Molenzorg

Leuven, Vlaams-Brabant


Graet- en Schorsmolen, zicht vanop de Zwartzustersstaat. (Stadsarchief Leuven, Prentenatlas, f° 110, ca. 1600).
Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Graetmolen
Graatmolen
Nethenmolen
Vorstemolen
Begijnenmolens

Ligging
Zwartzustersstraat
3000 Leuven

hoek met Redingenstraat
hoofdloop van de Dijle
tegenover de Schorsmolen


toon op kaart
Type
Watermolen
Functie
Korenmolen
Gebouwd
voor 1275
Verdwenen
1884
Beschrijving / geschiedenis

Op de hoofdloop van de Dijle vinden we twee clusters van molens. De eerste is een groep van drie molens die in de loop van de tijd versmolten zijn tot één molengroep en die momenteel nog steeds bestaat (ecologisch woonproject de Dijlemolens). Op de hoek van de Zwartzusters- en de Redingenstraat stond voorheen de Schorsmolen, Vorstemolen en de Graetmolen. In de omgangstaal werd deze groep de Begijnenmolens genoemd, hun ligging net over het Begijnhof verklaart deze naamgeving.

De Graetmolen begon zijn bestaan als de Nethenmolen naar het patriciërsgeslacht die hem reeds voor 1282 in leen had. Nadien pakten de stadsedelen “van der Graet” deze over, die er dan definitief hun naam aan verbonden.

De Schorsmolen was in 1304 eigendom van het patriciërsgeslacht Uten-Brule. De huidenvetters hebben er jarenlang eikenschors gemalen voor hun looiactiviteiten.

De Vorstemolen was voor 1275 door de hertog geschonken aan het groot Begijnhof en werd in 1407 samengevoegd met de Graetmolen waardoor diens capaciteit een heel stuk groter werd.

Werd de Graetmolen door de hertog gebouwd? Het feit dat hij tot de val van het Oud Regime een leen was van de heer van Heverlee, die  zelf de  hertog daarvoor hulde moest be­wijzen, wettigt deze veronderstelling. Het ziet er naar uit dat de molen eerst omstreeks 1400 aan zijn definitieve naam kwam. In een schepenakte van 19 juni 1353, is er sprake van een huis, gelegen «Supra Werf, in opposito muro beghinarum, in augulo quoitur versus molendinum quondam domini Walteri de Nethe­nis, militis» (1). De reeds aangehaalde ordonnantie van 1369 situeert «inde Werff, de Beghijne molen, die molen van Nethene ende die Vliege molen» (2).

In de ordonnantie van 1430, uit­gevaardigd door Philips van St.-Pol, gewaagt men niet meer van de Nethenemolen, maar de Graetmolen komt in de plaats en wordt in een adem met de «Scorsmolen» geciteerd (3).Het besluit ligt voor de hand: een nieuwe leenman was in de plaats gekomen. Het leenboek van Heverlee, dat dateert uit de 15de eeuw, brengt biervan de bevestiging. Hierin komt volgend item voor: «Jan de Smit, molder, man van den Graetmolen, ghelegen binnen Loven, bider bagynen molen achtert  bagynhof, vercregen jegen Janne van den Grate» (4). Deze heer vervulde in de tweede helft van de XIVe eeuw meermaals het ambt van schepen van de geslachten. De rol van de belasting op het kapitaal van 1390 vermeldt in de parochie van Sint-Kwinten een Jan vanden Grate, die voor 20 stuiver  oude groten aangeslagen werd, het­geen hem onder de zwaarst getroffenen klasseert (5).

Na Jan de Smit kwam de molen in bezit van een lid van de familie Eveloghe, alvorens de familie de Hont toe te behoren. Ziehier een uittreksel uit een akte van 1 september 1463, dat ons be­langrijke gegevens bezorgt: «Jan Michels, tymmerman ter eendere zyden ende Jouffrouwe Maria Gielis, weduwe Bertelmeeus wilen Hont, die alnu es Jacope vanden Poele, met Janne de Hont, haeren sone ter andere, alsdan den vors. Jan dede segghen dat hy onderwile ten erfpacht creghen den vors. personen genomen hadde de molen mette toebehoerten, geheten Eveloecx molen, gelegen op de Werft, buytèn der porten gaend ten begijnhove weert» (6).

Vanaf deze tijd kennen wij de opeenvolgende leenmannen dank zij de bundel van een proces tussen de Tolkamer en Peeter Sergeyssens en zijn vrouw Sybilla de Haes, kopers van de molen op het einde van de XVIIe eeuw (7). Aan de verweerders werd inderdaad gevraagd te bewijzen dat  zij geen octrooi moes­ten aanvragen, omdat het goed sinds eeuwen deel uitmaakte van de heerlijkheid Heverlee, die zelf sinds onheuglijke tijden rechtstreeks leenroerig was van de Hertog van Brabant. In de bundel gaat men zelfs zo ver te beweren dat «het leenhoff van­ den heere hertoghe van Arenbergh ende Aerschot is bij dey­linghe teghens syne Maj. gecomen aen de voorsaeten van den selve heere hertoghe». Bewijzen van dit feit worden niet gege­ven, maar wij achten ons al heel gelukkig met de lijst van leen­mannen, die uit het leenregister van Heverlee overgenomend werd.

12/8/1477 Item Meester Felicx de Hont heeft ontfanghen die Graetmolen, geleghen binnen Loven bijden Grooten Begijnhove, vercreghen teghen Joes Colve, ende wij­len toebehooren plach Janne  Vandengauw ende heeft der, eedt van trouwen gedaen...

7/9/1484 Anthonis de Hont, wettighe zone wylen Meester Felicx de Hont...

1/6/1498 Gielys van Zelcke, sone wylen Aerts ende jouffrou­we Anne  Shonts... als naeste oer ende erffgenaem Anthonis wijlen de Hont...

25/11/1504 Michiel vander Stockt, tot behoeff van Margerite ende Lijsebeth van Selcke, dochters wijlen  Gielis...

13/12/1568 Mr. Willem Vanderberct, zone wylen Jans ende jouff. Marie van Overbeke, gehuysschen als sy leef­den, inden naem ende ten behoeff van Meesteren Willem van Overbeke, zijnen oom, secretaris ordi­naris inden Hooghen Raedt van Mechelen, zoone wijlen Mr.Jaspar vanOverbeke, in sijnder tijdt oijck secretaris ordinaris in den voors. Raede ende jouffr. Margriete van Zelke, gehuijsschen als sy leeffden, ende tot behoeff van Willem ende Marie van Overbeke, kinderen Jaspar van Overbeke, daer moeder aff was  jouff. Marie Peeters, by doode der voors. jouffr. Marie van Zelke, respective moeder des voors. Mr. Willem ende grootmoeder van Mr. Willem vander Berct, Willems ende Marie van Overbeke...

11/7/1592 Margriet van Overbeke, weduwe Anthonis van 't Sestich, nae doode Willems van Overbeke, te leene ontvangen voor haer selven als voor de tocht ende die erffelijckheijt  tot behoeff van de kinderen van den voors. Mr. Anthonissen, die twee derdendeelen, d'ander deel, Guilliame van Overbeke, soone Jaspers ende van Marie van Overbeke, Wed. Jans Vander­ strepen, oijck voor hun tocht ende van Jooris Van­ derstrepen, haeren zoone voor d'erffelijckheijt, doende Mr. Willem van 't Sestich, zoone wijlen Mr. Anthonis  als sterffman hulde en eedt.

6/8/1605 Mr. Phlip Boecxhorens.

10/10/1609 Ferdinand Boecxhoren.

15/10/1616 Jonker Maximiliaen Boecxhoren.

U/10/1622 Is den voors. molen met sitdaeghe gehouden door Leenmannen vanden Leenhave van Aerschot ver­cocht, ende daerinne  gegoeijt Hr. ende  Mr. Corne­lis Wijtvliet, ende daer naer vernaedert  bij  Jan Jordijn, als getrauwt hebbende joff. Anne de Cu­pere.

Anno 1643 Joh. Joanna Jordijn.

Anno 1646 Jonker Guilliam de Pretere.

Anno 1674 Joh. Anna van Loon (In het wijkhoek van 1675 iouffrauwe Valloye!)

Anno 1686 Joh. Catharina Gorgeldt (sic).

Vervolgens was het Joanna-Catharina de Pretere, weduwe van Engelhert de Hese, die in bezit van de molen kwam. Deze was de moeder van Cornelius de Hese, «greffier vanden hove», en van Anthonette, echtgenote van Gillis-Berthijn God]eret. «greffier van t'Officie van Prevost Generael van Nederlant ende van 't hoff van sijne Mat, geseijt de Roode Roede ende der Drossaerderye van Brabant".

Peeter Sergeyssens en zijn vrouw kochten van de erfgena­men van de weduwe de Hese de delen in deze nalatenschap. Verkopers waren: de hogergenoemde Cornelius de Hese, de kin­deren van zijn zuster: Henricus Godleret, subdiaken, Joanna­ Catharina, begijn te Brussel en Antonius. Het waren de kopers, die het met de Tolkamer aan de stok kregen.

Uit de bundel ver­nemen we nog dat de Graetmolen afbrandde toen raadsheer Bocxhoricx hem in leen had. Hij werd terug opgebouwd dadelijk na de ramp.

In 1615 vernam het stadsbestuur dat de weduwe van de raadsheer zinnens was hem te verkopen. Er werd beslo­ten naar de prijs te informeren, maar de zaak bleef zonder ge­volg (8). In de acte van scheiding en deling onder de erfgenamen van de weduwe de Hese staat vermeld dat de molen met vier stenen werkte (9).

In 1728 ging het leen over op het Drutiuscollege, dat hem verpachtte. De meester werkte er met twee knechten (10). Vermelden we nog dat het gebouw afbrandde in 1818; eigenaar was toen Philippus De Busscher. Twee jaar nadien werd de brug ernaast door het hoog water weggespoeld. 

Door hun ligging tegenover elkaar op eenzelfde Dijlearm, was het fataal dat de molenaars begonnen te twisten, toen de stroom onvoldoende werd om de twee molens tegelijk te doen draaien. Dergelijk incident deed zich voor in 1649 en het werd besloten door een overeenkomst, waarvan de tekst ons interes­sante bijzonderheden bezorgt. Vooreerst betreffende de toenma­lige leenhouders. In tegenstelling met de inlichtingen, voorko­mend in de procesbundel Sergeyssens, was Jonker Guilliam de Pretere, die in 1646 het verhef deed, de enige belanghebbende niet. Hij was een van de erfgenamen van Joanna Jordijn, zuster van Jan. Deze laatste worden Fordeyn geheten in de akte van 1646. Jan was secretaris van de Souvereine Raad van Brabant. De andere erfgenamen waren de hogergeciteerde Joanna-Catharina  de Pretere, haar  nicht Anna van Loon, begijn te Brussel, Maria-Anna de pretere, wier verwantschap met de vorigen niet nader omschreven wordt. Zij was gehuwd met Charles-Felix Donen, licentiaat in de rechten  en advocaat bij de Souvereine Raad van Brabant. Weer een nieuw voorbeeld hoe moeilijk het is in de oude documenten de elementen te ontdekken, die toelaten de werkelijkheid juist weer te geven.

Uit de notariële akte vernemen wij ook dat de molenaar van de Graetmolen beweerde «hem te competeren die twee deelen in het waeter, overmits  den selven molen twee derdendeelen is hebbende van het waeter, ende gelijck hij oock bijde seijde gedraeijt te hebben met twee raeders, ende den voors. Schors­molen maer een». Partijen kwamen uiteindelijk overeen het alleengebruik van het water te verdelen over bepaalde dagen en uren. De Graetmolen kreeg  het grootst  aantal uren. Men maalde desnoods 's nachts en op de zondagen, als er geen verbod van hogerhand was. De Graetmolen moest 's zaterdags morgens om 4 uur stoppen, de Schorsmolen vanaf 's maandags 6 uur. Voorzien werd nochtans dat indien de Schorsmolen «infructueux gemackt worde het water vanden voorn. sondagh tot maendagh, dat in dijen gevalle die eerste comparanten sullen laten volgen het waeter van den donderdagh in de selve weecke van des avonts ten sesse uren tot des vrijdaghs s' morghens ten sesse uren insge!ijckx exclusive». Men voorzag ook dat indien een van de molens niets te malen had, hij zijn gebuur zou moeten laten werken. Ten slotte was voorzien «dat den molder gedurende den teijt dat hij niet en magh maelen, volgens d'inhouden van desen, niet en sal moghen uytleggen eenighe vischgaerens terwijlen den anderen molder is maelende» (11).

Het maalwerk van de Schorsmolen ging in 1818 in de vlammen op en werd niet meer heropgebouwd. De site werd opgeslorpt door de grotere Graetmolen. Het zou tot 1830 duren, eer de molenactiviteit kon hervat worden

Op dezelfde plaats werd tot in de 20ste eeuw door de N.V. Moulins de la Dyle het bedrijf voortgezet. Na twee branden (o.m. in 1884) en evenveel heropbouwen bleef hij tot 1979 als molen in dienst waarna het een ecologisch wooncomplex werd.

Uit Straat Histories Groot-Redingenhof: "Reus, Jan Van der Graetmolen, is genaamd naar Jan vander Grate, die in 1430 eigenaar was van de molen. De reus ziet het levenslicht op 23 april 1988, als zinnebeeld voor de buurtgemeenschap en is een creatie van Leo Fabri".

A. MEULEMANS

Bijlagen

 

Literatuur

Voetnoten

(1) Stadsarchief Leuven (SAL), 4506. Heer Walter van Nethene, lid van een van de  meest vooraansuande patriciërsgeslachten, overleed in maart 1351 en werd in de kerk van de Augustijnen begraven. Dr. J. De Vries, Etymologisch Woordenboek, blz. 276, «Werf, waerf, worf  = werf, erf, verhoogde grond langs het water». Dergelijk terrein is dus wel geschikt als aanlegplaats, werf voor binnenschepen.

(2) SAL 1219, fo 220 v°. Willem Boonen, op. cit., blz. 38.

(3) SAL 1219, fo 223.

(4) Algemeen Rijksarchief Brussel, Chambre des Comptes de Brabant 560, f° 17.

(5) J. Cuvelier, Histoire financière de Louvain au Moyen-Age, blz. 30. Hont, die alnu es Jacope vanden  Poele, met Janne de Hont, haeren sone ter andere, alsdan den vors. Jan dede segghen dat hy onderwile  ten erfpacht creghen den vors. personen genomen hadde de molen mette toebehoerten, geheten Eveloecx molen, gelegen opde Werft, buytèn der porten gaendten begijnhove weert»

(6) Vanaf deze tijd kennen wij de opeenvolgende leenmannen dank zij de bundel van een proces tussen de Tolkamer en Peeter Sergeyssens en zijn vrouw Sybilla de Haes, kopers van de molen op het  einde  van de  XVIIe eeuw.

(7) Aan de verweerders werd inderdaad gevraagd te bewijzen dat zij geen octrooi moes­ten aanvragen,  omdat het goed sedert  eeuwen deel uitmaakte van de heerlijkheid Heverlee, die zelf sedert onheuglijke tijden rechtstreeks leenroerig was van de Hertog van Brabant. In de bundel gaat men zelfs zo ver te beweren dat «het leenhoff van­ den heere  hertoghe van Arenbergh ende Aerschot is bij dey­linghe teghens syne Ma' gecomen aen de voorsaeten van den selve heere hertoghe». Bewijzen van dit  feit  worden niet gege­ven, maar wij achten ons al  heel gelukkig met de lijst van leen­mannen, die uit het  leenregister van Heverlee overgenomen werd.

(8) SAL 312, f° 124 v°

(9) SAL 3597

(10) SAL 11.708, f° 1. A° 1746

(11) SAL 3596

Stadsarchief Leuven, Prentenatlas, f° 110, ca. 1600. Graet- en Schorsmolen, zicht vanop de Zwartzustersstaat.
A. Meulemans, "De Leuvense watermolens in Eigen Schoon en de Brabander", jaargang 46, nr. 1-2, 1963, p. 34-37.
A. Meulemans, "Leuvense Ambachten. De Maalders", in: Eigen Schoon en de Brabander, XLVII, 1964, p. 271-300:
M. Tits, "De Leuvense watermolens in Mededelingen van de Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving", jaarboek 1986, p. 3-5, 23-26.
M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961.
Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 4: arrondissement Leuven (A-L)", Kinrooi, Studiekring 'Ons Molenheem', 1993.
G. Vandegoor, "Leuven", 1998.
E. Van Even, "Louvain dans le passé et le présent", Leuven, 1895.
Geert Sterckx, De Dijle door Leuven, vergeten kracht of drijfkracht, in: Ons Heem, 2008, 2.
Peeters M., Gids voor Oud-Leuven, Antwerpen, 1983, p. 186.
Uytterhoeven R., Leuven Weleer. Van Volmolen tot Wilsele: langsheen de Dijlevallei en de Vaart, deel 4, Leuven, 1988, ill. 26b/c & 27a.
Etienne Franckx, Ramon Kenis, Paul Reekmans & Wim Platteborze, "Redingeneiland, een watermolenpark", Leuven Historisch (Nieuwsbrief van het Leuvens Historisch Genootschap vzw), jg. 12, 2015, 1 (maart), (nr. 44), p. 24-35.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: vrijdag 30 december 2016

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens