Achilles Spronckholf, Pierre van Peenen, Philips de Doppere, Pauwels Spronckholf, Jacques Leernout, Jehan van Marcke, Octaviaen Leernout, maître Pierre Spronckholf, Jacques Leernout, Jehan van Marcke, Octaviaen Leernout,  maître  Pierre Spronckholf  et  plusieurs  aultres

proprietaires des terres situees au circuit de la Moere et la waterynghe de Blanckenberghe, estant a une lieue de nostredicte ville de Bruges au terroir du Francq; contenant que lesdictes terres, contenant plus de douze cens mesures, sont passés longues annees demeurés inundees d’eaue doulce, tellement que la pluspart des supplians ne ont tiré aulcun ou bien peu du proffict; et ce neantmoins ont ilz esté egalement chargez avec les aultres adheritez dudit quartier au payement de lannuel watergeschot de lescluse et aultres despens du waterynges dudit Blanckenberghe, par lesquelles touttes les terres dudit quartier font couler leurs eaues, sans que les terres des supplians, comme gisantes beaucoup plus bas que les terres que les terres adjacentes, puissent estre servies de ladicte escluse, et consequement sont apparentes de demeurer ainsi a jamais inundees, si par les supplians ny est pourvu par la construction d’aulcunes dicques pour conduire et divertir les eaues y tombans, ensemble aussy par l’erection de moulins a eaue, et en oultre par les autres moyens qu’ils trouveront necessaires pour descharger leurs terres en temps deu et propre desdiz eaues, et les mettre au secq.

Et combien que lesdiz supplians ayant bonne volonté et affection, pour, selon leur pouvoir, advancher et effectuer leurdit concept et apporter tout ce que leur sera possible, toutte fois comme cecy redonde en benefice de l’entire province pour l’augmentation des moyens et impositions sur les terres apparentes a dicquer, et que en oultre, aulcuns aderitez pourront refuser ou dilayer de payer leur quote et despens apparens, lesdits supplians nous ont tres humblement supplié qu’il nous pleust leur accorder octroy, pour en vertu d’icelluy, pouvoir faire lever et recevoir sur les dites terres toutes les charges et moyens qui, de la part de genealité de ladite province de Flandres et du pays et terroir du Francq, seront miz sus, et ce durant le temps de terme de dix-huit ans, a commencer incontinent apres que lesdites terres seront dicqués et rendues fructueuses.

Pour iceulx moyens estre employez à l’entretenement de dicques necessaires, moulins et aultres ouvrages; et pardessus ce, accorder ausdiz supplians autorité et pouvoir pour, de commun advys et convocation de tous les adheritez, commettre deux, trois ou plus d’entre eulx à la direction des ouvrages necessaires et receptes des deniers; ensemble aussi authorité et pouvoir à noz chiers et amez, les grand bailly, bourgmestres et echevins de nostre dit pays et terroir du Francq, pour audit effect, et rate et proportion que chacun des adheritez sera beneficié, faire gescotes aultant qu’il sera besoing de lever sur parate et réele execution et selon droict du dicage; signament aussi, pour pardevant lesdiz bourgmestres et eschevins pouvoir decreter sommierement les terres de defaillant à l’estaincte de trois chandelles, de huict jours en huict jours, apres prealables criees et proclamations d’eglise soubz la jurisdiction dudit terroir du Francq; ensemble insinuation personnelle sur les terres dont les personnes congnues sont denommés en chief au livre du receveur de ladicte waterynge de Blankenberghe, sans plus, saulf auz propriétaires ou à faulte d’iceulx à aultres ayans sur icelles terres aulcune réalité ou action hipothecquaire, purgé dudit decret et ans trois mois apres l’estaincte de la derniere chandelle; et de tout ce que dessus, leur faire depescher noz lettres patentes, en tel cas pertinentes. 

Scavoir faisons, que les choses susdites considerees, et sur icelles eu l’advis de nos amez et feaulx, les president et gens de nostre conseil de Flandres, qui ont sur ce ouy,

tant noz chiers et bien amez les deputez des ecclesiastiques et quatre membres de nostre pays et comté dudit Flandres  en  general,  que ceulx des magistratz de nos-dicte ville de Bruges et terroir du Francq en particulier, ensemble les sluysmestres de la dicte wateringe de Blanckenberghe; et consequament eu sur ce l’advys de nos tres chiers et feaulx, les chier tresorier general et commis de nos domaines et finances; nous, pour ces causes et aultres a ce nous mouvans, inclinant favorablement à la supplication et requeste desdiz proprietaires de terres situees au circuit de la Moere en la wateringhe de Blanckenberghe, supplians, leur avons par la deliberation de nostre treschiere et tresamee bonne tante, Madame Isabel-Clara-Eugenia, par la grace de Dieu infante d’Espaigne, etc.  

Consenty, octroyé et accordé, consentons, octroyans et accordons de grace especiale par ces presentes, qu’ilz puissent et pourront affranchir et dicquer plus de douze cens mesures de terres passez cent ans et plus inondees de eaues doulces; a condition, qu’ils jouiront et auront a leur advantaige pour subvenir auz fraiz et despens dudit dicaige, les deux tiers des aydes et impositions qui se leveront sur les inhabitans desdiz terres redicquees, concernant la generalité de nostre dit pays et comté de Flandres, et la totalité de poinctinges et zettinges levees pour particulier dudit Francq, le tout pour le temps et terme de douze ans, a commencer ledit dicaige acheué; demeurant l’aultre tiers audiz ecclesiasticques et quatre membres.

Leur accordons aussi le pouvoir et faculté de commettre par commun accord de nostre part, par provision et jusques à rappel, telz d’entre eulx qu’ils jugeront capables et qualifiez pour la direction et levee des deniers necessaires pour ledit dicaige, avecq pareil pouvoir a l’invention desdiz du Francq,  faire telz gheschots quil sera besoing a recouvrer par execution à la charge des proprietaires a l’advenant et proportion qu’il chacun sera beneficié mesmes aussy de par devant les diz de Francq pouvoir decreter les terres de defaillans a furnir leur quote et contingent, par trois criees de l ‘eglise de quinze en quinze jours.

A condition neantmoins que tous proprietaires congnuz, tant auz livres desdiz wateringhe qu’aultrement, seront adjournez en personne ou a leur domicile, et qu’il sera permis ausdiz proprietaires ou rentiers hipotecquiers de pouvoir purger ledit decret endedans l’an de l’adjudication, en payant les despens et interest a l’advenant du denier seize des deniers, pour lesquelz lesdiz terres seront este decretés; pourveu aussy convenant pouvoir jouir de l’effect de cesdiz presences, lesdiz supplians seront tenuz faire presenter icelles, tant au conseil de nosdiz finances que nostre chambre de comptes à Lille, pour y estre res-pectivement registrees, verifiees et interinees, à la conservation de noz droitz, haulteur et authorité, la et ainsy qu’il appartiendra; parmy payant, ordonnons à noz amez et feaulx, les chier president et gens de noz privé et grand conseil, ausdiz de nostre conseil de Flandres, de noz finances, de noz comptes à Lille et à tout aultres noz justi-ciers, officiers et subjectz, qui ce regardera, que de ceste nostre presente grace, consentement, octroy et accord pour le temps aux charges et conditions, selon et en la forme et maniere que dict est, ils facent, souffrent et laissent les diz supplians, leurs hoirs, successeurs ou ayans cause plainement et paisiblement joyr et user sans leur faire, mettre ou donner, ny souffrir estre faict, miz ou donné aulcun trouble, destourbier ou empeschement au contraire. Car ainsy nous plaist il.  

En tesmoing de ce, nous avons faict mettre nostre seel a ces presentes. 

Donné en nostre ville de Bruxelles, le xxe jour de novembre l’an de grace XVJc vingt deux, et de nos regnes le deuxieme.

[1] Mede-auteur Beatrijs Augustyn (1952-2013) was een landschaps- en klimaathistorica. Ze promoveerde in 1991 aan de Universiteit Gent met haar doctoraatsthesis Zeespiegelrijzing, transgressiefasen en stormvloeden in maritiem Vlaanderen. Ze contacteerde mij in 2006 na mijn vondst van de vroege vermelding uit 1316 van de Hoosmolen in de Bourgoynemeersen te Drongen bij Gent (gepubliceerd in Molenecho’s jg. 34, 2006, 3, p. 170-190). We onderhielden contact per e-mail en bij mijn bezoek aan het Rijksarchief Gent in 2012 (waar ze werkzaam was) spraken we af onze gegevens over de Meetkerkse Moeren samen te brengen tot een artikel in Molenecho’s. Zij zou zich meer toeleggen op de historisch-landschappelijke evolutie, terwijl ik vooral de droogmakerij zou bestuderen. Haar onverwacht overlijden op 22 april 2013 zette dit project stil, maar ik deed in de zomer van 2016 nieuwe opzoekingen in de vele documenten van de Wateringen van Blankenberge en van de Meetkerkse Moeren in het Rijksarchief Brugge. Tijdens het afwerken van deze studie dacht ik soms met weemoed terug aan de aangename contacten met de te vroeg overleden Beatrijs Augustyn (L.D.).

[2] B. Augustyn, Zeespiegelrijzing, transgressiefasen en stormvloeden in maritiem Vlaanderen. Een landschappelijke, ecologische en klimatologische studie in historisch perspectief (with an English summary), 2 dln. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1992 (Studia 37-38; uitgegeven doctoraatsthesis, heruitgave in 2000).

[3] Moer was in de middeleeuwen de algemeen Vlaamse en Brabantse benaming voor veengrond. Dit wist men nog in de 19de eeuw. In 1808 schreef het wateringbestuur van de Blankenbergse Watering ter verklaring van de plaatsnaam Moere te Meetkerke: Nous continuons d'appeler "moere" tout terrain dont on a tiré les tourbes, la terre propre à cuire des briques. (Rijksarchief Brugge, Inv. 49/1. Watering van Blankenberge, nr. 479).

[4] Het Pleistoceen is een geologische tijdvak  van 2,58 miljoen tot 11,7 duizend jaar geleden. Het Pleistoceen is een onderverdeling van het Kwartair.

[5] Aan het oppervlak komen.

[6] Tertiair is een geologisch tijdperk dat volgt op het Krijt en wordt opgevolgd door het Kwartair. Het Tertiair duurde van 66 tot 2,58 miljoen jaar geleden.

[7] Wetenschappelijke benamingen: Weichselien, Weichseliaan, Weichsel, Weichselglaciaal. Deze etage van de serie Pleistoceen (noot 5) duurde van 116.000 tot 11.700 jaar geleden.

[8] G. De Moor & F. Mostaert. Eemian and Holocene evolution of the eastern part of the Belgian Coastal Plain, in: C. Baeteman (ed.), Quarternary Shorelines in Belgium and the Netherlands. Excursion Guide. International Union for Quaternary Research, Subcommission on Shorelines of Northwestern Europe. Fieldmeeting 1993, s.l., 1993, p. 94-109; A. Ervynck, C. Baeteman, H. Demiddele, Y. Hollevoet, M. Pieters, J.  Schelvis, D. Tys, M. Van Strydonk & F. Verhaeghe, Human occupation because of regression, or the cause of a transgression? A critical review of the interaction between geological events and human occupation in the Belgian coastal plain during the first millenium AD, in: Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet, nr. 26, 1999,  p. 97-121; F. Mostaert, Vergelijkende studie van de sedimentologie en de detailstratigrafie van eemiaan en Holocene getijdesedimenten in het Oostelijk deel van de kustvlakte, onuitgegeven doctoraatverhandeling, Rijksuniversiteit Gent. 1985.

[9] J. Ameryckx, De Lage Moere van Meetkerke, Biekorf, jg. 54, 1953, 7-8, p. 153-157.

[10] B. Augustyn, Zeespiegelrijzing…

[11] B. Augystyn, De landschapsgeschiedenis van de Lage Moere van Meetkerke (13de-20ste eeuw). In: Polders en Wateringen. Studiedag georganiseerd te Damme op 19 mei 2000. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2001. 

[12] A. Verhulst, Landschap en Landbouw in Middeleeuws Vlaanderen, Brussel, Gemeentekrediet, 1985.

[13] C. Baeteman, Ontstaan en evolutie van de kustvlakte (tot 2000 jaar voor heden), in: H. Thoen (red.), De Romeinen langs de Vlaamse Kust, Brussel, Gemeentekrediet, 1987, p. 18-21.

[14] L. Allemeersch, Het veen in het oostelijk kustgebied. Genese, verbreiding en samenstelling, Katholieke Universiteit Leuven, doctoraatsverhandeling, 1984.

[15] S. De Decker & K. Himpe, Archeologische studie natuurinrichtingsproject Meetkerkse Moeren. Studie in opdracht van Vlaamse Landmaatschappij Brugge, Belconsulting nv en Raap Archeologische Avdiesbureau bv., 2001; K. Himpe, K. & S. De Decker, Meetkerkse Moeren: landschaps- en bewoningsgeschiedenis, in: Provincie West-Vlaanderen. Rondleiden in de Lage Moeren van Meetkerke. Een cursus over ontstaan, geschiedenis, waterbeheer, dieren en planten, een eendenkooi…, 2010, 12 p.

[16] A. Fayen, Liber traditionum Sancti Petri Blandiniensis, Gent, 1906, p. 113 nr. 122; Ronald Van Belle, Een der oudste vermeldingen van Meetkerke, Biekorf, jg. 114, 2014, 4, p. 404-405.

[17] J. Gailliard, Bruges et le Franc, dl. I, Brugge, 1857, p. 251-256 ("Meetkerke, van"). Deze familie komt niet voor in E. Warlop, De Vlaamse adel vóór 1300, Handzame, 1968, 3 dln.

[18] A. Van Speybrouck, Environs de Bruges. Saint-André. Glossaire toponymique, Annales de la Société d’EMulation pour l’histoire & des antiquités de la Flandre, 5e reeks, deel 1 (vol. 38), 1-2, 1888, p. 114.

[19] Th. Luykx, De grafelijke financiële bestuursinstellingen en het grafelijk patrimonium in Vlaanderen tijdens de regering van Margareta van Constantinopel (1244-1278), Brussel, 1961, p. 329 nr. 12.

[20] E.I. Strubbe, Egidius van Bredene (11 .. -1270). Grafelijk ambtenaar en stichter van de abdij Spermalie, Brugge, 1942, p. 249, nr. 124.

[21] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/1. Watering van Blankenberge, nr. 406, f° 142 r°.

[22] A. Van Speybrouck, a.w., p. 1-172 (115).

[23] Ter vergelijking: B. Augustyn, De veenontginning (12e-16e eeuw}, in Geschiedenis van volk en land van Beveren, dl. V, Beveren, 1999.

[24] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/1. Watering van Blankenberge, nr. 1, f° 3 r°-4 r°. Tekstuitgave in bijlage 1.

[25] Rijksarchief Brugge, Inv. 49. Watering van Blankenberge, nr. 1, f° 4 v°-6 r°. Tekstuitgave in bijlage 2.

[26] Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamers. Dozen, nr. 209. Brief van 20 november 1550.

[27] Het “abondonrecht” is een rechtsfiguur uit het dijkrecht waarbij de grondeigenaars, wanneer zij de waterschapscontributie niet konden betalen - in het bijzonder bij herinpoldering na overstromingen - onteigend werden.

[28] Rijksarchief Brugge, Inv. 49. Watering van Blankenberge, nr. 416 (omloper uit 1560, 42ste begin).

[29] F. Jacques, Le diocèse de Tournai (1690-1728) et ses divisions archidiaconales et décanales de 1331 à 1789, Brussel, 1973, p. 45.

[30] Rijksarchief Brugge, Inv. 49. Watering van Blankenberge, nr.416 (omloper uit 1560).

[31] Bulletin Communal de la ville de Bruges, jg. 1888 (Rapport de l’archiviste communal de la ville de Bruges. - N° 169. 2 Février 1622. Accord et acte d’association entre Corneille Bertholf et Achille Sproncholf, pour le dicage du Moere à Meetkerke (en triple avec trois annexes); J. Pollet, Meetkerke. Toponymie van Meetkerke met een geschiedkundige schets, Brugge. s.d. (1942), p. 17, nota.

[32] Rijksarchief Brugge, TBO 141. Brugse Vrije: Sanders, nr. 855, f° 2 r° (resolutie van 04.07.1622).

[33] Zie over hem: N. Huyghebaert, Abbaye de Saint- André-lez-Bruges, in: Monasticon Belge, III. Province de Flandre occidentale, 1. Liège, Centre National de Recherches d'Histoire Religieuse 1960, p. 86-129 (120-122); L. Storme e.a., 900-jaar St.-Andriesparochie, Beernem, De Windroos, 2000, C. Papeians de Morchoven, De Sint-Andriesabdij Zevenkerken. Met dom Gerard van Caloen de geschiedenis in, Tielt, 1998; L. Storme e.a., 900-jaar St.-Andriesparochie, Beernem, De Windroos, 2000.

[34] H. Van Crombruggen, Janus Lernutius (1545-1619). Een biografische studie, Brussel, 1955.

[35] Rijksarchief Brugge, TBO 141. Brugse Vrije: Sanders, nr. 855 ((Rekening en resoluties betreffende de droogmaking van de Lage Moere van Meetkerke, 1622-1623), f° 8r°, Archives départementales du Nord, Lille, Série B, Chambre des Comptes, n° 1652; L. Gilliodts van Severen, Coutume du Franc de Bruges, III, Brussel, 1880, p. 72-75. Weergave in bijlage 3.

[36] Rijksarchief Brugge, TBO 141. Brugse Vrije: Sanders, nr. 855, f° 5 r°  (resolutie van 08.11.1622).

[37] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/1. Watering van Blankenberge, Kaarten en plattegronden, Portefeuille 23, nr. 1038 (1617, kopie van 1787). Bijschrift: Plan ofte caerte figurative van alle de Moerlanden hun bestreckende soo binnen als buyten den rycnk ofte com van diere, alle welcke gelegen zijn ter prochie van Varssenaere, St. Andries, Meetkercke en Houthave ten Lande van den Vrijen, consisterende geheel het 42ste ende 43ste begin der Waeteringe van Blanckenberghe vollanden … welcke subject zijn te betaelen het jaerlijckx molengeschot … tot onderhout van beede de wyntwatermolens staende ter prochie van Meetkercke door dewelcke alle de wateren van deze landen overgemalen worden tot in het Blanckenbergs vaerdeken …

[38] Universiteit van Amsterdam, Universiteitsbibliotheek. Uitgegeven door W.F. Reinemeyer, M.F. Wagenaar e.a., Amsterdam in kaarten. Veranderingen van de stad in vier eeuwen Cartografie, Ede-Antwerpen, 1987, p. 98-99.

[39] L. Allemeersch, Hoochmoortorfe im östlichen Küstengebied Belgiens, in CFS-Courier 86, Forschungsinstitut Senckenberg, 1986; C. Baeteman, The origin of The Moeren, in Recent trends in the physical geography in Belgium. Liber amicorum Prof Dr. L. Peeters, Brussel, 1985.

[40] A.A. Beekman, Nederland als polderland, Zutphen, 1884, p. 92-93.

[41] B. Augustyn, Droogmakerijen. Casus: De Moeren, in De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, Brussel, 1997, p. 623-624.

[42] Rijksarchief Brugge, Inv. 275. Familiearchief van Zuylen de Nyevelt, nr. 1108.

[43] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke , nr. 165. Brief van de watering van Blankenberge i.v.m. de problemen van afwatering vanhet gebied tussen Brugge en Varsenare die ontstaan zijn door het verdiepen vanhet kanaal van Brugge naar Plassendale met kaart, 1682, 2 stukken. 

[44] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke , nr. 166. Stuk in verband met het waterpeil van het kanaal van Brugge naar Plassendale tijdens het uitvoeren van openbare werken (1751), 1 stuk.

[45] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke , nr. 537. Brief i.v.m. een klacht over het hoge waterpeil van de Blankenbergse vaart waardoor de Moeren onvoldoende konden afwateren, (1817), 1 stuk.

[46] Rijksarchief Brugge, Brugse Vrije, processen, nr. 32.416 (1691).

[47] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke, nrs. 403-510. Rollen van het molen- of watergeschot (1791-1929); nrs. 511-527. Lijsten van eigenaars en gebruikers die onderworpen zijn aan het molen- geschot (1807-1851).

[48] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke, nr. 530. Stukken in verband met het innen van achterstallige molengeschotten (1811), 1 stuk.

[49] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke , nrs. 119. Omloper en grote verhoofdingen (1700), 2 delen; nr. 120. Omloper (1783), 1 katern; nr. 121. Grote verhoofding (1851-1866), 1 deel.

[50] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke , nr. 119. Uit de titel van dit document blijkt dat de beide secties van de nieuwe watering, de Generaliteit van de Moere, overeenkwamen met de secties 42 en 43 uit de ommelopers van de Blankenbergse Watering. Het behoud van de oorspronkelijke kadastrale indeling heeft de studie van de landschappelijke en bodemkundige evolutie van het Moer van Meetkerke gedurende het Ancien Régime sterk vergemakkelijkt. De oudste omloper van de Blankenbergse Watering dateert van 1456 (Rijksarchief Brugge, Inv. 346. Familiearchief Van Sieleghem en aanverwanten, nr. 13; TBO 141. Brugse Vrije: Sanders, nr. 1; Inv. 49/1. Watering van Blankenberge, nr. 405; Archief Cultuurbibliotheek Brugge, 7/22 Ommeloper van de moerlanden in Varsenare, Sint-Andries, Meetkerke, Houtave, die subject zijn tot betaelen het meulengeschot dat diende om het onderhoud van de twee watermolens in Meetkerke te betalen, in opdracht van meester Franchois Blammaert, raadspensionaris van de stad Brugge door Charles Lootyns, landmeter, juli 1700. 1 reg., 120 f°, gevolgd door dhoofdynghe van alle de moerlanden (betaalde belasting) in hetzelfde register, augustus 1700. Los katern, cohier van de nieuwe beterynghe van Meetkerke, juli 1700.

[51] Rijksarchief Brugge, Inv. 114. Watering van Blankenberge. Kaarten, nr. 1038

[52] Rijksarchief Brugge, TBO 141. Brugse Vrije: Sanders, nr. 855, f° 5 r°  (resolutie van 08.11.1622).

[53] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke, nr. 528. Staten van het molen- of watergeschot te betalen door de kas van domeinen van het arrondissement van Brugge (1796-1799), 2 katernen.

[54] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke, nr. 114. Twee stukken over de voorwaarden voor de aanstelling van een molenaar in de Kleine Molen (1806).

[55] Lieven Denewet, De bouw van een nieuwe poldermolen te Meetkerke in 1811, Molenecho’s, jg. 2017 (in voorbereiding)

[56] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke, nr. 529. Rol van een buitengewoon molen- of watergeschot om tussen te komen in de bouw van een stenen wind-watermolen, (1811), 1 katern.  

[57] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke, nr. 163. Dossier i.v.m. de restauratie van de wind-watermolen als geklasseerd monument (1927-1932), 1 pak.

[58] Bulletin des Commissions Royales d'Art et d'Archéologie./ Bulletijn der Koninklijke Commissies voor Kunst en Oudheidkunde, jg. 75, juli-december 1936, p. 324.

[59] Dom Jean-Baptiste De Meester o.s.b. had van zijn overste de toestemming om zich in de windmolen van Meetkerke in volledige afzondering te vestigen. De pater sliep op een brits en leefde er zonder enige comfort. Hij schreef er veel, o.m. over zijn bevindingen als heremiet te Meetkerke. Nadat hij de molen moest verlaten, kon hij zich nog moeilijk aanpassen aan het gewone kloosterleven. Zo vertrok hij dan maar naar Kongo, kwam in de jaren 1970 terug naar België en overleed te Brugge in 1978.  J. Geldhof, Jagersverdriet,  Biekorf, jg. 72, 1971, p. 91-97; Walter Baes, Meetkerkse molen vervalt stilaan. Op zoek naar geschriten van pater-heremiet, Het Nieuwsblad, 04.07.1979.

[60] E.O, Molenberichten. Heule en Meetkerke, Ons Heem, jg. 13, 1959, 6, p. 191; M.R.V., De Ontwateringsmolen van Meetkerke in gevaar, De Autotoerist, 1959, p. 139; M.R.V., Alarm! De Autotoerist, nov. 1960, p. 1639.

[61] Persbericht provincie West-Vlaanderen, 1987, nr. 550 (09.12.1987); Polderbestuur krijgt geen toelating voor restauratie van molen van Meetkerke, Brugsch Handelsblad, 18.11.1983; Enige Vlaamse poldermolen wordt gerestaureerd, Gazet van Antwerpen, 29.12.1984, p. 19; Uc., Poldermolen van Meetkerke wordt gerestaureerd, Het Laatste Nieuws, begin januari 1985; Uc., Nieuw dossier voor restauratie Grote Molen van Meetkerke, Het Laatste Nieuws, 27.02.1985; J.Z., Deputatiebesluit gewijzigd. Restauratie Meetkerke Molen op de helling geplaatst? Het Volk, 08.05.1985; RDP, Wordt windmolen van de Moere toch gered? Het Nieuwsblad, 13.11.1987, p. 16.

[62] Gepubliceerd in: Molenecho's, jg. 38, 2010, 4, p. 188-223.

[63] Mondelinge mededeling Paul De Loof, Brugge, 1991.

[64] N. Delaere, Mensen van bij ons. Robert Depondt, Polderkrantje. Info Groot-Zuienkerke, nr. 115, okt.-nov.-dec. 2014, p. 51-52.

[65] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere in Meetkerke, nr. 151. Dossier i.v.m. het plaatsen van stoomwerktuigen, 1849-1850, 1 omslag. 

[66] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke, nr. 152. Dossier i.v.m. de aankoop, het plaatsen en het onderhoud van stoomwerktuigen, met plannen, 1863-1920, 1 pak.

[67] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke, nr. 593.  Bureau Th., Handboek voor vuurmakers en machinisten van stoomwerktuigen, Gent, 1874, 207 pagina’s, uitsluitend platen.

[68] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke, nr. 153-156. Verslagen i.v.m. de werking van de Watering de Moere voor de inspectie van stoomtuigen, 1873-1874.

[69] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke, nr. 157. Dossier i.v.m. de studie van stoommachines, 1892.

[70] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke, nr. 158. Stukken i.v.m. de levering van kolen voor de stoomwerktuigen, 1913-1914, 1 omslag.

[71] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/1. Watering van Blankenberge, nr. 479.

[72] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke, nr. 159. Dossier i.v;m. het herstellen van de wind-watermolen, het vernieuwen van het waterwiel en het onderhoud van de stoomwerktuigen, met plannen, 1920-1924, 1 pak.

[73] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke, nr. 160. Dossier i.v.m. de controle van de werkuren voor de werking en het onderhoud van de stoomwerktuigen en de wind-watermolen, 1924, 1 pak. 

[74] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke, nr. 161. Briefwisseling met o.a. processtukken voor een nieuwe moleninstallatie, 1925, 1 omslag. 

[75] Rijksarchief Brugge, Inv. 49/2. Watering de Moere te Meetkerke, nr. 162. Dossier i.v.m. de bouw van een pompstation en het herstellen enonderhoud van de pompinstallaties met offertes, plannen en modeltekeningen, 1926-1928, 1 pak; nr. 164. Staten van onderhoud van de stoomwerktuigen en de pompinstallatie, 1927-1932, 1 pak; nr. 557. Plannen van kunstwerken, 1926, 3 stukken.  

[76] Mondelinge mededeling Amedé Wybo, Meetkerke.

[77] http://www. polderblankenberge. be (geraadpleegd op 02.11.2016).

[78] Mededeling Amedé Wybo, Meetkerke.

[79] http://wegen-routes.be/doss/A17n.html (geraadpleegd op 10.11.2016); J.Z., Snelwegen in Zuienkerke. Moeren niet verminken, Het Nieuwsblad, 02.11.1990, p. 18; VBJB, Geen autoweg door polders. Milieuraad wijst op mogelijke ramp in de rijke fauna en flora van het bedreigde gebied, Het Laatste Nieuws, 02.03.1991; Geen autosnelweg door Meetkerkse Moeren, Gazet van Antwepen, 26.11.1990, p. 34.

[80] Uc., Boze boeren tegen bescherming Meetkerke Moeren, Het Nieuwsblad, 07.04.1981, p. 10; Yvan Naesen, Bescherming ‘Meetkerke Moeren’ ongedaan gemaakt, Brugsch Handelsblad, 03.12.1982, p. 74.

[81] J. Boussemaere, De eendenkooi te Meetkerke, Heemstede, jg. 9, 2004, 3, p. 611: J. Boussemaere, Maarten Lem, eigenaar van de Zwanerie van de Moere van Meetkerke, Heemstede, jg. 13, 2008, 2, p. 899-901.

[82] Gebiedsvisie en geïntegreerd beheerplan voor de Blankenbergse Polder Zuid: het Vlaams natuurreservaat Paddegat-Klemskerke, het Vlaams natuurreservaat de Lage Moere van Meetkerke en Kwetshage en het Domeinbos Hagebos, februari 2014. Opgesteld in opdracht van de Vlaamse Overheid (Departement van Leefmilieu, Natuur en Energie, Agentschap voor Natuur en Bos) en de Provinciale dienst West-Vlaanderen, uitgevoerd door Arnout Zwaenepoel (West-Vlaamse Intercommunale), Jorg Lambrechts (Natuurpunt Studie vzw), Maarten Jacobs, Ilf Jacobs (Natuurpunt Studie vzw) & Sven Verkem, onder begeleiding van Hannah Van Nieuwenhuyse, Wim Pauwels, Luc De Cat & Bart Vandaele, kaarten: Vicky Vercoutere, lay-out: Lena Vereecke.

Aanvullende informatie

Aanbestedingen
Intekendatum: 05.11.2003, 11 u. / 11 u. 15
Molen: Meetkerke (Zuienkerke, W.-Vl.), Poldermolen, Grote Molen - stenen grondzeiler, poldermolen met scheprad
Bouwheer: Dr. Robert Depondt, Meetkerke
Ontwerper: Provincie West-Vlaanderen, Dienst overheidsopdrachten en patrimonium (Wifried Moeyaert, arch. Christiaan Van Sassenbroeck)
Opdracht: Restauratie
Lot 1: demontage van het molenwerk
- oprichten van een tijdelijke bergplaats op het molenterrein
- verwijderen van de kap en de molenonderdelen
- stapelen van de gedemonteerde en te behouden onder-
  delen in de tijdelijke bergplaats
- verwijderen van de planken vloeren van de zolders
- dichtmaken van de andere openingen in de molenromp
o/cat. D23, kl. 1, cat. 19 of 00; 30 werkdagen; raming  41.067,40 euro (BTW incl.)
Lot 2: bouwwerken, timmer- en schrijnwerken, kalei- en schilderwerken
- voorbereidende werken en afbraakwerken
- metselwerken en voegwerken
- kalei- en schilderwerken
- herstellingen en reconstructie van de watergang
- heropbouw houtconstructie zolders
- houtbescherming en houtbehandeling
- vernieuwen schrijnwerk en glaswerk
o/cat. D24, kl. 2, cat. 19 of 00; 100 werkdagen; raming 290.817,66 euro (BTW incl.)
Openbare aanbesting
Plaats aanbesteding: Provinciehuis Abdijbeke, Abdijbekestraat 9, te 8200 Brugge
Toewijzing: Lot 1: nv Arthur Vandendorpe, Sint-Michiels; lot 2: nv Woudenberg, Sint-Michiels

Openbare aanbesteding van de molentechnische restauratie van De Grote Molen van De Moere - Meetkerke.
Intekendatum: 14.04.2010, 11 u. / 14 u.
Molen: Meetkerke (Zuienkerke, W.-Vl.), Poldermolen, Grote Molen - stenen grondzeiler, poldermolen met scheprad
Bouwheer: Dr. Robert Depondt, Meetkerke
Ontwerpers: Provincie West-Vlaanderen, dienst overheidsopdrachten en patrimonium, Brugge, ir. Walter Terryn - oorspronkelijk ingenieur-architect Walter Snauwaert, Oostende
Aard van de opdracht: Molentechnische restauratie; o/cat. D23, kl. 3; 220 dagen; raming zonder btw: 396.158,01 euro
Plaats aanbesteding: Provinciehuis Abdijbeke, Abdijbekestraat 9, 8200 Sint Andries - Brugge
Offertes: (11 u.) Thomaes Molenbouw nv, Roeselare, 471.373,14 euro; Wieme R. & K. Molenbouw bvba, Zulte, 653.564,67 euro; (14 u.) 't Gebinte Molenbouw bvba, Erpe-Mere (laagste bod)

Heraanbesteding van de molentechnische restauratie
Intekendatum: 30.06.2011, 11 u.
Molen: Meetkerke (Zuienkerke, W.-Vl.), Poldermolen, Grote Molen - stenen grondzeiler, poldermolen met scheprad
Bouwheer: Dr. Robert Depondt, Meetkerke
Ontwerper: Provincie West-Vlaanderen, Dienst over-heidsopdrachten en patrimonium (tav José Jacobs)
Opdracht: Molentechnische restauratie; 220 dagen; raming zonder btw: 396.158,01 euro; o/cat D23, kl. 3; openbare aanbesteding; laagste prijs 
Plaats aanbesteding: Provinciehuis Abdijbeke, Abdijbekestraat 9, 8200 Sint-Andries - Brugge
Offertes: 't Gebinte Molenbouw bvba, Erpe-Mere (laagste bod), Peusens Dirk bvba, Merelbeke, Nijs P. nv, Deinze

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.3 - December 2009, p. 119-124.
VLAAMS PARLEMENT
SCHRIFTELIJKE VRAGEN
GEERT BOURGEOIS
VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING,
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BINNENLANDS BESTUUR, INBURGERING, TOERISME EN VLAAMSE RAND
Vraag nr. 30 van 14 oktober 2009 van DIRK VAN MECHELEN
Beschermd Schepenhuis Harelbeke - Heropbouw
Veertig jaar geleden werd het beschermde Schepenhuis van Harelbeke gedemonteerd. De demontage kaderde in een globaal akkoord over de aanleg van de Markt. Bedoeling was dat het Schepenhuis op een andere plaats in de stad zou worden heropgebouwd. Nu, veertig jaar later, zou er blijkbaar in overleg met het Agentschap Onroerend Erfgoed gezocht worden naar een nieuwe geschikte locatie voor de heropbouw van het schepenhuis. Dixit de betrokken verantwoordelijke ambtenaar "om op die manier een historische vergissing ongedaan te maken."
1. Hoeveel en welke beschermde monumenten zijn of werden, zoals het Schepenhuis in Harelbeke, "tijdelijk" gedemonteerd in functie van heropbouw?
2. Welke van deze monumenten zijn ondertussen
daadwerkelijk heropgebouwd en binnen welke termijn gebeurde dit?
3. Welke voorschriften werden gehanteerd met betrekking tot de opslag en bewaring van de gedemonteerde delen en op welke manier werd nagegaan dat deze regels ook daadwerkelijk werden opgevolgd?
4. In hoeveel gevallen werd in deze gevallen een proces-verbaal opgemaakt voor verwaarlozing of het aanbrengen van andere schade aan een beschermd monument?
5. Tijdens het tijdelijk demonteren van monumenten ging ongetwijfeld een deel van het authentieke materiaal verloren of werd het onbruikbaar voor de heropbouw.
Kan de minister zeggen of dit in veel van dergelijke situaties het geval is en wat de procentuele verhouding is tussen bruikbaar en onbruikbaar materiaal bij de heropbouw van voornamelijk langdurig gestockeerde monumenten?
6. Blijkbaar wordt gezocht naar een nieuwe locatie in Harelbeke. Nochtans draagt de contextwaarde sterk bij tot de intrinsieke erfgoedwaarde van een gebouw.
Op welke manier beoordeelt men dit gegeven bij de heropbouw? Gebeurt dit op basis van een globaal afwegingskader of louter ad hoc?
7. Op welke manier verschilt het concrete dossier van het Schepenhuis van Harelbeke bijvoorbeeld van de discussie rond het paviljoen van Toyo Ito in Brugge, waar de administratie pleitte voor behoud op de oorspronkelijke plaats?
8. Wat is de visie van de minister op de globale problematiek van demonteren, stockeren en heropbouw en op welke manier wil hij hier in de toekomst mee omgaan?

GEERT BOURGEOIS
VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING
EN VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BINNENLANDS BESTUUR, INBURGERING, TOERISME EN VLAAMSE RANDANTWOORD op vraag nr. 30 van 14 oktober 2009 van DIRK VAN MECHELEN
1. Mijn administratie heeft geen systematisch overzicht van gedemonteerde monumenten.
Naast het schepenhuis van Harelbeke zijn bij mijn administratie nog 6 andere gedemonteerde beschermde panden bekend, naast 1 gedemonteerd beschermd altaar en 1 gedemonteerde beschermde beeldentuin. Het gaat om volgende gevallen:
- provincie Antwerpen:
o het Pannenhuis in Balen, beschermd op 22/11/1985
o het kasteel Solhof in Aartselaar, beschermd op 11/04/1984
o houten achtergevel van huis De Witte Engel, Zwartzustersstraat 12, Antwerpen, beschermd op
13/04/1953
Een bijzondere categorie zijn uiteraard de houten windmolens, die in de loop van de geschiedenis soms verplaatst werden omwille van de windvang of om economische redenen. Zo zijn er 13 gevallen bekend van houten molens die na de bescherming verplaatst werden. Molens zijn in feite ook operationele machines waar in de loop der jaren stelselmatig onderdelen aan vervangen worden - men zou kunnen zeggen dat het 'authenticiteitsprincipe' uit de onroerend erfgoedzorg hier minder speelt. Toch tellen we drie molens die geheel of gedeeltelijk werden gedemonteerd, zonder dat ze tot op heden werden heropgebouwd:
- de Grote Molen of Poldermolen van Zuienkerke,
een stenen grondzeiler, de enige nog bestaande intacte poldermolen met scheprad, beschermd op 23/12/1942
- de Delmerensmolen in Tielt, een stenen bergmolen, vroeger in gebruik als koren- en oliemolen, beschermd op 14/4/1944
- de Schaliënmolen in Tessenderlo, een achtkantige houten bovenkruier, korenmolen, beschermd op 23/10/1981
De tijd tussen demontage en heropbouw varieert van geval tot geval.
3. Er zijn geen specifieke voorschriften voor de opslag en bewaring van de gedemonteerde delen. Uiteraard blijft het monument ook na demontage beschermd, en is de eigenaar verplicht het door de nodige instandhoudings- en onderhoudswerken in goede staat te behouden. De opslag zal dus steeds onder gecontroleerde omstandigheden moeten gebeuren, zowel klimatologisch als op het vlak van veiligheid. Voor de demontage is documentatie door middel van foto's en opmetingen - bij voorkeur fotogrammetrisch- een basisvereiste, net als een inventarisatie van de stukken.
4. De drie onder deelvraag 1 vermelde molendossiers zijn de enige dossiers waarbij de demontage van een gedeelte van het gebouw de essentie was en/of is om over te gaan tot de opmaak van een proces-verbaal. Deze processen-verbaal werden ondertussen opgemaakt of de intentie om tot opmaak over te gaan bestaat.
-  de Grote molen te Zuienkerke, West-Vlaanderen: Molenkap, wieken en molenwerk werden gedemonteerd en liggen opgeslagen op het terrein van de eigenaar.
o opmaak processen-verbaal op 12 november 2008 en 26 augustus 2009
o opmaak herstelvordering op 24 november 2008
- de Delmerensmolen te Tielt / Aarsele, West-Vlaanderen:
Molenkap en wieken werden om veiligheidsredenen gedemonteerd (molenwerk nog aanwezig in zeer slechte toestand) en opgeslagen op een terrein van de gemeente Tielt.
o opmaak proces-verbaal op 04 december 2008
- de Schaliënmolen te Tessenderlo, Limburg:
Deze houten achtkantige bovenkruier is volledig gedemonteerd.
o verzoek tot opmaak proces-verbaal, nog niet uitgevoerd

Eerst en vooral wil ik duidelijk stellen dat ook bij 'klassieke' restauraties oorspronkelijk materiaal verloren gaat en vervangen wordt. In het geval van demontage geldt dat hoe langer de heropbouw wordt uitgesteld, hoe groter de kans is dat oorspronkelijk materiaal verdwijnt. Bij de demontages die ik opgesomd heb, werden er geen procentuele vergelijkingen gemaakt tussen bruikbaar en onbruikbaar materiaal bij de heropbouw. Net als bij klassieke restauraties zou dit erg moeilijk in te schatten zijn geweest en een diepgaande analyse vergen van de aanvankelijke restauratiebestekken tegenover de vorderingsstaten van de uitvoerders.
6. Context is met betrekking tot een gebouw inderdaad zeer belangrijk. De discussie over de mogelijke heropbouw van het Schepenhuis van Harelbeke moet gekaderd worden binnen het voornemen om een beeldkwaliteitsplan te ontwikkelen voor de zone rond de Grote Markt. Dit project wordt begeleid door het Team Vlaams Bouwmeester, in het kader van de procedure ‘Open Oproep'.
In de projectfiche bij deze Open Oproep wordt van de ontwerpers ook "een visie gevraagd over het verdwenen Schepenhuis, een beschermd monument".
Tot hier toe werd elk geval van sloop van een beschermd monument in feite ad hoc benaderd, een algemeen kader ontbrak. Met betrekking tot de problematiek van het slopen of demonteren van beschermde monumenten wordt nu een ambtelijke werkgroep samengesteld, die op basis van een praktijkanalyse een richtlijnenkader zal ontwikkelen met het oog op consequent beheer. Dit kader zal meer bepaald een antwoord moeten bieden op de vraag in welke gevallen, op welke manier en onder welke voorwaarden sloop of demontage van (delen van) monumenten acceptabel kunnen zijn, en hoe er desgevallend kan worden opgetreden in situaties, waarbij behoud (of reconstructie) op een bepaalde plaats op termijn problemen veroorzaken. De werkgroep zal ook een inschatting maken van de juridische dimensie van dergelijke beslissingen en van eventuele hiaten of inconsequenties die de bestaande regelgeving ter zake vertoont. Afhankelijk van de omvang van de problematiek, kunnen de bevindingen worden meegenomen bij de opmaak van het nieuwe onroerend erfgoeddecreet.
7. Strikt genomen is de aanleiding tot demonteren van het schepenhuis van Harelbeke een wederrechterlijke sloop.(...)
8. Door de zeer diverse typologieën van beschermde gebouwen dient genuanceerd omgegaan met de begrippen demonteren, stockeren en heropbouw.
Voor molens wordt het demonteren en heropbouwen frequent toegepast gelet op de aard van de constructie (staakmolens zijn per definitie verplaatsbaar). Meestal gebeurt de verplaatsing naar een gunstiger omgeving voor het functioneren van het mechanisme (betere windvang).
Ook andere types van monumenten houden de facto verplaatsingsmogelijkheden in, zoals noodwoningen en barakken uit WOI en II die per definitie demonteerbare constructies zijn die op diverse plaatsen werden neergezet waar er nood aan was. Maar ook gedenktekens bijvoorbeeld kunnen naar een meer voordelige omgeving worden verplaatst wanneer de huidige omgeving afbreuk doet aan de belevingswaarde. Voor alle monumenten dient demonteren, stockeren en heropbouwen een uitzonderingsmaatregel te blijven.
De Conventie van Granada, de Overeenkomst inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa die in België in werking trad op 8 november 1993 zegt hierover in artikel 5 het volgende:
Iedere Partij verplicht zich ertoe de verplaatsing van een beschermd monument of van een deel daarvan te verbieden, behalve indien zulks dringend is vereist voor het behoud van dit monument. In dat geval neemt de bevoegde autoriteit de nodige voorzorgsmaatregelen betreffende het demonteren, het overbrengen en het herbouwen van het monument op een geschikte plaats. Demonteren, stockeren en heropbouwen op een andere locatie kan dus voor onroerende monumenten alleen indien er voor het behoud van het monument geen andere optie is. In het geval van Harelbeke was het,vanuit het standpunt van de erfgoedzorg, nooit de bedoeling dat het monument van zijn oorspronkelijke  locatie zou verdwijnen. Internationaal is een sterke tendens naar reconstructie waar te nemen. Het principe wordt dan ook ondersteund door een internationaal
charter, het 'Riga Charter on authenticity and historical reconstruction in relationship to cultural heritage - ICCROM 2006'
Voorwaarde voor het welslagen van dergelijke operatie van heropbouw of reconstructie is een gedegen voorbereidende studie die het gebouw vanuit zijn context benadert en een professionele aanpak bij de realisatie.

--------------

Geert Bourgeois, Viceminister-president van de Vlaamse regering en Vlaams minister van bestuurszaken, binnenlands bestuur, inburgering, toerisme en Vlaamse Rand
Antwoord op vraag nr. 41 van 23  van Dirk Van Mechelen (...)
Sinds 2009 werden 3 restauratiepremies en 1 onderhoudspremies toegekend voor werkzaamheden aan een monument waarvoor een pv van verwaarlozing of vernieling werd opgemaakt:
- Antwerpen, Handels- en Schippersbeurs/Hotel du Bois: restauratiepremie 417.215,97 euro
- Tielt (Kanegem), Mevrouwmolen: restauratiepremie 214.512,13 euro
- Zuienkerke, stenen poldermolen: restauratiepremie 239.675,59 euro
- Leuven, Muntplein 9, college van Luik: onderhoudspremie 12.720,00 euro
Voor de eerste 3 dossiers betreft het een premieaanvrager ten laste van wie een pv was opgesteld.

-------------

Andy Debo, "Poldermolen in Meetkerke draait weer", http://www. focus-wtv. be/nieuws/poldermolen-meetkerke-draait-weer, 11.08.2014
In Meetkerke draait de Poldermolen weer, en dat na meer dan 80 jaar.
De molen is uniek in zijn soort. Hij diende destijds om het overtollige water uit de Meetkerkse Moeren weg te pompen naar de Blankenbergse Vaart. Hij is de enige in ons land met een houten waterrad.
Tien jaar geleden is hij ontmanteld. Nu is de restauratie eindelijk af. Bijna alle binnen- en buitenwerk is vernieuwd. De werken kosten meer dan 800.000 euro. Op Open Monumentendag kan iedereen hem bewonderen.

--------------

Roeden Vaags Aalten
nr. 316 buitenroede, 23,00 m
nr. 317 binnenroede 23,00 m.

---------------

Noël Delaere, "Mensen van bij ons. Robert Depondt", Polderkrantje. Info Groot-Zuienkerke, nr. 115, okt.-nov.-dec. 2014, p. 51-52.

Mensen van bij ons ROBERT DEPONDT
Aan de Kapellebrug in Meetkerke staat de Grote Poldermolen, de enige stenen windmolen met een scheprad in Vlaanderen. Als sluitstuk van de restauratiewerken, die jarenlang bleven aanslepen, werden tijdens de voorbije zomer de wieken terug aangebracht waardoor de unieke molen eindelijk opnieuw kan draaien. De redactieraad vond dat die historische gebeurtenis een plaats mocht krijgen in het Polderkrantje. Omdat de eigenaar een belangrijke rol gespeeld heeft bij de restauratie van de molen hadden we meteen de geknipte kandidaat voor deze rubriek.
Eén dag voor de Oost- en West-Vlaamse Molendag van zondag 5 oktober bel ik aan bij de ingang van de molen. Eigenaar Robert Depondt komt me tegemoet en neemt me mee voor een deskundige rondleiding. Hij leidt me van het scheprad beneden doorheen het houten raderwerk tot aan de wieken bovenaan.
Op de molenzolder schetst Robert de historiek van de molen van Meetkerke
“Deze molen heeft een lange geschiedenis. In navolging van de Sint-Karelsmolen, die de Moeren in Veurne drooglegde, werd in 1622 gestart met de ontwatering van de Lage Moere in Meetkerke. Aanvankelijk pompten twee houten windmolens het water over in de Blankenbergse Vaart. De kleinste molen werd in 1808 afgebroken en de grootste werd in 1811 vervangen door deze stenen molen, die in werking gebleven is tot 1903. Vanaf dan werden de taken van de molen overgenomen, eerst door een dieselpomp en na de ruilverkaveling door het pompstation “De Katte“.
Mijn vraag wat deze molen uniek maakt, beantwoordt hij enthousiast
“De Sint-Karelsmolen in Veurne heeft een schroef, maar dit is de enige ‘wind-watermolen’ met een scheprad. De molen is sinds 1942 beschermd en toen de restauratie startte, was het de bedoeling dat hij in het jaar 2000 al zou draaien. Na een hindernissenparcours is het enigszins anders uitgedraaid, maar het doet me veel plezier dat de molen in afwachting van de nakende oplevering en de officiële opening intussen toch al veel geproefdraaid heeft”.
Hij heeft de molenrestauratie van nabij meegemaakt, maar toch is Robert geen geboren Meetkerkenaar
“Ik ben afkomstig van Torhout uit een gezin met zeven kinderen. We studeerden met vier broers in Leuven en beleefden er samen een mooie tijd. Na mijn opleiding tot geneesheer specialiseerde ik in de radiologie. Tijdens mijn stage in het Oud Sint-Janshospitaal in Brugge maakte ik de verhuis naar de nieuwe vestiging mee. Nadat ik in diverse klinieken in Gent, Hamme, Aalst en Brugge had gewerkt en veel op de baan was geweest, vestigde ik me als zelfstandig radioloog in de Elf-Julistraat in het centrum van Brugge. Na een aantal jaren in Sint-Andries gewoond te hebben, kwam ik met mijn gezin in 1991 bij de molen in Meetkerke wonen. In 1998 hebben we de woning en de molen gekocht. We vinden het nog steeds heel aangenaam om zo dicht bij de stad en slechts op vijf kilometer van mijn werk zo rustig te kunnen wonen”.
Robert verlangt er wel naar om de molen méér te zien draaien
“Hopelijk wordt de molen binnenkort eindelijk opgeleverd zodat hij regelmatiger kan draaien. Dan zal hij ook op vaste tijdstippen opengesteld worden voor het publiek, namelijk op Open Monumentendagen, Molendagen en elke eerste zondagnamiddag van de maand. Meer moet dat niet zijn want voor mijn buren - waarmee we heel goede contacten onderhouden - en voor ons is het belangrijk om de rust te bewaren in deze mooie omgeving”.
“Mijn partner Caroline Versteele en ik wonen hier heel graag en ook de kinderen komen nog regelmatig de rust opzoeken. Een echte dorpsfiguur ben ik nooit geweest, maar ik bewaar veel goede herinneringen aan de bijna vijfentwintig jaar dat we hier wonen. Vooral de sfeervolle middernachtmissen en de stemmige kerstmarkten zullen me altijd bijblijven”.

----------------

De molen in de roman "Polder" van Norbert Edgard Fonteyne

De auteur, Norbert Edgard Fonteyne, werd op 16 december 1904 te Oedelem geboren en overleed op 7 juni 1938 te Veldegem, waar hij sinds 1925 onderwijzer was. Hij werd dus slechts 34 jaar oud. De Eerste Wereldoorlog heeft op hem, zoals op geheel zijn generatie, een ingrijpende en blijvende invloed gehad. Dat zou hij trouwens terdege bewijzen met een vijftal boeken, die al dan niet rechtstreeks het stempel dragen van oorlog, verdwazing, bitterheid en afrekening.

Zijn roman "Polder" werd in 1937 - een jaar voor zijn dood - uitgegeven bij De Sikkel in Antwerpen en telt 163 bladzijden. Het verhaal speelt zich af in de volle natuur van het Brugse Noordvrije. Het is een boerenroman en een oorlogsroman. Kobus Volkaert, de boer-molenaar van de Papemolen, is - na wat gescharrel met verschillende meisjes - ten slotte getrouwd met Elza, een aantrekkelijke jonge vrouw uit de zandstreek. Hij is een koppige, lastige heersersnatuur. De oorlog 1914-'18 breekt uit en hij moet naar het front. Tijdens zijn afwezigheid kan de vurige en mooie Elza weerstaan aan de toenadering van een vroegere vriend, maar ze bezwijkt ten slotte voor een Duitse deserteur, die zich op het hof heeft verborgen. Zij krijgt een kind en wordt het voorwerp van bittere spot vanwege de dorpsgenoten. En wanneer Kobe na de oorlog thuiskomt, zal zij tot haar dood moeten boeten voor haar misstap. Aanvankelijk slaat hij haar niet en scheldt hij haar niet uit. Hij blijft tergend onverschillig en sart haar door kleine, geniepige opmerkingen, tot Elza uiteindelijk fysisch en moreel vollledig ondermijnd geraakt en sterft.

Met deze roman bewijst Fonteyne dat hij zijn figuren psychologisch goed kan doorgronden. Zijn taalgebruik is fraai, maar soms wat gechargeerd en pathetisch. En vanzelfsprekend dient men bij het lezen door de ogen te kijken van de tijdsgenoten uit de jaren 1930, met de toen geldende normen en waarden.

De "Papemolen" uit de roman was een stenen windmolen met een dubbele functie: het opvoeren van water met een scheprad en het malen van graan. Hij stond in het Noordvrije (rond Brugge), nabij een kanaal (Brugge-Oostende), waarbij "heel in de verte over de vaart, de wazige boschklompen van het Houtland" (p. 21) te zien waren. Zowel de functie als de plaatsbeschrijving verwijzen naar de nog bestaande Poldermolen van Meetkerke. Ons vermoeden werd bevestigd door het artikel van D.A. in Het Volk van 02.12.1957, getiteld "Meetkerke, merkwaardig Polderdorp", waarin we lezen: "Toen wij de mooie roman 'Polder' van meester Fonteyne lazen, wilden wij absoluut de molen van Meetkerke gaan zien. Deze prachtige roman speelt zich immers af op de molenhoeve en in de streek er rond". De beschrijving van de Papemolen (p. 61-63) vertoont zelfs echte gelijkenissen met die van Meetkerke, met name over het voorkomen van twee poldermolens en de vervanging van de ene door een stoomgemaal.

Zoals gebruikelijk maken auteurs van streekromans geen rechtstreekse verwijzingen. Zo vermeldt Fonteyne nergens het dorp Meetkerke. Verzonnen zijn de molennaam Papemolen en de familienaam Volkaert, die in 1798 de molen als "zwart goed" zou aangekocht hebben. Deze familie wordt nogal in een slecht daglicht gesteld. Opkopers van "kerkegoed" werden in het algemeen met een scheef oog bekeken.

We besluiten met een fragment uit de roman waarin de molen beschreven wordt (p. 9-10): "Toen opende ze de molendeur, ontstak de lantaarn die donkere schichten schoof tusschen het logge balkenwerk, en ging weer buiten om den molen te winden. Dolf zat op een molensteen, nutteloos bij een werk dat hij niet kende. Hier in dit oud gebinte raasde de wind dubbel, en wanneer moeizaam de kap aan 't wenden ging, en hij een stofregen over zich heen voelde reuzelen, keek hij onwillekeurig op: Nu valt de boel uiteen! Elza trok de deur dicht, hing de lantaarn op en loste de vang. Buiten werd opeens, op het effen geloei van den storm, het regelmatige zoeven van de wieken hoorbaar, en bijna terzelvertijd begonnen de schoepen in het water te slaan, met het regelmatig terugkeerende schranken waar die eene schoep was uitgerot."

-----------------

Bulletin des Commissions Royales d'Art et d'Archéologie./ Bulletijn der Koninklijke Commissies voor Kunst en Oudheidkunde, jg. 75, 1936 (juillet-décembre / Juli-December), p. 324.

Communications essentielles, brèves, présentées par les auteurs des rapports des comités provinciaux au sujet des travaux de ceux-ci pendant l'exercice 1935-1936 / Beknopte, belangrijke mededeelingen door de verslaggevers der provinciale comiteiten over dezes werkzaamheden gedurende het dienstjaar 1935-1936.
Provincie West-Vlaanderen. Verslag over het dienstjaar 1935-1936. Afdeeling landschappen.

Over de rangschikking van den'Molen van het Kalf te Knocke wordt een ongunstig verslag opgesteld en goedgekeurd, om reden dat het ordeloos en karakterloos bebouwen op hetgeen nog overblijft van den Grave Jansdijk en het stelselmatig wegnemen van het zand van dezen dijk, aan het omringend landschap en meteen aan den bewaarden molen, gansch hun schilderachtigheid ontnemen. Integendeel wordt goedgekeurd het verslag strekkende tot de rangschikking van den Molen der Moeren van Meetkerke.

 

 

Lieven DENEWET & Beatrijs AUGUSTYN, "Al in 1502 experimenten met windbemaling. De droogmakerij “de Lage Moere” van Meetkerke", Molenecho's, jg. 44, 2016, nr. 4, p. 177-199.

Archieven
Rijksarchief Brugge, 'Brugse Vrije', Ongeordend, processen nr. 32 416 (getuigenis van de molenaar uit 1691 betreffende daring steken, in een proces voor de schepenen van het Brugse Vrije).
Archief Cultuurbibliotheek Brugge, 7/22 Ommeloper van de moerlanden in Varsenare, Sint-Andries, Meetkerke, Houthave, ‘die subject zijn tot betaelen het meulengeschot’ dat diende om het onderhoud van de twee watermolens in Meetkerke te betalen, op opdracht van meester Franchois Blammaert, raadspensionnaris van de stad Brugge door Charles Lootyns, landmeter, Juli 1700. 1 reg., 120 f°. Gevolgd door ‘dhoofdynghe van alle de moerlanden’ (= betaalde belasting) in hetzelfde register (ongefolioteerde folio), augustus 1700. Los katern ‘cohier van de nieuwe beterynghe’ van Meetkerke, juli 1700.

Werken
W. Snauwaert, C. Van Sassenbroeck, W. Terryn, "Bestek en plannen van de Poldermolen te Meetkerke", Molenecho's, jg. 38, 2010, 4, p. 188-223.
Chr. Devyt, "Westvlaamse windmolens. Inventaris volgens de toestand op 1 januari 1965", Brugge, 1966, p. 32 en 93.
Luc Devliegher, "De molens in West-Vlaanderen", Tielt/Weesp, 1984, p. 85 en 424-429 (Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, 9).
Jeroen Cornilly, "Monumentaal West-Vlaanderen. Beschermde monumenten en landschappen in de provincie West-Vlaanderen. Deel III. Arrondissementen Brugge, Diksmuide, Oostende en Veurne, Brugge, 2005, p. 280.
Lieven Denewet, "Geschiedenis, techniek en terminologie van de poldermolens in België", in: Molenecho's, XII, 1984, p. 8-20.
Lieven Denewet, “De inhuldiging van drie Vlaamse molens in 2017. I. 17 juni: de Poldermolen van Meetkerke (Zuienkerke), Molenecho’s, jg. 45, 2017, 3, p. 115.
Lieven Denewet, "Vragenbus Westvlaamse molens - 26" (over de roman "Polder" van Norbert Edgard Fonteyne), Mededelingenblad Werkgroep West-Vlaamse Molens, XI, 1995, 3, p. 167.
Luc Devliegher, Beeld van het kunstbezit. Inleiding tot een inventarisatie", Tielt/Den Haag, 1965, p. 93.
Jules Pollet, "Toponymie van Meetkerke met een geschiedkundige schets", Brugge, s.d., p. 18-20.
Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen. Gemeente Zuienkerke, (Brussel), 2003, p. 138.
E. D(e) K(inderen), "De Poldermolen te Meetkerke", in: De Belgische Molenaar, LXX, 1975, p. 338-339.
J. Pollet, "Toponiemen uit de moeren van Meetkerke", in: Biekorf, XXXIX, 1933, p. 344-345.
Lieven Denewet & Robert Van Ryckeghem, "De ontmanteling van de Poldermolen van Meetkerke", in: Molenecho's, XXXII, 2004, nr. 4, p. 339-340.
Joël Boussemaere, "De Meetkerkse Moeren", Heemstede, IX, 2004, 3, p. 612-613.
Filip Logier, "De poldermolen van de Meetkerkse Moeren", Heemstede, III, 1998, 1 (februari), p. 127.
Geert Cartryck, "Het grondgebruik in de Meetkerkse Moeren, een historische case-studie", in: Heemstede, I, 1996, 2, p. 42-44; II, 1997, 1, p. 67-68.
Joël Boussemaere, "Nieuwe Polder van Blankenberge", Heemstede, I, 1996, nr. 1.
Lieven Denewet, "West-Vlaams molennieuws, zomer 2011", in: /West-/Vlaams Molenblad, 27ste jg., 2011, 2, p. 60-64.
Croes F., Bijdrage tot de geschiedenis van de Vlaamse kustvlakte: De Blankenbergse Watering, Bronnen, bewoningsgeschiedenis en institutionele aspecten, s.l., 1992, p. 56.
Gemeente Zuienkerke, Praktische informatiegids voor Groot-Zuienkerke, Zuienkerke, 1986 en 1990, p. 17-21.
Herman Holemans, West-Vlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 5. Gemeenten M-O, Rotem, Ons Molenheem, 1999.
E.O, "Molenberichten. Heule en Meetkerke", Ons Heem, XIII, 1959, 6, p. 191.
Noël Delaere, "Mensen van bij ons. Robert Depondt", Polderkrantje. Info Groot-Zuienkerke, nr. 115, okt.-nov.-dec. 2014, p. 51-52.
Bulletin des Commissions Royales d'Art et d'Archéologie./ Bulletijn der Koninklijke Commissies voor Kunst en Oudheidkunde, jg. 75, 1936 (juillet-décembre / Juli-December), p. 324.
N. Huyghebaert, Abbaye de Saint- André-lez-Bruges, in: Monasticon Belge, III. Province de Flandre occidentale, 1. Liège, Centre National de Recherches d'Histoire Religieuse 1960, p. 86-129 (120-122).
Christian Papeians de Morchoven, o.s.b. "De Sint-Andriesabdij Zevenkerken. Met dom Gerard van Caloen de geschiedenis in", Tielt, 1998.
Christian Papejans de Morchoven o.s.b. "De Sint-Andriesabdij Zevenkerken. Met dom Théodore Nève van uitdaging tot uitdaging", Tielt, 2002.
Lesly Storme e.a., "900-jaar St.-Andriesparochie", Beernem, De Windroos, 2000.
Stanislas van Outryve d’Ydewalle, "Geschiedenis van de parochie St.-Andries", Brugge, 1951.
Stanislas van Outryve d'Ydewalle, "Beschrijving der gemeente St. Andries", 1930.
"Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen . Inventaris- Deelgemeente Sint-Andries"
J. Rau, "Sint-Andries. Geschiedenis van de Brugse Rand", Brugge, 1991.
Hedwig Dacquin, "Wie was Alfons Wybo?", Kroniek van Sint-Andries, 2009, nr. 141, p. 42. 

Mailbericht
Laurent Inghelbrecht, 20.04.2014 (over een getuigenis van de molenaar uit 1691)

Persberichten
TM, "Westtoer stelt 49ste proviniciale wandelroute voor. Wandelroute door de Moeren", in: Brugsch Handelsblad, 25.09.2009.
TM, "Wij zijn een uitstervend ras geworden", in: Brugsch Handelsblad, 14.01.2011.
"1960 De Grote Molen of Poldermolen van Meetkerke", KW, 29.06.2012.
NMI, "Restauratie unieke schepradmolen bijna klaar", Het Nieuwsblad, 21.06.2014.
"Grote molen krijgt oude glorie terug", Brugsch Handelsblad, 04.07.2013.Andy Debo, "Poldermolen in Meetkerke draait weer", http://www. focus-wtv. be/nieuws/poldermolen-meetkerke-draait-weer, 11.08.2014.
BHT, "Poldermolen draait weer na 80 jaar", Het Laatste Nieuws, 13.08.2014.
Wim Kerkhof, "Monument in de achtertuin. Restauratie van Grote Poldermolen is definitief achter de rug", Krant van West-Vlaanderen, editie Brugsch Handelsblad, 16.12.2016, p. 52.
"Poldermolen ingehuldigd", Brugsch Handelsblad, 23.06.2017.

Overige foto's

transparant

Grote Molen<br />Poldermolen

Foto: Willem Jans, 24.08.2014

Grote Molen<br />Poldermolen

Foto: Donald Vandenbulcke, 03.07.2014

Grote Molen<br />Poldermolen

Foto ca. 1964. Verzameling Ons Molenheem

Grote Molen<br />Poldermolen

Foto Alfred Ronse, (c) Stichting Levende Molens, Roosendaal

Grote Molen<br />Poldermolen

Foto Alfred Ronse, (c) Stichting Levende Molens Roosendaal


Laatst bijgewerkt: zaterdag 6 mei 2023
Stuur uw teksten over deze molen
Stuur uw foto's van deze molen
  

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in databasezoek op provincieStuur een e-mail over molen Grote Molen<br />Poldermolen, Meetkerke (Zuienkerke)homevorige paginaNaar Verdwenen Molens