Molenzorg

Varsenare (Jabbeke), West-Vlaanderen


Het Meulenhuys. Foto Elise Hooft, 2006
Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Molen van 't Hooghuis
Molen De Bruyne
Molen Van Eecke
Meulenhuys

Ligging
Molenstraat
8490 Varsenare (Jabbeke)

zuidzijde
tegenover nr. 3
Hooghuis
1,2 km NW v.h. centrum
kadasterperceel B528


toon op kaart
Type
Staakmolen met open voet
Functie
Korenmolen
Gebouwd
voor 1550 / 1776
Verdwenen
1928, sloop
Beschrijving / geschiedenis

De Molen van't Hooghuis (naar de ligging), molen Van Eecke of molen De Bruyne (naar de molenaars) was een houten korenwindmolen aan de zuidzijde van de Molenstraat, tegenover nr. 3.

Hij werd voor 1550 gebouwd.

In 1674 was "de muelenwal, daerden muelen op staat", groot hemelsbreed tot 72 roeden landts, eigendom is van Mijnheere van Dudzeele, de eerste van de edellieden bij het afhoren van de dorpsrekeningen; amman van Sint-Andries en Varsenare etc. en blijkbaar compleet onbekend aan de stoet van dorpelingen.

We zien de molen aangeduid op de Ferariskaart (ca. 1775) met het bruin symbool van een staakmolen op teerlingen en met de molenaarswoning aan de overkant van de straat.

Er volgde een heropbouw in 1776. Toen werd ook de nog bestaande molenaarswoning, het zgn. "Meulenhuys" gebouwd, op cijnsgrond van de heerlijkheid Straeten.

Van het Primitieve kadasterplan van 1834 is af te leiden dat ondertussen een stalvolume haaks op de straat is toegevoegd.

Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: van Caloen Hendrik, de weduwe, eigenares te Brugge
- 30.08.1839, deling: Deman-van Caloen Edmond, eigenaar te Brugge (onderhandse akte)
- 1842, verkoop: van Caloen de Basseghem - de Croeser de Berges Anselmus Marie Joseph, eigenaar te Brugge
- 24.06.1851, verkoop: De Bruyne-Maene Karel, molenaar te Varsenare (onderhandse akte)
- 28.02.1887, erfenis: de weduwe en de kinderen (de kinderen: De Bruyne Rosalie, echtgenote Devisscher Camiel, landbouwer te Sint-Andries, b) De Bruyne Medard, molenaar te Loppem en c) De Bruyne Romanus, zonder beroep te Sint-Andries (overlijden van Karel De Bruyne)
- 14.05.1887, afstand: a) De Bruyne Pieter, zonder beroep te Varsenare, b) De Bruyne Edouard, zonder beroep te Varsenare, c) De Bruyne Armand, zonder beroep te Varsenare en d) De Bruyne Amelia, zonder beroep te Varsenare (notaris Delanghe)
- 04.02.1911, verkoop: Van Eecke-Vandenberghe Camiel, landbouwer te Varsenare (notaris Claeys).
Van Eecke Camiel, °Houtave 06.01.1874, +27.01.1957, gehuwd met Van den Berghe Clothilde.

De inmiddels veweerde molen werd in 1928 door molenaar Camiel Van Eecke afgebroken en vervangen door een mechanische stoommaalderij, die werd ingericht in het westelijke stuk van het woonhuis. De maalderij werd steeds verder uitgebreid en is thans (2016) nog steeds actief. In 1946 werd op de plaats van de molen, aan de overkant van de weg, een hangar opgetrokken.

De molenaarswoning staat aan de overkant (noordzijde) van de Molenstraat (nr. 3) en werd op 5 oktober 2009 vastgesteld als bouwkundig erfgoed.

De molenaarswoning (Elise HOOFT, Agentschap Onroerend Erfgoed)

De molenaarswoning staat ten noorden van het erf, met ten oosten daarvan een haaks ingeplant stalvolume. De woning is een donkere verankerde baksteenbouw van vijf traveeën en één bouwlaag onder een pannen zadeldak.
Het volume werd in 1776 gebouwd en gedurende de 19de en 20ste eeuw aangepast. Ten westen aansluitend oorspronkelijk stalvolume waarin de oorspronkelijke maalderij werd gevestigd. Lang donkerrood bakstenen stalvolume onder pannen zadeldak (Vlaamse pannen) met aan oostkant twee bakstenen dakvensters met puntgevels; werd eind 18de of begin 19de eeuw gebouwd. De twee meest zuidelijke traveeën dateren van ca. 1879. Witgekalkte langsgevels met gepekte plinten, aan erfgevel (west) doorbroken met rechthoekige stalvensters en -deuren. De oostgevel was oorspronkelijk volledig blind.

Lieven DENEWET & Hermann HOLEMANS

Bijlagen

A. Dewitte, "Een momentopname van Varsenare in de herfst van 1674", Biekorf, jg. 78, 1978, p. 137-142.
Van twee belangrijke 17e-eeuwse documenten (in privé bezit) konden we korte tijd inzage krijgen: de in 1674 (18 sept.-25 nov.) opgestelde Nieuwen ende Generalen Prijsbouck van de gheheele Prochie van Varssenaere (papier, 31,5 × 20 cm, 133 fol.)(1), en de Beschrijving der Kerk- en Dischgoederen van Varsenare, uit 1637 (20 maart-29 mei) (perkament, 37 × 25,8 cm, 75 fol.)(2). Voor het Prijsbouck, een bewerking van de Ommelooper, stond als landmeter in Charles Lootijns; voor de beschrijving van Kerk- en Dischgoederen Anthone Willaeys, hierin werkend op het oude (1542-1554) register, samengesteld door Franchois vander Poorte, even goed gezworen landmeter van het Vrije uit een vorige generatie.
'Gheldenlandt'
Bedoeling bij het opstellen van het nieuwe Prijsbouck was, waar nodig, het vervangen van de reële grootte van de percelen, die in aanmerking kwamen voor de pointinghe of jaarlijkse cotisatie van het Brugse Vrije, door een theoretische grootte, afgeleid uit de reële mogelijkheden van de percelen. Basis van deze nieuwe prijzing, prijsie of beterdijnghe, was de natuere, de deught of conditie, en de inwendige deught of weerde van de grond. Waar bij de nieuwe prijzing de waarde dezelfde werd geacht als in Ommelooper opgegeven, spreekt men van vulland. De moerlanden binnen den rijnck of com van de moere (fol. 126-131) werden niet herprijsd (het betrof 131.1.29 of ca. 58 ha)(3), omdat zij van gheen of cleener weerde waren, en toch niet gekotiseerd werden.

Deze zowat twee maand durende operatie ging door vóór de meerderen deel van de pachters en proprietarissen, ging dus uit van de generaliteyt van de prochie, die hiertoe denomineerde als prijsers (ww. prijzen, geprezen, vglk. les commissaires priseurs op Franse veilingen): Lieven Pannecoucke, oud-hoofdman van Jabbeke, in 1674 sluismeester van de Watering van Blankenberge, en Laureyns vanden Bussche, oud-hoofdman van Snellegem, en wellicht ongeletterd. Ze worden genoemd beede ervaeren in deselve prochie (van Varsenare). Hieraan worden toegevoegd: de nieuwe hoofdman van Varsenare, Guillaume de Groote, opvolger in het ambt van Albrecht Sioen en Pieter de Nijs, bij wie de idee van nieuwe prijzing was ontstaan, en de gezworen landmeter van het Vrije Charles Lootijns.

Op 11 (en 22) sept. 1674 volgde de beëdiging van het viermanschap, vóór pensionarissen J. Deheere en J. de Jonghe; op 16 september de publieke aankondiging ter kerckstichele, een verhoogde sokkel links van de kerktoegang. Op 18 sept. startte de prijzing, volgens trelaes ende affirmatie van Jaques Vermeersch, koster. Op 25 nov. 1674 liet de hoofdman een tweede kerckghebodt uitvaardigen, waarbij elkeen die zich over de gebeurde prijzing wenste te beklagen, dit binnen de acht dagen bij Ch. Lootijns kon doen. Op 21 dec. tenslotte volgde de ondertekening van het Prijsbouck.

Gheldensland blijkt dus te zijn: de grootte, hemelsbreed, aan land, dat voor cotisatie aan eenheidsprijzen in aanmerking komt, nadat die grootte verminderd werd dààr, waar de waarde lager was dan vulland. Men bekwam die tweede oppervlaktemaat door de grootte, hemelsbreed, te vermenigvuldigen met (teller) de nieuwe prijzing tghemet, en dit getal te delen door 20 (noemer). Wanneer de teller reeds 20 was, werd de deling afgelast.

Dit had als resultaat dat de totale som aan land in Varsesenare (te vermeerderen met de bovenstaande 58 ha moerland) 2063.0.74 1/2 bedroeg, 904 + 58 ha of 962, waarvan alleen 1382.2.34 of 605 ha gheldensland, voluit belastbaar land was. Deze meer dan 1/3 vermindering komt iets minder fraai uit voor het Proostland, dat resp. 67.0.36 en 47.1.99 3/4 of 29,68 tegen 20.5 ha bedraagt(4).

Repartitie van de gronden

Nota's genomen, het gehele Prijsbouck door, reveleerden volgende opdeling van gronden in 1674

A. De Adel.

Hier komen 24 verschillende namen van bezitters voor (15 bezitters boven de 10 ha) die met een totaal van 467,48 ha praktisch de helft van alle grondbezit op het dorp in handen hebben, en met de hofplecken meteen de grootste percelen.

Namen van de bezitters tussen de 9,17 en 2,81 ha: Cornelis Wilsoet (9,17); Pieter Lambrecht, kerkmeester 1637, met wijlent een hofstede van 4,94 ha (9,69); de kinderen Jooris Cloribus (7,26); Rijcquaert Seye, met een hove en dreve van 5,93 ha (6,02); Jaques Lievens, met een hofstedeken van 0,23 ha (5,17); Jan, fs. Ferry Denys, met een hofstede gelijk aan zijn gehele bezit: 4,15 ha; de Wed. en Kind. Jan, fs. Ollivier Joos (4,34); Jan Seghers (3,66); Joanna Vanderhaeghe (3,39); Loys Vanderhaeghe (2,94); de Kind. Jan Denijs (2,82); Joos Verhelle fs. Domijn (2,81).

Als wij hieraan toevoegen de heren ende meesters, duidelijk niet-beleggers, Philips Rapaert, Pieter vande Woestijne, Lambrecht Sproncholf, Jan de Vriendt, Pieter Marckier, Charles Stalpaert, Maerten vander Woude en Jacques Houvenaghel, samen goed voor 12 ha, dan blijft ons toch nog een pakket namen over van kleine bezitters, die meer dan de resterende 4 ha vullen. Oorzaak is het niet steeds aanduiden van lenen en proostlanden, zodat op die manier een paar ha tweemaal op de lijst voorkomen.

De hoger geciteerde 81 bezitters laten gemakkelijk toe de bezitsituatie in Varsenare niet aan een echt geprevilegieerde groep te laten, uitgezonderd dan wel Albert-Dominique van Gistele, dertig jaar te lang Jan genoemd, en Gaspar Meert, als opvolger van Philippe de Croy, hier nog Mijnheere van Dudzeele genoemd, 91 + 64,5 ha. De naamwisseling laat duidelijk beider onbereikbaarheid binnen het dorp vermoeden. Bij de kerkelijke goederen (14) is het Proostse, dat zowel een Redenaer (1664 e.v.: Philibert van Volden) als een zetter in Varsenare had, met 33 ha koploper, en even onbereikbaar, gezien haar ambtenaar als eigen dotatie nog eens 44 ha beheerde. Bij de burgerij moet hier worden aan toegevoegd Jaques Roels, onbetwistbaar de enige koploper met 55 ha, blijkbaar dezelfde die vanaf 1641 de Doornikse bisschop vertegenwoordigde te Stalhille (15).

Die vier samen zijn goed voor 288 ha. Wat voldoende vrijheid lijkt geboden te hebben voor anderen. 

Kwaliteit van grond en behuizing

In de beschrijving der Kerk- en Dischgronden komen tussen het Velt van Sint-Andries (Zuid) en de moerlanden (Noord) de aanduiding velt nauwelijks, busch, busschelkin, boombusch herhaaldelijk voor, garslandt en gars, hoygars met grote regelmaat, en in het beste geval zaeijlandt en bogaert. Bij herhaling komt ook de tegenstelling hooghelandt en nederstick oude vullijnghe of nederlandt voor.

Er is vrij veel sprake van afgegraven percelen, zelfs eenmaal van een huijs en herberghe, twelc nu gheheel afghedolven is anden dijck jeghens den Iperleet (Prijsb., fol. 87v). Het herhaaldelijk noteren van vervallen huizen en hoeven, de aanduiding van huisjes vlak voor de kerk van 11,14,30 roeden (daer eertijs een huys op stont, genaempt de drije bellen, fol. 16v), wijst erop dat de behuizing in veel gevallen uit meinachtkotjes kon bestaan. Dit in tegenstelling tot de royale beschrijving van de hofplecken metten opperhove, nederhove, cijnghele, bogaerden, den boombusch voor de poorte (Hof van Straeten; bij het Provenhof lag het neerhof buiten de cijnghele). De hoger aangeduide oppervlaktematen van hoeven brengen voor Varsenare varianten van 10,8 tot een kwart ha.

Tegen het kerkhof aan, rechts van het kerkportaal, schouder aan schouder, bevonden zich de drie dorpsherbergen: De drije sweerden (5 a), eig. Jan van Damme en Jan de Meestere; Tschaeck (0,47 ha), in handen van Nich. Verbeecke, opnieuw Jan van Damme, en onze landmeter Charles Lootijns; en Den Hert (0,21 ha), eig. Jaques van Hoorijck.

Het is duidelijk dat de muelenwal, daerden muelen op staat, groot hemelsbreed tot 72 roeden landts, eigendom is van Mijnheere van Dudzeele, de eerste van de edellieden bij het afhoren van de dorpsrekeningen; amman van Sint-Andries en Varsenare etc. en blijkbaar compleet onbekend aan de stoet van dorpelingen 1674 (16). Hoe groot die stoet was, is evenmin uit de reeks eigennamen af te leiden.

Noten

(1) Op R.A. Brugge komen reeds voor in St. Acq. 6201: prijsbouck 1674-1792; St. Acq. 3589: prijsbouck 1674; St. Mestd. 104: prijsb. 1674-1737; St. Mestd. 6388: prijsb. 1674 en St. Vrije 15612: prijsb. Charle-Lootijns 1674-1716
(2) Bestaande uit a. Register Erfelijke Renten (27 £ 9 sch. par./jaar en Landen (64g 29r) behorend aan de Kerk van Varsenare; b. Register Erfelijke Renten (30 £ 14 sch. 9 d. par./jaar) en Landen (64g 1l 25r) behorend aan de Disch; c. Register Landen behorend (2l 66r) aan Costerie van Varsenare. - In Brugs Ommeland 1970, pag. 26-33, bespreekt A. Franchoo een register van de Disch uit 1504, en id. 1971, pag. 128-147, de Erfelijke Renten en Landen tot 1786.
(3) De hier en hierna vernoemde cijfers en woordenschat, zie Prijsbouck, fol. 1-1bisv en 131-132v.
(4) Id., fol. 131v
(5) Naar L. Gilliodts-Van Severen, Coutumes Bourg de Bruges, I (1883), pag. 362, bedroegen de achterlenen van het Provenhof 108,5 gemet. 48 ha, alle buiten Varsenare (meest Stalhille, Lissewege); het foncier bedroeg ca. 39 ha; de heren van Gistele komen voor vanaf 1501. (Id., pag. 364).
(6) Het foncier bedroeg 26,5 ha waarvan 21,45 in Varsenare, rest in Jabbeke; de achterlenen 251 gemet (111 ha)bevonden zich meest op St.-Andries en Stalhille. Pas op 13 juni 1673 was het hof losgemaakt van het Hof van Dudzele, hier nog onbekend: L. Gilliodts-Van Severen, a.w., pag. 366.
(7) A. Van Zuylen van Nyevelt, in Varsenare. Geschiedkundige Schets 1934 (overdruk uit J. Pollet - J. Helsen, Toponymie Varsenare), p. 9.
(8) Id., pag. 10.
(9) Dochters van Jr. Anthonius de Watripon.
(10) Duidelijk zoon van Salomon op het leengoed 28 ½ gemet van de abdij van Liessies in Henegouwen.
(11) L. Gilliodts-Van Severen, Coutumes Prévoté, I (1887), pag. 123. In Jabbeke en Stalhille bedroeg dit 170 resp. 50,8 ha; in Zerkegem 30 ha, in Snellegem 8,8 ha.
(12) Bemerk dat het pastoorsbeneficie in Varsenare in 1455 geschat werd op 70 Pond/Jaar (Biekorf 1974, pag. 58); de priesteraige (Prijsb., fol. 32) was 2G24r.
(13) Genoemd die vanden nieuwen cloostere.
(14) L. Gilliodts-Van Severen, a.w., pag. 106.
(15) Biekorf 1978, pag. 85; de op dezelfde plaats voorkomende ontvanger van de disch van Stalhille 1639-1645, Anthone Willaeys, zal wel de aanmaker van de Beschrijving der Kerk- en Dischgoederen, 1637, zijn
(16) Prijsbouck, fol. 16-17v; muelenwal: fol. 71; als laatste restant van de drie herbergen werd De Drye Sweerden een paar jaar terug compleet afgebroken. Het Schaeck zelf maakte bovendien een leen uit, net als bv.b. Ten Leempitte van Cornelis Drubbele.

Literatuur

Archieven
Rijksarchief Brugge,  Verzameling kaarten en plannen, nr. 1607: Kaartboek met kadastrale kaarten van Varsenare.

Werken
Jabbeke, Sint-Michiels, Sint-Andries, Snellegem, Varsenare, Zerkegem en Zedelgem,  1808-1810.
Gemeentearchief Jabbeke, Varsenare, Ruimtelijke ordening en stedebouw, plans en  alignementen 1824-1905, losse stukken.
Kadasterarchief West-Vlaanderen, 207: Mutatieschetsen, Varsenare, 1879/5, 1931/7, 1936/6, 1937/4, 1946/5, 1957/17.
Herman Holemans, "West-Vlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 8. Gemeenten V-Z , Opwijk, Studiekring Ons Molenheem, 2005, p. 14.
P. Anthone e.a., "Hoeven in woord en beeld", in Jabbeke extra info, juni 2003, p. 18.
A. Vervenne, "Oude hoeven en hun bewoners". Varsenare, s.d., s.l., p. 65-69.
Elise Hooft E. m.m.v. B. Boone, G. Callaert, V. De Bodt & P. Santy, Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Jabbeke, Deelgemeenten Snellegem, Stalhille, Varsenare en Zerkegem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL35, 2007. (onuitgegeven werkdocumenten)
A. Franchoo, "Varsenare en zijn rijk verleden", Deel II, Brugge, 1972, p. 87-95.
A. Franchoo, "Varsenare van weleer in woord  en beeld", Brugge, 1985.
Jacques Lorthiois, "Flandre Occidentale. Meuniers et moulins de West-Flandre", L'Intermédiaire des Généalogistes, n° 170, XXIX, 1974, 2, p. 116-126 (124).
A. Dewitte, "Een momentopname van Varsenare in de herfst van 1674", Biekorf, jg. 78, 1978, p. 137-142.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: woensdag 12 juli 2017

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens