Molenzorg

Pellenberg (Lubbeek), Vlaams-Brabant


Prentkaart 1907 (coll. K. Scheys, Lubbeek)
Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Gasthuismolen
Hospitaalmolen
Molen Wierinckx

Ligging
Molenstraat 21
3212 Pellenberg (Lubbeek)
toon op kaart
Type
Achtkante houten bovenkruier
Functie
Korenmolen, oliemolen, schorsmolen
Gebouwd
voor 1500 / 1755
Verdwenen
1915 (afname roeden) / 1997 (stenen onderbouw gesloopt)
Beschrijving / geschiedenis

De Gasthuis- of Hospitaalmolen te Pellenberg

1. Een eeuwenlange aanwezigheid

Pellenberg ligt op een vlakke heuvelrug van 90 à 106 meter hoog en ongeveer 1 km breed. Ten zuiden en ten noorden treft men golvende steile hellingen aan die door kleine ravijnen zijn ingesneden, met talrijke bossen en holle wegen.

De bovenrand van deze vlakke heuvelrug, die gans het Hageland domineert, was een geschikte plaats voor het plaatsen van een windmolen, midden in een vruchtbaar landbouwgebied met veel graanvelden.

Sinds de 11de eeuw was het Sint-Elisabethgasthuis van Leuven[1] (gelegen op 8 kilometer van Pellenberg) eigenaar van een uitgestrekt domein in deze gemeente, deels op de bovenvlakte, deels op de noordenhelling. De oorsprong van het Gasthuisdomein in Pellenberg is niet precies gekend. De eerste sporen zijn terug te vinden in een akte van vóór 1121 die de schenkingen aan het Gasthuis van Leuven in herinnering brengt sinds zijn stichting onder graaf Hendrik III. In deze akte worden verschillende stukken grond aan het Gasthuis geschonken in Pellenberg, nabij de plaatsen Audenroth, Pharensip en Wolfardes-dille en bovendien ruilt hertog Godfried met de Baard een bos in Pellenberg voor een perceel grond die het Gasthuis in Leuven bezat naast de wijngaard van de graaf.[2]

De grote oude Gasthuishoeve, op enkele honderden meters van de molen gelegen, getuigt samen met de uitgestrekte Gasthuisbossen in de nabije omgeving nog steeds van de eeuwenlange uitbating door deze instelling.

Een grote windmolen werd hier ook gebouwd door dezelfde grondbezitter. Deze molen werd gebruikt om graan te malen[3], maar ook als schorsmolen en oliemolen. Boomstammen werden er ontschorst en van het sap werd gretig gebruik gemaakt door de leerlooier.

2. De eigenaars/molenaars

De Gasthuismolen werd waarschijnlijk in twee stukken gebouwd. Rond 1742 werd de molenaarswoning zonder verdieping gebouwd[4]. De windmolen met stenen onderbouw werd rond 1755 opgericht, net zoals de woning in opdracht van het Gasthuis van Leuven. De leiding over de bouwwerken had Michiel De B(r)ie[5]. Een aanduiding over de bouw van de molen vinden wij terug in de rekeningen van de Gasthuishoeve, want in 1755 rekent het Gasthuis af met pachter Bogaerts van de hoeve "gegeven de cost aan de meester De Brie en zijn gasten, zijnde 371 dagen aan 3 stuivers daags en enige dagen zavel gehaald, ... over gedane vrachten voor den windmolen ... samen 183 gulden 13 stuivers"[6].

De onderbreking in de bouw werd mogelijk veroorzaakt door de Oostenrijkse successieoorlog, die veel troepenbewegingen en problemen in onze streek met zich meebracht.

Wij betwijfelen dat er voordien al een molen was op het Gasthuisdomein. Wij lezen immers dat pastoor Jacob Gaublomme, geestelijk directeur van het Groot Gasthuis[7] van Leuven in 1742 van plan was om te Pellenberg een molen op te richten[8]. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat er voordien een molen was op het Gasthuisdomein te Pellenberg.

De 1ste pachter van de molen was Martinus Wauters. Martinus Wauters, molenaar te Wezemaal, pachtte in 1756 de molen met huis en 9 dagmalen land voor 6 jaar[9]. Bij gelegenheid van deze verpachting werd een visitatieverslag opgesteld door Michiel Debrie, Adrianus De Groeff en Paulus Goemans[10].

Wegens het belang van deze tekst geven wij hierna de volledige tekst.

Op heden desen achtsten augustii den szeventhien thondertsessenvijftig, comparerende  voor mij openbaar notaris, geadmiteert bij haere majestijts notarije van den Rade van Brabant binnen die stadt Loven residerende, ende in die presendie van die getuygen naergenoempt sieur Michiel Debrie, gewesen deken van den timmerleijden, houtbrecker ende molenmaeckers ambacht binnnen dese stadt voorscreven, ende actualijcke molenslaghers van haere majesteijts binnen dese voorscreven stadt, sieur Adrianus De Groeff molenmaker, ende sieur Paulus Goemans meester smidt binnen dese voorscreven stadt, dewelcke comparanten tesamen vergaerdt om te voldoen aen de huurcedulle gepasseert voor mij ondeerghescreven notaris in dato 5 juli zeventien honderd zessenvijftig, tusschen die Eerweerdigen moeder van den grooten siecken gasthuijse als verhuerdesse ende Martinus Wauters, beneffens Josina van P(?)arijs gehuysseb als huerling van den graen, smoutmolen ende saeghmolen den voorschreven gasthuysen competerende den eersten ende derden genoemden bij de voorseyde eerweerdige moeder ende den tweeden wegens de competanten, te weten Martinus Wauters die selve molens op gisteren den sevensten augustii seventien hondert sesenvijftig naer voorgaendelijck de selve bij hun wijselijck gevisiteert, ende hebben vercleert soo sij vercleeren getauxeert te hebben bij desen als volgt:

Eerstens boven in het huysroe die eersten royen assche ende camrat geatauxeert op 250 guldens 10 stuijvers
Item het eijserwerk van die assche op 52 guldens 10 stuijvers
Item de wieghe ende het camrat onder die wieghe getauxeert op 50 guldens
Item die eijserne tap in de wieghe getauxeert op 10 guldens 10 stuijvers
Item die seelen van die graenmolen getauxeerd op 8 guldens
Item die twee lanternen ende het camrat getauxeerd op 50 guldens
Item den eijseren tap, die pannen ende lam op 14 guldens
Item den coninck getauxeert op 21 guldens
Item den twee eijssere tappen ende de twee bannen met metaele panne ende beynden alle 't saeme getauxeert op 24 guldens
Item de steenen van den corenmolen, de loopen op elf duijmen, ende een queert bevonden, item den ondersten of ten den ligger bevonden op zeven duijmen ende een half, item de steenen van den tarwemoen bevonden elf duijmen ende een halft ende een een quart duijms, item den ligger van den selven molen bevonden acht duijmen ende drij quart duijms. Item die twee steeckeijsers ende de twee weijnen getauxeert op 168 guldens
Item den groote wieghe van den cleijnen coninck met het camrat datter innerwerkt getauxeert op 60 guldens
Item den cleynen coninck met de wieghe die in den smoutmolen werckt, getauxeert op 25 guldens
Item den coninck van den smoutmolen ende die twee camraders getauxeerd op 140 guldens
Item den eijseren bandt daeraen op 1 guldens 1 stuijvers
Item den steenen van den smoutmolen, soo den ligghers als die twee loopers getauxeerd op 210 guldens
Dat die loopers sijn bevonden te sijn seven voeten hoogh
Item die eijseren spil getauxeerd op 73 guldens 10 stuijvers
Item het ander eijserwerck daeraen sijnde 3 guldens 10 stuijvers
Item die cuijppe ligghende rontsomme de ligghers[11] getauxeert op31 guldens 10 stuijvers
Item den stoel van den coninck is getauxeerd op 7 guldens
Item den eijseren bandtap met den eijseren pannen getauxeerd op 14 guldens
Item die den vier lijnwaert sijlen den selven molen getauxeerd alle t'saemen op 100 guldens
Item die wieghe van de smoudtmolen, tuymelaer, drij camraders ende die opdracht getauxeert op 28 guldens

Ende aennopende den saegmolen is niet getauxeerd mits den selven niet in staet en was.

Aldus wijsselijck gevisiteerd ende getauxeerd ten daeghen maende ende jaere voorschreven, ende desen alsso verleyt voor acte in forma, om de voorschreve requiranten te bedienen daer ende alsoo, ter presentie van Joannes Baptista Staes ende Peeters Geuilameus, beyde als getuijghen ten desen aensocht ende gebeden seynde, de origniele miniter deser / ... bekleedt met segel coninx dat / ...  

Reeds in 1769, na amper 14 jaar uitbating, verkocht het Gasthuis de windmolen[12], de bijgebouwen en 48 are 74 centiare grond aan Joannes-Baptist Kemels en zijn vrouw Marie-Elisabeth De Kepper [13]. De kopers gingen hiervoor een hypotheek aan. Het goed werd daarmee belast met een jaarlijkse en eeuwigdurende rente, welke elk jaar op 10 juni werd betaald aan het Gasthuis van Leuven. De akte werd op 16 juni 1769 opgesteld door notaris J. B. G. Frantzen. In het Goedenisboek der Baronie van Pellenbergh staat de verkoop als volgt vermeld: Joannes Baptist Kemels ende Maria Elisabeth De Kepper gehuyschen ende ingesetenen van Pellenberghe sijn gegoeydt in sekeren wintmolen huis hof ende erve samen groot ses vierendeelen gestaen ende gelegen onder Pellenbergh regenoten het gasthuys van Loven in drij sijden ende de straete ter vierde ... vercregen tegen den voorcijde grooten Siecken Gasthuyse voor de somme van drij duysent vijf hondert guldens courant, op den last van eene gereserveerde rente van duysent guldens kapitaal courant ten behoeve van de voorsegde Gasthuyse alles ingevolgde de goedenise daer van sijnde gepaseert voor heeren wethouderen van Loven in secunda op den 11 juni 1769[14].

Op 15 september 1814 ontving hun zoon Guillaume Henri Kemels, molenaar te Dutzel en gehuwd met Anne Marie Achten de windmolen en aanhorigheden te Pellenberg als zijn erfdeel[15]. De hypotheek erfde hij mee. Reeds op 16 juni 1809 trad hij op als vertegenwoordiger van zijn ouders. Op 15 april 1834 erkende hij de hypotheek als bezitter van het onderpand, bij akte van nieuwe titel voor notaris Joannes Dupon te Leuven. Volgens de kadastergegevens bezat hij rond 1850 de volgende goederen in Pellenberg:

Kadastrale plans

Soort eigendom

Oppervlakte

Klassering

Belastbaar inkomen

Sektie

Nummer

 

B.R.C.

 

Ongebouwd

Gebouwd

B

56

Land

2,50,40

3-4

69,28

 

B

271

Boomgaard

4,90

1

4,50

 

B

272

Huis en windmolen

15,80

6 en 1

11,69

51,00

400,00

B

273

Land

17,71

2

10,09

 

B

274

Hof

9,30

1

8,55

 

B

283

Land

28,60

3

9,15

 

B

290a

Huis

5,50

8

4,19

30,00

B

288a

Land

47,90

1-2

31,03

 

 

289a

Hof

5,90

1

5,43

 

 

284c

Land

48,80

2-3

19,69

 

 

284g

Land

39,80

2-3

16,05

 

C

142

Weide

24,40

2

11,22

 

Totaal

 

 

4,99,00

 

200,87

481,00

Op 22 september 1854 overleed op 78-jarige leeftijd Guillaume Henri Kemels. De nieuwe molenaar te Pellenberg was nu zijn zoon Jean François (Joannes Franciscus) Kemels [16], gehuwd met Maria-Theresia Boogaerts. Jean François Kemels overleed al op 21 juni 1859. Blijkbaar had hij slechts een deel van de molen geerfd. Uit de akte van nieuwe titel van de hypotheek op 4 oktober 1862 voor notaris Brion te Leuven blijkt dat de molen toen eigendom was:

  1. Anne Marie Achten, weduwe van Guillaume Henri Kemels, zijn moeder
  2. Barbara Adelina Kemels, dochter van Guillaume en Anne Marie Achten, zijn zuster. Zij was gehuwd te Pellenberg op 10 januari 1843 met Joannes Tombeur
  3. Zijn weduwe Marie Théresia Boogaerts, (die gehuwd was met Jean François Kemels) handelend in eigen naam en als wettig voogd, over hun minderjarige kinderen Maria Stephania en Maria-Josephina Kemels
  4. Zijn zoon Guillielmus Kemels (hij overleed te Pellenberg op 22 mei 1868 op 32-jarige leeftijd)
  5. Zijn dochter Maria-Paulina Kemels
  6. Zijn dochter Barbara Adelia Kemels[17]

Na de dood van haar man nam Maria-Theresia Boogaerts zijn taak verder. Zij werd de nieuwe molenaarster.

Op 20 juli 1877 werd de molen verkocht aan Joannes Remigius Vloeberghs, molenaar te Houtvenne[18], en zijn vrouw Anna-Maria Gooris door de toenmalige eigenaars:

  1. Maria–Theresia Boogaerts, weduwe van Jean François Kemels, molenaarster te Pellenberg
  2. Maria-Paulina Kemels, zonder beroep te Pellenberg
  3. Barbara Adelia Kemels, gehuwd te Pellenberg op 15 december 1870 met Jacobus Brants
  4. Maria Stephania Kemels, gehuwd te Pellenberg op 20 mei 1875 met Louis Goris
  5. Maria-Josephina Kemels, gehuwd te Pellenberg op 23 februari 1876 met Guillaume Seldeslachts

De lasten van de hypotheek werden nog enkele jaren gedragen door de familie Kemels. Pas vanaf 1891 werd ook de aflossing van de rente overgedragen aan Joannes Remigius Vloeberghs.

Joannes Remisius Vloeberghs verkocht de molen op 7 oktober 1892 aan Jozef Wierinckx [19] voor 10.000 frank en kreeg daarbij ook de last van de hypotheek, die nog door geen enkele koper was afbetaald. Jozef Wierinckx had de stiel geleerd bij maalder Smets te Steenokkerzeel. Volgens de familieoverlevering had hij de volgende advertentie gelezen: Uit de hand te koop: Windmolen met woonhuis, hof en boomgaard; er zijn varkenshokken en bijenteelt.

De eerste weken waren moeilijk. Door de concurentie van de andere maalders waren er geen klanten. Jozef Wierinckx kocht daarom enige zakken koren, maalde deze en verkocht ze aan een korenbroodbakker. Via de mond aan mond reklame won hij een paar andere bakkers als reklame. Pas na drie weken kwam de eerste klant uit het dorp Cis Daems. Daarna volgden Bernard Bries, Filip Alaerts, Louis Bogaerts, Lamme Bogaerts, enz. Het maalloon bedroeg 50 centiem voor het koren en 60 centiem voor de tarwe. Het stuifmeel bedroeg 2 procent.

Vrij snel begon hij naast het malen met een handel in bloem, mais, kortmeel, zemelen enz. De koopwaar werden gebracht door een grossist Jef Goffin uit Leuven. Daarnaast kocht Jozef hoe langer hoe meer rogge, maalde deze tot meel om ze daarna te verkopen aan de bakkers. Daarnaast zette hij net zoals zijn voorgangers de landbouwuitbating verder.

Jozef Wierinckx huwde met Maria Elizabeth Van Ermen. Samen slaagden zij erin om de hypotheek die op de molen rustte af te lossen.

Het werk als molenaar werd later grotendeels overgenomen door hun zoon Ludovicus Wierinckx. Deze kwam op een wrede manier aan zijn einde: op 30 maart 1945 werd Ludovicus Wierinckx vermoord.

Op 8 mei 1945 werd de molen, het huis, de bijhorende gebouwen, de boomgaard en de tuin, samen 46 are verkocht door Jozef Wierinckx en kinderen aan zijn zoon/hun broer Julianus Ludovicus Wierinckx (gehuwd met Anna Smets) voor de prijs van 360.000 frank.[20].

Na de dood van zijn vader Julianus Ludovicus in 1969 hield zoon Jos Wierinckx de maalderij nog tot 1975 draaiend. Hij was de laatste maalder van Pellenberg.

Recentelijk werd het molencomplex verkocht aan Dré Van Bussel. 

3. De windmolen

Zoals reeds eerder vermeld werd de Gasthuismolen rond 1755 in opdracht van het Gasthuis van Leuven gebouwd.

Maar waarom werd de molen juist daar opgericht[21]?

  • Een windmolen had vooral veel wind nodig. Men mocht niet in de windschaduw staan van een hogere plek. De keuze voor Pellenberg, met een hoogte van 90 à 106 meter boven de zeespiegel is dus zeer begrijpelijk.
  • Verder moet een hogere plek of hindernis in de ZW-richting vermeden worden, want in onze streken is de overheersende windrichting ZW. Ook hieraan voldoet de molen van Pellenberg.
  • De hoogte is niet de enige eis. Er is ook de bereikbaarheid met karren en dus koos men zoals in Pellenberg voor een lichte helling en niet voor steile heuvels. Vooral de Plein en de Lubbeekstraat waren waarschijnlijk belangrijk toevoerwegen. De weg van Lubbeek dorp naar de molen werd in 1878 gekasseid[22].

De verdwenen windmolen is gekend door enkele oude foto's, een schetsje van 1916, een schilderij, blijkbaar gemaakt naar één van de foto's en een gebrandschilderd glas dat nog steeds in de aanpalende woning wordt bewaard. Hierna volgt een beschrijving van de situatie rond 1900.

De molen, een houten achtkantige bovenkruier[23], is voor Zuid-Brabant uitzonderlijk en had een zeldzaam model voor deze streek. Het gelijkvloers was een in kubusvorm gemetselde ruimte van ongeveer 9,60 meter op 9,30 meter[24] en ongeveer 6 meter hoogte, waarvan de buitenmuren in een latere periode gecementeerd werden langs de straatzijde. De bovenhoeken waren afgeschuind. Bij de afbraak in 1997 bleek dat de muren met een dikte van 90 centimeter, onderaan in de kelder grotendeels in ijzerzandsteen waren opgetrokken. Aan de binnenzijde waren deze afgebrokkeld. De kubus had twee verdiepingen. Beneden bevond in de stenen ruimte bevond zich rond 1900 de builmolen[25] en de wanmolen. Op de verdieping was toen de korenkist en een slaapkamer voor de malersgast.

De molen was tegen de molenaarswoning zonder verdieping gebouwd. Deze stond, gezien vanop de Molenstraat, links van de molen en had witgekalkte muren. Op een balk in de woning stond als datum 1742. Deze bouwsituatie gaf aanleiding tot een plaatselijk gezegde: In Pellenberg maakt men veel gedruis. Daar staat de molen op het huis[26]. De molenaarswoning werd rond 1949 afgebroken[27].

Boven het kubusvormige voetstuk had men een breed uitkragend houten platform  met een ijzeren borstwering dat rond de ganse molen liep. De borstwering werd gedragen door dunne schuine balkjes. Over dat balkon kon de staart van de molen ronddraaien en ook bevestigd worden. De staart was boven vastgemaakt aan de draaiende kop boven aan de kap van de molen[28].

De romp had de vorm van een slanke afgeknotte piramide met acht kanten. Hij was volledig in eikenhout. Het eikenhouten geraamte van de molen was belegd met horizontale planken of latten en bedekt met een laag riet van 0,3 meter. De molen was vrij hoog (ongeveer 23,5 meter) en had drie verdiepingen: de meelzolder[29], de steenzolder en op de hoogste verdieping bevond zich het raderwerk, waaronder een groot eiken wiel van 2 à 3 meter diameter. Het raderwerk stond enerzijds in verbinding met de molenwieken (één roede was van ijzer) en anderzijds met de maalgangen of maalstoelen die bij sterke wind 2 of 3 paar stenen[30] en een haverpletteraar in werking kon brengen met een gemaal van 200 à 300 kilogram per uur en per koppel stenen.

De kap was bedekt met schaliën[31].

De meeste Brabantse houten molens zijn onderkruiers waar de ganse molenromp op een stevige houten vierpotige pikkel draait. De staart raakt er tot op de grond. De meeste gemetselde molens hebben een ronde conische vorm waarvan de kop met de wieken allen draait door middel van de staart. Een houten bovenkruier, zoals deze van Pellenberg, was in tegenstelling tot de stenen bovenkruiers vrij zeldzaam. In het openlucht museum van Bokrijk staat een dergelijke molen afkomstig van Schulen Zundert uit de 18de eeuw. Het oudst bekende exemplaar dateert van 1578 en stond te Leiden in Holland.

Uit een pachtcontract van 1756 verneem je dat het een smout[32]-, graan- en zaagwindmolen met huis en 9 dagmalen land betrof. De huur voor de smoutmolen bedroeg 160 gulden, voor de graanmolen 145 gulden, voor de zaagmolen 45 gulden en voor het huis en land respectievelijk 30 en 20 gulden[33]. In latere aktes is alleen nog sprake van een graanwindmolen.

Met de windmolen kan men wel graan malen, maar de bloem is niet echt zuiver. Jozef Wierinckx kocht daarom in 1895 een builmolen[34]. Deze werd met de hand gedraaid. Meestal werd dit door zijn vrouw gedaan en bracht 0,25 fr. per 100 kg op. Als de boeren zelf builden betaalden zij 0,10 fr. per kg. In 1915 werd deze builmolen voorgoed stilgelegd.

4. Van windmolen naar mechaniscche molen

Wanneer de wind niet sterk genoeg is om de wieken te laten draaien en zo de windmolen op gang te brengen om de zware maalstenen te doen draaien is de molenaar werkloos. De vlug stijgende bevolking in de dorpen en steden in de 19de eeuw, de uitbreiding van de landbouwgronden en de groeiende nood aan korenmeel van kwaliteit (voor wit brood en patisserie) zorgde ervoor dat de productie van windmolens ontoereikend werd, alhoewel er talrijke nieuwe bakstenen windmolens werden gebouwd (onder andere 2 in Lubbeek) soms ter vervanging van oudere houten windmolens.

Ongeveer 80 jaar geleden werden die nieuwe stenen windmolens ontdaan van hun wieken. De aandrijving door de wind werd vervangen door een grote armgasmotor die een constante energie leverde voor het aandrijven van de 2 à 3 maalstenen, alsook voor de nieuwe machines om het graan voldoende te zuiveren en het meel te verfijnen tot bloem door de talrijke opeenvolgende ziftingen door steeds fijner ziften.

Bovendien was het rendement van een windmolen zeer laag, terwijl het onderhoud zeer duur was[35].

Oudere houten molens, zoals deze van Pellenberg, konden die zware nieuwe machines niet dragen en waarschijnlijk daarom besloot de molenaar van Pellenberg in 1898 een nieuw industrieel gebouw naast de windmolen te bouwen om er in 1901 de nieuwe machines in onder te brengen die zouden moeten draaien wanneer er onvoldoende wind was. Weldra bleek dat het verplaatsen van de zakken van de ene molen naar de andere, volgens de grilligheid van de wind niet praktisch was en zeer tijdrovend, en dat alleen om periodiek "kosteloos" te kunnen malen met de wind.

De windmolen werd in 1915 voorgoed stilgelegd en de wieken werden weggehaald[36]. De houten romp werd enkele jaren later afgebroken. Het laatste restant van de windmolen, de stenen onderbouw werd in 1997 afgebroken. Tot die tijd werd de onderbouw gebruikt als bergplaats.

5. De aandrijving

De eerste aandrijving was uiteraard de wind. De volledige werking van de windmolen was gebaseerd op de aandrijving van de wieken door de wind, waar men telkens de zeilen op of af moest leggen wou men kunnen malen.

In de industriële maalderij gebeurde de aandrijving eerst door een petroleummotor. De toelating om een petroleummotor te plaatsen werd door de gemeente Pellenberg gegeven op 4 juli 1900. Het ging om een motor van 12,5 pk[37]. In 1900 dreef de motor 2 paar stenen aan. In 1901 liet Jozef Wierinckx de maalderij uitbreiden tot drie maalgangen en een haverpletter.

Rond 1915 schakelde men over op een armgasmotor[38]. Deze armgasmotor leverde ook elektriciteit voor henzelf en voor de naaste gebuur Frans Vanderbiest. De armgasmotor leverde 24 pk. In 1923 werden 4 paar maalstenen, een haverpletteraar van twee cilinders van 0,5 meter, een graankuiser, een mechanische builmolen, een verbrijzelaar voor lijnzaadkoeken en een trieur aangedreven door deze motor[39]. Daarnaast bezat de molenaar op zijn hoeve buiten de gewone machines ook al een dorsmachine voor de oogst en voor ontschorsing van klaver en geriefhout.

Rond 1946 schakelde men over op een elektrische motor ACEC van 28 pk[40]. De motor bracht via 6 V-riemen zijn kracht over op de centrale aandrijfas (12 meter lang), die op zijn beurt bijna het volledige machinepark aandreef.

6. De industriële maalderij: beschrijving

De bedrijfsgebouwen bestaan uit 2 vleugels, opgesteld in L-vorm. Het machinegebouw staat aan de noordkant, evenwijdig met de Molenstraat. Het magazijn of de opslagplaats staat er loodrecht op aan de westkant. Beide vleugels hebben een verdieping, behalve een lager gedeelte van de Westvleugel. Het machinegebouw heeft bovendien een zolderverdieping. De gebouwen hebben een gevel van 22,60 meter aan de straatkant en van 26,40 meter aan de westkant. Zij zijn respectievelijk 9 en 8 meter breed.

Deze utilitaire gebouwen vertonen geen decoratieve elementen, behalve de ijzeren leuning van het balkon voor de deur van de eerste verdieping in de zijgevel van het machinegebouw, de verticale stijlen eindigen op een krul. Langs die gevel werden de zakken met een katrol die zich in de nok bevond naar bovengetrokken door een gat in het midden van de balkonbodem en dan binnengehaald op de eerste of tweede verdieping.

Alle daken zijn bedekt met ruitvormige eternietplaten, behalve het lager gedeelte van het magazijn waar zwarte cementpannen op liggen. Het zijn zadeldaken met 2 gelijke dakhellingen van ongeveer 40°.

De muren zijn volledig in baksteen opgetrokken, de oudste gedeelten zijn goed herkenbaar door hun donkere bakstenen, de recente door de roosachtige Boomse baksteen. Zo is het duidelijk dat oorspronkelijk twee afzonderlijke gebouwen bestonden die elkaar bijna hoek tegen hoek raakten aan de koer. Later werden de twee delen verenigd in één blok en het magazijn kreeg een verdieping bijna zo hoog als het maalderijgebouw. Deze uitbreiding geschiedde tussen 1928 en 1940.

Het machinegebouw werd in 1898 gebouwd, daarna vergroot in 1915. Bij een aandachtige observatie van de zijgevel van het machinegebouw stelt men vast dat het metselwerk ongeveer 2 meter werd verhoogd. De oorspronkelijke zolderverdieping kreeg dan een normale hoogte van plus minus 2,5 meter, waarbij een zolderverdieping werd toegevoegd. De grote tweedelige Bonte-maal- en zeefmachine kon daardoor gemonteerd worden op twee verdiepingen.

Aan de straatkant staan in het oude gedeelte 3 vensters op het gelijkvloers en 3 kleinere vensters op de 1ste verdieping. Zij hebben een arduinen dorpen en linteel ontlast door een bakstenen boog. De zolder krijgt er alleen licht langs enkele schuine opklapraampjes. Aan de kant van de binnenkoer zijn er nog slechts twee kleine vensters op het gelijkvloers en twee kleinere toegemetselde vensters op de 1ste verdieping.

In de hoek van de twee vleugels werd de muur door de huidige eigenaar van beneden tot boven opengemaakt om overvloedig licht te laten binnenstromen in de twee vleugels, die tot dan toe bijna blind waren. In de zijgevel zijn de drie deuren op elke verdieping blind: dus een zeer schaars verlicht interieur! De daken vertonen geen verluchtingspijpen, noch een schouw. We kunnen ons dan ook voorstellen hoe de werkomstandigheden waren in de molen met zoveel stof. Vergeten we ook niet de zeer luidruchtige gasmotor (werkte zoals een stoommachine) en het enorme lawaai van de maalstenen en van de andere machines.

Even weinig licht was er in de magazijnen in de andere vleugel. Op het gelijkvloers één venster aan de straatzijde, twee grote poorten aan de kant van de binnenkoer (een derde poort was dichtgemetseld en werd recentelijk weer opengemaakt), en twee vrij kleine deuren in de gevel tegenover de poorten. Op de eerste verdieping een venstertje aan de straatzijde en een venster uitgevend op de binnenkoer dat recentelijk werd toegemetseld.

Oorspronkelijk was er één opslagruimte, daarna twee naast elkaar van 9 meter op 8 meter. In de jaren 30 werd de middelste ruimte uitgebreid tot tegen de straat en werd 1ste gedeelte van het machinegebouw  verhoogd met een hoge verdieping, open tot onder het dak. Van die periode dagtekent het houten dak en dakgebinten. De lage onderste trekbalken werden recentelijk vervangen door de huidige houten balken en de voeten van de dakstoelen werden met metalen klemmen verstevigd. De houten vloer en de vloerbalken van de jaren 30 zijn bewaard, alsook een oude smalle trap en trapleuning, duidelijk gerecupereerd van een oude woning. De dunne trapleuning is van het einde van de 19de eeuw. Verder vinden we in de opslagruimte nog een grote centrale val met twee luiken. Dit liet toe om zware zakken van het gelijkvloers naar boven te hijsen door een stevig katrollenstel dat er nog staat. Het katrollenstelsel hing oorspronkelijk aan de dakstoel boven de val, hetgeen duidelijk veel te zwaar was.

De nieuwe muur aan de buitenzijde is een halve baksteen dikker dan de onderste muur.

7. Werking van de maalderij

Het graan dat in de maalderij werd gemalen kwam van de plaatselijke boeren of werd elders aangekocht. Bij het aangekochtte graan ging het vooral om rogge en tarwe voor levering van bloem aan bakkers. Deze bakkers verwerkten de roggebloem tot brood en de tarwebloem werd meestal gebruikt voor patisserie en fijnere artikelen.

A. Trieur of sorteermachine

De trieur of sorteermachine op de eerste verdieping van het maalgebouw langs de kant van de Molenstraat werd in Pellenberg vooral gebruik om het graan te sorteren. Het graan werd gegoten in de bak op de zoldering en ging een verdieping lager door de trieur (eerste verdieping). Het graan werd dan gesorteerd op grootte en het kleinere graan werd gebruikt als dierenvoeding en het grotere graan als zaaigraan.

B. Bonte-machine [41]

De tarwe werd op het gelijkvloers in de bak gegoten links naast de Bonte walsenstoel[42]. Via een vernuftig systeem ging het graan naar de verdieping voor de eerste bewerking. Het graan ging door de kuismachine  waar kaf en krabben (=punten van het graan) werden verwijderd en door de borstelmachine . Daarna zakte het graan terug een verdieping naar de gelijkvloers naar de eerste van de 4 cilinders (ijzeren wals) Bonte-walsenstoel. In de Bonte-walsenstoel werd het graan voor de eerste keer vermalen door de eerste cilinder van de Bonte. Via de liften ging het ruw gemalen graan terug naar de tweede verdieping en ging daar door de zeven van de 4-delige Bonte cilinderbuil. De zijde voor de ziften werd gekocht in de Stoofstraat te Brussel. Er werd reeds de eerste bloem afgenomen. Daarna ging het restant terug omlaag door de volgende cilinder en daarna weer omhoog en dit tot het graan door de 4 cilinders was geweest.

Het was belangrijk dat het graan droog was, want hoe droger het graan hoe dichter men de cilinders tegen elkaar kan draaien en daardoor kreeg men een betere vermaling en dus een hogere opbrengst.

De cilindermolen leverde als eindprodukt bloem (voor bakkken), kortmeel, zemelen en kriel op. De laatste drie, waarvan de zemelen het grootste deel vormden, werden gebruikt als dierenvoeding.

Naast de cilindermolen stonden in de maalderij nog 3 maalstoelen, een hamermolen en een haverpletteraar.

C. Hamermolen

De hamermolenwerd zeer frequent gebruikt. Deze machine bestond een aantal ziften en metalen hamers (platte stukken metaal). Hiermee kom men alles zeer snel malen (tot 1.200 kg graan per uur). In Pellenberg werd vooral haver en gerst gemalen met de hamermolen. (voor diervoeder).

Terwijl de rest van de machines werd aangedreven door één centrale motor had de hamermolen een aparte elektrische motor van 25 pk met 12 snelheden.

D. Haverpletteraar of haverbreker

De haverpletteraar werd gevuld via een bak op de eerste verdieping. Zoals zijn naam het al zegt: deze machine werd gebruikt om haver te pletten, zodat het dienst kon doen als dierenvoeding (vooral voor paarden). De haver werd gebroken tussen twee tegen elkaar indraaiende stalen cilinders. Het graan mocht niet worden gemalen, maar slechts geplet. Men gebruikte deze machine ook om gerst te pletten.

E. Maalstoelen

De rogge werd beneden in de vergaarbak gegoten. Het graan werd naar de hoogste verdieping gevracht met bakjes op een riem, daarna ging hij een verdieping lager door de kuismachine en over de borstel en vandaar naar de maalstgenen beneden. De stenen van de maalstoelen werden 5 à 6 keer per jaar gekapt, zeker gebeurde dit tegen de nieuwe oogst. Elke steen woog ongeveer 1200 kg. De oudste stenen waren uit natuursteen, de laatste die werd gekocht was gegoten. Het kappen was een heel karwei. De bovenste steen, de loper genoemd, werd met kettingen gegrepen, uit de maalstoel gehesen, gedraaid in de beugels en vastgelegd en daarna gescherpt. Hetzelfde gebeurde met de onderste steen (de ligger), waarna zij terug op hun plaats werden gelegd. Het kappen gebeurde met de hand, op het einde beschikte men over een elektrische scherper of hamer genoemd. Bij het scherpen van de stenen moest men zorgen dat de voeg aan de buitenkant iets dieper was, zodat het gemalen graan naar buiten werd afgevoerd.

De stenen in de maalstoelen moesten zeer goed waterpas staan en de onderste steen kon iets omhoog worden gedraaid om fijner te malen. Zo werd de wrijving groter, anders ging het graan er ongemalen tussendoor.

Er zijn nu nog 3 maalstoelen (twee met kunststenen en één met natuurstenen)[43]. Zij staan achter elkaar opgesteld op een verhoogde werkvloer. Onder de verhoogde werkvloer bevindt zich de door de centrale motor aangedreven lange hoofdas. Deze hoofdas drijft onder elke maalsteen een groot vertikaal tandwiel aan. Dit tandwiel brengt op zijn beurt een kleiner horizontaal tandwiel aan dat de bovenste maalsteen doet draaien.

F. Lijnkoekbreker

Op de eerste verdieping bevond zich ook een lijnkoekbreker. Deze werd gebruikt om de lijnzaadkoeken die geperst waren in grote platen met een gewicht van 16 kg in stukken te breken. Dit lijnzaad werd gebruikt als dierenvoeding.

De lijnzaadkoeken werden geleverd met 10 platen in een zak, die dan ongeveer 160 kg woog. Een plaat was ongever 35 cm op 1 meter. De Amerikaanse lijnkoek kwam per schip tot Leuven waar de zakken werden overgeladen op de stoomtram naar Pellenberg, en in Pellenberg werden de goederen dan gelost door de maalder en een paar voermannen.

8. Malen in de wereldoorlogen

A. De eerste wereldoorlog

De voedselvoorziening tijdens de Duitse bezitting liep niet van een leien dakje. Alles was gerantsoeneerd, ook het brood en dus ook de bloem en het meel. De boeren moesten een maalbrief halen op het gemeentehuis. Met de maalbrief kon de boer zijn graan naar de molen brengen, laten malen en dan met de afgetekende maalbrief het meel huiswaarts brengen. Wanneer de bloem de molen verliet moest de maalder de maalbrief aftekenen, zodat hij geen tweede maal kon dienst doen. Het graan op elke boerderij, dat overbleef na aftrek van het hem toegemeten rantsoen moest de boer leveren aan de Duitsers.

Hoe kon men deze maatregel omzeilen?

Nemen wij als voorbeeld de boeren Jan en Jef. Jan rijdt eerst met zijn eigen maalbrief naar de molen en keert met bloem en de afgetekende maalbrief terug naar de boerderij. Daarna rijdt Jan nog een paar malen terug naar de molen met de maalbrief van Jef voor de heenreis en met zijn eigen afgetekende maalbrief voor de terugreis. Daarna is het de beurt aan Jef. Voor de heenreis gebruikt hij zijn eigen maalbrief, voor de terugreis de afgetekende brief van Jan. Ook hij rijdt enkele keren heen en terug en de laatste keer laat hij zijn eigen maalbrief aftekenen.

In de molen werden de zakken zo goed en zo kwaad als het ging gedekt met de eigen of de geleende maalbrief.

Regelmatig kwamen controleurs het malen met maalbrieven controleren. Soms kwamen de controleurs binnen en hing uit hun vestzak de hoek van een wit zakje. Dit betekende: we gaan met verlof, geen ons een zakje bloem mee voor vrouw en kinderen. Dan vroegen ze naar geen maalbrieven en vertrokken met een zakje fruit en een zakje bloem. De molenaar was enkele dagen gerust en profiteerde hiervan om goed door te malen.

Er waren natuurlijk altijd risico's. In 1916 werd de molenaar op 's nachts malen. De molen werd als straf 6 weken verzegeld.

De situatie werd in de volgende oorlogsjaren altijd zwaarder. Vanaf de oogst van 1916 mochten de molens maar 8 dagen per maand werken, voor de rest werd de motor en de maalderij verzegeld. Maalder Wierinckx vond een oplossing voor het verzegelen van de motor. In 1917 startte hij een zaaddorserij. Vanaf de tijd dat ze zaad dorsten mocht de motor niet meer verzegeld worden omdat ze de drijfkracht van de motor nodig hadden. Het zegel van de maalderij werd nagemaakt en zo kon er nu en dan in het geheim nog wat gemalen worden. Dit gebeurde meestal 's nachts en wanneer er in de dag gemalen werd, werd de wacht gehouden op de galerij van de windmolen.

De naoorlogse periode 1918-1921 was wat de voedselvoorziening betrof zeer moeilijk. Er moest nog steeds gemalen worden met een maalbrief en de Belgische controle bleek nog heel wat strenger te zijn dan de Duitse. Zo werd in 1920 bijna 4000 kg graan aangeslagen in de molen met daarbij nog een zwaar proces. Pas in 1921 werd de handel opnieuw vrij.

B. De tweede wereldoorlog

Op 10 mei 1940 viel het Duitse leger België binnen en begon voor België de tweede wereldoorlog. Net zoals in de eerste wereldoorlog was het voedsel gerantsoeneerd. Er weer kwamen de mensen naar Pellenberg om hun graan met of zonder maalbrief te laten malen.

Een deel van het graan kwam van de grote bloemmolens te Leuven. Het graan uit de bloemmolens werd door het terugtrekkende Belgische leger in de vaart geworpen om te beletten dat de Duitsers het zouden gebruiken. De mensen die dit gezien hadden, haalden het weer boven, legden het in de zon te drogen en kwamen er mee naar de molen van Pellenberg. Verder had maalder Wierinckx 15.000 kg tarwe gekocht uit de fabrieken De Stordeur langs de Vaart waar alle machines onbruikbaar werden. Dit graan werd gemalen en verkocht.

Meerdere malen werd door de controleurs proces verbaal opgemaakt omdat er graan zonder maalbrief in de molen was.

Waarom ging men naar Pellenberg om zijn graan te malen?

Hier in de streek rond Pellenberg had de maalder een zeer goede naam. Hij maalde voor iedereen. Iedereen zijn graan werd gemalen, zonder onderscheid te maken tussen de grote of kleine klanten. De kwaliteit was steeds zeer goed en het maalloon gematigd.

9. De molenaarsfamilie Wierinckx

Op 17 februari 1666 huwden te Lubbeek Joannes Wierix (° rond 1635 + Lubbeek 6/12/1689) en Barbara Durinckx (° Lubbeek 01/02/1626 of 05/04/1628 + Lubbeek 4/6/1692). Zij hadden als kinderen Joanna (° Lubbeek 12/12/1666), Maria (° Lubbeek 8/2/1868), Hieronimus (° Lubbeek 23/10/1699 + Lubbeek 03/05/1733), Quirinus (25/09/1672), Joannes (° Lubbeek 15/12/1675), Guillielmus (° Lubbeek 17/12/1681), Henricus (° Lubbeek 10/2/1683) en Georgius (° Lubbeek 30/11/1688).

Joannes Wierinckx (+ Lubbeek 22/2/1718), huwde te Lubbeek op 23/5/1709 met Joanna Van Den Bosch. Hun kinderen waren Joanna Maria (° Lubbeek 17/4/1710), Elisabeth (° Lubbeek 18/10/1711), Petrus (° Lubbeek 26/6/1713), Nicolaus (° Lubbeek 4/5/1715) en Petronilla (° Lubbeek 1/5/1717)

Pieter Wierinckx (+ Lubbeek 6/11/1759) huwde op 14 januari 1744 te Pellenberg met Johanna Maria Vandermeulen (Vandermolen) (+ Lubbeek 2/6/1773). Hun kinderen waren Guillielmus (° Lubbeek 21/11/1744), Maria Elizabeth (° Lubbeek 14/5/1747), Judocus (° Lubbeek 24/11/1749), Angelus (° Lubbeek 25/9/1752) en Joannes (° Lubbeek 7/7/1755)

Guillelmus (Willem) Wierinckx (+ 11/2/1806) huwde met Anna Neys (° Leuven 20/2/1770 + Lubbeek 2/12/1843).

Hun zoon Antoon Wierinckx (° Lubbeek 28/9/1797 + Lubbeek 15/4/1851) huwde op 17/2/1830 met Catharina Vits (° Sint-Pieters-Rode 24/2/1797 + Lubbeek 28/7/1882), weduwe van Jan-Baptist Bruelemans.

Zij hadden als kinderen:
1. Elizabeth (° Lubbeek 1831 + Boechout 13/10/1913) werd kloosterzuster bij de Anunciaden te Boechout en overleed er in de functie van overste als Moeder Liberata
2. Franciscus (Frans) (° Lubbeek 22/11/1832)
3. Hendrik (° Lubbeek 1836) huwde met Roelants uit Kerkom. Zij hadden 5 kinderen Jozefina, Stefanie, Veronika, Ludovicus en Petrus. Hij was landbouwer.
4. Ferdinand (° Lubbeek 1839 + Leuven tussen 1915 en 1920), ongehuwd, beenhouwer te Leuven.
5. Veronika (° Lubbeek 1841+Leuven 1926) huwde met Ludovicus Decoster, zij hadden een winkel van witgoed, kinderconfectie en luxeartikelen in de Diestsestraat te Leuven
6. Karel (° Lubbeek 1843 + 1858), stierf aan tyfus.

Franciscus (Frans) Wierinckx, molenaar huwde op 5 juli 1866 met Theresia Vrijdags (° Lubbeek 1/3/1836 + 9/2/1902 Lubbeek). Hij overleed op 31 januari 1870 te Lubbeek te 6u 's morgens bij zijn graanwindmolen (die in 't Kerkeveld te Lubbeek stond) na een tragisch ongeluk. Het had geijzeld, er was wind en Frans klauterde langs de molenwieken omhoog tot aan de askop om met 'n ketel kokend water de vastgevroren zeilen te gaan ontdooien. Opeens viel hij naar beneden, met het hoofd op de keihard bevroren grond. Hij overleed ter plaatse.

Zij hadden 2 kinderen:
1.Jozef (° Lubbeek 10/5/1867). Hij werd geboren in het molenhuis nabij de molen Stiers (Lubbeek Sint-Martinus).
2. Christina (° Lubbeek 10/1868)

Theresia Vrijdags hertrouwde op 19 april 1871 te Lubbeek met Jan Baptist Rubbens. 

Jozef Wierinckx (° Lubbeek 10/5/1867 + Pellenberg 18/11/1952) huwde op 26/1/1895 in de abdijkerk van Vlierbeek met Maria Elizabetha Van Ermen (° Kessel-lo 13/2/1871 + Pellenberg 14/5/1938).

Hun kinderen waren:
- Ludovicus (° Pellenberg 25/12/1895, gedoopt Pellenberg 10/9/1898). Hij huwde op 12 juli 1930 te Linden met Elvira Van Langendonck. Hij werd op 30 maart 1945 vermoord.
- Anna Catharina Bertha (° Pellenberg 10/9/1898) huwde te Pellenberg op 24 april 1926 met Jules Buelens.
- Jozefus Leopoldus (° Pellenberg 31/3/1901, gedoopt Pellenberg 1/4/1901) huwde met Mathilde Adams
- Hubertus Victor (° Pellenberg 16/7/1903, zelfde dag gedoopt te Pellenberg) huwde op 31 mei 1933 met Maria Van Parijs
- Maria Leopoldina (°Pellenberg 24/2/1905, gedoopt Pellenberg 25/2/1905) trad in het klooster op 29 september 1925
- Petrus Julianus (° Pellenberg 15/4/1907, gedoopt Pellenberg 16/4/1907, + Pellenberg 2/12/1908)
- Franciscus (° Pellenberg 27/1/01910, zelfde dag gedoopt te Pellenberg) huwde op 29 april 1933 met Angele Lebrasseur
- Julianus Ludovicus (° Pellenberg 2/7/1916, gedoopt Pellenberg 3/7/1916) huwde op 3 mei 1914 met Anna Filicia Smets. Hun zoon Joswas de laatste maalder van Pellenberg.

Jacques HALFLANTS en Kris SCHEYS, m.m.v. Julia MEULEMANS & Cyriel WOLFS

[1] Andere benamingen: Groot ziekengasthuis, Sint-Pietersgasthuis, Godshuis van Leuven, Ziekengasthuis van Leuven

[2] Van der Linden H., p. 116-117

[3] Waarom malen: graan geeft een gemakkelijk verteerbaar voedsel, op voorwaarde dat het omhulsel rond de korrel wordt verwijdert. Bij het malen wordt het omhulsel vermalen.

[4] Op een balk in de molenaarswoning stond de datum 1742

[5] Laureys, p. 87, 117: Michiel De Brie, timmerman en molenslager, zoon van Judocus, geboren te Sint-Pieters-Leeuw, ingeschreven in het poortersboek van Leuven in 1749, gehuwd met Anna Bergijt, leerknecht in het ambacht in 1747-1748 bij Joannes (Jan) Corthoudt, ingekomen in het ambacht op 1749 (na het afleggen van de meesterproef), deken in 1750, op 18.9.1857 molenslager geworden, overleden in Leuven (St- Gertrudis) op 7.4.1779 (met dank aan L. Denewet van Molenecho's voor de info).

[6] RAB. OOL 5269

[7] Theys-Ghysels, p. 125: hij was geestelijk directeur van 1732 tot bij zijn overlijden op 28/12/1760

[8] Ockeley, p. 236

[9] RAB. OOL 5219

[10] RAB. OOL 5219

[11] De stenen zijn geborgen in een houten steenkist

[12] Was de beslissing tot de bouw van de molen een paniekreactie geweest op de graan en voedselcrisis in onze gewesten en ook te Leuven in 1740. (Gisele Van Hoputte. Leuven in 1740, een crisisjaar) Het gebrek aan graan en de daarmee samenhangende hoge prijzen leidde misschien tot een paniekreactie. Lieten de bestuurders van het Gasthuis op hun domeinen meer graan verbouwen en hadden zij daardoor meer maalcapaciteit nodig, wat aanleiding gaf tot de bouw van de molen te Pellenberg. En bleek daarna toen de markt zich stabiliseerde, dat de windmolen weinig rendabel was? 

[13] In de bevolkingstelling van het jaar IV (1796) vinden we ze terug als: Jan Baptist Kemels, geboren in Wezemaal, 51 jaar , molenaar en Maria Elisabeth De Kepper, geboren in Herenthout, 53 jaar

[14] Goedenisboek der Baronnie van Pellenbergh, p. 52 verso en 53

[15] Ontvangen voor notaris Hollanders te Leuven op 15 september 1814

[16] Van 1843 tot 1846 was hij de molenaar  van de watermolen te Lovenjoel (Boerenleven vroeger in Lovenjoel, p. 40)

[17]  De nummers 4-6 zijn de kinderen van Jean François Kemels en Marie Theresia Boogaerts

[18] Akte voor notaris Beckers uit Tervuren

[19] Holemans, p. 21; Akte verleden voor notaris Frans Boels te Leuven.

[20] Verkoopsakte bij notaris Hollanders de Ouderaen

[21] Volgens de informatie verkregen van prof. Poppe

[22] Register der beraadslagingen van de gemeenteraad van Pellenberg, 30 oktober 1877

[23] Molen waarvan alleen de kap (met wieken en wiekenas) naar de wind kan worden gedraaid.

[24] Meting van de gebouwen in 1984 volgens kadaster

[25] Werd geplaatst door Jozef Wierinckx

[26] Les moulins du Brabant, p. 59-60

[27] Gegevens kadaster

[28] Het ronde platform door schuine balkjes gedragen boven het gelijkvloers komt meer voor in Holland en Zeeland (bijv. de molen van Sluis uit 1739).

[29] Op de maalzolder bevond zich ook de korenkist. Deze had een inhoud van ongeveer 15.000 kg maar meestal was ze slechts voor de helft gevuld.

[30] Volgens de bron 2 of 3 paar stenen

[31] Verzekeringspolis 1900

[32] Smoutmolen of oliemolen. Het ging hier om een kolllergang (zie visitatieverslag). Dit waren twee op hun kant ronddraaiende stenen die liepen over een ligger. Beide rechtstaande stenen volgden een ander spoor en zorgden er voor dat het oliehoudende zaad werd opengewrongen.

[33] Algemeen overzicht van de geschiedenis van de gemeenten. Deel Pellenberg, p. 11; RAB. OOL 5219

[34] Bauters, p. 271: buil: werktuig waarin een met gaas bespannen trommel draait waardoor de zemelen gescheiden worden van bloem bij gemalen meel.

[35] Molenecho's. 23(1995)1, p.18

[36] Niet alleen te Pellenberg werd de molen stilgelegd. Uit de nijverheidstelling  van 1846 blijkt dat er in België 2739 windmolens waren en dat dit aantal gedaald was tot 2158 in 1880

[37] Verzekeringspolis 1900

[38] Voor de afkoeling van de armgasmotor waren er in het industriële gebouw 3 waterputten. Reeds op 4 februari 1914 werd een overeenkomst afgesloten tussen Jozef Wierinckx en Sebastiaan Verheyen, wonende te Kaggevinne (Diest) tot het maken van een waterput.

[39] Verzekeringspolis 1923

[40] Deze motor is bewaard gebleven.

[41] Op de machine staat op het gelijkvloers: Louis Bonte Ateliers de constructions Louvain – Belgique. Op de 1ste verdieping: Moteurs Louis Bonte Louvain Meuneries

[42] Deze machine werd in 1926 aangekocht.

De firma Bonte: Na het faillissement van de S.A. des Usines Stuckens, gelegen Diestsevest 59 te Leuven, werd dit bedrijf in 1906 overgenomen door Louis Bonte. In zijn werkplaatsen bouwde hij diesel- en gasmotoren, gasgenerators, transmissies, uitrustingen voor molens, mouterijen, brouwerijen en stokerijen, alsook industriële elektrische installaties. Hij herstelde ook vrachtwagens en auto's. Bonte had reeds een harenlange ervaring in diverse sectoren toen hij zich in Leuven vestigde. In 1934 kwamen zijn zonen Emile en Fernand in het bedrijf. Vanaf 1974 was het de beurt aan zijn kleinzoons Roger en Louis en intussen zet al een 4de generatie, Didier en Pascal, haar eerste stappen in de onderneming en zorgt voor de inbreng van de modernste technieken. Bonte bouwde jarenlang cilindermolens, builmolens en ook toestellen voor het reinigen van graan.

De Ateliers Bonte zijn nog steeds op dezelfde plaats gevestigd waar ze machines voor maalderijen, koffiemaalderijen, veevoederfabrieken en brouwerijen, naast andere mechanische constructies vervaardigen. Ze hebben een internationale faam verworven inzake het  riffelen, polieren en materen van walsen van diverse types van cylindermolens. De firma verzorgt ook onderhoud en herstellingen van installaties (Uit: Van graan tot bloem, p. 24-25)

[43] Op de natuurstenen molensteen staat: Grande Société Meulière Dupeti Orsel & Cie La Ferté-sous-Jouarre. (reeds vanaf de 14de eeuw werd in de streek vab La-Ferté-sous-Jouarre, gelegen ten oosten van Parijs, in de Champagnestreek zoetwaterkwarts uit de steengroeven ontgonnen voor molenstenen)

----------------------------------------------------------------

Op deze plaats stond oorspronkelijk een standaardmolen, waarvan de geschiedenis opklom tot in de middeleeuwen. Deze 'Gasthuismolen' was eigendom van het Sint-Pietershospitaal in Leuven. Rond 1742 werd de molenaarswoning zonder verdieping gebouwd.

Rond 1755 werd een houten achtkante bovenkruier met stenen onderbouw opgericht, in opdracht van het Gasthuis van Leuven. Dit molentype is voor Zuid-Brabant uitzonderlijk en had een zeldzaam model voor deze streek. Het gelijkvloers was een in kubusvorm gemetselde ruimte, waarvan de buitenmuren in een latere periode gecementeerd werden. De bovenhoeken waren afgeschuind. De kubus had twee verdiepingen. Beneden in de stenen ruimte bevond zich rond 1900 de builmolen en de wanmolen.

Om de productie te kunnen opdrijven, werd in in 1898 een nieuw industrieel gebouw naast de windmolen gebouwd. In 1901 liet Jozef Wierinckx de maalderij uitbreiden tot drie maalgangen en een haverpletter. In 1915 werd het gebouw vergroot. In 1923 werden 4 paar maalstenen, een haverpletteraar, een graankuiser, een mechanische builmolen, een verbrijzelaar voor lijnzaadkoeken en een trieur aangedreven door deze motor. Rond 1946 schakelde men over op een elektrische motor. De windmolen werd in 1915 voorgoed stilgelegd en de wieken werden weggehaald. De houten romp werd enkele jaren later afgebroken. Het laatste restant van de windmolen werd in 1997 afgebroken.

De bedrijfsgebouwen van de mechanische maalderij bestaan uit 2 vleugels, opgesteld in L-vorm. Het machinegebouw en het magazijn/ opslagplaats vertonen geen decoratieve elementen. Langs de zijgevel van het machinegebouw bevindt zich een katrol. Tussen 1928 en 1940 werden de twee delen verenigd in één blok en het magazijn kreeg een verdieping bijna zo hoog als het maalderijgebouw. Aan de straatkant staan in het oude gedeelte 3 vensters op het gelijkvloers en 3 kleinere vensters op de 1ste verdieping. Zij hebben een arduinen dorpen en linteel ontlast door een bakstenen boog. Verlichting/ verluchting in de magazijnen geschiedt door één venster aan de straatzijde op het gelijkvloers, twee grote poorten aan de kant van de binnenkoer en twee vrij kleine deuren in de gevel tegenover de poorten. Oorspronkelijk was er één opslagruimte, daarna opgedeeld. In de jaren 30 werd de middelste ruimte uitgebreid tot tegen de straat en werd het eerste gedeelte van het machinegebouw verhoogd. Van die periode dagtekent het houten dak en dakgebinten. De houten vloer en de vloerbalken van de jaren 30 zijn bewaard, alsook een oude smalle recuperatie trap en trapleuning (te dateren einde van de 19de eeuw).

De voormalige maalderij werd op 3 april 2004 beschermd als monument, en samen met zijn omgeving als dorpsgezicht. Het gebouw werd rond 2010 gerestaureerd. Het kreeg onder de naam 'Zone21' een nieuwe bestemming als polyvalente horecazaak.

Uitspraak door het Hof van beroep Brussel, 3 februari 2014 (betreft Lubbeek, maalderij - werken zonder vergunning/machtiging aan een beschermd monument en dorpsgezicht - herstelvorderingen zowel van gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur als van gemachtigde ambtenaar onroerend erfgoed - hoger beroep was ingesteld aangezien er geen dwangsom gekoppeld was aan de uitvoering van de herstelmaatregel): Het Hof legt nu wel dwangsommen op. Het betreft echter lagere bedragen dan de gevorderde gelet op de twee herstelvorderingen naast elkaar en bovendien staat het Hof een bijkomende respijt- of dwangsomtermijn in de zin van art. 1385bis Ger.W. toe. Er werd geen cassatieberoep ingesteld.

Lieven DENEWET & Tijl VEREENOOGHE

Bijlagen

MINISTERIEEL BESLUIT HOUDENDE BESCHERMING ALS MONUMENT, STADS- OF DORPSGEZICHT

DE VLAAMSE MINISTER VAN BINNENLANDSE AANGELEGENHEDEN, CULTUUR, JEUGD EN AMBTENARENZAKEN,

Gelet op het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten, gewijzigd bij decreten van 22 februari 1995 en 8 december 1998;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij bijzondere wet van 8 augustus 1988, inzonderheid artikel 6, & 1, I, 7 ;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 10 juni 2003 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 29 augustus 2003 en van 24 oktober 2003;

Gelet op het ministerieel besluit van 20 mei 2003 houdende ontwerp van lijst van voor bescherming vatbare monumenten, stads- en dorpsgezichten;

Gelet op het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen van 08 januari 2004,

BESLUIT:

Artikel!. Wordt beschermd, overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 3 maart 1976, gewijzigd bij decreten van 22 februari 1995 en 8 december 1998:

Wegens de industrieel archeologische waarde:
- als monument:
de elektromechanische maalderij Wierinckx met inbegrip van de cultuurgoed eren die er integrerend deel van uitmaken, gelegen te Lubbeek (Pellenberg), Molenstraat(PEL) +21;
bekend ten kadaster:
Lubbeek, 3e afdeling, sectie B, perceelnummer 272M(DEEL).

Wegens de industrieelarcheologische waarde:
- als dorpsgezicht:
De onmiddellijke omgeving van de Gasthuismolen, gelegen te
Lubbeek (Pellenberg), Molenstraat(PEL) 21, +21;
bekend ten kadaster:
Lubbeek, 3e afdeling, sectie B, perceelnummers 272M, 274C.
Art. 2.
Het algemeen belang dat de bescherming verantwoordt, wordt door het uitzonderlijke karakter van volgende intrinsieke waarde gemotiveerd:
De industrieel-archeologische waarde van het monument wordt als volgt omschreven:
als goed voorbeeld van een elektromechanische maalderij die in 1898-1901 werd opgericht en in 1915 alsook tussen 1928 en 1940 werd uitgebreid op een windmolensite waar vanaf ca. 1755 tot 1915 n og een windmolen stond, wat getuigt van de toenmalige economische en  technologische ontwikkelingen die een dergelijke ingreep noodzaakten.

Tevens is het een voorbeeld van een maalderij met een volledig bewaarde traditionele maalinrichting met horizontale stenen (illustreert het ambachtelijke koude maalprocédé) en een volledige "Bonte" walsenstoel (illustreert het industriële warme maalprocédé) met
geïntegreerde zeefmachine van 1926 en hulpwerktuigen die het procédé vervolledigen en de molenuitrusting aanvullen met o.a. een hamermolen uit 1946.

Het betreft tenslotte één van de weinige nog bestaande en goedbewaarde maalderijen waarvan
het industriële gedeelte bijna volledig door éénzelfde belangrijke Belgische constructeur, namelijk de fimra Bonte, van maalwerktuigen werd uitgerust.

De industrieel-archeologische waarde van het dorpsgezicht wordt als volgt omschreven:
als oorspronkelijke molensite met de bijgebouwen en de mulderswoning die getuigen van de wijze waarop de gebouwen een erf vormden waarop oorspronkelijk ook nog de windmolen stond
(in grondplan aangeduid) als ambachtelijk bedrijf waaruit de elektromechanische maalderij is ontstaan.

Art. 3. Met het oog op de bescherming zijn van toepassing:
De beschikkingen van het besluit vfan de Vlaamse regerisng van 17 november 1993 tot bepaling van de algemene voroschriften inzake instandhouding en onderhoud van monumenten en stads- en dorpsgezichten (Belgische Staatsblad 10 maart 1994).

Brussel, 04-03-2004

Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken,
(Get.) Paul Van Grembergen

-----------------
Afbeeldingen
De windmolen in vol ornaat (foto archief familie Wierinckx)
Luchtfoto van de maalderij met daarop de voet (foto archief familie Wierinckx)
Achterzijde van de kubusvormige voet van de oude windmolen (foto W. Van Gestel)
Detail van de Figuratieve kaart uit 1771 van de goederen onder het Groot ziekengasthuis van Pellenberg (OCMW-archief Leuven)
Glasraam met de voorstelling van de windmolen
Schematische voorstelling van het machinepark van de maalderij (pentekening J. Halflants)
Bonte walsenstoelen op de gelijkvloerse verdieping van de maalderij (foto Peter Vanschoonlandt)
Maalder Jozef Wierinckx (foto archief familie Wierinckx)

Literatuur

 A. Mondelinge informatie

Informatie van L. Denewet (Molenecho's)
Informatie van prof. Poppe (K.U.Leuven)
Rondleiding in de molen door Jos Wierinckx

B. Onuitgegeven

  • Extrait du testament de J. B. Kemels (1814)
  • Extrait du testament de Marie Elisabeth De Kepper (1814)
  • Huwelijkscontract tussen Josephus Wierinckx en Maria Elisabetha Van Ermen 1895
  • Nota aan de inspecteur industriële archeologie 2000
  • Overeenkomst tussen Verheyen Sebastiaan en Wierincxk Joseph op 4 februari 1914
  • Renouvellement de l'inscription hypothécaire 1809
  • Renouvellement de l'inscription hypothécaire 1819
  • Renouvellement de l'inscription hypothécaire 1826
  • Renouvellement de l'inscription hypothécaire 1846
  • Renouvellement de l'inscription hypothécaire 1861
  • Renouvellement de l'inscription hypothécaire 1876
  • Renouvellement de l'inscription hypothécaire 1890
  • Renouvellement de l'inscription hypothécaire 1891
  • Renouvellement de l'inscription hypothécaire 1905
  • Verkoopsakte 8 mei 1945
  • Verzekeringspolis 1900
  • Verzekeringspolis 1923

Gemeentelijk archief Lubbeek

  • Kadastrale gegevens gemeente Pellenberg
  • Toelating van de gemeente Pellenberg voor het plaatsen van een petrolmotor 1900

Rijksarchief Brussel

  • Goedenisboek der Baronnie van Pellenbergh, 29 januari 1762- 1795 (archiefstuk nr. 1353)
  • Openbare onderstand Leuven OOL 5219 (visitatieverslag molen en pachtcontract)
  • Openbare onderstand Leuven OOL 5269 (rekeningen Gasthuishoeve)

OCMW-archief Leuven

  • Caerte figuratief van de goederen competeren het groot Siekengasthuys onder Pellenberg (rond 1770)

Stadsarchief Leuven (SAL)

  • SAL 7700 (pandstelling molen).
  • Algemeen overzicht van de geschiedenis van de gemeenten Binkom, Linden, Lubbeek, Pellenberg. Lubbeek: Feestcomité Lubbeek, 1978. Deel Pellenberg, p. 11

C. Uitgegeven

  • Denewet, Lieven. Ook deze Vlaamse molenrompen haalden 2000 niet meer. In: Molenecho's. 28(2000), p. 11.
  • Dewinter, Jos. Boerenleven vroeger in Lovenjoel. Lovenjoel, 1998.
  • Halflants, Jacques. Wandelgids Lubbeek. Lubbeek: Bond beter leefmilieu, 1999. 4de vermeerde uitgave, p. 97-98.
  • Holemans, H. Kadastergegevens 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 5: Arrondissement Leuven (M-Z). Kinrooi: Studiekring Ons Molenheem, 1994, p. 21-22
  • Laureys, Marina. Bijdrage tot de sociale geschiedenis van het Leuvense ambachtelike mileu: het ambacht van de timmerlieden, de houtbrekers en de molenmakers (1700-1795). Leuven, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1980. XII, 254 p.
  • Ockeley, Jaak. De Gasthuiszusters en hun ziekenzorg in het Aartsbisdom Mechelen in de 17de en de 18de eeuw. 2dln. In: Archief- en bibliotheekwezen in België. Extranummer 44. Brussel, 1992.
  • Scheys, Kris. Een stukje geschiedenis: molen van Pellenberg. In: 't Vapje. (2001)mei, p.8
    Scheys Kris, "Het Gasthuisdomein te Pellenberg: bos, boerderij en molen", Lubbeek, Heemkundige Kring Libbeke, 2001, 94 p.
  • Scheys, Kris. Van molenstenen tot walsenstoelen in windmolen Moiné te Lubbeek. In: Molenecho's. 23(1995)1, p. 30-36
  • Theys-Ghysels, J. C. G. Lijst van de meesters, meesteressen en zusters van het Groot Gasthuis van Leuven. In: Brabantica. 4(1959), p. 117-114.
  • Vander Linden, Herman. Trois documents du XIIe siècle relatifs à l'hopital de Louvain. In: Mélanges Godefroid Kurth. Recueil de mémoires relatifs à l'histoire, à la philologie et à l'archéologie. I: Mémoires historiques. Liège: Vaillant-Carmanne, 1908, p. 113-121.
  • Wierinckx, Maria Leopoldina (E.Z.). Zo leefden zij. Pellenberg: eigen beheer, s.d.

D. Algemene informatie

  • Bauters, Paul. Kracht van wind en water: molens in Vlaanderen. Leuven: Davidsfonds, 1989. 287 p.
  • Denewet, Lieven. Houten achtkantige bovenkruiers in Vlaanderen. In: Molenecho's. 11(1983), p. 117-140.
  • Grondstof, stof tot nadenken: metaal. Oostkamp: Stichting Kunstboek, 2001. 95 p.
  • Van graan tot bloem: beelden uit een industrieel verleden. In: IWE / Industrieel en wetenschappelijk erfgoed: contactblad van de stichting industrieel en wetenschappelijk erfgoed. (1997)3. 31 p.
  • Afdeling Onroerend Erfgoed, Beschermingdossier DB002211
  • M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961;
  • Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 5: arrondissement Leuven (M-Z)", Kinrooi, Studiekring 'Ons Molenheem', 1994.
  • K. Scheys, J Halflants e.a., "De Gasthuismolen te Pellenberg: een Brabantse houten achtkanter koren-, olie- en zaagmolen uit 1742". Molenecho's XXIX, 2001, 3, p. 151-164.
  • Pierrre Mattelaer, "Vier afbeeldingen van Vlaamse achtkante bovenkruiers", Molenecho's, XXX, 2002, 4, p. 228-233.
  • Kris Scheys, "De Gasthuis- of Hospitaalmolen te Pellenberg", I.W.E.-Nieuwsbrief, jg. 4, 2002, februari, 1-2.

Mailberichten
- Aimé Smeyers, Alsemberg, 30.01.2018.

Overige foto's

<p>Gasthuismolen<br>Hospitaalmolen<br>Molen Wierinckx</p>

Schilderij J. Van Kirschodt (repr. coll. K. Scheys, Lubbeek)

<p>Gasthuismolen<br>Hospitaalmolen<br>Molen Wierinckx</p>

Foto Kris Scheys, 1997. Onderbouw windmolen en maalderij

<p>Gasthuismolen<br>Hospitaalmolen<br>Molen Wierinckx</p>

Foto 1979. Rechts onderbouw windmolen (coll. K.Scheys, Lubbeek)

<p>Gasthuismolen<br>Hospitaalmolen<br>Molen Wierinckx</p>

Foto ca. 1955. Links onderbouw windmolen, rechts maalderij (coll. K. Scheys, Lubbeek)

<p>Gasthuismolen<br>Hospitaalmolen<br>Molen Wierinckx</p>

De gerenoveerde maalderij. Foto: Tijl Vereenooghe, Mechelen, 2006.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: woensdag 24 februari 2021

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens