Kloostermolen
Merkem (Houthulst), Vlaanderen, West-Vlaanderen
- Naam
- Kloostermolen
- Ligging
- Kloostermolenstraat 2
8650 Merkem (Houthulst)
kadasterperceel D nr. 188
(wind- en rosmolen)
Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Gebouwd
- voor 1460 / voor 1624
- Verdwenen
- 1590, oorlog / 1918, oorlog
- Type
- Staakmolen met open voet
- Functie
- Korenmolen
- Bescherming
- niet
- Database nummer
- 2295
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
Namen
- "Roelins molen": verwijst naar huurder-uitbater Roelin (Roeland) in 1460 en is later in onbruik geraakt
In merchem, b[e]oosten Roelins muelenwalle (1460);
- "Kloostermolen": verwijst naar het bezit van de vroegere Benedictinessenklooster, gelegen in de nabije Kloosterstraat.
Jan Kindt als meulenaer vanden Clooster meulen (1624); Een hofstedeken bij den Clooster meulen (ca.1700); Item den Clooster meulenwal (ca. 1700); Clooster Molen (Ferrariskaart, ca. 1775); Clooster molen (1781); Te Merckem, by den Klooster-molen (advertentie, aug. 1845); Kloostermolen (Atlas der Buurtwegen, 1846); Klooster Molen (kaart Vander Maelen, 1850); Te Merckem, wyk Klooster-molen (advertentie, juni 1853); Kloster Molen (Carte Guerre, 1877), Kloostermolen (De Flou, 1907).
Ligging
Kadasterperceel sectie D nr. 188, ten zuiden van de Kloostermolenstraat, ten oosten van het zgn. Jezuïetengoed aan de Kloosterstraat. Thans boerderij Kris Casier-Vanoverschelde, Kloostermolenstraat 2.
Oprichting
Opgericht voor 1460 door het nabijgelegen Benedictinessenklooster, dat in september 1590 door de Oostendse vrijbuiters verwoest werd.
Heropgericht voor 1624 op cijnsgrond van de Jezuïetenorde van Ieper, die de kloostergoederen van Merkem in 1584 overgenomen had.
Type
Staakmolen met open voet. Twee zolders, vanaf 1794 drie zolders (toevoeging oliemolen). Kapelle- of zadeldak. Tot op het einde houten askop en houten pestelroeden. Bij de molen stond een rosmolen waarbij het paard omheen het gebouwtje liep.
Functie
Korenmolen, vanaf 1794 ook oliemolen. Na 1834 werd het mechanisme van de oliemolen weer uitgebroken. In 1894 stonden op de steenzolder, naast twee grote steenkoppels, ook nog een kleiner steenkoppel opgesteld in de hoek van de linkerzijweeg en de windweeg.
Eigenaars en molenaars
In de 16de eeuw behoorde de molen toe aan het Benedictinessenklooster van Merkem. In 1584 gingen de bezittingen van het klooster, waaronder de molenwal, over naar het Jezuïetencollege van Ieper. Huurder-molenaar in 1624 was Joannes Kindt, die vier jaar voordien gehuwd was met Franscisca Kabelheyt. Hij overleed te Merkem in 1639. Rond 1670 was Jan Baptist Vandenbussche, gehuwd in 1668 met Petronella Vileers, de molenaar.
Carolus Maes was molenaar tot zijn overlijden in 1786. Hij was drie keren gehuwd: met Isabella Clara Mollion, met Maria Joanna Demeester en met Joanna Theresia Delvael. Zijn derde vrouw hertrouwde in 1787 met Petrus Jacob die de nieuwe molenaar werd.
Voor 1814 werd de molen aangekocht door Ivo Longinus Maes (Merkem, 1783-1866), gehuwd met Barbara Thery. Bij hen werkte Carolus Van Biervliet als muldersknecht, afkomstig van Vandenbussches molen uit Werken.
Opvolgers waren de zonen Francisus Josephus Maes (°Merkem 1818), gehuwd met Coleta Francisca Carpentier en de ongehuwd gebleven Karel Maes.
In 1873 werd de molen tweemaal verkocht, eerst aan Désiré Doom uit Merkem en even later aan Pieter Leopold Gheeraert (°Langemark 1846), afkomstig van de Gheeraertmolen te Langemark (Stadensteenweg) en gehuwd met Sophia Amelia Geldof.
Pieter overleed in 1913, dus nog net voor de oorlog begon, zodat de molen nog overging naar zijn weduwe (die in Veurne rentenierde) en zoon Oscar die landbouwer was in De Moeren bij Veurne.
Het malen werd overgelaten aan huurders-molenaars:
- David Deboutte (†Merkem 1863), gehuwd met Barbara Rosalia Wybou;
- Désiré Alexander Debusschere (Merkem, 1818-1885), zoon van Carel Debusschere van de Noordeindemolen te Merkem (zie aldaar) en gehuwd met Barbara Roasalia Wybou, weduwe van David Deboutte. Désiré maakte begin augustus 1885 een dodelijke val uit de molen (zie hierna);
- zoon Xavier Debusschere bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog.
Feiten en gebeurtenissen
De molen hing af van het Benedictinessenklooster van Merkem, gesticht door bisschop Jan van Waasten rond 1100. In 1584 werd dat klooster met zijn goederen geïncorporeerd door het nieuwe Jezuïetencollege van Ieper. Daaronder behoorde ook de molenwal van de Kloostermolen. Het klooster was echter vrijwel verlaten en onderhevig aan plunderingen en werd in september 1590, samen met de molen, vernield door de vrijbuiters uit Oostende.
Rond 1670 moest molenaar Jan Baptist Vandenbussche voor het gebruik van de cloostermeulenwal die 2 gemeten 1 lijn en 90 roeden groot was, 15 gulden en 10 stuivers betalen aan de Ieperse Jezuïeten. Jacques Coggemaker daarentegen moest 60 gulden 4 stuivers en 6 denieren betalen voor het hofstedeken bij de cloostermeulen, dat 27 gemeten 2 lijnen en 47 roeden groot was.
Na de opheffing van de Jezuïetenorde in 1773 werden de Merkemse goederen en dus ook de molenwal verkocht.
In maart 1794, geheel op het einde van het Oostenrijks bewind, vroeg Pieter Jacob de toestemming om in zijn graanwindmolen het nodige allaem te plaatsen om er ook olie te kunnen stampen. Raadsheer De Mahieu stuurde het verzoekschrift op 11 maart naar de Rekenkamer te Brussel en deze instantie belastte twee dagen later Van Overloope te Gent, ontvanger-generaal van de Domeinen in Oost-Vlaanderen, om een onderzoek de commodo et incommodo in te stellen en om zijn advies te geven. Omwille van de Franse invallen kon de uitreiking van het octrooi niet meer gebeuren, maar dat verhinderde niet de uitvoering van het project!
In februari 1809 vroeg Pieter Jacob aan minister van binnenlandse zaken te Parijs, dat Charles Vandenbussche zijn nieuw opgerichte korenwindmolen zou verplaatsen, omdat die te dicht bij zijn molen was gebouwd en hem dus concurrentie aandeed. De vraag werd echter niet ingewilligd (zie meer onder Sint-Jansmolen).
De kadasterdiensten rangschikten de molen in 1834 als windkoren- en oliemolen 1ste klas en begrootten hem op 342 frank.
Juist naast de windmolen stond een rosmolen die nog vermeld werd in een notariële akte van 25 mei 1873, toen Karel Maes er molenaar was.
Begin augustus 1885 maakte molenaar Désiré Debusschere een dodelijke val uit de Kloostermolen.
Op 13 juli 1894 kreeg ook Pieter Gheeraert toestemming van de Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen om zijn korenwindmolen voor een termijn van 30 jaar te behouden. Op de plattegrond in de bundel zien we de drie zolders van de staakmolen getekend.
Verdwijning
In september 1590 werden het klooster en de molen vernield door de vrijbuiters uit Oostende.
De Kloostermolen kon tot kort voor het einde van de eerste wereldoorlog overeind blijven. De Duitsers hadden de molensite ingericht als een voorpost. Ze hadden in de molenwal sterke betonnen bunkers gemaakt. De post domineerde met een paar meter de omliggende grond en vormde een uitstekend weerstandsnest.
Toen de 4de Belgische Legerafdeling op 13 november 1917 de sector Merkem overnam van de Fransen, bleef een Franse divisie tussen de Kloostermolen en de Corverbeek.
In 1918 probeerden de Belgen herhaaldelijk deze voorpost te veroveren. Op 10 en 11 juni 1918 rukten de 6de Jagers op, ten oosten van het Jezuïetengoed richting Kloostermolen, om de Duitse verdedigen te "testen". Ze konden 45 Duitse krijgsgevangen maken en er was geen Duitse tegenaanval.
Op 8 en 9 augustus vielen de 2de en 22ste Linie de Kloostermolen en de loopgracht "Post de Combat" aan. Ze konden 24 Duitsers gevangennemen waaronder 1 officier. De Duitsers zetten een tegenaanval in op de Kippe, waarbij 10 Belgen verdwenen (wellicht krijgsgevangen genomen).
De IIe Compagnie van het 3de Linie zette, met een afdeling genietroepen, op 3 september een nieuwe aanval in. Dit gebeurde reeds in het kader van het bevrijdingsoffensief. In hun kantonnement te Oostvleteren kregen de soldaten granaten, dolken en andere wapens. Een decauvilletram bracht de compagnie naar Merkem. Om half elf 's avonds gingen de mannen in de grootste stilte door onze prikkeldraadversperringen en legden zich neer op enkele tientallen meter voor de Duitse stelling.
Iedereen wachtte...
Opeens brak het geweld los. Goed gericht artillerievuur bestookte Kloostermolen gedurende tien minuten. Het geschut verplaatste zich, een versperringsvuur isoleerde de bunker totaal. De compagnie stormde vooruit. Vooraleer de Duitsers voelden wat er gaande was, werden tientallen granaten geworpen in de opening van de schuilplaatsen. Wie er in was, werd gedood of gevangen. Met 300 kg dynamiet blies de genie de schuilplaatsen op. 26 Duitsers werden gevangen genomen. De Belgen telden enkel 6 gewonden. De aanvallers trokken zich terug.
Op 8 september en 9 september voerden de Duitsers tegenaanvallen uit. Een deel van de Belgische bezetting van de Kloostermolen werd meegenomen.
Er werd beslist voorgoed komaf te maken met de Kloostermolen. In de nacht van 9 op 10 september viel de 7de Compagnie van het 22ste Linie de Kloostermolen aan en de van daaruit vertrekkende loopgracht "Tranchée de la Tour". Beide punten werden ingenomen. De genietroepen bliezen met dynamiet en granaten alles op. Van de Kloostermolen en de "Tranchée de la Tour" bleef ditmaal niets meer over. De aanval kostte 7 doden en 56 gewonden.
De Kloostermolen was veroverd en zou niet meer bezet worden door de vijand. Ondertussen was de hele site vernield. Noch de molen noch de boerderij die bewoond werd door Xavier Debusschere en de oorlogsnaam "Ferme Kloostermolen droeg, werden na de oorlog heropgebouwd.
Lieven DENEWET, Hooglede
Literatuur
L. Denewet, J. Vandromme & G. Versteele, "Molens van Merkem", Merkem, Heemkring Sidronius Hosschius, 2010, 80 p.
Rijksarchief Brugge, Sociëteit van Jezus te Brugge, nr. 2744 [goederen te Merkem, ca. 1670]
Stadsarchief Ieper (vernield in 1914), Dit naervolghende js de nieuwe leghere van alle de landen toebehoorende T'Collegie vande Societeyt Jesu tot Ypre, over wylen 't Clooster van Merckem, ligghende jn diversche prochien soo hier naer volcht, 1624 (cahier, 4°, papier), vermeld door K. De Flou, Toponymie van Westelijk Vlaanderen (...), VII, 1927, kol. 1093)
Provinciaal Archief Sint-Andries, Fonds Hinderlijke Inrichtingen, A.3.-G.B./2005 - 7/p.
Rijksarchief Gent, Vorstelijke Domeinen, nr. 98 (maart 1794).
Atlas des communications vicinales de la Commune de Merckem, 1846.
Directie van het Gewestelijk Kadaster te Brugge, Kadastrale documenten Merkem.
P.C. Popp, Atlas Cadastral de la Flandre Occidentale. Canton de Dixmude. Commune de Merckem. Tableau indicatif et matrice cadastrale / Gemeente Merckem. Oorspronklyke Kadastrale Legger of Alphabetische-Lyst der Grond-Eygenaeren (...), Brugge, s.d.
Prentkaart van 1910, met vijf wandelende mensen, waaronder 2 nonnen, voor de Kloostermolen (coll. Norbert Raes, Heule)
G. Bouciqué, Merkem. Oorlogsgeschiedenis 1914-1918, Brussel, 1964, p. 28, 41, 63- 64, 87-90, 97.
K. De Flou, a.w., VII, 1927, kol. 1093; XIII, 1932, kol. 650, aangehaalde bron (verdwenen): Leenen Merchem, f° 18.
De Kloostermolen te Merkem, in: Curiosa, XLVII, 2009, nr. 465, p. 23-24.
S. Devaeke & J. Lermytte, a.w., p. 9, 19, 27.
H. Holemans, a.w., p. 31.
Herman Holemans, "Rosmolens in de provincie West-Vlaanderen in de periode 1834-1900. Deel 5", Studiekring Ons Molenheem, 1994, 1, p. 3-8.
H. Missiaen & P. Vanneste m.m.v. F. Gherardts, Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Houthulst, Deelgemeenten Jonkershove, Klerken en Merkem, Brussel, 2006 (Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, WVL 24).
G. Versteele, a.w., p. 4, 10.
E. Warlop, Inventaris van het archief van de abdij van Merkem. Deel 1. Inleiding. Onleding van de oorkonden (1173-1585), Brussel, 1965, p. 2.