Molenzorg

Werken (Kortemark), West-Vlaanderen


Prentkaart (coll. A. Smeyers, Alsemberg)
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Molen Vandenbussche
Bussches molen
Vladslostraatmolen

Ligging
Vladslostraat 33
8610 Werken (Kortemark)

westzijde
tussen Kruisstraat en Vierschaar
600 m NW v.d. kerk
kadasterperceel A628bis


toon op kaart
Type
Staakmolen met open voet
Functie
Korenmolen, later ook oliemolen
Gebouwd
voor 1561 / ca. 1665 / 18de eeuw
Verdwenen
1578, oorlog / 1935, sloop
Beschrijving / geschiedenis

Molen Vandenbussche was een driezolder-staakmolen, dienende om graan te malen en olie te slaan. Hij stond aan de westzijde van de Vladslostraat (nr. 33) net voorbij Werken-Kruisstraat, tussen de gehuchten "Kruisstraat" (waar de Kruisstraatmolen nu nog staat) en "Vierschaar", op 600 meter ten noordwesten van de kerk van Werken.

Het was de oudst gekende molen van Werken. De molen is aangeduid op de Grote Kaart van het Brugse Vrije door Pieter Pourbus (1561-1571), gekopieerd door Pieter Claeissens (1601). In 1578 werd de molen vernield door de Geuzen en vermoedelijk pas omstreeks 1665 heropgebouwd. In de ommeloper van Werken uit 1662 is er nog enkel sprake van een molenwal, maar in 1665 werd weer de term "molen" gebruikt.

Deze houten staakmolen op molenwal (voorzien van een kelder) is aangeduid op de Fricxkaart (1712), het "Manschepe bouck van de heerlijkheid Wijnendale" van 1774 (onder de naam "Wercken molen"), op de Ferrariskaart (1770-1778) met het bruin symbool van een staakmolen, op de Atlas der Buurtwegen (ca. 1844), op de topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850) en op de kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855).

Tot februari 1748 was Jacobus Proot er molenaar, opgevolgd door Joannes Van Biervliet.
In de 18de eeuw werd de molen herbouwd als een driezolder-staakmolen, ingericht om graan te malen en olie te slaan.

Tot aan de Franse Revolutie was de molen in het bezit van de paltzgraaf von Flyn. De molen werd aangeslagen door de Franse bezetter en werd, samen met ander "zwart goed" verkocht aan pachter-molenaar H. Van Biervliet voor 5.375 frank.

Eigenaars na 1800:
- tot 1796: paltzgraaf von Flyn (dan aangeslagen door Franse bezetter)
- ca. 1800, verkoop: Van Biervliet H., molenaar te Werken, voor 5375 frank
- voor 1834, eigenaar: Lepla Isabella, rentenierster te Werken
- 06.03.1835, erfenis: a) Vandenbussche-Lepla Clement, landbouwer te Werken en b) Lepla Amand, landbouwer te Werken (overlijden van Isabella Lepla)
- 11.12.1845, erfenis: a) Vandenbussche Clement en de kinderen, landbouwer te Werken en b) Lepla Amand, landbouwer te Werken (overlijden van vrouw Lepla)
- 20.04.1868, deling: a) Vandenbussche Desiderius, olieslager te Werken, b) Vandenbussche Romani, religieuse te Menen, c) Vandenbussche Charles, landbouwer te Werken en d) Vandenbussche Auguste, landbouwer te Werken (notaris Huyghebaert)
- 23.02.1874, deling: Vandenbussche-Vandenbussche Désiré, molenaar te Werken (notaris Deseck)
- 22.10.1875, erfenis: Vandenbussche Auguste en kinderen (overlijden van vrouw Vandenbussche)
- na 1876, huwelijk: Vandenbussche-Louagie Désiré
- 1906, erfenis: de weduwe en de kinderen (overlijden van Désiré Vandenbussche)
- 28.12.1906, deling: de weduwe (notaris Wauters)
- later, erfenis: de kinderen (overlijden van de weduwe Louagie van Désiré Vandenbussche)
- 11.11.1919, afstand: Vandenbussche-Deprez Oscar, molenaar te Werken (notaris Tommelein)

Op het einde van de 19de eeuw was Désiré Vandenbussche er molenaar. Hierdoor werd de molen in de volksmond bekend als "Bussches molen".

In oktober 1914 ontsnapte Bussches molen op het nippertje als enige windmolen te Werken aan de vernieling van de Duitsers, die de molen op hun doortocht probeerden in brand te steken. De Duitse poging om de molen in brand te steken, bij hun intocht bij het begin van de Eerste Wereldoorlog, mislukte.  Op dat ogenblik runde de weduwe van molenaar Désiré Vandenbussche het molenaarsbedrijf. Tijdens de oorlog bleef de molen in werking.

Als een wonder overleefde de molen het eindoffensief, maar toch was hij ernstig beschadigd. “Bussche’s molen” werd hersteld. Uiteindelijk werd hij in 1935 gesloopt: de windmolen was al enkele jaren niet meer gebruikt en er drongen zich opnieuw herstellingskosten op. Hij werd vervangen door een mechanische maalderij. De laatste eigenaar was Oscar Vandenbussche, Aloïs Devriendt uit Bovekerke was de laatste molenaar.

Lieven DENEWET & Herman HOLEMANS

Bijlagen

Zeispreuk: "Lopen lijk meulenaars koeien" = in een rechte rij lopen.
Met de molenaar werden Désiré en Oscar Vandenbussche bedoeld, vader en zoon, molenaars maar ook landbouwers die koeien hielden. Hun weide was aan de overkant van Vladslostraat gelegen, zodat die koeien 's morgens en 's avonds deze straat moesten dwarsen, in een rechte rij...
Verteld door Noël Deseure (Steenstraat 28, Werken) aan Lieven Denewet, 08.08.2015.

------

De molenaarsfamilie Vandenbussche te Werken

Clement Vandenbussche, geboren te Werken op 13 januari 1813, overleden te Werken op 1 november 1864.
Gehuwd te Werken in 1834 met Alexandrina Catharina Lepla, geboren te Werken op 11 maart 1808 en overleden te Werken op 11 december 1845.
Zoon Desiré Vandenbussche, geboren te Werken op 20 maart 1837, gehuwd te Werken in 1863 met Silviana Sylvie Vandenbussche, geboren te Werken op 18 mei 1836, overleden te Werken op 22 oktober 1872.
Een tweede keer gehuwd te Vladslo in 1874 met Ludovica Louagie, geboren te Bovekerke op 29 september 1849.
Uit dit tweede huwelijk: Oscar Vandenbussche (°Werken 1888), gehuwd met Alida M. Deprez (°1889).
Auguste Vandenbussche, broer van Désiré, geboren te Werken op 17 augustus 1841 gehuwd te Esen in 1868 met Rosalie Vandenberghe, geboren te Esen in 1847 en overleden te Esen in 1905.

-------

Rogier Crevits, "Menschen van te lande. Over Leven en Werken tussen Diksmuide en Kortemark 1840-1940", Veurne, De Klaproos, 1992, p. 41-45.

Met hun hoofd in de wolken
(41) Foto) De molen aan de Vladslostraat, met het huisje van de molenaarsknecht.
De molenaars waren de enigen die met beide voeten op de vaste grond leefden... en met hun hoofd in de wolken. Onder hun meelbestofte pet huisde een uitzondelrijk filosofisch inzicht. Sinds mensenheugnis beheersten twee molens het beeld van het dorp: de "Papelijnemolen" aan de Torhoutstraat, later de Hogestraat genoemd, en de molen aan de Vladslostraat, juist voorbij de Kruisstraat. In 1875 werd nog een molen naar de Kruisstraat overgebracht. Het was voor jong en oud een onbeschrijflijk spektakel: een molen die van Roeselare naar "Werecundia" verhuisde en op een molenwal geplaatst werd waarvan de aarde met kruiwagens werd aangevoerd.

Alleen de eigenaar van de Vladslostraatmolen was méér dan een molenaar. Naast het malen dreef hij ook handel in meststoffen en veevoeder. Hij had een vaste knecht in dienst die in een huisje woonde dat bij de molen hoorde. Met een span paarden en een wijtewagen met een zwart dekzeil haalde hij het graan op en voerde hij het meel weer thuis bij de klanten die erom vroegen.

De meest gebruikte meststoffen in die tijd waren kalkcarbonaat, per schip in het dorp aangevoerd, alsook chilisalpeter en peruguano. Sommige boeren hielden het echter bij het vader op zoon overgeërfde drieslagstelsel. Het eerst jaar kwam een graangewas op de akker, zoals rogge, tarwe, haver of spelt. Het jaar daarop volgde een wortel- of knolgewas, zoals aardappel, biet of cichorei. Het derde jaar bleef de aarde braak liggen. Zo voorkwam de boer uitputting van de grond. Het onkruid dat op het braakland welig tierde, was meten een goede groenbemesting. Verder werd er zuinig met vloei- en stalmest omgesprongen. In het dorp waren op verscheidene plaatsen grote (42) beerputten gebouwd. Gespecialiseerde vervoersbedrijven uit Diksmuide brachten de menselijke uitwerpselen in grote tonnen naar die opslagplaatsen. Daar werden ze door de boeren opgekocht. Naast de zelfgeteelde graangewasen, zoals haver om te pletten voor de paarden en rogge om te malen voor de varkens, beschikten de boeren ook over hooi en voederbieten voor het rundvee. Na het dorsen werd het tarwe- en haverkaf gespaard, niet alleen om de slaapzakken te verversen, maar ook om het over de gemalen bieten te strooien. Wat ze wel bij de molenaar aankochten waren lijnzaadkoeken, ook oliebrood genoemd. Dit was echter speciaal voorbehouden voor het melkvee gedurende de periode van hoge melkgifte, als de dieren nog op stal stonden. Ook maïs, veelal "Turkse tarwe" genoemd, werd als kippenvoer bij de molenaar aangekocht.

De molenaar beschouwde zijn molen als zijn eigen koninkrijk. Overgeërfd van vader op zoon was hij veel meer dan pure broodwinning. Een molenaar noemde zijn molen het achtste sacrament, eigen aan de Sint-Maartenskerk van het dorp. Vroeger had zijn molen de zuiverste olie voor de godslamp bij het tabernakel gestampt. Nu maalde hij alleen nog de fijnste tarwebloem voor het hostiebrood.

Alhoewel de man alle dagen die de wind hem malen liet, in zijn molenaarsjasje liep, behoorde hij tot de notabelen van het dorp. Dat was zichtbaar aan alles wat hij deed. Heel rustig trok hij de zakken graan van de boerenkar de molen in. Na het malen laadde hij de warme bloem strelend weer op het voertuig. Met een zekere waardigheid daalde hij de molentrap af, maakte de staart van de molen van de ketting los, verkruide hem in de goede richting en ketende de molen weer stevig vast. Hij zou geen speelbal van de wind worden.

De andere molenaar was de enige van de streek die en relatie over de grens onderhield. Hij had een vriend, molenaar en molentechnicuis die in Hazebroek woonde. Het was een Vlaming uit Abele waarmee hij samen soldaat geweest was "Zo'n vriend betekent een groot profijt", verzekerde de molenaarsvrouw telkens als de man in de streek kwam om een herstelling te helpen verrichten.

De molenaar was een diepgelovig man. Hij wist het bestaan van zijn molen, precies als zijn eigen leven, dagelijks in Gods hand gewogen. Het Hazebroekse molenaarsgezin leerde hem bidden:

Mjjn God,
als Gij onze molen wilt bewaren
van donder, storm en helse winden,
dan zult Gij hier nog vele jaren
een vrome man aan 't malen vinden.

Hoog in de molen zag hij hoe nietig een mens en hoe onbeduidend het hele dorp leek. Hij vermoedde de eindeloosheid van de schepping en liet zich vaak als een wereldreiziger op wolkenschpen meevaren. "Ik ben een zeeman", dacht hij dan. "Ik ontrol en reef de zeilen. Ik schat de kracht van de wind in. Ik mag me niet vergissen of mijn molen tolt van zijn teerlingen." Dan zong hij, als waren alle luchten de zijne, het lied dat hij van zijn grootmoeder had geleerd:

Daar staat mijn molen met zijn grijze kap,
zijn lange staart en zijn steile trap.
Zijn bruine wieken in volle vlucht
zwieren en zwaaien hoog in de lucht.
Zo God het niet meer waaien liet,
dan had de molenaar veel verdriet.

De molenaar was een gelukkig man. Wat hij van zijn molen geleerd had, beleefde hij in zijn dagdagelijkse bestaan. "De wind kan je niet naar je hand zetten, maar de wieken wel", zei hij vaak, als arme mensen hem bedankten voor een zakje bakmeel.

De boeren lieten graag bij hem malen. Hij gaf ze terug wat hun goed recht was. Geen enkele kilo graan hield hij onrechtmatig voor zich. Vaak kwamen boeren grijsbestoft met zorgen bij hem aan. Uitgewaaid en met een helder hoofd keerden ze meestal huiswaarts. Dit gebeurde nogal eens in de tussenseizoenen, als ze geen inkomen hadden om te betalen. Maar geen nood, dan liet de molenaar de rekening voldoen met gesloten beurzen.

Naast de meelgoot onderaan in de molen, waar het warme meel in de zak viel, stond een grote houten kist. "Kijk", zie hij dan tegen de man die zijn schuld niet kon vereffenen, "als je het goed vindt... met mijn handschop schep ik twee maten meel van jouw graan in mijn kist en je rekening is met moelnaarsgeld betaald." Zo'n manier van werken noemde men "gemaal" of "meelom". Dan verweten ze hem wel even: "Zo is molenaarskalf wel gauw vet!", maar welgezind laadden ze hun gemalen tarwe of geplette haver. Fluitend reden ze huiswaarts met hun meel en verse levensmoed.

De behoeftigen die rond de molen woonden, wisten maar al te goed dat niet alleen het varken van de molenaar uit die kist te eten kreeg. Nooit was er iemand die met lege handen van bij de man huiswaarts keerde. Dit zag de buurvrouuw vele malen in alle stilte. Ook de "kleine man" die de molen verliet, kon voor een poos zijn zorgen vergeten.

En zorgen om te vergeten hadden de meeste mensen in die tijd, zorgen omwille van de meest elementaire levensbehoeften. Guido Gezelle beschreef ze zo levensecht in één van zijn nieuwjaarsbrieven in die dagen:

'k Wensche u dan, op dit papier,
als ge koud hebt, stove en vier
om u bij te warmen;
hebt ge honger, kaas en brood
wensche ik u, 't zij kleen of groot,
rijke liên en armen.
Hebt ge dorst, ik wensche u nat,
bier of wijn; en zijt ge zat,
'k wensche u weerom nuchter;
'k wensche u, wordt uw hoofd confuus,
of is het donker in uw huus,
licht in uwen luchter.

De molenaars van het dorp kenden elkaar. Ze waardeerden elkaars molen. Ze wisten hoe hun molens, samen met de kerk tussen de linden, het ware gelaat van het dorp vormden. Voor elke vreemdeling op doorreis waren ze al van ver een veilig herkenningspunt. Ze waren de vlaggen van het dorp. Eeuwen reeds hadden sommige molens het wel en wee van de bevolking gedeeld. Ze feestten mee bij elke belangrijke gebeurenis in alle molenaarsfamiies uit de streek.

Ze wisten elkaars molen draaien: de Koutermolen en de Huilaartmolen in Kortemark, Wullepits en Couchez's molen in Zarren, en noordwestwaarts de Bovenkerkemolen en zijn gebuur, de Olifant. Allen ontvingen ze de winden die over de Bethoosterse Broeken scheerden. En de wind... hij liefkoosde de kleur van elk zeil van elke moeln.

Bij huwelijk of geboorte stonden ze met de armen wijd open, als wilden ze elkaar omhelzen. Bij rouw in een molenaarsfamilie werden de wieken in kruisvorm geplaatst. Eén vinger wees hoog in de lucht de weg naar de hemel aan. De molens vielen stil op elke Goede Vrijdag om drie uur. Ze knielden als het ware met de landman mee voor een kruisgebed ter eer van Jezus' kruisdood.

Gedurende de hongerjaren 1845-'46 met de roggebrand en de aardappelplaag zagen de mensen de molens werkloos treuren. In het gouden jaar 1847 zagen ze hoe ze jubelden om de heropbloei van de landbouw. Nooit hield hun wentelen op. De molens leefden zielsverbonden mee met de akkers van het dorp en de weilanden van de Broeken. Ze voelden de hartslag van de gezinnen die honger leden of weelde kenden. Ze waren de barometer van de welstand. Ze waren bovenal het open boek dat de gevoelens van de m oelnaar liet lezen. Hoog verheven stonden ze de aarden molenwal, op hun teerlingen. Hoog boven de canada's en de huizen keken ze boven het dorp uit. Ze vingen het liefst de zuidwesterwinden in hun bruinrode zeilen. Dan wentelden de wieken als waanzinnig. Het molenkarkas stampte mee. Het grote vangwiel kreunde en knarsetandde.

Met heimwee dachten de oudere buurtbewoners dan terug aan vroegere tijden. Van hun grootouders hadden ze horen vertellen hoe sommige molens in het dorp ook oliestampmolens waren. Ze beschreven nu aan hun kleinkinderen hoe de koolzaad- en lijnzadolie uit een brede goot langzaam in de ton vloeide. Het daverende gebons deed de hele buurt beven. Iedere avond, als de wind ging liggen, viel tegelijk het molengeweld langzaam stil. Tegen een uitklarende hemel draaiden de molens hun laatste groet. Ze telden de seconden af, vooraqleer de zon ging slapen. Heel langzaam sloegen ze nog een laatste kruis. Dan vielen ze in een diepe slaap, een uitnodiging aan het dorp en al zijn bewoners om hun dagelijkse zorgen even opzij te schuiven. Dan baden ook de zusters in de kloosterkapel hun laatste avondgebed in de kloosterkapel: "Heer God, beter dan wie ook kent Gij de noden van onze mensen. Wij vertoruwen ze allen aan U toe.  Bezorg alle een rustige nacht. Behoed ze in hun slapen. Schenk ze morgen en vreugdevolle dag." 

p. 49. "Vier oude wijven, ze kijven en ze hijgen."
In die tijd dook de Vladslostraat nabij de Vierschaar in een bocht van bijna negentig graden de velden in. Ze ging op zoek naar de Dronkaert, één van de beste maai- en graasweiden van de Bethoosterse Broeken. Net voorbij de bocht stond het kleine boerderijtje van Hectors ouders. Ongeveer 3,5 hectaren grond hoorde erbij. Twee koeien, twee kalveren, een zeug, een paar mestvarkens en een tiental legkippen vormden hun hele bedrijf. Het huisje stond er sinds mensenheugnis en was steeds onvervreemdbaar familiebezit geweest.

Op deze boerderij was Hector geboren, net als zijn vader en grootvader. Hectors moeder baatte het boerderijtje uit, terwijl vader als metselaar aan de kost kwam. Deze gemengde broodwinning ging generaties ver terug en spaarde het gezin tijdens de armoejaren van honger en ellende. Daardoor kwam het ook dat de woning niet aan één of andere hoevebezitter toebehoorde.

Het gezin leefde in een opperbeste verstandhouding met de familie van de molenaar, wiens molen zich langs dezelfde aardeweg bevond, en met het boerengezin Bonte. De molenaar wist Hector zelfs nog te vertellen dat één van diens voorvaderen als ploegbaas de molenwal had helpen bouwen. Met kruiwagens hadden de mannen de aarde aangevoerd, ruim driehonderd jaren geleden. Acht aren groot en twee meter hoog was de wal, waarop de molen op zijn teerlingen stond. Waar de mensen indertijd de aarde vandaan haalden, wist niemand. In het hele dorp was er geen kuil groot genoeg om de molenwal in te kantelen. De wal was trouwens van zuivere korenaarde, waardevolle zandleemgrond dus en niet van klei uit de Broeken.

Dit had Hectors grootvader vastgesteld, toen hij omheen de wal een muurtje van baksteen metselde. Het muurtje was één steen breed en op het hoogste punt van de boog anderhalve meter hoog. Als kleine jongen had Hector honderden keren het muurtje op en af gelopen. Vaak liepen de kinderen uit de buurt hem al te opdringerig voor de voeten. Voorzichtig gaf hij ze dan een stootje. Ze verloren hun evenwicht en tuimelden naar beneden in het zand of de modder van de straat, al naargelang het seizoen.

Meestal belandden ze met een sprongetje, precies als de molenaarskat, op handen en voeten op de begane grond, waarop een vechtpartij in regel volgde. Witbestoven daalde de molenaar dan de trap af en ranselde het kluwen uit elkaar. Daarna vleiden de jongens zich als vrienden op de grasberm neer, tot groot ongenoegen van de konijnenfokkers uit de achterliggende buurt, die het met het platgetrapte gras moesten stellen. Dit was voor de jongens het minste van hun zorgen. Terwijl ze met volle teugen van de muziek van het krakende molenkarkas genoten, zongen ze het aftelliedje van de zoevende molenwieken:

"Vier oudé wijvén,
ze grollén en ze kijvén,
ze lopén en ze hijgén,
ze kunnén mekaar niet krijgén.

De onfortuinlijke die de laatste tik kreeg bij het aftellen, was de "vanger" bij het loopspel rond de molenwal. Nadat ze in een lange sliert de laatste speler als een haas hadden opgejaagd, vielen ze hijgend neer en maakten ze hun afspraakjes voor de volgende dag.

Het gebeurde ook dat hun kwajongensogen de twee schapen van buurvrouw Celina in het vizier kregen. Vastgebonden met een ketting aan en lange ijzeren roede stonden ze er onverstoord de grasbermen af te grazen. Elke dag, in de vooravond, kwam Celina de dieren melken. Zachtjes slopen de jongens in de droogstaande sloot naderbij en gooiden een straatkeitje naar de kop van één van de dieren. Verschrikt sprong het op en stampte melkster en emmertje omver. Scheldens rende Celina de vluchtende bengels achterna tot ze Hector te pakken kreeg. De ongelukkige kreeg het pak voor zijn broek dat het hele gezelschap verdiend had. De vrouw nam hem bij zijn haardos mee naar huis en leverde hem aan zijn moeder over. Een tweede pak slaag en veel te voreg naar bed, dat was het onvermijdelijk slot van zo'n kwajongensdag.

Eén keer evenwel redden de jongens Celina het leven. Toen ze eens een mand gras aan het snijden was en malse paardenbloemen op het oog had als lekkernij voor haar konijntjes, greep ze in een wespennest. In geen tijd zaten Celina's haar en gezicht vol woedende wespen. Onbevreesd plukten de jongens de stekende insecten van Celina's gezicht met de blote hand. Uit dankbaarheid gaf Celina de jongens elke  een stuk peperkoek. Als dan 's nachts het  licht van de volle maan op zijn bed viel en de wind wolken voorbij het dakvenster joeg, droomde Hector van molenwieken als ladders. Met hun bruinrode zeilen ovespannen, tekenden ze verre wegen tegen de sterrenhemel. Behoedzaam beklom hij de eerste trede. Heel behoedzaam .., want haast dagelijks waarschuwde de molenaar dat de wieken de kinderen grepen die te dichtbij kwamen. In zijn droom begonnen de wieken te draaien. Hector liet zich meezwieren naar verre landen en veemde tijden. De reis eindigde op de houten vloer van zijn bed. Moeder kwam kijken wat er gaande was en stopte kleine Hector met een zoen weer onder de dekens.

1840-1940. Drie generaties die in Werecundia (Werken) opgroeiden
Hector, geboren te Werken in 1830, gehuwd met Amelia, geboren te Werken in 1831 er er overleden in 1906.
- Zoon Lodewijk, geboren te Werken in 1857 en er overleden in 1939. Lodewijk was gehuwd met Nathalie, geboren te Koekelare en overleden te Werken in 1941. Broer van Nathalie: Cyriel (Koekelare, 1857-1936); zus van Nathalie: Augusta (°Koekelare 1874 - +Lichtervelde 1945).
- Kleinkinderen:
Cyriel (°Werken 1888 - Koekelare 1960)
Jeroom (°Werken 1889, +Detroit 1978)
Emiel (°Werken 1890, +Detroit 1935)
Emma (°Werken 1894 - +Detroit 1976)
Richard (°Werken 1896 - Diksmuide 1971)
Modest (°Werken 1899 - +Ramskapelle 1921)
Louisa (°Werken 1907 - +Vladslo 1989)

(104). De molen aan de Vladslostraat werd hersteld. De regeling voor de oorlogsschade kwam op gang.

Literatuur

Lieven Denewet, "Hoe Bussches molen van Werken de eerste wereldoorlog overleefde", in: Molenecho's
Eddy Vansteenkiste, "De molens van Werken", in: Jaarboek heemkundige kring "Crekel Beke" Kortemark, 1990, p. 127-137.
J. Demarée, T. Denoo, A. Desmytter, W. Messeyne, S. Vanhove, "Couchezmolen, molenmuseum, leidraad", Kortemark, s.d.
Christiaan Debusschere, "Molengemeente Kortemark", Kortemark, Molen Magazine, 2003, 260 p.
Herman Holemans, "West-Vlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 8. Gemeenten V-Z", Opwijk, Studiekring Ons Molenheem, 2005.
Rogier Crevits, "Menschen van te lande. Over Leven en Werken tussen Diksmuide en Kortemark 1840-1940", Veurne, De Klaproos, 1992, p. 41-45.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: zondag 8 juli 2018

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens