Molenzorg

Beselare (Zonnebeke), West-Vlaanderen


Coll. Ernest Leeuwerck, Poperinge - copyright Stichting Levende Molens, Roosendaal / Prentkaart Studiekring Ons Molenheem
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Molenhoekmolen

Ligging
Molenstraat
8980 Beselare (Zonnebeke)

hoek met Oude Kortrijkstraat
Molenhoek


toon op kaart
Type
Staakmolen met open voet
Functie
Korenmolen
Gebouwd
1500
Verdwenen
1914 - 23 oktober, gedynamiteerd
Beschrijving / geschiedenis

De Molenhoekmolen was de oudste windmolen van het dorp. Tot 1798 was hij de banmolen, dit is de molen van de heerlijkheid en dus van de adellijke familie Van der Woestine. Banmolen of dwangmolen betekende dat iedereen die het markizaat van Beselare bewoonde verplicht was daar zijn graan te laten malen. In 1720 bijvoorbeeld gold dit voor 863 inwoners. Er stonden zware straffen op zelf malen of naar een andere molen trekken om te laten malen. Een ‘meulewaeker’ was aangesteld om over het molenrecht van de dorpsheer te waken.

De Molenhoekmolen werd opgericht in 1500. Tijdens de opruiming na de Eerste Wereldoorlog werd in het puin van de molen een witte Doornikse steen aangetroffen van 12,5 cm in het vierkant en 4 cm dik met het opschrift: “Anno Domini 1500”. In de linkerbovenhoek stond een molenkruis en rechtsboven een keper met drie schelpen, het wapen van de familie Van der Woestine. De steen moet al die tijd onder de ‘steenbalke’ gelegen hebben.

De molen stond op de hoek van Molenstraat en de Oude Kortrijkstraat (de kasseiweg die naar Terhand liep). Deze plaats ligt op een heuveltop en de molen stond daarenboven nog op een wal of mote. Op het bovenste vlak van de steenbalke stond de spreuk ingesneden: “Eere sy den meulensteen, vier en bact geen broot alleen”. Rond de molen was een ‘trakelweg’ en drie oude lage huisjes van ‘plak en stak’ stonden los van elkaar rond de molen, ook wel de Becelaeremolen genoemd.

Een eerste geschrift over de molen dateert van 1525. De dorpsheren onderhielden hun molen met bijzondere zorg want hij was voor hen een belangrijke bron van inkomsten. Rond 1575 lieten ze de vaststaande molen (westwaarts naar het windgat gericht) ombouwen in een verstelbare molen, het allernieuwste snufje (de molen kon nu gedraaid worden naar de wind). Zij verpachtten hem slechts aan bekwame molenaars. Als oudste pachters staan Jan en Pieter De Vlaeminck bekend. Daarna worden het Jan van Meenene, Carel Wemaux (vanaf 1669) en Gregorius Wemaere vanaf 1686. In 1686 doet de Markgravin, weduwe van Markgraaf Filip Van der Woestine afstand van de helft van de molen ten gunste van haar zoon Maximiliaan voor de som van 202 Groten Vlaams (toenmalige munt). Het was in die tijd geen zeldzaamheid dat een molen twee meesters had.

Vanaf 3 september 1693 wordt Willem Vandenbulcke gedurende 50 jaar molenaar mits de jaarlijkse huur van 400 guldens. Op 16 augustus 1743 wordt een vonnis uitgesproken tegen Polycarpus Vandenbriele die op een stuk land, door zijn vrouw geërfd tegenover de molen, een huis liet optrekken. De Markies vreesde voor de windvang door de nieuwbouw. Na diverse nutteloze vermaningen trok hij naar de rechtbank, gestrekt door het ‘windrecht’ dat bepaalde dat binnen een bepaalde omtrek van een molen geen huizen noch bomen noch hagen mochten worden opgetrokken zodat de wind vrij spel had. Polycarpus verloor het pleit en kon beginnen afbreken en verder bouwen binnen heel strikte maten. Nog een andere inwoner, Jan Syx kreeg een boete van drie pond om geweigerd te hebben te helpen de molen te ontzeilen bij een opkomend stormweer. Er werd niet gelachen met het molenrecht en zeker niet voor een banmolen.

Tot aan de Franse Revolutie bleef de molen in het bezit van de Markiezen Van der Woestine. De laatste dorpsheer Emmanuel Van der Woestine stierf onder de guillotine te Cambrai. Het banrecht werd door de Fransen afgeschaft. Iedereen kon nu een molen bouwen. Op 27 augustus 1803 wordt de molen publiek verkocht door Geeraard Meerseman, notaris te Beselare, aan Aimé Vanlerberghe – Rykassyn uit Ieper. Na zijn overlijden wordt hij opnieuw verkocht op 29 oktober 1814. Hubertus Waterloos, schepen van de gemeente en afkomstig uit een molenaarsgezin wordt de nieuwe eigenaar voor 3.202 frank. Hij was al pachter van de molen sinds 1801 met een contract van 18 jaar en voor de jaarlijkse huur van 303,77 frank. Na zijn dood in 1825 volgt zijn schoonzoon, landbouwer en kerkmeester Jan-Lodewijk Verbrugghe hem op. Hij was in 1806 getrouwd met Marie-Eugenie Waterloos. Hij runde de molen zelf. Na zijn dood op 25 november 1844 komt de molen door nalatenschap in het bezit van dokter Jean François Soete, afkomstig van Beselare maar heelmeester te Geluwe. Hij was getrouwd met Julie Verbrugghe, oudste dochter van de molenaar. Hij vond als pachter Dominiek Herman uit Dadizele, maar afkomstig van Beselare. De nieuwe pacht ging in met 1 januari 1845. De ‘prysie’ of schatting van het draaiende en roerende werk van de molen gebeurde door Louis Clinckemaillie, meester-molenmaker te Ieper. Het geheel werd getaxeerd op 2.422 frank. De pachter stond hier altijd voor in en bij ieder begin en einde van een huurcontract werd een schatting uitgevoerd. Was het roerende goed verminderd in waarde dan diende de pachter het verschil bij te passen en omgekeerd.

Dominiek Herman werd opgevolgd door zijn zoon Cyriel in 1879 als voorlaatste pachter van de Molenhoekmolen. Cyriel was getrouwd met Marie-Louise Talpe, dochter van Pieter en Amelie Verstraete van de Oosthoek. Vader en zoon Herman hebben de windreus en het molenhof samen bijna 70 jaar uitgebaat. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Molenhoekmolen ook vaak Hermansmolen wordt genoemd.

De Herman’s was een zeer christelijke familie, verwant met de Vermeulens (Warden Oom). Dominiek Herman bracht het stichtende gebruik in voege om zijn molen te ‘verdisselen’ als de jaarlijkse processie van halfoogst de Molenhoek aandeed. Hij liet het molenkruis langzaam meedraaien met het traject van de processie. Het was alsof de molen met zijn gepinte armen de bescherming over de parochie wilde afsmeken. Dit schone gebruik is blijven bestaan tot 1914. De Herman’s hadden een trouwe en bekwame molenaarsknecht, Jules Larnout. Leo Denys (door iedereen Leike genoemd) was de ‘ketser’ van dienst die met paard en kar het graan bij de boeren ging ophalen om het vervolgens gemalen terug te bezorgen.

Eigenaar, dokter-burgemeester van Geluwe, Jean François Soete overleed op 15 april 1873. Zijn zoon, Louis Soete – Depreitere, ook dokter, werd de nieuwe eigenaar. Hij overleed op 10 mei 1910 als burgemeester van Geluwe. In 1911 geeft pachter Cyriel Herman de fakkel door aan Henri Nuytten – Boussery, ook een gekende Beselarenaar. Zijn loopbaan op de molen is van korte duur.

In 1914 veranderde de oorlog Beselare in een slagveld en op 23 oktober boorden de Duitsers twee gaten onderin de standaard van de molen. Deze vulden ze op met dynamiet en weldra was de molen nog een hoop versplinterd hout en verwrongen ijzer. Een half jaar later (27 april 1915) bracht men ook de oude molenaar Cyriel Herman te Dadizele naar zijn laatste rustplaats.

Na de oorlog werd de molen niet herbouwd. Met de oorlogsschade werd op het erf Soetens vierwoonst opgetrokken. De teerlingen werden afgebroken en de molenwal werd afgegraven in 1922. In de molenwal vond men nog de resten van twee Duitse soldaten en de oprichtingssteen van 1500. Rechtover de molen was tot 1955 het Duitse krijgskerkhof ‘Friedhof Molenhoek’. Op iets meer dan een halve hectare lagen 808 Duitsers begraven. De molenhoeve werd verder uitgebaat door het gezin Edward Defoor – Accou en later door het gezin van Paul Vandepitte – Decaestecker.

Het Molenhoek Friedhof werd rond de Molenhoekkapel opgericht. Het is de oudste kapel van Beselare. Ze bestond zeker al in 1650 maar werd wellicht opgericht in 1500, samen met de Molenhoekmolen aan de overkant van de straat, waarmee ze onlosmakelijk verbonden was. De grond waarop ze stond heette 'Het Kapellestuk'. Ze was destijds, evenals de molen eigendom van de markgraven van Beselare en dus van de Heerlijkheid Beselare. In 1907 werd de toen bouwvallige kapel door molenaar Cyriel Herman volledig herbouwd. De ruime nieuwe kapel had twee gekleurde boogvensters in de zijgevel en een trapgeveltje aan de voorzijde. Op 28 juli van dat jaar werd de kapel voor Onze Lieve Vrouw van Gedurige Bijstand ingewijd.

Jozef MAES

De Molenhoekmolen te Beselare was de oudste molen (van de acht ooit) te Beselare. Hij werd gebouwd in 1500 als de banmolen van het Markiezaat. De molen stond op de hoek van de Molenstraat en de Oude Kortrijkstraat (nu Dadizelestraat) op een wal of mote (hoog gelegen dus). Op de andere hoek van het kruispunt stond de Molenhoekkapel. De opeenvolgende markgraven Van de Woestine waren dus de eigenaars van de molen, de kapel, het molenhuis, de bijhorende hoevegebouwen en landerijen. Dit zou zo blijven tot 1798 want met de Franse Revolutie kwam de molen in private handen terecht van opeenvolgend Aimé Vanlerberghe-Rykassyn (1803), schepen Hubertus Waterloos-Delannoy (1814), zijn schoonzoon en dochter Jean-Louis Verbrugghe-Waterloos (1825), zelf molenaar, en door erfenis van dokter Jean-François Soete-Verbrugghe (1844) uit Geluwe maar afkomstig van Beselare. De Soetes bleven eigenaar tot 1922.

Dokter François Soete zag uit naar een betrouwbare pachter om de molen en de bijhorende hofstede te begaan en kwam uit bij de 30-jarige Joannes-Dominiek Herman van Dadizele maar afkomstig van Beselare en gehuwd met Barbara Pollet van Handzame. Dominiek was verwant aan de familie Vermeulen (van Warden Oom). De pacht ging in op 1 januari 1845.

In het molenaarsgezin Herman-Pollet kwamen zeven kinderen tussen 1844 en 1857 (zes zonen en slechts één dochter). De tweede geborene, Désiderius (° Beselare 30.12.1845), overleed in het eerste levensjaar. De oudste zonen Cyriel (° Dadizele 13.11.1844) en Theofiel (° Beselare 01.03.1847) leerden de stiel aan vader Dominiek en begonnen rond 1870 mee te helpen in de goed beklante handelszaak. Toen Dominiek echter ging rentenieren in 1879 kon slechts één zoon de zaak verder zetten. Het was de oudste, Cyriel, die de nieuwe molenaar werd. Het jaar erop huwde hij met Marie-Louise Talpe uit Beselare. Broer Theofiel, op 26 april 1878 gehuwd met Marie-Louise Vermeulen, werd winkelier en handelaar te Beselare.

In het zeer christelijk gezin Dominiek Herman-Pollet werd de voorlaatste zoon Hilaire (° Beselare 27 april 1855) priester. Gewijd te Brugge in 1880, werd hij bestuurder van de Mariaschool (de zusters Lamotten) te Ieper en hij vervulde de kosterfunctie in de Sint-Pieterskerk. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij bestuurder van de schoolkoloniën voor Belgische vluchtelingenkinderen in Frankrijk en op 23 juli 1920 werd hij als derde pastoor benoemd op de pas in 1908 opgerichte Sint-Godelieve parochie op de wijk Heule-Watermolen. Sinds 1869 was daar een hulpkerk (grote kapel), voor gebedsdiensten bediend door de parochiepriesters van Heule. Het gehucht en de parochie dankten hun ontstaan aan een koren- en oliewatermolen op de oevers van de Heulebeek aan de grens van Heule met Kortrijk en Kuurne. E.H. Hilaire Herman kon weinig realiseren als parochieherder, noch zijn stempel drukken op het christelijke verenigingsleven want in 1923 werd hij ernstig ziek en in 1925 was zijn toestand in die mate verslechterd dat hij in zijn dagelijkse taak als pastoor moest worden bijgestaan. Hij kreeg aanvankelijk hulp van principaal Achiel Declercq van het Sint-Amandscollege te Kortrijk maar in augustus 1926 zond bisschop Z.E.H. Gustaaf Waffelaert Florent Herman als hulppriester naar Heule-Watermolen. Deze E.H. Florent Herman was… jawel, de neef van de pastoor. E.H. Hilaire Herman overleed na een langdurige ziekte op 14 februari 1931 te Heule-Watermolen. Hij werd er begraven onder het grote kruis in de kelder (crypte) van de kerk, voorbehouden voor de pastoors van de parochie.

Florent Herman (° Beselare 25.02.1875) was de zoon van Theofiel Herman, handelaar te Beselare en voordien samen met zijn broer Cyriel molenaar op de Molenhoekmolen. Ook Florent voelde zich geroepen en trok naar het Groot Seminarie te Brugge. Hij werd priester gewijd op 23 december 1899. Hij werd eerst coadjutor (hulppriester) te Rollegem maar enkele maanden later onderpastoor op de Sint-Jozef parochie (de latere “Barakken”) te Menen. In juli 1908 werd hij als onderpastoor benoemd te Bellegem en na vier en een half jaar hulppriesterschap (en goede training) bij zijn oom werd hij in februari 1931 benoemd als pastoor van Heule-Watermolen. Ondertussen was hij ook kassier van de Boerengilde van Heule geworden. De Godelieveparochie had opnieuw geen geluk met de nieuwe pastoor Herman want Florent overleed op 56-jarige leeftijd op 31 augustus 1932.

De familie Herman van de Molenhoekmolen te Beselare was een zeer christelijke familie. Naast zijn broer Hilaire en neef Florent vatte ook de zoon van molenaar Cyriel, namelijk Paul (° Beselare 26.09.1884), studies aan voor priester in het Groot Seminarie te Brugge. Hij overleed echter tijdens die studies op 8 november 1903. Het is ook Cyriel die de oude vervallen Molenhoekkapel in 1907 afbrak. Op dezelfde plaats bouwde hij, samen met enkele buren, een mooie nieuwe kapel met twee gekleurde boogvensters in de zijgevels en een trapgeveltje aan de voorzijde. Ook eigenaar dokter Louis Soete deed zijn duit in het zakje voor de bouw van de nieuwe kapel. Op 28 juli 1907 werd de kapel, toegewijd aan O.-L.-Vrouw van Gedurige Bijstand, plechtig ingewijd door pastoor E.H. Lodewijk Claerhout. De Molenhoekmolen en –kapel hebben het trauma van de Eerste Wereldoorlog niet overleefd, Cyriel Herman trouwens ook niet. Hij overleed op 70-jarige leeftijd op 27 april 1915 te Dadizele alwaar hij gevlucht was.

Het toeval wil dat voorheen nog een molenaarszoon zijn priesterroeping vond op de Molenhoekmolen. Molenaar en eigenaar van de molen tussen 1825 en 1844, Jean-Louis Verbrugghe-Waterloos, had elf kinderen waarvan slechts één zoon, Edward (°Beselare 28.01.1809). Ook hij werd priester en beleefde zijn volledige priesterlijke loopbaan te Reningelst, eerst als onderpastoor, later als pastoor op De Klyte, waar hij in 1874 overleed.
Literatuur

Archieven
Stadsarchief Wervik, Geluwe - Fonds Soete, Molenschatting 21.01.1845.

Werken
Jozef Maes, Beselaarse Gedenkboeken Deel II: De Windmolens, Brouwerijen, Herbergen en de Toveresseparochie, Beselare, 1958, 95 p.
Jozef Maes, De Molenhoekmolen van Beselare in: De Belgische Molenaar, LXVIII, 1973 (68), nr. 18, p. 259-261; 20, p. 292-293; 22, losse bijlage.
John Verpaalen, "Molens van de frontstreek", Veurne, 1995.
Herman Holemans, "Westvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 1. Gemeenten A-B", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1993.
Jozef Maes, Gedenkboek aan Beselare in de Eerste Wereldoorlog 1914-1918, Beselare, 1979.
"Kadastrale Legger P.C. Popp: Deel I Passendale en Zonnebeke: Deel II Beselare,Geluveld en Zandvoorde", Zonnebeke, 2001,
CD-Rom Duitse begraafplaatsen van de Zonnebekeese Heemvrienden
J. Vancoillie, "De Duitse begraafplaatsen in Zonnebeke en zijn deelgemeenten", Het Zonneheem, jg 31, 2002, nr. 2, p. 26 - 28.
Dirk Ooghe, "De Molenhoekkapel gerestaureerd", Het Zonneheem, jg 35, 2006, nr. 2, p. 25 - 28.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: dinsdag 17 november 2020

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens