Molenzorg

Beselare (Zonnebeke), West-Vlaanderen


Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Sleerinmolen
(Houten) Bergmolen

Ligging
Berg
8980 Beselare (Zonnebeke)

oostzijde
nabij kruispunt met Steenmolenlaan
kadasterperceel E394


toon op kaart
Type
Staakmolen
Functie
Oliemolen
Gebouwd
1771
Verdwenen
1878
Beschrijving / geschiedenis

De Sleerinmolen of de houten Bergmolen was een houten oliewindmolen op de Berg, aan de oostzijde van de straat "Berg", nabij het kruispunt met de huidige Steenmolenlaan.

François Noncke uit Diksmuide diende op  20 januari 1771 een octrooiaanvraag in voor de bouw van een nieuwe graan- en oliewindmolen in Beselare. De inhoud van deze aanvraag werd “afgekondigd na de lage en hoge mis bij het buitenkomen van het volk en ook aangeplakt op de gewone platse te Becelaere”.

Dat was te veel euvele moed tegenover ‘den Heere van Becelaere’, de markies François III Maximiliaan Antoine Van der Woestine. Hij was immers de eigenaar van de banmolen, de Molenhoekmolen. Hij begint meteen in de omtrek handtekeningen te verzamelen voor een vaststelling waarin wordt aangetoond dat een nieuwe molen zeker niet hoeft te Beselare. De cijns- en banplichtigen van de molen van de markies worden onder druk gezet om de protest-brief te ondertekenen. Zo verzamelt hij 47 handtekeningen en 19 kruisjes “die tmarcq syn van degonnen die noch lesen noch schryven connen”. François Nonckle had op een eigen rekwest eveneens 106 handtekeningen en 58 kruisjes verzameld (een bewijs van de afbrokkelende macht van de voorlaatste Beselaarse kasteelheer in het Ancien Régime).

Noncke kreeg uiteindelijk op 23 juni 1771 het octrooi toegekend voor de bouw van een oliewindmolen Het was een Salomonsoordeel want er kwam geen nieuwe graanmolen bij (ten gunste van de markies) maar ook François Nonckle bleef niet helemaal in de kou staan. De uitspraak van het proces paste ook in de politiek van de Oostenrijkers om de teelt van ‘coolsaet’ te bevorderen.

De nieuwe molen werd kort daarop opgetrokken tegenover de herberg “Ten Waerande” ten westen van de “straete loopende van becelaere naer wervyck” onder de heerlijkheid van Langhen Hessel. Het was een houten staakmolen die op een stenen ‘onderkot’ of bergplaats stond. Hij werd gebouwd door Joan Defévre van ‘Den Coelenbergh’ te Gheluwe. Hij kreeg de heel toepasselijke naam de Sleerinmolen. Sleeren betekent immers makkelijk over een vettige oppervlakte schuiven of glijden. Dit is dus duidelijk een verwijzing naar de olie die in de molen geproduceerd werd. Het molenhuis en de bijgebouwen stonden op tweehonderd lands cijnsgrond toebehorende aan Joannes Wostyn.

In de Beloken Tijd tijdens de Franse Periode (vanaf 1796) was de openbare eredienst verboden. De kerken werden gesloten en de priesters werden verjaagd en vervolgd. Het waren de molenaars die met de wieken van hun molen teken deden aan de verscholen priesters als er onraad opdook. Zo had de Beselaarse pastoor Van Calbergh die ondergedoken leefde in de Reutelbossen schikkingen genomen om op Pasen 1798 verdoken een mis op te dragen in de “groote sceure van thof van langen essel”, doch daags voordien wareerden Franse gendarmen in het Vuilewaasbos en rond het hof. Molenaar Joan Defévre zette zijn molen ontzeild ‘overkruisse’ het overeengekomen teken met de pastoor.

Napoleon voerde de verplichte legerdienst in door loting. Veel jongelingen zagen dit niet zitten en doken onder. Te Beselare zaten ze in het Vuilewaasbos. Ze hielden de Sleerinmolen goed in de gaten want opnieuw zette de molenaar de wieken ‘overkruisse’ als de Franse gen-darmen op zoek kwamen. De wieken kwamen weer in rechtstand als ze uit het zicht waren.

In 1834 was de weduwe Nicolaas Jan Breyne-Waterloos de eigenares van de oliemolen geworden maar het was Pieter Defévre, zoon van Joan die verder molenaar van dienst was. Op 17 januari 1874 werd de Sleerinmolen aangekocht door Ivo Josephus Delfortrie, de olieslager van de stenen Bergmolen. De Sleerinmolen vormde immers grote concurrentie voor zijn graan- en oliewindmolen en stond er ook niet ver vandaan. Hij liet de molen begin 1878 volledig slopen en hij bewaarde de nog bruikbare onderdelen voor zijn molen.

Het molenhuis, een lang wit gebouw, werd omgebouwd tot driewoonst. In het pand palend aan de Vuilewaasstraat hield Odiel Lameire er de herberg “De Sleerin” en het was er het lo-kaal van de boogschuttersgilde Sint-Sebastiaan. Deze driewoonst werd tijdens de oorlog met de grond gelijk gemaakt.

Jozef Maes

Literatuur

Archieven
Algemeen Rijksarchief Brussel, Financiële Raad, nr. 1887 (oprichting. 23.06.1771).

Werken
Jozef Maes, Beselaarse Gedenkboeken Deel II: De Windmolens, Brouwerijen, Herbergen en de Toveresseparochie, Beselare, 1958, 95 p.
Jozef Maes, J. De Sleerinmolen te Beselare in: De Belgische Molenaar, LXXII,1977, nr. 18.
John Verpaalen, "Molens van de frontstreek", Veurne, 1995.
Herman Holemans, "Westvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 1. Gemeenten A-B", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1993.
"Kadastrale Legger P.C. Popp: Deel I Passendale en Zonnebeke: Deel II Beselare,Geluveld en Zandvoorde", Zonnebeke, 2001.


Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: zondag 2 juli 2017

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens