Molenzorg

Deerlijk, West-Vlaanderen


Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Brandemolen
Brandmolen
Molen te Brande
Pladijsmolen

Ligging
Oudenaardse Heerweg
8540 Deerlijk

zuidzijde
hoek met Vanneste-Verweestraat
op site textielbedrijf Finipur
2,8 km ZO v.d. kerk
kadasterperceel D593


toon op kaart
Type
Staakmolen
Functie
Korenmolen, later ook oliemolen
Gebouwd
voor 1234 ? / voor 1430 / ca. 1770 / 1806
Verdwenen
ca. 1770 / 1806, brand / 1891, sloop; onderdelen naar Harelbeke-Stasegem
Beschrijving / geschiedenis

De Brandemolen was een houten korenwindmolen aan de zuidzijde van de Oudenaardse Heerweg, op de hoek met de Vanneste-Verweestraat, op huidiges site van het bedrijf Finipur nv.
De molen genoot een goede windvang door zijn ligging op een hoogte van 25 meter boven de zeespiegel.

Hij ontleende zijn naam aan de andere topniemen uit het gebied: Brandhoeve, Brandsmis, enz. Zijn naam heeft niets te maken met een molenbrand, zoals wel eens gesuggereerd wordt. Brandgronden zijn gronden die door verbranding va heide, struiken enz. voor ontginning klaar komen.

De molen werd al in 1234 vermeld, in een oorkonde waarin ridder Simon van Harelbeke eiste dat na zijn dood de eerste opbrengsten van het jaar uit zijn windmolen ("molendinum venti") in Deerlijk moeten dienen om en jaarlijkse schenking te doen van 40 pond groten Vlaams aan de armen van Harelbeke en Desselgem, dit voor hij met zijn vrouw op bedevaart naar Sint-Jacob van Compostella in Spanje vertrekt. Dit wijst erop dat de windmolen in 1234 vrij goed renderend was en jaarlijks met 40 pond groten belast was.

In 1420 werd de molen samen met de Molen te Zande (Waregemstraat) vermeld in een denombrement van de heerlijkheid Buusvelt en Winghene. In 1514 wordt hij weer vermeld, samen met deze van te Zande, bij de goederen van dezelfde heerlijkheid. Waarom beide molens niet op het foncier of de rentegronden van Buusvelt en Winghene stonden, heeft waarschijnlijk te maken met de banmijl.

In 1521 is een nieuwe vermelding te vinden. Jan van Rjist pachtte de korenmolen ten Brande in Deeriljk voor 28 razieren voor een periode van  6 jaar vanaf O.-L.-Vrouwedag (15 augustus); de molen was eigendom van de weduwe van Christiaen Zoetaert.

In het Twintigste-Penningkohier van het jaar 1571 van Harelbeke staat gemeld dat Willem de Brabandere een bos bezat in Deerlijk "by de meulene ten Brande". Bij het opstellen van het Twintigste-Penningkohier van Deerlijk in 1572 was Jan van Rijst nog steeds de molenaar.

De molen wordt afgebeeld op een figuratieve kaart van 1607 in het renteboek van Overacker als "de muelen ten Brande".

In het renteboek van de heerlijkheid Assche van 1625 wordt "de muellen te Brande" vermeld. Hij ressorteerde echter niet onder de goederen van deze heerlijkheid. Evenmin viel de molen onder de rentegronden en bezittingen van de heerlijkheid "Slansheeren Roup" (1630); ten oosten van de molen heette het perceel grond (onder Overacker) het "meulevelt". Het molenhuis, gelegen bezuiden de heerweg, stond op het perceel dat de zuidelijke afgrenzing van de heerlijkheid van Slansheeren Roup vormde. Dit perceel werd in 1626 betwist door het renteboek van de heerlijkheid Overacker, waarvan Slansheeren Roup afhankelijk was. Het renteboek rekent het bewuste perceel tot haar eigen rentegronden die zich uitstrekten ten zuiden van Slansheeren Roup. Maar de molen zelf behoorde, zoals de Molen te Zande, tot de heerlijkheid Buusvelt en WInghene, waarvan het foncier gelegen was in de noordwestelijke hoek van Deerlijk.

De molen staat vermeld op de kaart van de kasselrij Kortrijk in Sanderus' Flandria Illustrata van 1641: "ten Brande Muelen". Verschillende kaarten van de Beaurain (1690-1694) vermelden de "Brande"- of "Brandtmolen".

Ten tijde van het landboek van Deerlijk, in 1747 opgemaakt, is het Goed ten Brande, gelegen ten westen van de molen, in het bezit van Martijna Devos, dochter van Andries, en bewoond door Petrus Decock. De gronden waarop de molen stond, was eigendom van Joannes van de Velde die er ook zelf maalde.

We zien de molen ook aangeduid op de Villaretkaart (1745-1748) als een staakmolen met de benaming "Brande Meule"

In 1765 trouwde de Waregemse Petrus-Franciscus Dewaele met Marie-Jeanne Vandevelde en werd de nieuwe molenaar.

Augustin Vanden Broucke bekwam op 9 augustus 1773 het octrooi voor de oprichting van een windoliemolen op een stuk grond genoemd "de Streppe", op de heerlijkheid genoemd de "Brantstraete".

De molen staat niet aangeduid op de nochtans zeer nauwkeurige Ferrariskaart (ca. 1775). Hij was dan vermoedelijk tijdelijk verdwenen. Een figuratieve kaart uit 1780-'88, die de werken aan de heerweg van Kortrijk naar Oudenaarde voorstelt,toont de "Moulin ter Brande". De hoogte waar de weg aan de molen voorbijkomt, heet de "montagne du moulin ter Brande" ("... qu'il faudra paver..."). Ten westen van de molen wordt een stuk land "de meulebergh" genoemd.

In 1790 was Petrus-Frans Dewaele nog altijd de eigenaar-molenaar, die een jaarlijkse last van 2 pond betaalde op zijn korenmolen.

Alhoewel de troepen van de koning van Hongarije en Bohemen rondom de molen op 4 juli 1792 geweldig huis hebben gehouden, waarvoor veel schadevergoeding werd geëist, lijkt de molen zelf aan beschadiging ontsnapt te zijn.

Petrus-Franciscus Dewale overleed in Deerlijk op 25 mei 1794 en werd als molenaar opgevolgd door zijn zoon Joseph, die hetzelfde jaar trouwde met Isabella-Rosa Christiaens.

In de Gazette van Gend van 21 en 31 mei 1798 of 2 en 12 prairial jaar VI verscheen de volgende advententie: "Op 4 en 11 prairial jaar VI werd in de herberg van Joannes Ottevaere, bij de kerk in Deerlijk, openbaar verkocht: een korenwindmolen, zeven jaar geleden (= 1791) nieuw gebouwd, genaamd de Molen te Brande, staande op een erf van 600 roeden groot, gelegen langs de grote heirbaan van Kortrijk naar Oudenaarde; nog tot 15 september 1800 gebruikt door Pieter Joseph de Waele. Inlichtingen bij Eugene Jean Ernest de Vlaminck, ex-baljuw van Deerlijk."

Nadat de molen in 1806 afbrandde, werd hij dan heropgericht als een houten koren- en oliewindmolen.

In een lijst uit 1812 van de vijftig zwaarst belaste inwoners van Deerlijk kwam de 47-jarige Jospeh Dewaele met een jaarlijkse belastingvan 700 frank op de veertiende plaats samen met met dokter Hoornick, Pieter Maton en Pierre Vantomme. Hieruit blijkt dat molenaars in die tijd tot de meest gegoede burgers behoorden.

Hij wordt niet afgebeeld op het primitief kadasterplan (ca. 1835) maar wel op de Atlas der Buurtwegen (1849) als "Brande Molen, Moulin" en op de kaart van Vandermaelen (ca. 1850) als "Brand Molen".

Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: Dewaele Josephus, molenaar te Deerlijk
- 06.09.1833, verkoop: Baertsoen Jacques, eigenaar te Oudenaarde (onderhandse akte)
- 30.01.1871, deling: Baertsoen Philippe, de kinderen (notaris Lambert)
- 1873, verkoop: Vanhoutte-Colpaert Bernardus, molenaar te Deerlijjk
- 29.05.1882, erfenis: de weduwe en de kinderen (overlijden van Bernardus Vanhoutte)
- 17.04.1883, erfenis: a) Vanhoutte Bernardus (voor 9/16), molenaar te Deerlijk en b) Vanhoutte Cyrillus Theophile (voor 7/16), zonder beroep te Deerlijk (overlijden van Leonie Vanhoutte)

Rond 1846 was Jan Vermeenen, gehuwd met de Meulebeekse Virginia Bekaert, de molenaar. Tien jaar later wwas Albert Gaeremynck de molenaar. Hij was gehuwd met Virginie Debaveye uit Otegem. Het gezin Gaeremynck-Debaveye vertrok in 1861 naar Florenville. Op de molen werden zij, blijkbaar reeds in 1856, opgevogld door de van de Stratemolen te Desselgem afkomstige Petrus Goemaere, een telg uit een aloud molenaarsgeslacht en gehuwd met Coleta Pauwels.

De molen bevatte twee koppels maalstenen, zoals toen stilaan in de meeste staakmolens het geval was. De molen was minder belast in 1866 dan in 1834 (200 frank in plaats van 266 frank). Dat komt door de ruime verspreiding van stenen windmolens tussen de beide jaren. Van de zes windmolens die er in 1866 in Deerlijk waren, is er slechts één hoger geschat, namelijk de molen van Vercruysse-Bracq, op dat ogenblik uitgebaat door de kinderen Eugeen Deconinck. Eén was minder getaxdeerd, de vier overige kregen dezelfde taxatie.

In 1871 ging de molen over in de handen van Philippus Bartsoen. De familie Bartsoen had te Oudenaarde een zeepziederij. Waarschijnlijk had zij meer vertrouwen in het rendement van het eigen bedrijf dan in dit van de molen te Deerlijk, want in 1873 verkocht zij de molen aan Bernard Colpaert, molenaar te Deerlijk en gehuwd met Julie Colpaert.

Op woensdag 25 maart 1891 werden de onderdelen van de pas gesloopte molen openbaar verkocht. Deze stukken lagen verdeeld op de molendom om afzonderlijk verkocht te worden. Het toeval wil dat pas drie dagen voordien de Koutermolen van Harelbeke-Stasegem (om een onbekende reden) afbrandde. Molenaar August Gheysens wist van de verkoop af en ging de onderdelen keuren. Waarschijnlijk vond hij alles goed genoeg want zonder veel aarzeling kocht hij alle onderdelen op en liet ze onmiddellijk naar Stasegem overbrengen. Daar werd de molen weer opgericht.

De molenwal te Deerlijk bleef nog jaren te zien, maar uiteindlijk werd alles met de grond gelijk gemaakt, toen er de ververij Vanneste-Verwee werd gebouwd, de latere textielfabriek BST of Belgian Sewing Thread. Alleen de straatnaam Brandemolenweg vormt nog een herinnering.

Latere evolutie
In 1923 werden volgens de kadastrale gegevens op de plaats van de molen verschillende kleine woningen opgetrokken en blijkt ernaast reeds een weverij en ververij te zijn opgericht, die dan ook werd uitgebreid door de "Etablissement J. Vanneste-Verwee".
In 1941 kende de fabriek sterke uitbreidingen en worden aan de straatzijde twee volumes opgetrokken, vermoedelijk de ontvangstruimte en de burelen. Ook de fabriek zelf werd uitgebreid met een 'kloddenfabriek'. In 1947 werd de fabriek nogmaals uitgebreid en is er een nieuwe opbouw van de weverij. Latere uitbreidingen volgden nog in het oosten, zuiden en westen.
De site van de textielfabriek BST (Belgian Sewing Thread) is opgenomen in de vastgestelde inventaris van het bouwkundig erfgoed.

Pierre MATTELAER, Lieven DENEWET & Herman HOLEMANS

Zie ook: Harelbeke, Stasegem, Koutermolen

Bijlagen

Torie Mulders (pseudoniem van Hector Vindevogel), "De windmolens tussen Schelde en Leie", in: Handelingen van de Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, XXII, 1946-1948, p. 46-107 (p. 94)(uitgegeven handschrift van 1931).
(p. 94)
Op 't goed "Te Brande" in 't Zuiden van de gemeente op 't hoogste punt, waar tegenwoordig de weverij van Vanneste-Verwee staat, stond schoon te winde op natuurlijken dam de Brandemeulen.
Volgens oorkonden moet die molen van in de eerste middeleeuwen bestaan, gezien "Sanderus" er gewag van maakte. Ze ontleent haren naam aan de heerlijkheid waarvan ze afhing, alhoewel ze nog haren naam verdiende door dien ze in 1806 ten grond afbrandde.
Ze wierd weder opgebouwen ter plaatse om in 1892 afgebroken te worden. Ze lag te koopen verdeeld op den dam en zou den Woensdag verkocht worden, toen op den Zondag er voor de Koutermolen te Staceghem afbrandde.
Gyzens kocht ze, de venditie werd opgezegd en de molen werd weder opgebouwd als Koutermeulen te Staceghem.

(p. 71)
In Staceghem, parochie afhangende van de gemeente Harelbeke, draait nog de Koutermeulen.
Ze brandde af op Palmzondagmorgen 1892 (noot lees: 1891).
August Gheyzens kocht de Brandemeulen die afgebroken op den dam te koop lag in openbare veiling den Woensdag erop volgende en herbouwde ze waar zijn molen afbrandde.
Ze werd op bevel der Duitschers afgetakeld in 1918.
De molen aan de statie te Deerlijk, gebouwen door Gustaaf Deconinck in 1897, komende van Desselghemstrate van de Kinders Decraene, werd in 1919 te Staceghem geplaatst, en draait nog heden ten dage, bewerkt door Gheyzens molenaar te Staceghem.

Torie Mulders (pseudoniem van Hector Vindevogel), "De windmolens tussen Schelde en Leie", in: Handelingen van de Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, XXII, 1946-1948, p. 46-107 (94

Literatuur

Archieven en landkaarten
- Algemeen Rijksarchief Brussel, Financiële Raad,  nr. 1896. Octrooi voor Augustin Vanden Broucke voor de oprichting van een windoliemolen op een stuk grond genoemd de Streppe, op de heerlijkheid de "Brantstraete", 04.09.1773.
- Kadasterarchief West-Vlaanderen, 207: Mutatieschetsen, Deerlijk, 1885/153, 1892/16, 1923/13-2, 1934/42, 1941/40, 1947/58.
- Rijksarchief Kortrijk, Gemeentearchief Deerlijk, nr. 1. Landboek van Deerlijk, opgemaakt door C. Steur, 1747.
- Villaretkaart (1745-1748)
- Ferrariskaart (ca. 1775) (niet aangeduid)
- Atlas der Buurtwegen (ca. 1844)
- topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1855)

Gedrukte bronnen
Gazette van Gend van 21 en 31 mei 1798 of 2 en 12 prairial jaar VI.

Werken
Torie Mulders (pseudoniem van Hector Vindevogel), "De windmolens tussen Schelde en Leie", in: Handelingen van de Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, XXII, 1946-1948, p. 46-107 (71, 94).
Pierre Mattelaer, De Deerlijkse Molens, in: Derlike, V, 1982.
Pierre Mattelaer, De molens van Deerlijk, Deerlijk, 1993.
Herman Holemans, Westvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 2. Gemeenten D-G, Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1994.
G. Depamelaere, Deerlijkse molens en het landtbouck der prochie van Deerlick, in: Derlike, II, 1979-1980.
L. Defraeye, Geschiedenis en Folklore van Deerlijk, Deerlijk, 1952.
Ann De Gunsch m.m.v. S. Moeykens & T. Callens, Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Deerlijk, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL34, 2007.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: woensdag 4 april 2018

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens