Molenzorg

Leuven, Vlaams-Brabant


Graet- en Schorsmolen, zicht vanop de Zwartzustersstaat. (Stadsarchief Leuven, Prentenatlas, f° 110, ca. 1600).
Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Schorsmolen
Begijnenmolen

Ligging
Groot Begijnhof
3000 Leuven

zijarm van de Dijle
tegenover de Graetmolen


toon op kaart
Type
Watermolen
Functie
Korenmolen
Gebouwd
1352 / na 1818
Verdwenen
1818, brand / 1884, sloop
Beschrijving / geschiedenis

Op de hoofdloop van de Dijle vinden we twee clusters van molens. De eerste is een groep van drie molens die in de loop van de tijd versmolten zijn tot één molengroep en die momenteel nog steeds bestaat (ecologisch woonproject de Dijlemolens). Op de hoek van de Zwartzusters- en de Redingenstraat stond voorheen de Schorsmolen, Vorstemolen en de Graetmolen. In de omgangstaal werd deze groep de Begijnenmolens genoemd, hun ligging net over het Begijnhof verklaart deze naamgeving.

De Graetmolen begon zijn bestaan als de Nethenmolen naar het patriciërsgeslacht die hem reeds voor 1282 in leen had. Nadien pakten de stadsedelen “van der Graet” deze over, die er dan definitief hun naam aan verbonden.

De Schorsmolen was in 1304 eigendom van het patriciërsgeslacht Uten-Brule. De huidenvetters hebben er jarenlang eikenschors gemalen voor hun looiactiviteiten.

Deze molen stond ook bekend als de Zwartzustersmolen en de (verzamel)naam Begijnenmolen, vanwege het bezit door het Begijnhof. Sinds de omvorming als schorsmolen in 1402 ontstond de benaming Schorsmolen.

In een akte van 15 augustus 1304 is er sprake van de af­stand van een deel van een molen bij het Groot Begijnhof, eigen­dom van de gezusters du Bruel (1). Molanus citeert een «Mar­gareta ex Brula, Beghina», die in 1308 een huis schonk nabij de Steenmaer, met de bedoeling op die plaats een kapel ter ere van Sint-Margriet te zien oprichten (2). Mogen we hieruit af­leiden dat het Begijnhof de molen, in zijn onmiddellijke buurt gelegen, langs de familie Uten Bruele bekwam? Voorlopig is dat niet meer dan een veronderstelling. Een zaak staat vast: de Begijnmolen, gelegen «inde Werft», wordt in de ordonnantie op de molens, uitgevaardigd door hertog Wenzel in 1369, uitdrukkelijk vermeld. Of de begijnen hem gekregen hebben of hem zelf lieten bouwen, blijft een open vraag (3).

Op 21 augustus 1402 werd de molen verkocht aan drie huidevetters Ludovicus de Leefdael, Laurentius van den Leem­poele en Augustinus de Gempe, zoals de Latijnse akte ze noemt. De kopers handelen niet voor  rekening van het ambacht, zij be­taalden met eigen middelen (4). Verkoopster was de «infir­maria Curiae beginarum de hovis in Lovanio». Ziehier de beschrij­ving van het goed: «Molendinum dictae infarmariae cum suis per­tinentiis universis attinentibus, situm in Werff, supra Diliam,ab alia parte Diliae versus fontem dictum de Leyderborne». Wij hebben hier dus het bewijs dat het om de molen ging, gelegen op de linkeroever van de rivier, nabij de aanlegplaats voor de binnenschepen en de bron, die men in teksten van latere datum «Lyerenborne» noemt.

In het wijkboek van 1719 geeft men op dat de molen grenst aan «den wegh naer den Renghen molen toe» en «den wegh co­mende vande Swertsusters, naer den eijseren molen». Elke twij­fel is hierdoor uitgesloten (5).

De huidevetters gebruikten de molen als schorsmolen. d.i. om de eikenbast te malen, die zij voor de lederbereiding nodig hadden. De begijnen hadden de verkoop afgesloten mits betaling van een erfpacht  van 181/2 mud rogge, te vereffenen op Sint­ Andries. Deze rente moest nochtans voor een waarde van 4 1/2 mud binnen de vijf jaar afgelegd worden. Ieder mud rente werd geschat op 20 gouden kronen Franse munt. De huidvetters ston­den niet alleen in voor het onderhoud van de molen, maar ook van de brug, die er naartoe leidt. Ingeval deze verplichtingen niet nagekomen werden, zou de molen opnieuw eigendom  van het begijnhof worden. Uit de akte vernemen we nog verder dat de waarde van het gebouw geschat werd op 45 gouden Peters, de ijzeren werktuigen op 30 gouden mottoenen en de houten op 15 mottoenen. Vermits drie mottoenen overeenstemden met  twee gouden Peters, bereikte de  totale waarde 75 gouden Peters. Ver­der blijkt dat de molenstenen een dikte hadden van 19 duim, d.i. ongeveer 45 centimeter, volgens de Leuvense maat.

In de tweede helft van de XVe eeuw, beweerden «die van de Groote Gilde», d.w.z. de kruisboogschutters, dat zij in het huidvettersambacht konden komen en van de schorsmolen ge­bruik mochten maken zonder inkomgeld te moeten betalen. De huidvetters protesteerden: wie voor zichzelf en zijn nakomelingen het gebruik van de molen wenste te verwerven, moest 10 gulden rijders betalen. Wie zich aan deze regel  niet onderwierp, be­taalde dubbel maalgeld of moest elders laten malen (6).

De infirmerie verkocht haar erfpacht in 1585 (7). Het ambacht was toen in verval geraakt, zodanig dat in 1596 ieder­ een vrije toegang tot de corporatie kon verkrijgen (8). De ambtenaar, die in 1598 de telling uitvoerde, noteerde dan ook de Schorsmolen als "Onbewoont, en wordt nyet gebruyckt, als heel ruineux" (9).

In  1620 werd de molen opnieuw in bedrijf gehouden door Geert Herrinckx (10). Volgens het wijkboek van 1719, dat bij­ gehouden werd tot het begin van de 19de eeuw, werd Petrus de Hutbiese er eigenaar van door evictie op 20 april 1762 (11). Drie jaar later telde het ambacht nog enkel drie leden en was het insolvent geworden (12). In 1781 veranderde de molen weer van eigenaar en nu kwam hij in het bezit van Joanna-Maria Artois (13).

Het maalwerk van de Schorsmolen ging in 1818 in de vlammen op en werd niet meer heropgebouwd. Eige­naar was toen Philippus De Busscher (14). De site werd opgeslorpt door de grotere Graetmolen. Het zou tot 1830 duren, eer de molenactiviteit kon hervat worden.

Na twee branden (o.m. in 1884) en evenveel heropbouwen kwam op dezelfde plaats de N.V. Moulins de la Dyle / Dijlemolens tot stand. De gebroeders Huybreths specialiseerden zich in de tweede helft van de jaren 1930 in de productie van de allerfijnste bakkersbloem.

A. MEULEMANS

Zie verder: Leuven, Dijlemolens

Bijlagen

 

Literatuur

Voetnoten

(1) Openbare Onderstand, thans OCMW Leuven, 2915.
(2) Molanus, uitgave de Ram, blz. 698.
(3) Willem Boonen, op. cit., blz. 38.
(4) Stadsarchief Leuven (SAL), 4650.
(5) SAL 2552, f° 56. AL 7099 geeft plan.
(6) SAL 4.650.
(7) SAL 3598.
(8) SAL 4650, f° 197 v°
(9) Willem Boonen, op. cit., blz. 372. Het was de geschiedschrijver zelf, die met de telling in die wijk   belast werd.
(10) SAL 3452.
(11) SAL 2552, f° 56.
(12) SAL 3597
(13) SAL 2552, f° 56.
(14) SAL 3598.

Stadsarchief Leuven, Prentenatlas, f° 110, ca. 1600. Graet- en Schorsmolen, zicht vanop de Zwartzustersstaat.
A. Meulemans, "De Leuvense watermolens" in Eigen Schoon en de Brabander", jaargang 46, 1963, nr. 1-2, p. 34-37 (hoofdstuk: De Begijnenmolen, later Schorsmolen of Swerte Sustersmolen)
A. Meulemans, "Leuvense Ambachten. De Maalders", in: Eigen Schoon en de Brabander, XLVII, 1964, p. 271-300.
M. Tits, "De Leuvense watermolens in Mededelingen van de Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving", jaarboek 1986, p. 3-5, 23-26.
M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961.
Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 4: arrondissement Leuven (A-L)", Kinrooi, Studiekring 'Ons Molenheem', 1993.
G. Vandegoor, "Leuven", 1998.
E. Van Even, "Louvain dans le passé et le présent", Leuven, 1895.
Geert Sterckx, De Dijle door Leuven, vergeten kracht of drijfkracht, in: Ons Heem, 2008, 2.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: woensdag 29 april 2015

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens