Molenzorg

Temse, Oost-Vlaanderen


Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Oevermolen
Hoge Molen
Voogdmolen

Ligging
Houtkaai 21
9140 Temse

oostzijde
600 m NW v.d. kerk
kadasterperceel B982

 


toon op kaart
Type
Staakmolen
Functie
Korenmolen, later ook schorsmolen
Gebouwd
voor 1281 / 1459 / 1578
Verdwenen
1453 (oorlog) / 1577 - januari (storm) / 1847, sloop
Beschrijving / geschiedenis

De Oevermolen was een houten korenwindmolen aan de oostzijde van de huidige Houtkaai, op 600 meter ten noordwesten van de kerk van Temse.

De benaming Oevermolen (voor het eerst vermeld in 1408) is afgeleid van het toponiem "de Oevers", een grond gewonnen van de Schelde. Vroeger kwam een meander van de Schelde tot aan de Oeverstraat en de  huidige Cauwerburg waar de cuesta lag, een steile helling met een zachtere glooiing naar het noorden. Voor er dijken waren, was dit de natuurlijke bescherming tegen het water, vandaar de benaming Oevers. Deze toestand moet zelfs in 1612 nog bestaan hebben. Het water van de Schelde kwam dan bij hoogtij met een inham of bagou tot tegen de kapel van Sint-Amelberga op Cauwerburg en liep toen met een geul verder langs de Oeverstraat. Deze meander noemde men "De Oude Schelde, niet te verwaren met de Oude Schelde aan de overkant van de stroom tussen Bornem en Weert. De Schelde had toen een meandrische loop.

De eerste vermelding komt uit 1281. In het "Liber Inventaris" van de Sint-Pietersabdij van Gent staat voor Temse vermeld "Molendinum ad Ventum".

In de leenverheffingen van de Sint-Pietersabdij van Gent in 1321 wordt gemeld: "Nycholaus Van den Ackere, een gemet op de westcoutere bi den meulen". De westkouter was gelegen ten westen van de Akker- en Gasthuisstraat en ten oosten van de Hoogkamerstraat. In dit kwartier situeerde zich ook de Oevermolen.

Het leenboek van 1375 vermeldt nogmaals de molen als volgt: "Claus van scoenebrouc up die west coutre bi der molen een ghemet".

In de 14de eeuw vermeldde men te Temse de "Voechmolen". Uit de benaming leiden we af dat deze molen niet aan de abdij maar wel aan de voogd van Temse toebehoorde en specifiek aan de familie "Vilain" die hier de voogdij uitoefende. In 1408 werd hij voor het eerst als de "Oevermeulen" vermeld. Een andere benaming (voor het eerst in 1458) was "Hoge Molen". De molen was immers opgericht op een natuurlijke verhevenheid die dan nog eens verhoogd werd door een molenberg.

De molen werd in 1446 door ridder Adriaan Vilain, voogd van Temse, verpacht aan een zekere Jan van Houcke Janszone. Hier blijkt dus dat de molen niet aan de Sint-Pietersabdij, maar wel aan de voogd toebehoorde. Dit is ook de reden waarom in de dossiers van de Sint-Pietersabdij geen verpachtingen van molens te vinden zijn voor de voogdij door dit klooster werd aangekocht. Wel vinden we in de rekening van Franchoys Bryssinc, baljuw en ontvanger van Temse voor de abdij in het dienstjaar 1416-1419 de vermelding dat het klooster recht had op één "cappoen" geheven op de molenberg van de "Hoevere" en op 3 schellingen werd geschat. (Een "cappoen" was een gesneden haan en werd als eeuwenoud cijnsrecht geheven op eigendommen die niet aan de abt behoorden). Het betreft hier de betaling van het recht van de wind of het molenrecht dat aan de abdij toekwam.

Op 12 augustus 1458 verkocht de toenmalige voogd van Temse, Martin Vilain, zijn goederen te Temse aan de Sint-Pietersabdij. Hierin waren twee plaatsen begrepen waar vroeger twee molens stonden, die door oorlogsgeweld waren uitgebrand en nog niet in opbouw waren. De voogd verkocht hier niet alleen de grond maar ook het recht tot het wederoprichten van molens op deze plaats. Een van de molens noemde men de "Hoge Molen", de andere de "herckenmolen". De letterlijke tekst luidt als volgt: "item les lieux et places ou estoient scituez deux molins qui par les guerres ont estez et sont brulez l'un nommé "Le hault molin" et l'autre "le molin de hercques" pour iceulx molins refaire et mettre sus par lesdits Religieux toutes les fois que bon leur semblera au profit deulx et de leur Eglise perpetuellement avec tout les droit que je pouvois avoir a cause desdits molins". De tweede molen, "Herckenmoeln", bevond zich naast het kasteel van Temse, dat men de "Hercken" of "Herckenstein" noemde.

Bij de verkoop van de voogdijrechten en het kasteel in 1459, bevestigde de toenmalige voogd Merten Vilain dat de Herckenmolen en de Hoge Molen door oorlogsgeweld vernield werden. Het is bekend dat in 1453 de burcht van Temse door de Gentenaars belegerd werd tijdens één van de vele opstanden tegen hun vorst. Men slaagde er echter niet in de versterking in te nemen door de hardnekkige verdediging van de voogd-kastelein. Deze was nog de les indachtig hem het jaar voordien gegeven door Philip de Goede. Hij werd toen van zijn goederen te Temse beroofd omdat hij de burcht liet innemen. Uit wraak voor hun nederlaag hebben de Gentenaars de andere goederen van de voogd, namelijk de molens, in brand gestoken of vernield.

Omdat de molen vernield was, werd het recht van heroprichting op 18 januari 1459 (nieuwe stijl) door de voogd aan de abdij overgedragen. De molen werd door de abdij heropgebouwd en zij verhuurde de "hoevermolen" vanaf 26 november 1463 aan Jan Noyens, gewezen ontvanger van de abdij.

De molen werd in 1479 gepacht door Mertijn van Lee. De rekening van de abdij vermeldt: "in pacht den molen op douvrecautre eenen termijn van vi jaer 14 £. ende te malene ten xvi vate, waeraf den pacht valt tallen St Barbelendaghe. Ontf. over de jaerschare Lxvi over iv jaer".

De molen werd in 1484 gehuurd door Jacob van Laere.
Bij de verkoop van de heerlijkheid in 1491 en 1493 werd de Oevermolen nog eens vermeld. De waarde van de molen werd geschat op een waardeopbrengst van 58 pond parisis.

Bij de overdracht van de heerlijkheid op 21 februari 1528 door Philip van Croy aan Marie van Hamal wordt hij vermeld onder de drie windmolens die eveneens verkocht werden. Bij de schenking door deze dame van de heerlijkheid aan haar neef Jan baron de Trazignies werden deze drie windmolnes eveneens geschonken. Een contract van 1548 vermeldt hem als volgt: "schuurstraetjen daer den wech overloopt naer de hoevermolen..."

Vanaf de verkoop van de heerlijkheid tot in de tweede helft van de 16de eeuw bleven geen pachtbrieven van de molens bewaard. De eerstvolgende vermelding blijkt uit de penningkohieren van 1559. Bernard Loeman, die stamde uit een bekende molenaarsfamilie, hield de Oevermolen van de heer Karel, baron van Trazignies.

Reeds in 1571 werd hij vervangen door Joos Rooman die de molen pachtte tegen 38 pond per jaar. Hij huurde de woning naast de molen, huis dat eigendom was van voornoemde Bernard Loeman. Hij overleed echter reeds in 1573.

Op 30 juli 1578 verkocht Charles baron de Trazegnies, heer van Temse bij middel vann zijn procureur, Goesin Borchelmans, deze molen aan Guilielmus Nutincx. De akte werd verleden voor de Secretaris van de Grote Raad in Mechelen, en Nutincx trad hier wellicht op als tussenpersoon. Enkele tijd later vinden we immers de molen in het bezit van Jacques Reingaut, die ook de heerlijkheid van Cauwerburg van dezelfde Trazignies had gekocht door bemiddeling van dezelfde Nutincx.

In januari 1577 werd de molen door een "tempeest" omgewaaid, zoals de penningkohieren van dat jaar dit aanhalen: "Jacques reingaut, heer van Cauwerburch bezit in propreteyt noch eenen cooren meulen staende op d'ouvre van Themseke, den welck bij tempeest afgheworpen es ghewest in januari lest leeden ende noch niet volmaeckt..."

In 1579 was Ingelbert Loeman mulder op deze molen voor een pachtsom van 27 pond. Na zijn overlijden trouwde zijn weduwe Catelijne Augustijns op 20 april 1584 met Simon Ortisy. Deze laatste was in 1584 pachter geworden op de Oevermolen tegen de jaarlijkse pachtsom van 25 pond. Ingelbert Loeman was ongetwijfeld verwant aan bovengenoemde Bernard Loeman. Eén van de kinderen uit het gezin van Ingelbert Loeman droeg de naam Bernard en zou als molenaar aan de kost komen. Deze familie was ook actief op de Veldmolen te Temse. Simon Ortisius werd nog vermeld in 1592 als molenaar op de Oevermolen en overleed rond 1602.

Op 8 november 1597 werd aan Maria Christina van Egmont, princes van Mansfelt door de Grote Raad van Mechelen de Oevermolen toegewezen, komende uit de erfenis van voornoemde Jacques Reingaut. Zij liet de molen herstellen, waaronder een molenas, besteld bij Hans Verbeke uit Sint-Niklaas, voor de som van 5 pond 6 schellingen 8 groten. De molenmakers uit het Land van Waas, Jan en Merten Fobe, werkten 32 dagen aan de herstelling tegen 8 stuivers per dag.

In 1599, met ingang van Sint-Jacobsfeestdat in 1600, werd de molen gepacht door Jan Everaert die tot 21 augustus 1627 hier molenaar zou blijven. Hij woonde in het huis naast de molen dat eigendom was van de kinderen van Ingel Loeman en Catelijne Augustijns. Hij bezat ook een eigen molen in Tielrode.

Alexander de Bournonville, heer van Temse, had in 1614 de molen verworven van zijn moeder Maria Christina van Egmont. Genoemde Jan Everaert gelastte zich in 1615, in naam van deze heer van Temse, om verschillende herstellingen aan de molen te laten uitvoeren. Bij Pieter Borm in Baasrode werd op 1 november 1615 een moutmolenas van 7,5 pond gekocht en door de schipper Adriaan van Steen naar Temse gebracht. Aldus werd een afzonderlijk steenkoppel gebruikt om mout te malen. Een molensteen werd voor 34 pond en 7 schellingen aangekocht bij Reynier Geyvens te Antwerpen en naar Temse gehaald door schipper Boudewijn de Cock. Deze steen werd bewerkt door Staessens le Verre voor 5 gulden. Thomas Janssens, stadsgrofsmid uit Antwerpen, kwam het ijzerwerk stellen voor de molen voor 33 guldens en 10 stuivers. Zeeldraaier Andries de Swerte uit Sint-Niklaas maakte de steen- en zakreep. De plaatselijke bouwmateriaalhandelaar, Lieven de Buysscher, leverde op 24 mei 1616 300 stenen en een zak kalk, om ze voor de teerlingen te gebruiken. Aan Mattheus Buyens van Temse werden 18 schellingenn en 2 stuivers betaald voor het leveren van sparren. Marten Fobe, molenmaker uit Hamme, kwam dit alles in elkaar zetten en ontving daarvoor in juni 1616 43 gulden en 8 stuivers en nog eens 7 pond 12 schellingen 8 groten. Hij had er 43 dagen aan gewerkt. In juli 1616 kwam de plaatselijke smid, Jan Suy, ijzerwerk plaatsen en ontving hiervoor 4 pond 11 schellingen 3 groten. Tenslotte werd aan Pieter Hasselman nog 5 gulden 3 stuivers toegekend voor het leveren van nagels. Dat alles blijkt uit de rekening die de baljuw aan de heer van Temse moest voorleggen bij de jaarlijkse afrekening.

Molenaar Marten Fobe verscheen op 4 april 1617 voor de wet van Temse en verklaarde toen dat volgende werken waren uitgevoerd: "een nieuwe as gestooken, een nieuwe ganck in het camwiel gemaeckt van aen de asse, een windpolie vervangen, een nieuwe bos in de onderste steen geplaetst, twee nieuwe plancken aen het rinkhout waer de kap op staet, een cruyshout daer de onderste steen op light, een nieuwe molensteen en de huls met spoor komende in de onderste steen vermaeckt, onder de nieuwe steen en nieuwe rijne, een gaffel van het staertijzer gestooken, de steengreep herslaeghen en vermaeckt met een nieuwe commande..."

Aan dit alles had de molenmaker 38 dagen gewerkt. Maar dit belette niet dat vier jaar later, op 13 februari 1620, hoefsmid Jan Suy en molenmaker Laureys Varewyck opnieuw herstellingen moesten uitvoeren.

Op 21 augustus 1627 werd Jan Everaert als pachter vervangen door Lieven de Munter Huybrechtszoon. Hij overleed in Temse en werd op 5 juni 1628 begraven. Hij was tevens pachter van de watermolen. Na zijn overlijden werd de maalderij verder gezet door de napachters Pieter de Cleene en Jacob Brissinc.

In 1630 werd de pacht overgenomen door Carel Everaert, die op 12 september 1633 de molen opnieuw liet herstellen. Hij was een zoon van voorgaande Jan Everaert. Beiden waren tevens molenaar in Tielrode.

Rond 1642 werd Charel de Vos de mulder. Hij huwde met Margriete van Raemdonck en overleed te Temse op 21 februari 1655. Hij pachttte eveneens nog de Watermolen en de Landmolen van Temse en was aldus pachter van al de molens van de heer.

Op 1 april 1646 verscheen voor de vierschaar van Waasmunster, Gillis Vercauteren, getrouwd met  Janneke Yde, weduwe van Jacques de Munter filius Huybrecht, wines vader pachter geweest was van de molens van Temse. Hij verklaarde dat de som van 400 carolusgulden door Zijne Majesteit aan voornoemde Jacques de Munter werd kwijtgescholden over zijn vader Huybrecht de Munter. Oorzaak van deze ontlasting was de doorbraak van de dijk aan de Watermolen en de "contangieuse ziekte", zoals men toen een besmettelijke ziekte noemde, volgens de gegeven patentbrief van 25 mei 1646. De heerlijkheid van Temse was geconfisqueerd na het zogenaamde verraad van Alexander de Bournonville, heer van Temse. De koning was nu eigenaar van de heerlijkheid en de molens.

Voornoemde De Munter werd opgevolgd door Carel Everaerts Janszoon die er al was in 1630.

In 1649 was de nok van de staak gebroken en de Oevermolen stond op het punt om te vallen. Hij werd hersteld door molenmaker Jan van Daele.

Op 10 juli 1651 werd de pacht overgenomen door Gillys de Vylder, die woonde op het Beverse in Sint-Niklaas. De pacht ging in op 9 oktober 1651, maar deze pachter liet de molen over aan Adriaan van Doorne voor een bedrag van 524 gulden.

Joos Geens was op 14 juli 1660 afgaande pachter. In 1633 had hij ook de Landmolen in pacht genomen.

De meeste van de bovengenoemde pachters waren mulders die van buiten Temse kwamen. Zo was Huybrecht de Munter, gehuwd met Laurentia de Wale, molenaar te Zeveneken.
De verpachting van 1660 greep plaats op het kasteel van Temse en wderom was het de meergenoemde Everaert die molenaar werd op de Oevermolen.

In 1685 was Everaert afgaande pachter. De nieuwe pachter heette Pieter de Bock, zoon van Pieter die toen al overleden was. Hij werd op 9 oktober 1669 vermeld als gewezen mulder en werd vervangen door ANdries Rooman.

Op 16 juni 1674 werd PIeter de Seelander mulder opde Oevermolen. HIj overleed echter reeds op 1 september 1677. In een notitie in de armenregister van Temse staat: "betaeld aen Gillis Rooman v pond xix schellin over de coop van vii sacken cooren in de venditie van Pieter de Seelander". Hieruit is af te leiden dat Gillis Rooman de huur van Pieter de Seelander heeft verder gezet.

In 1686 waren Philip Vleyminc en Andries Vermeulen afgaande pachter. Philip Vlyminck was in 1677 reeds molenaar van de Landmolen te Temse en Andries Vermeulen werd in 1710 als mulder van de Veldmolen vermeld.

De nieuwe pachter werd Jan Mets filius Joos. Hij was eveneens pachter van de Watermolen. Na zijn overlijden hertrouwde zijn weduwe met Frans van Rompaye en deze echtgenoten zetten de begonen pacht verder. Op 16 juni 1693 ging Frans van Rompaye een nieuwe huur aan voor deze molen en zijn schoonvader, Pieter Coppens, stond voor hem borg. In een nieuw contract op 1 juni 1698, opgemaakt door notaris Jacques de Walsche, blijkt dat hij de pacht opnieuw kreeg toegewezen vanaf 90 oktober 1699 tegen 1200 gulden per jaar.

In 1702 werd de molen geprezen op een volle waarde van 240 pond en 24 groten. In de jaren 1706 werd Catharina Coppens als weduwe over het gebruik van de molen per jaar 7 pond en 16 schellingen maalaccijns aangerekend.

Jan de Winter, die op zijn beurt met Catharina Coppens trouwde, werd zo molenaar op de Oever-, Veld- en Watermolen te Temse. In 1710 voerde hij een proces tegen Philip Alexander, hertog van Bournonville, over de pacht van deze drie molens. De reden en de uitspraak van dit vonnis kon tot op heden niet achterhaald worden. Hij bleef trouwens niet lang meer pachter van de molens van de heer. Wellicht tengevolge van het voornoemde proces werd hem in 1711 de pacht van beide molens ontnomen. Het is moeilijk grote heren het vuur aan de schenen te leggen.

In 1711 werd hij opgevolgd door Jan Rooms Adriaenszoon, afkomstig van Buggenhout en waarschijnlijk door bemiddeling van de heer van Temse, tevens van Buggenhout, naar Temse gekomen. Jan Rooms, zoon van Adriaen, overleed op 69-jarige leeftijd te Temse op 4 december 1744, in tweede huwelijk met Marie van Hoomissen.

Op 2 mei 1744, pas enkele maanden voor zijn dood, ging hij een nieuwe pacht aan van de Oever- en de Watermolen. Jonker Alexander Coemans, als intendant van dame Angelique de Bournonville, vrouw van Temse, kende hem de pact toe voor een som van 200 pond groten courant Vlaams geld per jaar. De pacht moest per drie jaar betaald worden en de pachter moest eveneens per pond pachtsom, 1 schelling meer betalen voor het wijngeld, een bijkomende taks die gebruikt werd om geschenken of presenten te doen aan bepaalde overheden om hen gunstig te stemmen en zo een voordeel van deze autoriteit te krijgen.

De huur ging in op 9 oktober 1744 om 5 uur en liep tot 9 oktober 1753 om 5 uur zonsopgang. Gedurende de 9-jarige pacht moest de molenaar op zijn kosten alle gaande werken met de molenas, de wielen, kammen, spillen, het staak- en strijkijzer, de roeden, de hals en het spoor met de busse onderhouden. Hij moest tevens kost en drank leveren aan de molenmakers bij de reparatie en mocht geen compensatie vragen voor de tijd dat de molen niet kon malen. De sleet van de molensteen werd berekend op 2 pond 10 schellingen per duim sleet, zowel op de loper als op de ligger. Als bijkomende last moest hij ieder jaar 2 maten tarwemeel leveren aan de ontvanger van de Chooristen, cijnslast waarmee de Oevermolen belast was. Hij diende hiervan betalingsbewijs te leveren aan de ontvanger van de heer. Hij was eveneens verplicht in zijn molen een goede balans op te hangen met geijkte gewichten.

Het erf en het huis van de Oevermolen was reeds vele jaren particulier bezit van enkele molenaarsfamilies te Temse. Zo weten we dat het pand in erf aan de families Loeman, Everaert en Rooms toebehoorde. Jan Rooms verkocht het woonhuis en het erf op een ons onbekende datum aan de heer van Temse en verklaarde 100 guldens ontvangen te hebben op een som van 404 gulden, rest van 500 gulden die de betaling van de koopsom uitmaakten.

Na het overlijden van haar man zette Marie van Hoomissen, weduwe Rooms, de pacht verder vanaf december 1744, bijgestaan door knechten en later door haar zoon.

Jan Baptist Rooms, zoon van voorgaande pachters, werd als mulder vernoemd vanaf 1753 tot en met 1786. Zoon Ferdinand Joannes Rooms draaide met de molen op 11 december 1782, Na even afwezig te zijn geweest, vond hij bij zijn terugkeer de 12-jarige Leander Groenwals, zoon van Anthonius,  dood liggen, verongelukt door het "draeywerck" van de molen. Hierna volgt het proces-verbaal van de vaststelling:
"Service. Compareerende voor bailliu ende schepenen der burght ende heerleykheyt van Temsche in persoone Dheer Joannes Josephus Keppens med. lic. ende Sr. Guillielmus Verrijdt geswoornen chirurgijn alhier welcke comparanten hedent ten elf uren voor middag ten versoecke ende presentie van balliu ende wethouders voornoemt hun hebben getransporteert op den hoever meulen gestaen omtrent desen dorpe van Temsche en aldaer aenschoudt ende gevisiteert seker doot lichaem met naeme Leander Groenwals oud circa de 12 à 13 jaeren sone van Anthonius waer aen wij gesien en ondervonden hebben dat het onderkaeksbeen ende hals met geheel de vertebree colli geplettert is waer door de doot gevolgt is, sijnde alhier oock mede gecompareert Ferdinand Joannes Rooms, woonende ten huyse van sijnen vader sieur Jean Baptist Rooms, mulder op den voornoemden meulen den welcken onder eedt hedent ontlokend in dhanden van voornoemden balliu heeft verclaert dat hij sich weynig tijd van selven meulen geabsenteert hebbende ende wedergekeert sijnde, het voornoemt doot kint alsoo heeft vinden liggen en oordeelt verongeluckt te sijn door het draeywerck vanden meulen. Toirconden hebben de respective comparanten dese benevens ons balliu ende wethouders voornoemt desen 11 december 1782"

Na het overlijden van haar man in 1787 zette Anne Marie Claus de pacht verder, bijgestaan door haar zonen Antoon Philip en Franciscus. Bij de verkoop van de heerlijkheid Temse door baron de Crumpipen aan graaf de Lichtervelde werd zij als molenarin vermeld.

In het jaar IC (1796) vermeldden de patentregisters de weduwe als "mulderinne", wonende in de Visscherstraat. Door het overlijden van de oudste zoon Antoon Philip in het jaar VI (17978-1798) werd de tweede zoon Franciscus Rooms als mulder aangduid. In de bevolkingsregisters van 1830 wordt hij als rentienier vermeld.
Hij werd opgevolgd door Victor D'Haens, maar de juiste datum van overname is ons niet bekend. In 1812 was hij nog mulder te  Tielrode. In 1821 was hij afgaande pachter.
Op 27 december 1817 gaven de erfgenamen van graaf de Lichtervelde de Oevermolen in pand aan Jan Boodts, gewezen greffier van Temse en laatste rentmeester van de graaf. Kort daarop werden de drie molens verkocht aan baron Snoy, die op 8 oktober 1821 de pacht van de Oevermolen toewees aan Jan Livinus Parijs.

Idesbalk baron Snoy d'Oppuurs verkocht de molen op 24 juni 1830 aan Jan Baptist en Jacobus Antonius Rens, huidevetters te Temse. Beiden waren zonen van Lieven Karel Rens, geneesheer, Vlaams dichter en lid van de Rederijkerskamers de Wijngaardranke a. St-Anna, en president van de communale raad van het kanton Temse. De gebroeders waren leerlooiers of in de volksmond "huidevetters". Zij gebruikten de molen om eikenschors te malen tot poeder, dat zij gebruikten om leder te bewerken. Later bleek dat al de kinderen van Lieven Rens (Jan Baptist, Jacobus Antonius, Henri, Marie,...) eigenaar van de Oevermolen waren.

Op 7 mei 1846 verkochten de gebroeders en zuster Rens de molen aan Lodewijk Ferdinand de Munck, molenaar te Sint-Gillis. In de verkoopsvoorwaarden, opgesteld door notaris Constant de Brabander, werd bedongen dat de koper de molen niet mocht gebruiken om graan te malen en dat de verkopers de molen, die met stoom in beweging werd gebracht, niet mochten gebruiken om eikenschors te verpulveen. De koop werd besloten voor een som van 1990 frank.

Kort nadien werd de molen opnieuw verkocht aan Lieven Van der Gucht, cabarethouder te Temse, die hem in 1847 liet slopen.

De molen werd in 1612 getekend door de Italiaanse kunstenaar Remigio Cantagallina. Hij verbleef elf jaar in ons land, samen met zijn broer Gianfrancesca Cantagallina, vestingbouwkundige, in opdracht van de groothertog van Toscane. Hij maakte verschillende schetsen van Vlaamse monumenten en landschappen. Temse behoorde ook tot zijn onderwerpen en enkele tekeningen bleven hievan bewaard in het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium te Brussel. Uit deze tekening kunnen we afgeleiden dat deze staakmolen was opgericht op een kunstmatige molenwal op een plaats die al een hogere ligging had dan de omgeving. De molenvoet is open. We zien een lange steekstaart, dus zonder windas en een zakkenezel op de buitentrap. In het hekwerk van het gevlucht zijn er twee zomen aan de ene zijde en één zoom aan de andere zijde van de roede. Er zijn geen windborden (windplanken) aanwezig. Achter de molenwal zien we de molenaarswoning, een gebouw dat nog juist met zijn dakkap boven de molenberg uitstak.

Hij staat afgebeeld op de Ferrariskaart van ca. 1775 met het bruin symbool van een staakmolen, op de Atlas der Buurtwegen, op de kaart Vandermaelen (met de benaming Oevers Molen) en op de kadastrale kaart van P.C. Popp.

Jerome SMET

Bijlagen

Molenaars De Bock
Pieter De Bock, gehuwd met Lucia Goossens, overleden te Temse op 3 juni 1668, 33 jaar oud. Volgens haar Staat van Goed was haar man molenaar op de Oevermolen en had eigendommen liggen in de gemeenten Lokeren, Moerbeke en Rijkevorsel, waarschijnlijk allemaal plaatsen waar hij eveneens de mulderstiel heeft uitgeoefend.

Philip Vleyminck, zoon van Antoni, overleden te Temse op 23 januari 1787, gehuwd met Anna Suys, overleden te Temse op 17 mei 1684, een tweede keer gehuwd te Temse op 17 oktober 1684 met Catharina Pilaet.

Andries Vermeulen, gehuwd op 26 oktober 1684 met Joanna Van Acker, dochter van Pieter en Joszine Keppens, weduwe van Petrus De Block.

Jan Mets, overleden op 9 mei 1691 (55 jaar), gehuwd met Catharina Coppens. Deze hertrouwde op 7 oktober 1691 met Frans van Rompaey, overleden te Temse op 10 oktober 1705 (40 jaar).

Molenaars Rooms
Rooms Jan, zoon van Adriaen, overleden te Temse op 4 december 1744, 69 jaar oud, in tweede huwelijk met Maria van Hoomissen.
Rooms Jan Baptist, geboren rond 1730 te Buggenhout, overleden te Temse op 13 november 1787.
Gehuwd met Anne Marie Claus.
Kinderen:
Antoon Philip, geboren te Temse op 16 september 1760 en er overleden op 22 april 1794.
Franciscus, geboren te Temse op 4 mei 1767, gehuwd te Temse op 20 april 1800 met Anna Catharina van Stappen.

Molenaars D'Haens
D'Haens Victor, geboren te Tielrode op 19 november 1762 en er overleden op 3 augustus 1822, zoon van Joannes Antonius D'Haens en Joanna De Bock, gehuwd te Elversele op 28 juli 1789 met Marie Catharina Smet.
Rens Jan Baptist, geboren te Temse op 13 december 179, overleden te Temse op 14 april 1852.
Rens Jacobus Antonius, geboren te Temse op 13 april 1785 en er overleden op 5 november 1867.
Rens Henri Frans, geboren te Temse op 10 mei 1780 en er overleden op 30 augustus 1871.
Rens Maria Josepha, geboren te Temse op 30 april 1783 en er overleden op 19 juni 1849.

Parys
Parys Jan Livinus, geboren te Belsele en overleden te Temse op 8 januari 1832. Huwde met Coleta Vercauteren.

Literatuur

Archieven

Algemeen Rijksarchief Brussel, Papiers de l'Etat et de l'Audience, nr. 618/27, f° 776 e.v. penningkohieren Temse, 1569)
Gemeentearchief Temse, nr. 443 (ca. 1600)
Rijksarchief Gent, "Sint-Pietersabdij", 1e reeks, nr. 125. "Liber Inventaris", anno 1281.
Rijksarchief Gent, Sint-Pieterslenen, nr. 461, f° 88v° (leenverheffing Sint-Pietersabdij Gent, 1321)
Rijksarchief Gent, Sint-Pieterslenen, nr. 462 (leenboek van 1375)
Rijksarchief Gent, Sint-Pietersabdij, Cartularium nr. 6 (anno 1408)
Rijksarchief Gent, Sint-Pietersrekeningen, nrs. 2125, 2126, 2127 (1416-1419)
Rijksarchief Gent, Sint-Pietersabdij I, nr. 1479 en nr. 1996/2 (verhuring 1479)
Rijksarchief Gent, Sint-Pietersfonds I, nr. 619, f° 108-110 (verhuring 1484)
Rijksarchief Beveren, dossiers de Bournonville, nr. 6 (verkoop 12.08.1458)
Rijksarchief Beveren, dossiers de Bournonville, nr. 21 (1787)
Rijksarchief Beveren, dossiers de Bournonville, nr. 22 (1597, 1602, 1693, 1817, 1821)
Rijksarchief Beveren, dossiers de Bournonville, nr. 23 (verkoop 1575)
Rijksarchief Beveren, dossiers de Bournonville, nr. 31 (1599, 1627, 1660, 1663, 1698, 1699)
Rijksarchief Beveren, dossiers de Bournonville, nr. 61 (1459, 1528, 1597)
Rijksarchief Beveren, Temse, nr. 398, f° 45 (contract 1548)
Rijksarchief Beveren, Temse, nr. 47, 1579, f° 51v°.
Rijksarchief Beveren, Temse, nr. 47, 1584, f° 240.
Rijksarchief Beveren, Temse, nr. 69 (1592)
Rijksarchief Beveren, Temse, nr. 299, pag. 15, 27, 47, 54 (1744-1745)
Rijksarchief Beveren, Kerkarchief Temse, nr. 13 (overlijden, 1573)
Rijksarchief Beveren, Notariaat Fonds Notaris Dubois Bernard, Boek 17, minuut 72 (akte 7 mei 1846)
Stadsarchief Gent, reeks nr. 301 - Keure (verpachting, 1446)
Stadsarchief Gent, nr. 70/298, f° 81. Penningkohieren Temse, 1571, 1577.
Rijksarchief Gent, fonds families, nr. 6654 (akte 24 juni 1830)
Gemeentearchief Temse, nr. 482, f° 3v° en 4r°: "suyt den Esch en de Oude Schelde" (geciteerd van 1508 tot 1712).
Gemeentearchief Temse, nr. 509 (armenregister van Temse, ca. 1680)
Gemeentearchief Temse, nrs. 304-306 (1702-1706)
Gemeentearchief Temse, nr. 426-528/537.
Gemeentearchief Temse, Modern archief, nr. 484 (jaar IC, 1796)
Gemeentearchief Temse, Modern archief, nr. 420.1 (jaar VI, 1797-1798)
Gemeentearchief Temse, Modern archief, nr. 143.6, art. 704 en 347 (verkoop 1846 aan Lieven Van der Gucht).

Iconografie

Remigio Cantagallina (1582-1656), "Gezicht op Temse: windmolen en de Schelde", 
Tekening, papier, sepia, inkt, 40.4x15.2 cm
Opschrift en datering, midden onderaan: Tem / Adi 15 di Magio 1612
Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel, Coll. Cantagallina, 2994.4

Werken

F. De Potter & J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, reeks III, dl. 4, Gent, 1881.
"Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oost-Vlaanderen naar gegevens van het Archief van het Kadaster. Derde aflevering. De arrondissementen Oudenaarde en Sint-Niklaas", in: Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, XVI, 1962, 2 (Gent, 1963).
Jerome Smet, De molens van Temse. De geschiedenis van de wind-, water- en paardenmolens in de fusie Temse en hun opvolgers de mechanische graanmolens, in: Jaarboek 1986 Gemeentemuseum Temse", p. 1-206.
Paul Blaton, Repertorium - Staten van Goed 18-26 januari, 13 februari 1745.
M. Caluwe, "Nota's uit de Armenregisters van Temse", 1985.
M. Caluwe, "Regester op de Parochie- en Armenrekeningen".
R. Colaes, "Landelijk Temse 1670-1815".
Annalen van de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, nr. 71, p. 232.
J. Geerts & A. Raemdonck, De Burcht en Heerlijkheid van Temsche.
H. Holemans, Oostvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 7. Gemeenten S-T, Opwijk, 2007.
Jozef Servotte, "Toponymie van Temsche", 1925, nr. 951.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: maandag 10 april 2023

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens