Molenzorg

Egem (Pittem), West-Vlaanderen


Foto van ca. 1904. (coll. Lootens-Ampe, Egem)
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Lepelkotmolen
Lepelputmolen
Lepelaersmolen
Padderiemolen
Molen Ampe

Ligging
Brugsesteenweg 170
8740 Egem (Pittem)

Steenbakkerij Ampe
2,2 km ZW v.d. kerk
kadasterperceel C289


toon op kaart
Type
Staakmolen, later stenen grondzeiler
Functie
Korenmolen
Gebouwd
1641-'42 (hout) /1837 (steen)
Verdwenen
1836 - 19 of 29 november, storm / 1912 - maart, onttakeld / einde augustus 1915, sloop
Beschrijving / geschiedenis

De Lepelkot- of Lepelputmolen, soms ook nog de Lepelaers- of de Padderiemolen genoemd, was oorspronkelijk een houten en later een stenen korenwindmolen, op gronden van de heerlijkheid "ter Padderie", aan de Brugsesteenweg, ter hoogte van de huidige steenbakkerij Ampe. Voor 1914 werd de molen gewoonlijk Ampes molen geheten, naar de familie die er eigenaar van was.

De staakmolen werd in 1641 of 1642 opgericht door Niklaas de Lepelaere, die in 1641 molenaar te Koolskamp was. Een Guillaume de Lepelaere werd als molenaar op de Kerkmolen of Plaatsmolen te Zwevezele vermeld in 1581. De oprichting van de nieuwe molen werd bekend gemaakt te Egem, want de griffier werd betaald "over het maecken van een copie van het kerckghebodt van het oprechten van eenen nieuwen meulen op d'heerlicheyt te Padderie by Claeys de Lepelaere".

Niklaas de Lepelaere was in 1643 al naarstig aan het malen op zijn "Lepelkotmolen", zelfs op zon- en heiligdagen, waarvoor hij regelmatig beboet werd. Hij overleed op de molen op 28 augustus 1647.

In 1661 was Guillaume de Rynck molenaar op de Lepelkotmolen. Jonkheer Jan de Castillo was in 1663 voor een deel gerechtigd in de molen. Jonkheer Charles de Castillo, zoon van Jan, verkocht op 16 december 1679 de helft van de molen voor 200 gulden. Op dat ogenblik was Laureins de Brabandere  er de molenaar en pachter. Op 3 juni 1686 kwam de Lepelkotmolen geheel in het bezit van Jacques de Ruddere, die daarvoor een bedrag van 32 pond groten ging ontlenen bij griffier Frans Maseman. Molenaars waren: Jacob van Heule (voor 1682 - 1686) en Jan de Ruddere (1695).

Nieuwe eigenaar in 1702 was Pieter de Vos, zoon van Jan, die op 5 september 1702 een hypotheek nam van 2 pond groten per jaar, ten voordele van Maria Werniers, weduwe van Alexander Robyns. Waarschijnnlijk was Pieter de Vos er al molenaar, en toen hij overleed op 15 juli 1720, bleef de weduwe, Maria de Vae, er achter met 11 kinderen. Arnold van Renterghem, die in 1721 trouwde met Barbara, een dochter van Pieter de Vos, kwam dan op de molen wonen, waar hij bleef tot kerstavond 1741. Op 5 december 1740 verkochten Maria de Vae (weduwe van PIeter de Vos), Wouter de Vos en Barbara de Vos, gehuwd met Arnout van Renterghem, hun Lepelkotmolen aan Simon Buysse uit Meulebeke voor de som van 200 gulden courant. Daarin was begrepen de hofstede en de er bijbehorende stukken land. Op dat eigendom lag een hypotheek van 120 pond groten, ten voordele van Jan Dierickx te Gent.

Molenaar Simon Buysse maalde op de molen tot aan zijn dood op 2 januari 1755. Zijn zoon Gillis verkocht de molen en de hofstede op 7 februari 1770 aan Jacobus Cleppe uit Tielt voor 550 pond groten, maar op de molen lag toen een schuld van 40 pond groten die Gillis Buysse ontleend had aan jonkheer Jacques Fortunatus Maelcamp te Gent.

Jacobus Cleppe hield het niet lang uit op de Lepelkotmolen en verkocht op 10 april 1776 de molen, huis en land aan Pieter JOzef van Craeymeersch uit WIngene voor 750 pond groten. Deze Van Craeymeersch was de jongere broer van Jan Baptist, die de Plaatsmolen van Egem bezat. Pieter Jozef moest op 20 november 1780 op zijn bezittingen een hypotheek nemen van 600 pond groten bij de rijke Brugse Armentafel, die pas in 1821 ingelost werd. Molenaar Pieter Jozef van Craeymeersch overleed al op 1 juli 1788. Zijn dochter Maria Joanna trouwde op 8 januari 1789 met Pieter Jozef Joye uit Zwevezele, die er kwam inwonen en het bedrijf nog ongeveer 40 jaar voortzette.

Pieter Jozef Joye moest het met lede ogen aanzien dat er op Muylaerts molen ook graan gemalen werd en dat er grote concurrentie was ontstaan. Toen op 7 maart 1821 zijn schoonmoeder Maria Joanna Goddyn weduwe van molenaar Pieter Jozef van Craeymeersch, op de Lepelkotmolen overleed, moest haar nalatenschap verdeeld worden onder haar zeven kinderen. Op 19 augustus 1821 werd in "De Hert" de Lepelkotmolen met hofstede en landerijen, samen 3 bunder 3 roeden 74 ellen groot, openbaar verkocht door notaris Felicien de Mûelenaere uit Koolskamp. Het hele eigendom werd toegewezen voor 2892 gulden aan Jan Mattheus van de naburige Muylaerts molen. Joye bleef op de Lepelkotmolen tot 1 mei 1828, toen de windmolen in gebruik werd genomen door de nieuwe eigenaar, olieslager Jan Matheus, die ook Muylaerts molen verder in gang hield. De oude molenaar Joye verhuisde dan naar Koolskamp. Jan Mattheus overleed te Egem op 17 mei 1836.

Eigenaars na 1830:
- ca. 1834, eigenaar: Mattheus Jan, olieslager te Egem
- later, eigenaar: Mattheus Charles en consoorten (overlijden van Jan Mattheus)
- 17.10.1859, verkoop: Mattheus-Desmet Clement, olieslager te Egem (notaris Slock)
- 14.03.1882, erfenis: Ampe-Mattheus Henri (overlijden van Clement Mattheus)

De staakmolen waaide om op 19 november 1836 in een "fatale windvlaag". Pieter van Craeymeersch, eigenaar-molenaar van de Plaatsmolen te Egem, maakte van deze toestand gebruik om in de nabijheid, aan de oostzijde van de Brugsesteenweg (ten noorden van de Kasteeldref), een nieuwe stenen molen op te richten, de zogenaamde Kapellemolen.

Maar ook de Lepelkotmolen werd herbouwd in 1837-1838! Op 27 september 1837 hadden de weduwe J. Mattheus-Muylaert en kinderen een aanvraag  aan het gemeentebestuur gericht om een nieuwe stenen windmolen te mogen bouwen.

Op 11 juni 1847 sloten de weduwe J. Mattheus en kinderen een onderlinge overenkomst waarbij bepaald werd dat de oudste zoon, Clement, de Lepelkotmolen voor eigen rekening zou uitbaten. De jongere broer, Charles, bleef op Muylaerts molen, terwijl de bejaarde moeder Isabelle Muylaert, haar intrek nam op de Lepelkotmolen, waar zij overleed op 10 februari 1851. Clement had intussen op 12 mei 1850 het draaiend werk en al het roerend goed aangekocht voor 10.908,65 frank. Het onroerend bezit, molen en hoeve, bleef vooralsnog gemeenschappelijk bezit van de kinderen Matheus tot 17 oktober 1859, toen Clement Matheus de "steenen oliewindmolen" kon aankopen voor 13.500 frank.

Clement Mattheus overleed op 14 maart 1882. Zijn enige dochter Sidonie Victorina was intussen getrouwd met Henri Ampe uit Hooglede die het bedrijf verderzette, moderniseerde en uitbreidde. In 1899 werd er  stoommachine geplaatst.

Kort na 1900 werd het klassiek wiekenkruis vervangen door een haspelkruis met metalen roede-einden en door zelfzwichting met jalouziekleppen in plaats van het klassieke hekwerk. Een foto uit ca. 1904 laat ons dat systeem zien. De vier metalen haspeleinden zijn omheen de askop geklemd. Zowel het midden als de toppen van de einden waren onderling verbonden door ijzeren stangen, zodat er twee vierkante kaders gevormd werden. Tussen beide kaders bevonden zich 12 dwarsstangen, drie per zijde. Daarenboven waren er vier stangen die vanuit de askop de vier zijden van het binnenkader middendoor dwarsten. Deze "hulpstukken", al dan niet later aangebracht, zijn duidelijk een indicatie dat de vastklemming van de einden rond de askop met stroppen en bouten niet als afdoend beschouwd werd om de middelpuntvliedende krchten bij een zwaaiend gevlucht op te vangen. Roeden uit één stuk die door de askop gaan kunnen deze krachten veel beter aan. Het Egems wiekenkruis vertoont, buiten de genoemde kaders, een treffende gelijkenis met Vannestes molen te Marke. En net zoals in Marke, bleek het systeem ook in Egem niet goed te werken.

In maart 1912 werd het molenkruis verwijderd en eind augustus 1915 volgde de gehele afbraak van de windmolen.

Evolutie en beschrijving van de hele site (P. Santy, Agentschap Onroerend Erfgoed)

Op het primitief kadasterplan (circa 1830) wordt de molen afgebeeld met twee volumes ten oosten. De gebouwen waren toen eigendom van de olieslager Joannes Mattheus.

In 1840 werd tussen de bestaande molenaarswoning en de molen een tweede huis met bijhorende schuur gebouwd, geregistreerd in 1851. In 1882 nam schoonzoon Henri Ampe het bedrijf over. De nieuwe eigenaar liet het meest oostelijke huis verbouwen tot "suikerijdrogerij", de woning uit 1840 werd vergroot en uitgebreid met een aanpalend magazijn aan de achterzijde. In 1895 werd het westelijke huis opnieuw ingrijpend verbouwd en vergroot. In 1898 werd door Henri Ampe stichtte in 1898 een steenbakkerij, die in 1902 officieel bestendigd werd. Het steenbakken was bij aanvang een seizoensgebonden activiteit waarbij gebruik gemaakt werd van een veldoven. Volgens kadastergegevens liet Henri Ampe die voorlopig vooral bekend bleef staan als handelaar in cichorei, mest- en voederstoffen in 1903 ten noorden van de oude cichorei-ast een moderne ast bouwen en aanpalend aan achterzijde van het westelijk volume een "stoomgraanmolen" die de functie van drogerij en maalderij van de "Lepelkotmolen" overnam en onderdak bood aan de eerste stoommachine op Egems grondgebied. Vanaf mei 1906 worden enkel nog mechanisch gebakken stenen vervaardigd.
De site van de "Lepelkotmolen" werd rond 1900 door Henri Ampe uitgebouwd tot een steenbakkerij die in de 20ste eeuw één van de belangrijkste bedrijven van de gemeente werd.

Valère ARICKX & Lieven DENEWET

Bijlagen

“Bekende steenbakkersfamilie Ampe vond je tot in India”, De Weekbode-Izegem, 23.06.2017.
Egem - Bernard Lootens schreef het boek ‘Het Ampe Vuur van Egem tot India’. De auteur ging op zoek naar boeiend geschiedenismateriaal en kon zo het familieverhaal over de familie Ampe neerpennen.

Literatuur

Archieven
Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamer, nr. 1178, f° 196 (1581)
Kadasterarchief West-Vlaanderen, 207: Mutatieschetsen, Egem, 1851/32, 1883/3, 1884/5, 1896/13, 1904/4
Rijksarchief Kortrijk, Gemeente Egem, Oud Archief, nr. 1: "Landt Bouck der prochie van Eeghem", door J. en C. Verhaeghe, 1725, zerk 8.
Rijksarchief Kortrijk, Gemeente Pittem, nr. 29: "Rentebouck vanden heerschepe van Pitthem", door Lowys de Bersaques, 1622.
Rijksarchief Kortrijk, Gemeente Pittem, nr. 30 bis, "Heerliche rentebouck van Pitthem", door D. Seghers, 1762.
Rijksarchief Kortrijk, Gemeente Pittem, nr. 32, f° 36r°, 62 (1641-1642, oprichting molen)
Rijksarchief Kortrijk, Gemeente Pittem, nr. 5, f° 72? 75 e.v. (1643)
Rijksarchief Kortrijk, Aanwinsten, nr. 2129, rekening 44 (1661)
Rijksarchief Kortrijk, Kasselrij Kortrijk. Ammanie van Tielt, nr. 108,; f° 211 v° (1663)
Rijksarchief Kortrijk, Kasselrij Kortrijk, Ammannie van Tielt, nr. 111a, f° 72 e.v. (16.12.1679)
Rijksarchief Kortrijk, Gemeente Pittem, Wettelijke passeringen E, 32 (03.06.1686)
Rijksarchief Kortrijk, Gemeente Pittem, nr. 13, f° 5v° (1702)
Rijksarchief Kortrijk, Gemeente Pittem, nr. 16, f° 157 v° (1740)
Rijksarchief Kortrijk, Gemeente Pittem, nr. 45, laatste folio (1740)
Rijksarchief Kortrijk, Gemeente Pittem, nr. 297 (1740)
Rijksarchief Kortrijk, Gemeente Pittem, nr. 20, f° 239 (170)
Rijksarchief Kortrijk, Familiefonds van der Gracht d'Eeghem, nr. 45 (1770)
Rijksarchief Brugge, "Triage des Liasses", nr. 699, f° 122v° (1776)
Rijksarchief Kortrijk, Oud stadsarchief Kortrijk, Weeskamer, nr. 08, f° 49r° (1720)
Familiearchief Ampe, Egem, verkoopsakte van 19 augustus 1821 voor notaris Felicien de Mûelenaere uit Koolskamp.
Familiearchief Ampe, Egem, akte van 1821
Familiearchief Ampe, Egem, akte van 1 mei 1828.
Familiearchief Ampe, Egem, verkoopsakte van 17 oktober 1859.
Gemeentearchief Pittem, Correspondentieregisters, register 1826-1831, brief van 17 juli 1828.
Gemeentearchief Pittem, Correspondentieregisters, register 1731-1847, brief van 27 september 1837.
Familiearchief Maeseele, Dagboeken van veldwachter Victor Maeseele, 1887-1924, III, nrs. 179 (maart 1912) en 556 (eind augustus 1915).

Werken
V. Arickx, Geschiedenis van Egem. Deel I: een dorp voor de Franse Revolutie, Kortrijk, 1982, p. 41.
V. Arickx, Geschiedenis van Egem. Deel II: Egem sedert de Franse Revolutie, Kortrijk, 1982, p. 324-325, 335-336, 374.
K. De Flou, Woordenboek der toponymie van westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Deel II, Brugge, 1921, kolom 942, Deel V, Brugge, 1925, kolom 947.
E. Vandecaveye & W. Devoldere, Egem in oude prentkaarten, Tielt, 1978, foto 8.
Lieven Denewet & Luc Goeminne, Molenmakers in Vlaanderen. Het werkboek van Coussée uit Meulebeke, in Molenecho's; Vlaams tijdschrift voor molinologie, jg. 22, nr. 3-4, 1994, p. 209-210.
K. Devooght & P. Santy, Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Pittem met deelgemeente Egem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL49, 2010.
Herman Holemans, "Westvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 2. Gemeenten D-G", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1994, p. 33-34.
Emiel Van De Caveye, "De verdwenen Egemse molens", De Roede van Tielt, 1975, 2, p. 11-15.
“Bekende steenbakkersfamilie Ampe vond je tot in India”, De Weekbode-Izegem, 23.06.2017.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: vrijdag 23 juni 2017

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens