Banmolen
hoek Mertensstraaat
Molenberg
De Banmolen stond op de Molenberg op de hoek van de Herentalsesteenweg en de Mertensstraat. Hij werd voor 1548 opgericht, ter vervanging van een watermolen op de Aa die met watergebrek kampte.
In 1672 brandde deze standaardmolen af. Eigenaar Sr. Van Aert besloot de molen niet terug op te richten. Zijn aanvraag om daarna in Arendonk een molen te mogen bouwen werd afgewezen omdat het banrecht niet verplaatsbaar werd geacht.
Adolf C.J. Verdegem, “Een Poyelse molengeschiedenis”, Heemkundige Kring – Norbert de Vrijter – Lille – Jaarobek 1997, p. 118-120.
Elk afzonderlijk en buiten weten van mekaars bezigheden, vonden zowel Walter Van den Branden als ikzelf enkele korte archiefstukjes die samengebracht op zijn minst een boeiend stukje plaatselijke geschiedenis uittekenen. De gebeurtenissen zoals ze zich hebben voor- gedaan, zal menig lezer verleiden tot vergelijkende gedachten en conclusies oproepen dat de samenleving sindsdien weinig veranderd is. Hier dus het verhaal van een staakwindmolen die werd opgericht, afgebroken en toch nog bijna 250 jaar geld opbracht.
Op 6 juli van het jaar 1672 ontbood baron Guilliaum-Philips de Steen- huys, kanselier van Brabant, de Mechelse notaris Jan Horte. Ook ene Matthys van (der) camp was uitgenodigd. Omdat bij het opmaken van een officieel stuk ook twee getuigen mede-ondertekenaars van doen waren, maakten van het gezelschap verder deel uit: Guilliaum van (der) camp, de broer van Matthys, en Peeter Van de Steenhuys, drossaard van Poederlee. Deze laatste was een achterneef van de baron.
De reden van de samenkomst was het gevolg van het feit dat Karel II, koning van Spanje, baron Guilliaum-Philips een octrooi had verleend wat hem toeliet een windmolen op te richten. Dat de baron bij het Spaanse hof op een goed blaadje stond, was al naar voor gekomen toen Philips II in 1653 Poederlee tot baronie verhief ten bate van baron de Steenhuys.
De notaris werd aangezocht te acteren datgene wat, na overleg, tussen partijen was overeengekomen en inhield wat volgt. Matthys, de toekomstige molenaar, verklaarde bereid te zijn een molen te bouwen op den Vaerenberch, met daarbij een huis. Daartegenover stelde de baron dat Matthys, vanaf 1 oktober, en de daaropvolgende negen jaar, het nieuwe huis mocht bewonen en de molen gratis voor eigen rekening uitbaten. De gebruiker was wel verplicht de koning een jaarlijkse cijns van 25 gulden te betalen. Na negen jaar zouden, als naar gebruik, twee beëdigde molenmakers alles inspecteren en daarover verslag doen aan partijen. Eventuele herstellingswerken zouden door de molenaar moeten worden betaald. Vanaf 1701 zou de baron de molen dan voor eigen rekening verpachten. Wilde mulder Matthys aanblijven, dan had hij het recht van voorpacht, mits te voldoen aan alle jaarlijkse betalingen gelijk aan die van de hoogste bieder. M.a.w. het pachtgeld, de cijns, het onderhoud van de draaiende werken, het sleet aan de stenen, enz. Daarnaast kon de baron nog wat extra's opleggen als het houden van een varken, of het leveren van pluimvee, of een hoeveelheid bijenwas, of... alles wat de heer beliefde.
Wie die Matthys van (der) camp was, weten we niet. Een zekerheid staat voorop: ofwel was de man van 'goeden huize' en beschikte hij over voldoende financiële middelen, ofwel was hij wereldvreemd, wat simpel, zoals spoedig zou blijken. Baron van Steenhuys van zijn kant had de zaak fijntjes overlegd. Vanuit zijn positie wist de man precies dat hij zich kon verwachten aan oppositie ingeluid door andere octrooibezitters.
Rond de bouw van de windmolen blijft een niet onbelangrijke vraag tot op heden onbeantwoord, namelijk: hoe was het gesteld met de watermolen die al in de 15de eeuw binnen Poederlee in bedrijf was? Uit archiefstukken weten we dat deze molen tijdens de 80-jarige oorlog (1568-1648) door krijgsvolk werd ontmanteld, of zelfs uitgebrand. Is hij tijdens de jaren 1648 tot 1672 nooit opnieuw heringericht? Langs de andere kant weten we dat de bewuste watermolen terug bedrijvig was tot wanneer hij, op het einde van de 18de eeuw, onder de familie d'Olmen de Poederlee. buiten dienst gesteld werd. Maar laten we bij ons onderwerp blijven en zien hoe het de staakwindmolen verging.
In de buurgemeente Lille was de Poyelse molen bij mulder Philiberts in het verkeerde keelgat geschoten. En het ongemak stak evenzeer de Turnhoutse rentmeester Marcus Pauly. De molen van Lille en die van Poederlee stonden op haast gelijke afstand van de dorpskern. Ondanks de banplicht, waaraan die van Lille onderworpen waren, bestond het gevaar dat sommige inwoners zouden kiezen voor molenaar Matthys. Voor Philiberts verlies van een deel van zijn cliënteel. Er was altijd al gesmokkeld!
De rentmeester liet er geen gras over groeien. Zonder verwijl vertrok een bode naar het hof van Amalia van Solms, douarrière van prins Maurits en Vrouwe van Turnhout. De zaak werd voorgelegd aan de Souvereine raad van Brabant. Het werd geen juridisch steekspel. Al op 30 september hadden de heren de zaak bekeken en vonnis geveld.
Het verdikt luidde: ”... dat den wintmolen die binnen Poederlee bij den Heere baron van den selve plaetse waeren begonst te erigeren soude worden geweirt ende aff gebrocken, ende dat int toekomende aldaer geenen wintmolen meer soude gestelt worden...”.
Uit het vonnis leerden we verder dat Guilliaume-Philips de Steenhuys al een molen bezat in Vorselaar. Dat daarenboven de baronie (Poederlee) “... soude bstaen in seer weynighe huysen niet sufficient om eenen moelen werk te geven, en bovendien dat de molen aan anderen ... maer neiringhe sonde ontrecken...”.
En zie nu wat volgt. Voor wat, hoort wat! Gezien het feit dat nu alle concurrentie aan de molen van Lille was geweerd, werd gesteld dat ten behoeve van zijne Majesteit de koning van Spanje er “... een erffelijcke ende onquytbaeren chyns van 50 ponden Arthois 'sjaars werd geheven, ... te verlijden op den wintmolen van de voors(chreven) Princesse tot Lille”. Deze som was door de Turnhoutse rentmeesters jaarlijks over te maken aan de rekenkamer van het kwartier Antwerpen, waar de financiële belangen van de Spaanse koning werden behartigd. De 50 ponden Artois zijn betaald geworden tot wanneer onder de Franse overheersing de heerlijke rechten werden afgeschaft.
Wie maakt in een dergelijk geding de rekening van winst of verlies?
BRONNEN
Stadsarchief Mechelen, Notariaat, nr. 1.013.
Rijksarchief Antwerpen, Turnhout, bundel 35.
Adolf C.J. Verdegem, “Een Poyelse molengeschiedenis”, Heemkundige Kring – Norbert de Vrijter – Lille – Jaarobek 1997, p. 118-120.
Herman Holemans & P.J. Lemmens, Molens der Noorder- en Oosterkempen, Nieuwerkerken, Ten Bos, Studiekring Ons Molenheem, 1980.
F. Wouters, Poederlee. Vroeger en Nu, Poederlee, 1974.
L. Coveliers, Arendonk. Geschiedkundige Beschrijving, Arendonk, 1912-1937.
T. Welvaarts, Geschiedenis der vrijheid Arendonk, Turnhout, 1887.
Mailbericht Walter Van den Branden, 07.01.2014.
De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.