Molenzorg

Evergem, Oost-Vlaanderen


Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Kerkbrugmolen

Kerkbruggemolen

Ligging
Elslo 188
9940 Evergem

zuidoostzijde
Kerkbrugge
2,4 km NO v.d. kerk van Evergem
kadasterperceel C1002


toon op kaart
Type
Staakmolen
Functie
Oliemolen, later korenmolen
Gebouwd
1389 / 1553-1555 / tussen 1587 en 1594
Verdwenen
na 1499 / ca/ 1580, oorlog / 1925, omgewaaid
Beschrijving / geschiedenis

De Kerkbruggemolen was een houten korenwindmolen aan de zuidoostzijde van Elslo (nr. 188), in het gehucht Kerkbrugge, op 2,4 km ten noordoosten van de kerk van Evergem.

Op deze plaats werd in 1389 een houten oliewindmolen gebouwd. Deze verdween ina 1499, maar de molenwal bleef bestaan.

Aangezien de inwoners van Kerkbrugge, Wippelgem, Langerbrugge en Geetschure de afstand tot de Asschoutmolen te groot vonden, richtten ze in 1552 een verzoek tot de bisschop van Sint-Baafs voor de bouw van een tweede molen binnen het Graafschap Evergem. Ze suggereerden om de nieuwe molen op de wal van de vroegere oliemolen in Kerkbrugge te bouwen. Zo gebeurde en in 1553 mocht Jan van Hecke er een molen bouwen en die gedurende 12 jaar uitbaten. Hierna volgden verschillende andere pachters.

De molen verdween in de godsdienstoorlogen rond 1580, maar werd tussen 1587 en 1594 herbouwd.

Toponymische vermeldingen
- ter keercbrugghen ande muelene, 1499, SAG-WH 270, 52v;
- eenen cooren muelene ... up de zuutzijde vander straete loopende vander voors. kercbrugghe naer everghem, 1553, RAG-SBS, O;
- eenen Cooren muelene ghenaempt kerckbrugghen muelenne, 1571, SAG-28/23/85, 74v;
- eenen Cooren muelen te kerckbrugghen, 1574, SAG-28/23/85, 102r.

We zien de molen aangeduid op:
- Ferrariskaart (ca. 1775), met het bruin sumbool van een staakmolen op teerlingen
- Atlas er Buurtwegen (ca. 1844), met het grondvlak van een staakmolen op teerlingen
- Topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850) met de benaming "Keirbrugge Molen"
- Kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855) 

In 1851 werd naast de windmolen een rosmolen gebouwd om ook in windstille periodes te kunnen malen. Deze rosmolen werd in 1884 omgebouwd tot een stoomgraanmolen

Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: Geers Dominicus, onderwijzer te Oostakker
- na 1851, erfenis: de erfgenamen (overlijden van Dominicus Geerts)
- 22.08.1858, deling: Geers Marie, echtgenote De Visscher Charles, dokter te Oostakker (onderhandse akte)
- 08.07.1864, verkoop: Neyt-Standaert Pieter, molenaar te Evergem (notaris De Backere)
- later, erfenis: de weduwe (die hertrouwt met een Claeys) (overlijden van Pieter Neyt)
- 04.10.1881, verkoop: Kerckaert-Schamp Pieter, molenaar te Evergem (notaris De Henau)
- later, erfenis: de weduwe en de kinderen (overlijden van Pieter Kerckaert)
- 28.03.1899, erfenis: de kinderen: a) Kerckaert Gustaaf, molenaar te Evergem, b) Kerckaert Sidonie, kloosterlinge te Merksem, c) Kerckaert Rosalie, te Sint-Amands en d) Kerckaert Octavie, zonder beroep te Oost-Eeklo (overlijden van de weduwe Schamp van Pieter Kerckaert)
- 15.07.1923, verkoop: Dhont-Vernaeve Eduard, landbouwer te Evergem (notaris Vermeersch)

In 1925 werd de staakmolen gesloopt.

Lieven DENEWET & Herman HOLEMANS

Bijlagen

Achiel De Vos - werkgroep 1994: 269 + Ms AdV).
Hanne Van der Bauwhede, “Bijdrage tot de toponymie van Evergem tot 1650”, Universiteit Gent, Vakgroep Nederlandse taalkunde. Masterproef, voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad Master in de Taal- en Letterkunde Nederlands - Latijn (Promotor: Prof. Dr. Jacques Van Keymeulen - Co-promotor: Prof. Dr. Magda Devos), Academiejaar 2010 - 2011.

De Kerkbruggemolen lag in Kerkbrugge.

Aangezien de inwoners van Kerkbrugge, Wippelgem, Langerbrugge en Geetschure de afstand tot de Asschoutmolen te groot vonden, richtten ze in 1552 een verzoek tot de bisschop van Sint-Baafs voor de bouw van een tweede molen binnen het Graafschap Evergem. Ze suggereerden om de nieuwe molen op de wal van de vroegere oliemolen in Kerkbrugge te bouwen. Zo geschiedde, en in 1553 mocht Jan van Hecke er een molen bouwen en die gedurende 12 jaar uitbaten. Hierna volgden verschillende andere pachters tot de molen in 1926 gesloopt werd (Achiel De Vos - werkgroep 1994: 269 + Ms AdV).

- ter keercbrugghen ande muelene, 1499, SAG-WH 270, 52v;
- eenen cooren muelene ... up de zuutzijde vander straete loopende vander voors. kercbrugghe naer everghem, 1553, RAG-SBS, O;
- eenen Cooren muelene ghenaempt kerckbrugghen muelenne, 1571, SAG-28/23/85, 74v;
- eenen Cooren muelen te kerckbrugghen, 1574, SAG-28/23/85, 102r.

--------------

A. De Vos, "Graanwindmolens te Evergem", in: Appeltjes van het Meetjesland, XI, 1960, p.175-246.

Er is reeds heel wat over windmolens geschreven. Al te dikwijls evenwel heeft men zich vergenoegd met een tamelijk oppervlakkige beschrijving van molens en mulders, eventueel gekruid met een of ander anekdotisch gegeven. De sociaal-economische betekenis van de molen en het muldersbedrijf in het kader van de dorpsstructuur, de werkelijke bijdrage ervan tot het eigen wezen van een bepaald dorp, dat alles is tot nog toe al te weinig naar voren gekomen en behandeld. Onderhavige studie wil een bescheiden poging zijn om aan die bestaande leemte enigszins te verhelpen. De bronnen die hiervoor speciaal in aanmerking· konden komen zijn naast de traditionele rekeningen en pachtcontracten, vooral de Staten van Goed van de mulders geweest. Wij gebruikten er een 50-tal voor onderhavige studie. Zij geven ons dikwijls een volkomen nieuw en verrassend beeld van de opeenvolgende muldersgeslachten en hun onderlinge verwantschap.

Onder het Oud-Regime bevonden zich op het grondgebied der huidige gemeente Evergem 6 graanwindmolens, waarvan 3 op de heerlijkheid St-Baafs: de Asschout-, de Kerkbrug- en de Wippelgemmolen, 2 op de heerlijkheid Vinderhaute: Belzele- en Kuitenbergmolen, tenslotte 1 op de Keure van Desteldonk: de Doornzelemolen.

De belangrijkste hiervan en tevens de oudste was ongetwijfeld de Asschoutmolen. Hij hoorde toe aan de dorpsheer: de abt van de St-Baafsabdij, later de bisschop van Gent, als graaf van Evergem. Hij stond op de oostzijde van Asschoutkouter, links van de huidige rijksweg Gent-Watervliet. De allereerste maal dat er expliciet van die molen gewag wordt gemaakt is in 1312 (1). In één enkel beknopt regeltje vinden wij alleen de naam van de pachter: Willem Kesele. Enkele tientallen jaren later. om precies te zijn in een pachtboek van 1363 vernemen wij dat de molen in 1355 aan Pieter en van Utenwulghen in pacht werd gegeven voor een termijn van 27 jaar (2). Een bevestiging hiervan krijgen wij door een gelijktijdige rekening, die de jaarlijkse pachtsom op 7 lb. gr. bepaalt (3).
Nog ietwat later vernemen wij dat er ook een pacht in natura diende betaald te worden. Zo was de Asschoutmolen getaxeerd op 15 mud rogge en was er op Allerheiligen 1398 reeds een achterstel van 6 mud 11 halster (4).

Tot 1553, datum van de oprichting van Kerkbrugmolen, was de abdijmolen de enige en verplichte molen voor Evergem-St-Baafs. Dat hij in het jaar 1417 ingevolge slijtage door molenmeester Pieter van den Cortenbossche reeds grondig diende hersteld te worden, zal niemand verwonderen. Inderdaad er moest een nieuwe as en een nieuwe windpeulm in aangebracht worden. Eveneens dienden vier leugenbanden aangelegd en moesten de vier hoeken van de molen grondig verstevigd worden (5).

De molenpachters zelf kunnen wij nog niet ononderbroken volgen. Wel weten wij dat Pieter Roegiers en Joris de Muenc in 1455 gezamenlijk de molen pachten voor een termijn van 6 jaar tegen een jaarlijkse pachtsom van 5 lb. 10 sch. gr. Na afloop van deze termijn neemt Joris de Muenc alleen de pacht over voor een nieuwe termijn van 6 jaar, ditmaal tegen de verhoogde pachtsom van 6 lb. gr. (6).
Op 11 januari 1476 betrekt de nieuwe pachter Pieter de Scutere, de Asschoutmolen tegen een pacht van 7 lb. gr. en 2 kapoenen per jaar (7). Deze pacht wordt in 1482 met een nieuwe termijn verlengd (8). De eerste gedetailleerde pachtbrief. onder vorm van chirograaf. die ons in handen valt. dateert van 13 oktober 1520. Pieter Plasschaert en Willem, zijn zoon, verbinden zich aan de abt van St-Baafs, de molen te houden voor een termijn van 6 jaar, ingaande 16 juni 1521 tegen een jaarlijkse pachtsom van 6 lb. gr.

Gemak van betalen is er wel. Om de drie maand zal men 1/4 van de verschuldige pachtsom opbrengen. De pachters zullen de molen laten zoals zij hem gevonden hebben. De kleine stopwerken en herstellingen. zonder kost van daghuren vallen ten laste van de pachter. Grotere herstellingen daarentegen vallen ten laste van de abdij. Als de molen om een of andere reden gedwongen is, stil te staan, dan krijgt de pachter hiervoor afslag. Beschadigt hij daarentegen door eigen roekeloosheid de molen, dan zal hij hiervoor de gepaste schadevergoeding betalen. Steeds kan er door de abdij een borg gevraagd worden (9). In 1539 werd de molen opnieuw verpacht. ditmaal aan Joris Martens fs Jan voor een termijn van 9 jaar tegen een jaarlijkse pachtsom van 8 lb. gr., 1 mud rogge en 6 sch. gr. voor het onderhoud der koralen van St-Baafs. Hierbij werd voor de eerste maal een tiende verhuurd met 450 roeden land. De molen zelf zal door de aankomende pachter op prijsij aanvaard worden (10).

Negen jaar later wordt de molen met de tiende opnieuw verpacht aan Willem Plasschaert voor dezelfde prijs en onder dezelfde voorwaarden. Deze pachtbrief is bijzonder interessant omelat hij voor het eerst een gedetailleerd verslag geeft over de prijzij gedaan door Pieter van den Gavere en Jan van der Meere, gezworen prijzers. De as met haar ijzerwerk geldt 4 lb. gr., de roeden, 2 borsten. 4 lassen en 2 houten liggende op de molenberg 3 lb. 10 sch., het grote wiel met de schijfloop en ijzeren toebehoorten 4 lb. 10 sch. gr. De opperste molensteen, "loper" genaamd is 6 duim dik. Voor elke duim sleet zal de pachter 10 sch. betalen. De onderste molensteen of "ligger" is 5 1/2 duim dik. De sleet dient op dezelfde manier vergoed te worden. Het groot ijzer, de vork geheten, de rijn, de hals en spoor gelden samen 2 lb. 10 sch. gr., de kuip met koren- en meelbak, het pas met de licht samen 1 lb. gr.; de binnen- en buitenreep, de steenreep en de "camande" samen 10 sch. gr., de prang met haar ijzerwerk 5 sch. gr.

Hierbij dienen nog gevoegd de grote ijzeren handboom, de steenbeitel en twee molenkorven als afzonderlijke kateilen. Deze prijzij wordt door de aankomende pachter aanvaard. Bij het verstrijken van de termijn zal een eventuele meerwaarde door de abt vergoed worden, in het omgekeerde geval zal de pachter de minwaarde dienen bij te passen. Een voorafgaande herstelling ten belope van 4 lb. 5 sch. 9 cl. gr. zal door Willem Plasschaert in rekening mogen gebracht worden (11). Op deze gelegenheid werden opnieuw herstellingen uitgevoerd (12). Ook deze pachter houdt het slechts een termijn vol op Asschoutmolen. Inderdaad op kerstavond 1557 gaat Jacob Steyaert als nieuwe pachter, een 9-jaarlijkse termijn in, tegen een verhoogde pachtsom van 9 lb. gr. en 1 mud rogge.

Opnieuw werd de molen geprezen. Ditmaal op 1 januari 1558 n.s. door de gebroeders Laureins, Jan en Jakob de Somere, molenmeesters. Opvallend is het verschil van deze prijzij, met die van 9 jaar tevoren. Zo bv. is de as met het ijzer, die in 1549 4 lb. geprezen werd, thans nog slechts 1 lb. 6 sch. waard. Ook op de molenstenen is er heel wat sleet gekomen. De lopende steen is nog slechts 3 1/2 duim dik tegenover 6 duim in 1549; de liggende steen 4 1/2 duim tegenover 5 1/2. De beide roeden, de 2 pestels of borsten, de 4 lassen met ijzer en toebehoorten gelden 3 lb. 12 sch. tegenover 3 lb. 10 sch. in 1549. Het kamwiel met schijfloop en ijzerwerk 4 lb. gr. tegenover 4 lb. 10 sch. Het groot ijzer met toebehoorten 2 lb. 9 sch., tegenover 2 lb. 10 sch. Kist, treem, graanbak, meelgoot, meelbak en pas, 18 sch. gr. tegenover I lb. of 20 sch. gr.; de steenreep met. toebehoorten 8 sch. gr., tegenover 5 sch. gr. (13). De totale waarde van het draaiende werk bedroeg aldus 17 lb. 2 sch. gr. tegenover 22 lb. in 1549.

Tengevolge van slijtage was de molen aldus op 9 jaar tijds met ongeveer 25 % in uitrustingswaarde gedaald. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat de graanomzet tijdens de 9-jaarlijkse periode terugliep. De verhoogde pachtsom schijnt eerder op het tegenovergestelde te wijzen. Deze pachttermijn, die normaal moest eindigen op kerstavond 1566, werd echter niet voltooid door Jan Steyaert. Stak onze mulder in schulden of had hij godsdienstige bezwaren? Wij weten het niet. In elk geval ten laatste in 1563 was hij weggevlucht en stond de molen verlaten (14). Nog in hetzelfde jaar werd Asschoutmolen gemeenschappelijk verpacht aan Jan Buysse en Gheerolf Goossins (15), aanvankelijk voor 9 lb. gr., later voor 10 lb. gr. (16). Vermoedelijk overleed Jan Buusse kort na 1570, want in 1571 vinden wij Gheerolf Goossins alleen als pachter (17). Dit wordt bevestigd door een chirograaf van 7 maart 1573 n.s. Mulder Goossins gaat dan een nieuwe termijn in van 9 jaar tegen een verhoogde pachtsom van 11 lb. gr. en 1 mud rogge. De waarde van de rogge wordt in de penningkohieren van 1571 op 3 lb. geraamd en in die van 1574 op 3 lb. 3 sch. gr. (18). Toen Gheerolf Goossins in 1563 voor het eerst de molen betrok, na de voortijdige vlucht van zijn voorzaat Jacob Steyaert, werd de molen op 2 juni van helzelfde jaar opnieuw geprezen door Cornelis de Zomere en Jan de Clerck.

Ziehier de details
As met toebehoorten
Buitenroede id.
Binnenroede id.
Kamwiel ib.
Prang met ijzer
Lopende steen 13 duim dik
liggende steen 23,4 duim dik
Derde steen 3 1/2 duim dik
Grote ijzers, vork, ring, hals
Kist met treem en bak
Schaargewand en ijzer
Steenreep en «camande»
Buiten- en binnenreep
Totaal:
3 lb. 10 sch. 2 lb. 5 sch. Ib. 5 sch. 3 lb. 8 sch. 16 sch. 6 lb. 10 sch. lb. 7 sch. 6 gr. lb. 15 sch. 4 lb. 9 sch. lb. 2 sch. 11 sch. 6 gr. 11 sch. 2 sch. 6 gr.
27 lb. 12 sch. 6 gr. (1 9 ).

Hierbij dienen nog gevoegd een ijzeren handboom, een steenbeitel, een kleine hamer, een «steenwegghe» en een «calleyte», niet in de prijsij begrepen, maar toch noodzakelijk bij de molen horende. Sinds de laatste prijzij op 4 januari 1558, blijkt de molen thans behoorlijk in staat te zijn gesteld; dit blijkt uit de meerwaarde van de prijzij en zeer speciaal van de opperste molensteen, die destijds met een dikte van 3 1/2 duim helemaal afgesleten scheen, terwijl de nieuwe steen van 1563 met een dikte van 13 duim, 4 maal zwaarder was. De afgesleten molensteen van 3 1/2 duim, diende dan als reserve.

Mulder Goossins ging nochtans een sombere periode tegemoet. Ook hij zou de twee pachttermijnen niet voleindigen. In de apocalyptische periode 1580-90 zou hij eveneens ten onder gaan. Inderdaad, Evergem werd toen niet alleen geteisterd door oprukkende legerbenden, die een ware burgeroorlog ontketenden, maar het werd ook geteisterd door een vreselijke pestepidemie, waaraan kort na 1580 Gheerolf Goossins en zijn vrouw bezweken. Lievin van Vlaenderen fs Frans werd als voogd van hun enig kind aangesteld (20). Aan de persoonlijke goederen van de mulder, bestaande uit drie partijen land met een gezamenlijke oppervlakte van 2 bunder 200 r. werd hand geslagen door zijn voornaamste schuldeiser Laureins Elaut (21), wat nog eens wijst op de benarde financiële toestand en de uiteindelijke ondergang der familie Goossins. Deze ondergang was slechts het begin van de lijdensweg van Asschoutmolen en zijn bewoners.

In 1584 werd hij platgebrand (22). Op dit ogenblik was het de proostdij van St-Baafs. opvolgster van de abdij, onmogelijk haar eigendomsrechten te doen gelden. Van deze chaotische toestand maakte Joos van der Eecken handig gebruik. Hij richtte in de gauwte een nieuwe molen op en verkocht hem voor 300 lb. gr. aan Cornelis Breydel, die zich het beheer van de proostdijgoeden had toegeëigend. Hierop kreeg Joos van der Eecken van de rechtmatige beheerder van de goederen van St-Baafs, formeel verbod dergelijke korenwindmolen op te richten en hem eventueel te verkopen.

Dit leidde regelrecht tot een proces tussen beide partijen. Tenslotte werd het geschil toch bijgelegd en kwam men tot volgend akkoord: Joos van der Eecken zal de nieuwopgerichte molen met al zijn toebehoorten integraal overdragen aan de proostdij. Deze laatste neemt meteen al de lasten over, in het bijzonder twee renten: de ene van vijf en de andere van twee pond gr. per jaar. Zoals wij hoger zagen werd de molen in feite verkocht voor 300 lb. gr.; hetzij 1800 gulden. Na overname der lasten bleef er nog 1128 gulden te vorderen. Voor die som krijgt Joos van der Eecken 10 jaar pacht van Kerstmis 1585 tot 1595. Het akkoord behelst eveneens dat hij moet instaan voor de draaiende werken van de molen, en dat hij hem na het verstrijken van de termijn, in dezelfde toestand zal achterlaten, als hij hem aanvaard heeft (23). Om deze overeenkomst haar volle effect te laten sorteren, werd op 25 september 1585 een nieuwe prijzij gedaan, ditmaal door Cornelis de Zomere, Jacob van Rysselberghe en Joos Hoortelman, gezworen molenmeesters.

Ziehier het resultaat van deze prijzij
Onderplaat met handen en blokken 4 lb. 5 sch.
Opperplaat met handen en blokken 6 lb. 5 sch.
Staak met ijzeren maan, zetel en stropband 12 lb.
Steenbalk met ijzeren maan 3 lb. 10 sch.
Staart met toebehoorten 2 lb. 10 sch.
Steger en hangelbouten met toebehoorten 4 lb.
Buitenroede met toebehoorten 4 lb.
As met marbelsteen en toebehoorten 7 lb.
Windpulm met twee ijzeren ankers en toebehoorten 2 lb.
IJzeren balk, steenbalk en pinnebalk 2 lb.
Groot kamwiel met kammen en toebehoorten 6 lb.
Schijfloop met ijzeren banden en toebehoorten 2 lb.
De vier grote ijzers: vork. hals, rijn en spoor 5 lb.
Liggende steen: 11 duim dik à 1 lb. sch. 8 gr. de duim.
Lopende steen: 8 duim dik à 1 lb. 6 sch. 8 gr. de duim.
Ringhout met blokken en ijzers 1 lb. 10 sch. gr.
Schaargewand met toebehoorten 3 lb. 5 sch. gr.
Kist, graan- en meelbak, tremen en meelgoot 3 Ib.
Voeghouten. acht ijzeren bouten 3 lb. 15 sch. gr.
Onderste zolder met rebben en hert 4 Ib.
Binnensteger met trappen
Opperste zolder met toebehoorten
Prang met vlegel, windschut, weegijzer en toebehoorten
Schut van de wust ijseren
Windas, repen en toebehoorten
Spijker met toebehoorten
Steenreep, cammande met repen, graankoord
Pashamer met ijzeren handboom (24)
lb. lb. 3 lb. 4 lb. 4 lb. Ib. Ih. Ib.
Totaal: 178 lb.
10 sch. 13 sch. 10 sch. 10 sch. 5 sch. 5 sch. .'5 sch.
3 sch. 4 gr. 4 sch. 15 sch. gr. 5 sch. gr. 15 sch. 15 sch. 15 sch. 15 sch. 8 sch. gr.
13 sch. 4 gr. 

Aldus was het eigendomsrecht van de molen opnieuw stevig in handen van het bisdom Gent, opvolger van de St-Baafsabdij. ln 1586 vernemen wij dat er naast Joos van der Eecken nog twee andere mulders de molen medehuren, nl. Olivier van Bouchaute en Joris Goethals fs Andries. Op dat ogenblik verbleven ze alle drie te Gent en werd de molen bediend door hun «cnaepe» Lieven van Vlaenderen fs Frans (25).

Na het verstrijken van dit akkoord op kerstmis 1595 werd de molen gezamenlijk verpacht aan Joris Goethals fs Andries en Lieven van Vlaenderen fs Frans samen met de hulsttiende voor een jaarlijkse pachtsom van 14 lb. gr. en 1 mud haver of 3 lb. daarvoor (26). Onder dezelfde voorwamden gaan beide pachters in 1604 en 1615 nog twee nieuwe negenjaarlijkse pachttermijnen aan, zodat hij gezamenlijk 29 jaar de molen bedienden (27). In 1615 evenwel werd de pachtsom verhoogd tot 20 lb. gr. (28). Joris Goethals werd hij zijn overlijden in 1624 opgevolgd door Jan van Damme, die op zijn beurt in 1627 overleed, maar waarvan de pacht door zijn weduwe overgenomen werd tot 1642. Dat er betere tijden
op komst waren, moge al blijken uit de steeds maar verhoogde pachtsom. die in 1624 reeds bepaald werd op 26 lb. gr. voor de molen en de tiende samen (29), in 1633 werd zij opnieuw verhoogd tot 50 lb. gr. (30). waarvan 30 lb. gr. voor de molen en 20 lb. gr. voor de tienden.

Lieven van Vlaenderen fs Frans, sinds 1595 pachter van Asschoutmolen. en tevoren reeds «cnaepe» van mulder Joos van der Eecken, overleed op 7 december 1639. Hij moet er warmpjes ingezeten hebben, want als beste hoofd werd opgegeven een grauwe merrie, getaxeerd op 16 lb. gr., een uitzonderlijk hoog bedrag (31). Hiermee vielen de twee oude pachters weg en werd de hele molen voor dezelfde prijs verhuurd aan Marten Goethals (32) en sinds kerstmis 1651 aan zijn zoon eveneens Marten Goethals (33). Deze laatste betrekt de molen tot 1678, maar wordt vanaf kerstavond 1669 bijgestaan door zijn halfbroer Joos de Poorter (34). (Zie verwantschapstabel Goethals II).
Marten Goethals fs Marten overlijdt in 1678; kort nadien vertrekt ook Joos de Poorter. Twee nieuwe pachters betrekken van dan af de molen, nl. Joos Goethals, zoon van Marten en Van Steenbeke (35). Hierdoor wordt op 8 februari 1681 een nieuwe prijzij van Asschoutmolen opgemaakt door Jan van den Bossche (36).

Ziehier hoe de onderscheidene onderdelen getaxeerd werden:
Onderplaat met vier banden en blokken
Opperplaat met vier banden en blokken
Staak met zetel, stropband en onderste maan
De voorhouten met het kalf en beide zaalbalken met ijzeren bouten gesloten
Onderste zolder, rebben, bert en nagels
Buitensteger met trappen, leen en staart met de loopstaken en cruyster met hangelanten
Steenbalk met opperste manen en ijzerwerk
Vierkante koker, vier hoekstijlen, zes lijsten, vier claustellen, deurstijlen. banden, richels, balken, merker en ijzerwerk
9 lb. 15 sch.
9 lb. 16 sch. 8 d.
18 lb. 4 sch.
3 lb. 13 sch. 4 d.
2 lb. 10 sch. 0 d.
9 lb. 16 sch. 9 d. 12 Ib. 0 sch. 0 d.
52 lb. 3 sch. 4 d.

De vorst van de daklijsten, «keepersbert» en schaliën. waeygespan. kreupel gespan, priem met waeybalk met het vorsthout en nagels t( I-losse» met ijzerwerken, de beide marbelstenen
Buitenroede, pestel, 2 lassen met toebehoorten
Binnenroede. pestel, 2 lassen
Vier balken den vurst, windpulm, ijzer- steen- en pennebalk
Kamwiel met kammen en armen
Schijfloop met spillen, banden en toebehoorten
Vang met vlegel en ijzerwerk
Vier grote ijzers: vorkijzer, reyne ende peere, pan en spoor
Lopende steen 9 1/3 duim dik. à 2 lb. 10 sch. de duim
Liggende steen 5 3/4 duim dik à 2 lb. gr.

15 lb.
16 Ib.
9 lb.
10 lb.
6 lb.
15 lb. 3 lh. 2 lb.
11 lb.
23 lb.
11 lb.
13 sch. 4 d.
13 sch. 4 d.
3 sch. 4 d.
10 sch.
16 sch. 8 d. 13 sch. 4 d.
10 sch. 0 d.
16 sch.
13 sch.
6 sch. 8 cl.
10 sch.
183

Steenkist met deksel, trembak, graanbak, klein baksken, meelgoot en meelbak
Ringhout met blokken
Klein zolderke met klein stegerke en balken
Pas met tegengewichten en hellemstock
Zakwindas met luie en toebehoorten
Waterdeur met goot en smeerbalk
Meelbak met stand
Schutsel van de windweg met houten schaliën
Schutsel van de beide plattezijden
Al de repen: steenreep. buiten- en binnenreep. vangreep, hengselreep
Pashamer. ijzeren handboom. steenbeitel. nagelhamer en acht scherphamers
Vier zeilen en slagkoorden
Hengsel met windas
Totaal

2 lb. 0 lb.
1 lb. 1 lb. 2 Ib. 1 Ib.
1 lb. 5 lb. 4 lb.
2 lb.
lb. 5 lb. 2 lb.
278 lb.
2 sch. 6 d. 16 sch. 8 g.
10 sch. 0 g. 4 sch. 0 g. 13 sch. 4 g. 6 sch. 0 g. 2 sch. 0 g. 4 sch. 0 a b' 6 sch. 8 g.
0 sch. 0 g.
10 sch. 0 g. 10 sch. 0 g. 6 sch. 8 g.
8 sch. 6 g.

Hierbij komt dan nog de prijs van de rosmolen, die 44 lb. 10 sch. bedraagt.

Een van de nieuwe pachters Jan Steenbeke overleed evenwel al op 2 januari 1683 (37). Hij liet een minderjarig zoontje na van 4 jaar. Onze mulder bezat een hofstedeke en een partijtje land. die dan nog zwaar belast waren. Hij bezat eveneens een paard. kar, eg, ploeg, harnas, een koe. Dit was het belangrijste stuk inboedel. dat 10 lb. 8 sch. 6 gr. geprezen werd.
Uit de verdere hoedelbeschrijving vernemen wij dat Jan Steenbeke een bescheiden landhouwbedrijf uitbaatte. Citeren wij van deze sobere staat alleen nog de paar luxevoorwerpen, die wij er in aantroffen: een gouden ringske, een tinnen plateel, 3 à 4 tinnen lepels, deze beide laatste tenslotte maar gewone gebruiksvoorwerpen. Tijdens de winter werd er ook aan spinnen gedaan: hiervan geluigen de twee spinnewielen en de spinhekels.

Nochtans was het sterfhuis met zoveel schulden bezwaard, dat de kommer de baat overtrof met 104 lb. 5 sch. 0 g. 6 d. Korte tijd nadien hertrouwde de weduwe van Jan Steenbeke. Marie van Hyfte, met mulder Jacques Verbaere, zodat wij opnieuw twee mulders op de molen hadden (38). die een gezamenlijke jaarlijkse pachtsom van 45 lb. dienden op te brengen. Wanneer Marie van Hyfte op haar beurt overlijdt op 6 februari 1693 doet de toestand zich niet heel veel rooskleuriger voor (39).

Wel was er tijdens dit laatste huwelijk een kamer bijgetimmerd, zodat het gezin wat ruimer behuisd was. De zoon uit het eerste huwelijk, Joos Steenbeeke. kreeg nog een halfbroer en -zuster bij, nl. Jan en Janneken (Johanna) Verbaere. Zij bezaten drie partijen land om en rond de molen, die evenwel zwaar belast waren. Ook de huisraad leek wat meer gestoffeerd. In de woonkamer treffen wij als meubilair al een bank, een tafel, een zetel. vier stoelen en een poffet (kastje) aan. Het landbouwalaam bestond uit een mesthaak, een riek, vlegels, boothamers en rijven.

Deze uitrusting moge pover aandoen. Vergeten wij echter niet dat de landbouwuitbating hier slechts bijzaak was. De rosmolen. eigendom van de mulders. werd voor zijn helft op 17 lb. gr. geschat. Ook dit sterfhuis werd door menigvuldige schulden gedrukt. Aan de ontvanger van het Bisdom Gent stond men 4 jaar molenpacht ten achter, zodat de staat sloot met een nadelig saldo van 22 lb. 8 gr. Jacques Verbaere was eveneens verplicht achteraf een behoorlijke prijzij van de molen vóór te leggen. Hieraan voldeed hij op 7 oktoher 1693. Asschoutmolen had toen een waarde van 250 lb. 4 sch. I 0 gr. wat 28 lb. minder was, dan 12 jaar te voren.

Kort daarop hertrouwt Jacques Verbaere met Magdalena van Ackere. Nadat zijn oudste zoontje gestorven was, leek het wel of de familie Verbaere het bijzonder moest ontgelden. Inderdaad, al op 27 augustus 1698, nauwelijks 5 jaar na het overlijden van zijn eerste vrouw, sterft ook Jacques Verbaere (40).
Dat er na al die tegenslagen van geen merkbare vooruitgang sprake kon zijn. zal wel niemand verwonderen. Uit deze staat vernemen wij dat het molenhuis bestond uit een woonkamer, een slaapkamer, een kelder en een zolder, dat de overleden mulder geen gronden meer in eigendom bezat, en dat de molen nu op 332 lb. 18 sch. 6 gr. geprezen werd, wat 72 lb. 13 sch. 6 gr. meer was dan 5 jaar tevoren. Hoewel Jacques Verbaere een knecht in dienst had, stond hij evenals in 1693, bij de ontvanger van het Bisdom voor vier jaar molenpacht in het krijt. Opnieuw sloot de staat hij een totale baat van 150 lb. 13 sch. 9 gr. 4 den. en een totale kommer van 212 lb. 15 sch. 6 g. met een nadelig saldo van 62 lb. 1 sch. 8 gr. 8 den. Kort nadien hertrouwde de jonge weduwe met Jan Steenbeke, stiefzoon van Jacques Verbaere. zodat wij van nu af aan twee huurders hebhen: de oude pachter Joos Goethals en de nieuwe Jan Steenbeke. Zij gaan het jaar 1699 in tegen een jaarlijkse pachtsom van 45 lb. gr. en dit gezamenlijk tot 1713 (41).

Ook over deze andere helft van Asschoutmolen zijn wij goed ingelicht door een drietal slaten van Goed. Inderdaad in november 1693 overleed eveneens de echtgenote van Joos Goethals, Tanneken de Muynck. Op 12 oktober 1695 werd de staat van zijn bezittingen opgemaakt (42).

Joos bezat toen drie partijen land te Sleidinge en tijdens zijn huwelijk had hij een behuisde hofstede gekocht in de wijk Meerbeke, nabij Asschoutmolen. Hij had 2 koeien op stal staan en voor het dood seizoen beschikte hij over vier spinnewielen en een weefgetouw. Joos was dus ook tegelijk mulder, boer en wever, terwijl het spinnen de hoofdbezigheid van zijn vrouw zal geweest zijn. Met de prijzij van de helft van Asschoutmolen er bijgevoegd, bedroeg de totale baat 196 lb. 1 sch. 10 gr. Evenals zijn medevennoot. Jacques Verbaere stond Joos Goethals vier jaar molen- en tiendenpacht achterop, dit ten bedrage van 85 lb. 10 sch. gr. Niettegenstaande bovenvermelde baat. die bijna uitsluitend voorkomt van de molenprijzij, is de toestand van Joos Goethals allesbehalve schitterend en het batig saldo van ()5 lb. () sch. 5 gr. kan voorzeker niet te hoog aangeslagen worden. Als ook zijn tweede vrouw. Martijntje van Tenle, op 3 maart 1711 overlijdt, blijkt Joos Goethals er al heel wat op vooruitgegaan te zijn (43). Al op 22 oktober 1710 door een schenking onder levenden, vernemen wij dat zij samen 8 partijen en een hofstede bezaten, die met regelmatige tussenpozen aangekocht waren tijdens de periode 1699-1710. Het huis zelf was al wat ruimer geworden: het bestond naast de keuken, ook uit een noord- en zuidkamer, een kelder en een zolder. De inboedel is heel wat toegenomen en verscheidener geworden. Er zijn zelfs 4 gouden ringen en 3 paar zilveren knopkens aanwezig.

Dat ook de huiselijke linnenweverij aanzienlijk toegenomen was, moge blijken uit de voorraad in de zuidkamer, die besland uit 30 1/2 pond rauw vlassen garen, 15 pond werken garen, 15 pond gehekeld vlas, 12 pond gezwingeld vlas, 22 bobijnen met ongeveer drie vierendelen garen, 32 ellen gebleekt linnen. Ook de eigenlijke lingeriekast is goed voorzien. Zij bestaat o.a. uit 22 vrouwenhemden, 64 stukken lijnwaad, mutsen, kragen, neusdoeken. zijden voorschoot. keurslijf. blauwe voorschoot, een bruine en rode «vrisarden» vrouwenrok, hemdrok, een paar vrouwenschoenen, kousen, 9 halsdoeken, 17 manshemden. 9 fluwijnen, 9 servetten en 3 slaaplakens.
Zoals alle vermogende inwoners had Joos Goethals tijdens de onveilige oorlogsjaren een zolder gehuurd binnen de veilige stadsmuren van Gent, waar een koffer overgebracht was met zijn meest waardevolle bezittingen.

Met zijn molenpacht stond hij slechts 1 jaar en 4 maand achterop, wat normaal kan genoemd worden. Dit betekende dat hij tegen een totale baat van 223 lb. 5 sch. 8 gr. 6 den. slechts een kommer had van 76 lb. 4 sch. 1 gr. 3 den., wat een batig saldo van 147 lb. 1 sch. 7 gr. 6 den. vertegenwoordigde.
Bij zijn overlijden op 25 oktober 1712 was deze toestand nog verbeterd (44).Toen was er zelfs een batig saldo van 192 lb. 6 sch. 7 d., wat voor elk van de kinderen 38 lb. 9 sch. 2 gr. 6 den. vertegenwoordigde. Bij het begrafenismaal werd 1 ton bier leeggedronken, 1 rund geslacht en 2 zakken brood uitgedeeld. wat al op een gedegen welstand wijst.

Wanneer zijn beide zonen Pieter en Andries Goethals, gezamenlijk de volledige molen van hun vader en van Jan Steenbeke in pacht overnemen. zal dit voor een periode van 19 jaar zijn (45). Op 22 januari 1716 overlijdt Lievijne Aerens. de echtgenote van Andries Goethals (46). Tijdens dit kortstondig huwelijk kon er van geen duurzaam opgebouwd bezit sprake zijn. Wel lagen er op zolder naast de bedkoets en het bobijnwiel, 14 zakken rogge, 1 zak tarwe, 11 zakken boekweit, 1 1/2 zak haver, 3 steen gezwingeld vlas en 12 meuken lijnwaad, bezat de overledene een uitzet van 64 stukken lijnwaad en had de mulder een tegoed van 3 lb. 13 sch. 4 gr. over koop en levering van roggemeel en bezat hij twee koeien. Toch drukten de schulden zwaar. Aan het Bisdom Gent was hij 33 lb. 15 sch. schuldig over achterstel van molen- en tiendenpacht; ook het salaris voor knecht en meid diende betaald. Zelfs moest er nog een som geleend geld terugbetaald worden. Toch was er nog een boni van ongeveer 120 lb. gr. De oudste van de beide hroers. Pieter, overlijdt op 13 juli 1732 (47). Zijn weduwe, Christoffelijne de Poorter fa Abraham, eveneens dochter uit een aloud muldersgeslacht, blijft met 8 kinderen achter, waarvan het oudste  22 jaar en het jongste pas 3 jaar oud is.

Ook Pieter Goethals was naast mulder, zijn hoofdberoep, tegelijk landbouwer en wever. Hij bezat nl. 2 varkens en 2 koeien, legelijk mei een weefgetouw en 3 spinnewielen.
Wat nu de molen zelf betreft, het draaiende werk werd geprezen op 178 lb. 9 sch. 10 gr. en het staande daarin begrepen de voorraad graan in de molen, op 136 lb. 0 sch. 2 gr., dit voor de twee deelgenoten samen.

Achterstel van molenpacht, het inlossen van een zware obligatie met nog verschillende, andere debetposten, waaronder de verplichting om aan de voorgaande mulder Jan Steenbeke, vanaf het verlaten van de molen in 1714 jaarlijks boven het gratis malen van al zijn graan voor huishoudelijk gebruik, 1 zak tarwe en 1 zak beestemeel te leveren, deden de staat van de kommeren aanzienlijk stijgen, zodat de betrekkelijk hoge baat toch nog onvoldoende leek om alle onkosten te dekken. Er bleef een klein nadelig saldo van 8 lb. ten laste. Na de dood van Pieter Goethals, hertrouwde zijn weduwe met Lieven van Overwaele, telg uit een Oostakkers muldersgeslacht. Kort nadien verliet zijn broer Andries Goethals eveneens Asschoutmolen, zodat wij vanaf 1734 opnieuw 2 nieuwe pachters krijgen. Het zijn zoals hoger gezegd, Lieven van Overwaele en Joris de Poorter, gehuwd met diens zuster en dus zwagers (48). Eerstgenoemde overlijdt op 5 juni 1747 en rond die tijd trekt Joris de Poorter terug naar de vaderlijke molen te Doornzele. die hij steeds tegelijkertijd had uitgebaat. Aldus komen er in 1747 opnieuw 2 nieuwe pachters opduiken: Jan Seghers fs, Pieter (die het slechts een jaar volhoudt en vervangen wordt door Lieven Mannaers fs Marten, wiens vader mulder is op Belzelemolen) en Pieter de Poorter (zoon van Joris). Bij die gelegenheid wordt de pacht verhoogd tot 55 lb. (49). Maar ook Lieven Mannaers zal vroegtijdig overlijden en dit al op 5 febmari 1753 (50). Zijn staat maakt melding van 3 partijen land te Belzele, de baat van huisraad, linnenkast en gebleekt lijnwaad bedraagt 66 lb. 2 sch. 3 gr. Er is voor een bedrag van 30 lb. 11 sch. 9 gr. contante penningen in huis.

De prijzij van Asschoutmolen. vastgesteld op 28 mei 1753, door Livinus Goethals, meester-molenmaker te Eeklo, bedroeg 368 lb. 15 sch. 6 gr., daarvan afgekort in lating ten profijte van het Bisdom Gent volgens prijzij 1585 tot 178 lb. 13 sch. 4 gr. Dus blijft er nog een overschot van 190 lb. 2 sch. 2 gr. over de helft verdeeld 95 lb. 1 sch. 1 gr. De belangrijkste schuldenpost bestond uit een jaar verachterde molenpacht. Ook aan Pieter de Poorter, zijn medepachter, moest de houderigge 4 lb. 13 sch. 4 gr. betalen over de bediening van de helft van de molen, sedert de dood van de overledene. Toch gaf deze staat een batig saldo van 121 lb. 12 sch. 2 gr. Een weduwe met 3 kleine kinderen, waarvan het oudste slechts 5 jaar oud is, kan onmogelijk alleen het muldersbedrijf uitoefenen. Het volgend jaar in 1754 hertrouwt zij dan ook met Jan van Overwaele fs Pieter. Wanneer zijn medepachter Pieter de Poorter in 1756 het contract niet meer vernieuwt (51). wordt Jan van Overwaele tot 1766 de enige pachter van Asschoutmolen. Joanna van Hyfte fa Joos, weduwe van Livinus Mannaers en echtgenote van onze Jan van Overwaele, overlijdt op haar beurt de 26 april 1764 (52).

Materieel was dit een zeer voordelige verbintenis geweest. Tijdens een periode van nauwelijks 10 jaar waren de onroerende goederen als volgt aangegroeid: bij verkaveling door overlijden van haar vader op 22 december 1755: 3 partijen land met een gezamenlijke oppervlakte van 1720 roeden. Op 24 maart 1756 werd de hofstede nabij Asschoutmolen, die zij thans bewonen, aangekocht. Kort daarop werden nog 3 hofsteden bijgekocht en 4 partijen land. Dit betekende meteen dat het sterfhuis al een baat had van 23 lb 17 sch., alleen van achterstallige huis- en landpachten. Aan de schilderijtjes. het aanzienlijk tin- en gleierwerk. de 4 horlogeries, de lessenaar en de juwelen, waaronder een gouden kruis, een paar gouden oorringen, een zilveren gordelgesp, stellen wij vast dat er in dit muldersgezin heel wat welstand heerste. Dit wordt nog eens onderlijnd door het hoog bedrag van de contante penningen: 110 lb. 17 sch. 6 gr. en door de menigvuldige tegoeden op diverse personen voor levering van meel.

De prijzij van Asschoutmolen op 26 juni 1764 verricht, door Pieter Antoon van Hove, beliep 315 lb. 13 sch., wat t.o.v. 1585, een meerwaarde vertegenwoordigde van 136 lb. 19 sch. 8 gr. Tevens was de houder voor 1/8 gerechtigd in Wittewalmolen te Oostakker. De tiende, die bij Asschoutmolen hoorde, had hij afzonderlijk verpacht voor 25 lb. 10 sch. g. per jaar. De belangrijkste schuld bestond in 2 1/2 jaar verachterde molenpacht voor een totaal bedrag van 162 lb. 10 sch. Toch was er een stevig saldo van 220 lb. 13 sch. 9 gr.

Op kerstavond 1766 verliet Jan van Overwaele, Asschoutmolen en werd er als pachter opgevolgd door zijn vader Pieter, en diens schoonzoon van Haesman, gehuwd met Judoca van Overwaele. Op zijn beurt liet Pieter van Overwaele zijn deel over aan zijn andere schoonzoon Pieter Frans Buyle, gehuwd met Katharina van Overwaele, zodat van nu af beide zwagers, samen de molen in uitbating hebben en dit tegen een jaarlijkse pachtsom van 73 lb. 6 sch. 8 gr. (53).

Het lijkt wel of geen enkele mulder het lang kan aarden op Asschoutmolen, want ook Jan Haesman overlijdt al op 18 mei 1776 (54). Nog eens werd de molen geprezen en ditmaal beliep de helft van Jan Haesman 128 lh. 19 sch. In huis vond men 30 lb. 8 sch. 7 gr. contante penningen. Samen met de inboedel en het materiaal in de keuken, de kelder. het achterhuis, de voutkamer, de zolder, de schuur en het hof. vertegenwoordigde dit een baat van 270 lb. 2 sch. 3 gr. 6 den. par. Hiertegenover stonden de schulden en lasten, waarvan de zwaarste post, opnieuw ingenomen werd door verachterde molenpachten ten bedrage van 101 lb.

Wat we eveneens vaststellen is dat Jan Haesman zich heel wat minder bekommerde om de landbouwuitbating, dan zijn voorgangers. Hij bezit slechts 1 varken, 40 roeden koren en 40 roeden aardappelen in mestvette. Daarentegen heeft hij 5 ezels, die ingeval van windstilte gebruikt worden orn de rosmolen te bedienen, en ook wel om de meelvrachten van de cliënten thuis te bezorgen.
Al het volgend jaar, op 25 november 1777 hertrouwt de weduwe van Jan Haesman, achtergebleven met 6 minderjarige kinderen met Pieter Engels, die nu samen met zijn zwager Pieter Frans Buyle, de molen pacht, vanaf 1778 voor een jaarlijkse verhoogde pachtsom van 75 lb. gr. (55).

Katharina van Overwaele heeft al evenmin geluk als haar zus Judoka, want ook haar man Pieter Frans Buyle overlijdt op 20 april 1789 en laat haar achter met zes minderjarige kinderen, waarvan het oudste 18 jaar en het jongste pas 5 jaar oud is (56). De totale baat bedraagt 264 lb. 16 sch. 6 gr. 6 d. par. Was het landbouwbedrijf slechts secondair, dan bezat Pieter Frans Buyle toch 2 varkens en 4 ezels. Hij had een belangrijk tegoed van meel en maalloon aan verschillende personen ten bedrage van 32 lb. 12 sch. 11 gr. 6 d. par. Hierbij dient nog gevoegd 25 lb. 17 sch. 8 gr. 3 den. aan personen van «sobere gestaethede», dat men moeilijk realiseerbaar achtte en daarvoor afgeschreven werden. Opnieuw werd de molen geprezen, ditmaal op 21 september 1789 door Guillaume Speelman, meester-molenmaker te Wetteren. De totale prijzij bedroeg 397 lb. 12 sch. 4 gr. Hiervan diende 178 lb. 13 sch. 4 gr. over de staande prijs van lating en lening, toebehorend aan het Bisdom, betaald. Er bleef dus nog 218 lb. 19 sch. over, voor beide mulders samen; wat in deze slaat een tegoed bracht van 109 lb. 9 sch. 6 cl. gr.

Eigenaardig is het wel. dat het volgend jaar niet alleen de weduwe van Pieter-Frans Buyle, maar ook Pieter Engels, Asschoutmolen vaarwel zeggen. Omwille van de lening en lating moest de molen opnieuw geprezen worden, ditmaal op kerstavond 1790. De staande en draaiende werken hadden toen een gezamenlijke waarde van 410 lb. gr. courant. Dit betekende een meerwaarde van 231 lb. 6 sch. 8 gr., die de opkomende pachter van Frans Walraeve fs Gillis schuldig was te betalen aan Pieter Engels en We Pieter Frans Buyle. De verpachting van de molen werd losgemaakt van de tiende en voor een termijn van 6 jaar verhuurd tegen een jaarlijkse pachtprijs van 25 lb. gr. (57). Jan-Frans Walraeve, die ook mulder was op Belzelemolen, liet met kerstmis 1794 de molen over aan zijn 22-jarige stiefzoon Pieter-Frans van Hecke, tevens de laatste mulder van Asschoutmolen.

Uit dit laatste bewaarde pachtcontract (58) vernemen wij dat de pachtprijs behouden blijft op 25 lb. gr. en dat de pachter zich aan de gewone voorwaarde onderwerpt. Nochtans was het einde van de molen zeer dichtbij. Om te beginnen werd de oude abdijmolen door de Fransen geconfisceerd er als nationaal goed te koop aangeboden. Op 24 messidor Vl R.F. (12 juli 1798) werd op basis van de oude prijzij van 1790, de totale waarde geschat op 9200 F en de jaarlijkse opbrengst hiervan op 460 F (59). Daar er op 2 germinal VIII R.F. (23 maart 1800) nog geen koper was komen opdagen, werd de verkoop opgeschort en Pieter-Frans van Hecke bleef er mulder.

Toen gebeurde de catastrofe. Ten gevolge een geweldige stormwind op 18 brumaire IX R.F. (9 november 1800) waaide de molen omver. Hij werd nooit meer opgericht. Het was alsof hij zijn vroegere feodale heren in het graf volgen moest. We staan even stil bij enkele gedetailleerde ooggetuigeverslagen, die ons een levendig beeld van het gebeuren oproepen. Allereerst is er het rapport van de burgemeester, opgesteld naar het verslag van Pieter-Frans van Hecke en andere ooggetuigen (60).

's Anderendaags begaf de burgemeester zich al naar de plaats van de ramp, nadat Pieter-Frans van Hecke hem mededeling van het gebeurde had gegeven. Hij stelde er vast dat de molen derwijze was vernietigd, dat er van heroprichting geen sprake kon zijn. Hij had er slechts enkele planken en versplinterde balken aangetroffen. De ondervraging van de buren, naar een eventuele nalatigheid van de mulder, bracht integendeel aan het licht, dat Pieter-Frans van Hecke al het mogelijke gedaan had om de molen voor de stormwind te redden en dat "le dit Van Hecke n'était presque pas descendu du dit moulin l'espace d'une minute quand il est tombé derrière lui de façon que ce dernier était en péril de perdre sa vie". Naar de verklaring door de mulder afgelegd, zou de molen toch verkocht zijn geweest, maar zouden de kopers hun koopsom niet voldaan en daardoor hun eigendomsrecht verbeurd hebben.
Dit verklaarde het verval van de molen en zijn uiteindelijke ondergang. Aan de andere kant zat de burgemeester enigszins verveeld met de vernieling van dit republikeins goed op zijn grondgebied en daarom liet hij maar liefst twee veldwachters achter om de rest van de molen te bewaken.

Vijf dagen later, op 15 november 1800, begaf de burgemeester zich opnieuw naar de verwoeste molen (61). Ditmaal was hij vergezeld van Cornelis Janssens, meester-molenmaker te Gent en werd er overgegaan tot het opstellen van een inventaris «dirigé en langue f!amande à cause que le dit lanssens ignore la langue Française». De waarde van de staande werken werd geschat op 593.2526 F en die van de draaiende werken, eigendom van de pachter, op 1102,0218 F.
Deze vernielde resten, en speciaal dan de staande werken, toebehorend aan de Republiek, werden aan de goede zorgen van de pachter toevertrouwd. totdat er een definitieve beschikking volgen zou. Dit betekende meteen het roemloos einde van Asschoutmolen.

Vermelden wij hierbij aansluitend, nog een woord over de Broeckman's molen, opgericht in 1840 in de buurt van de verdwenen Asschoutmolen, door Ferdinand Albert Braeekman van Wondelgem (Sektie D 1277 b). Op 29 augustus 1840 werd toestemming tot zijn oprichting verleend (62). Achtereensvolgens waren er volgende mulders werkzaam:
1840-1871: Ferdinand-Albert Braeckman en later diens weduwe (63).
1871-1894: Jozef Leopold Braeckman-De Poorter, tevens de nieuwe eigenaars van de molen (64).
1894-1903: Alfred van den Berghe (65). In datzelfde jaar werd de molen aangekocht door Simon De Seille-De Graet, notaris te Gent (66).
1903-1920: Hippoliet D'Hooge (67).

In 1912 erfden de beide kinderen De Seille, de molen van hun vader (68) en in 1923 ging hij, bij huwelijk over naar Raoul Oe Groote-De Seille (69). Als nieuwe pachter betrok Arthur De Vlieger in 1920 de molen (70), die in 1938 ontmanteld werd. Naderhand werd hij eveneens eigenaar van de molen en in 1948 opgevolgd door zijn zoon Bruno De Vlieger, die de oude stenen molen totaal afbrak en een totaal gemoderniseerde bloemmolen bouwde.

Kerkbrugmolen

Kerkbrugmolen in 1925, kort vóor zijn verdwijning (foto)

ln het jaar 1552 richtten de inwoners van Kerkbrugge, Wippelgem, Langerbrugge en Geetschure een verzoek tot de prelaat van St-Baafs om in het oostelijk deel van het Graafschap Evergem een tweede graanwindmolen naast die van Asschout te mogen oprichten. Dit rekwest was ondertekend door Jan de Costere, Arend van der Eecken, Bouwen Haeck. Andries van den Sompele. Christoffel Schautheete, Lieven Roele, Christoffel Viveraert, Christoffel van de Voorde, Jan Kesele, Pieter van Hersele, Pieter Van der Eecken, Pieter Viveraert en Pieter Scautheete, «residerende ende wonende rontsomme ende ontrent den gheweste ghenaemt de kercbrugghe» (71). Al deze personen beloogden «hoe dat zijlieden vele ende diverssche Jaeren sonderlinghe ten tijde van hooghe watren groote scaede ende Interest ghedoocht ende gheleden hebben, en(de) noch doen van dat zij huerlieder coorene ende graenen bringhende up onse muelene van ascoutere daer zij van ouden tijden ghecostumeert zijn te maelene, huerlieder multere niet thuus ghecrighen en connen dan thuerliederen dobbelen coste ... wel disieren van onse voomomde muelene een groote half mijle ofte met».

Daar er te Kerkbugge toch al een molenwal voorhanden is, zou het een kleine moeite zijn, hier een windmolen op te richten. Toestemming hiervoor wordt verleend op 11 maart 1553 n.s. (72). Jan van Hecke mag op zijn molenberg een molen oprichten, tegen betaling van een jaarlijkse cijns van 1 gouden kroon; immers het recht van de wind behoorde de heer, ongeacht het eigendomsrecht. Hoewel Jan in feite eigenaar is van de molen, toch is hij aan verschillende voorwaarden gebonden. Een van de belangrijste is dat hij in geen geval schade mag berokkenen aan Asschoutmolen.

Na het verstrijken van deze twaalf jaar in 1566, wordt Jan van Hecke opgevolgd door Jacob Pfasschaert (73). Naast de eigendom van zijn molen, waarvan de jaarlijkse pachtwaarde op 8 lb. gr. geschat werd, bezat deze laatste in 1571 nog een behuisde stede van 100 r., een meers van 300 r. en een partij land van 1 bunder. Hierbij huurde hij nog 1 gemet land van Christoffel Viveraert en 2 gemet van Avezoete Boegaerts. Deze 2200 r. land (3 ha) totaliseerden slechts 3 lb. 12 sch. belastbare pachtwaarde tegenover 8 lb. voor de molen alleen (74). In 1574 wanneer hij het pachtbevel laat varen is de verhouding nog gunstiger voor de molen: 9 lb. tegenover 2 lb. 10 sch. 8 gr. voor de 1336 roeden (2 ha) eigendom, het huis inbegrepen (75). Ditzelfde jaar was Asschoutmolen 14 lb. 3 s. gr. getaxeerd (76). Doornzelemolen 13 lb. 6 sch. (77) en Belzelemolen 8 lb. gr. (78).

Blijkbaar waren de troebelen eveneens fataal voor Jakob Plasschaert. Na 1580 vinden wij geen enkel spoor van hem meer terug. Een rapport van 1587 verklaart dat er behalve Asschoutmolen geen enkele molen binnen Evergem-St-Baafs bedrijvig is (79). Kort daarop moet Joos van der Eecken. die in 1585 Asschoutmolen heroprichtte, ook Kerkbrugmolen heropgebouwd hebben. Dit tenminste laat een nota van 1600 verstaan (80). Zeker is het in elk geval dat Jan van der Speyen op 26 juli 1594 de nieuwe eigenaar is van Kerkbrugmolen (81). Hij betaalde toen een jaarlijkse cijns aan het Bisdom van 13 s. 4 d. gr. Hij zal er trouwens mulder blijven tot omstreeks 1620.

Een eeuw lang zal de molen nu in handen blijven van de familie Acke, voorheen al mulders te Doornzele. Inderdaad, kort na 1620 koopt Pieter Acke fs Jakob de molen. Wanneer zijn vrouw Maaike Braeckschilt fa Joos in 1625 overlijdt, zijn de twee minderjarige weesjes Hansken en Betkan. waarvan het laatste slechts 15 maand is, gerechtigd in de helft van Kerkbrugmolen (82).

Kort daarop hertrouwde Pieter met Elisabeth van Ypre fa Joos, waarbij hij nog 4 zonen en 2 dochters had. Wanneer Pieter zelf overlijdt in 1647, vernemen wij uit zijn Staat van Goed (83) dat de korenwind- en rosmolen le Kerkbrugge voor 1/4 toebehoorde aan de houderigge, voor 1/4 aan de kinderen uit het tweede huwelijk, terwijl de andere helft behoorde aan Jan Acke en zijn zuster Elisabeth, kinderen uit het eerste huwelijk. Dit wordt bevestigd bij het afsterven van Jan Acke in 1651 (84). Uit deze staat, opgemaakt op 6 december 1651, blijkt dat de twee achtergelaten wezen samen met hun moeder Jacquemijntje Steenbeke. de 3/8 bezitten van de molen, die evenwel al zwaar belast waren met twee renten, respectievelijk van 34 en 20 lb. gr.

Nadien zette de weduwe van Jan Acke het bedrijf verder, samen met haar zwager Joris Acke, gehuwd met Marie de Neve. Joris overlijdt op 25 maart 1678 en laat 3 minderjarige kinderen achter (85). Wanneer wij de Staat van Joris Acke aandachtig overlopen, stellen wij vast dat het muldersbedrijf hier bijna secundair kan genoemd worden t.o.v. het landbouwbedrijf. Inderdaad, Joris Acke bezat 3 koeien, 1 kalf. 1 varken, 2 korven bijen, een vleeskuip met 2 hespen, een schild met varkenssmeer en volledig landbouwalaam. Tijdens zijn huwelijk was Joris Acke er in geslaagd gedeelten van de molen van Kerkbrugge terug te kopen; het draaiende werk van de molen was 4 lb. 3 sch. 7 gr. 4 den. in waarde gestegen, terwijl er nog een gedeelte pacht diende betaald. (De molen was immers slechts gedeeltelijk eigendom).

Tengevolge de Franse oorlogen had het gezin een zolderkamer gehuurd te Gent. waar enkele belangrijke voorwerpen in veiligheid bewaard bleven. Zelfs was er een knecht en meid in dienst. De staat sloot men een batig saldo van 77 lb. 3 sch. 8 gr. 4 den., wat eveneens op een zekere welstand wijst. Korte tijd nadien. ging Kerkbrugmolen over naar Jan en Pieter Acke, zonen van Lucas, en neven van de afgestorvene, die tot 1710 de molen elk voor de helft uitbaatten. Wanneer de echtgenote van Pieter Acke op 10 december 1702 overlijdt, zien wij dat 15/32 van de molen in zijn handen zijn, slechts 1/32 wordt nog gepacht aan Pieter Steyaert (86).

Uit de Staat opgemaakt op 8 juli 1705, bij het overlijden van zijn echtgenote, Jozijntje van Speybrouck. vernemen wij dat Jan Acke, tijdens zijn huwelijk eveneens de helft van de molen verworven had (87). Blijkbaar kon Jan zich moeilijk als mulder handhaven. In elk geval stak hij in 1705 reeds diep in de schulden. De staat sloot met een nadelig saldo van 12 lb. 14 sch. 9 gr. Korte tijd nadien hertrouwde hij met Tanneke de Wevere, die echter reeds overleed op 3 juni 1708. Nu stak hij nog dieper in de schuld. Verschillende obligaties waren er oorzaak van dat de staat thans sloot met een nadelig saldo van 180 lb. 6 sch. 2 gr. (88).

Hierop besluit Jan Acke het muldersbedrijf en de zwaarbelaste molen definitief vaarwel te zeggen. Op 25 juni 1710 verkoopt hij zijn deel (de helft van de molen) aan Jan Braet en Pieter Goethals voor 1400 gulden (89). Deze helft wordt op 20 maart 1715 opnieuw verder verkocht aan Jacob Sabodt fs Laureins, voor 183 lb. 6 sch. 8 gr. courant (90), wat een verlies hetekende ten opzichte van 1710. In 1715 was deze halve molen nog belast met een rente van 9 lb. 5 sch. ten profijte van Pieter Andries. Zoals wij hoger schreven was de wederhelft van de molen toen nog in handen van Pieter Acke fs Lukas. Blijkbaar ging het deze laatste ook niet al te zeer voor de wind, want op 17 april 1715 is hij gedwongen een rente van 232 lb. te nemen bezet op Kerkbrugmolen ten voordele van Gijzelbrecht van Damme (91).

Nog 15 jaar blijft Pieter Acke. mulder op Kerkbrugmolen. Ook dan zal hij de voor hem weinig renderende molen, trachten van de hand te doen. Een eerste poging op 1 september 1728 mislukt. Wel werd de volledige molen toen verkocht aan Judokus Bauweos fs Joris van Sleidinge voor 2800 gulden, maar daar de koper insolvabel is, vervalt deze koop. Op 22 februari 1730 wordt hij opnieuw verkocht: ditmaal aan Joos Claeys fs Jan, sinds 1724 mulder op de Kattekeermolen te Sleidinge. De prijs is ondertussen gestegen tot 512 lb. 13 sch. 4 gr. courant, met daarbij een jaarlijkse cijns van 13 sch. 4 gr. ten voordele van het Wenemaershospitaal. Binnen een maand is de molen vrij (92).

Op 16 januari 1737 ging Joos Claeys een nieuwe rente aan van 300 lb. gr., sterk wisselgeld, met een jaarlijkse intrest van 15 lb. gr., om daarmede de voorgaande bezette rente van 232 lb. in te lossen (93). Dit was een put maken om er een andere mee te vullen. Toch wist mulder Claeys het beter aan boord te leggen dan zijn voorgangers, want al op 3 septemher 1757 slaagt hij er eveneens in deze zware rente in te lossen.

Wanneer Joos Claeys op 31 december 1774 overlijdt, laat hij aan zijn 11 kinderen een stevig fortuin na (94), Zoals wij hoger zagen, kocht hij niet alleen de Kerkbrugmolen, die hij rentevrij wist te krijgen, maar daarbij nog een huis binnen Evergem-Dorp voor 2600 gulden. De molen zelf werd door Pieter-Antoon van Hove, meester-molenmaker te Desteldonk op 386 lb. 4 sch. 8 gr. geschat. Op Sleidinge. Eeksken bezat hij een bakkerij ter waarde var 90 lb. 16 sch. 8 gr. Zijn tweede echtgenote tevens houderigge, Anna-Theresia Beemaert, had het jaar tevoren 150 lb. van haar moeder geërfd. Verschillende personen stonden in het krijt voor levering van meel.

Ook de inboedel en speciaal dan de juwelen bestaande uit een diamanten ring, een gouden kruis. een zilveren doos, een paar gespen en oorringen, getuigen van een zekere welstand. Ook hier treffen wij 5 ezels aan, die de rosmolen moesten bedienen Schulden zijn er buiten de traditionele begrafeniskosten bijna niet, zodat de staat sluit met een batig saldo van 695 lb., een zeer hoog bedrag.
Het jaar nadien. op 25 mei 1775 staat Francies Claeys, zoon uit het eerste huwelijk van wijlen Joos Claeys en Joanna Goethals. bij vorm van uitgroting al zijn rechten op Kerkbrugmolen af voor de som van 56 lb. gr., op een totale waarde van 850 lb. gr. Hetzelfde doet eveneens de tweede dochter, Joanna Claeys, op 7 mei 1764 gehuwd met Jozef Roels (95). 

Het is dan de oudste zoon uit het tweede huwelijk, Jacobus, die zijn overleden vader als mulder opvolgt en de molen pacht van zijn moeder. Pas op 2 juni 1775 gehuwd, sterft hij al op 18 augustus 1788 en laat een weduwe met 6 minderjarige zonen achter (96). Blijkbaar had de zoon de bloeiperiode van de vader voortgezet. Hij bezit een belangrijk krediet bij verschillende personen voor levering van meel en maalloon ten bedrage van 120 lb. 19 sch. 8 gr. 6 den. par., daarhij nog 53 lb. 4 sch. 2 gr. van onzekere recuperatie. Er is een bedrag in kas van 35 lb. aan contante penningen. De prijzij van de molen werd geschat op 50 lb. en de aangebrachte verbeteringen op 47 lb. 1 sch. 7 gr. Aan zijn moeder is de overledene 1 1/2 jaar molenpacht schuldig. Na aftrek van maalloon en meel beraagt dit 42 lb. 10 sch. 9 gr. De totale kommer bedraagt 81 lb. 11 gr.

Tegenover een totale baat van 536 lb. 9 sch. 3 gr. 6 d. par. betekent dit een batig saldo van 455 lb. 8 sch. 4 g. 6 d. par. Twee jaar nadien huwt zijn weduwe met Jan Baptist Cornelis, die aldus mulder wordt op Kerkbrugmolen tot omstreeks 1810 (97). Eigenaar van de molen blijft evenwel de familie Claeys. Jan-Baptist Cornelis wordt als mulder-pachter opgevolgd door Jakob Wytinck, die wij in 1815 (98) en in 1822 (99) nog als dusdanig vermeld vinden. Ondertussen waren de eigendomsverhoudingen ook al enigszins gewijzigd. Na de dood van hun moeder, werd de molen gemeenschappelijk bezit van de kinderen Joos Claeys. Nadat Francisca en Coleta-Jozepha al vroegtijdig overleden waren en Frans uit het eerste huwelijk. zijn deel had uitgegroot gekregen, bleven nog over als deelgenoten Joanna x Jozef Roels. Marie, Pieter-Jan. Martinus, lgnatius en de kinderen van Jacob. Op 6 maart 1810 staat Pieter Jan Claeys, mulder te Sleidinge, zijn zesde deel af aan de 5 overige deelgenoten voor 550 f. (100). Een paar maand nadien is het de beurt aan de kinderen van wijlen Jacob Claeys: Jan-Baptist, François en Charles om hun vijfde deel in Kerkbrugmolen te verkopen aan lgnatius-Jan Claeys, bakker te Evergem, voor 7Ci1. 90 P of 110 lb. gr. wisselgeld (101).

Op C) maart 1812 tenslotte staan de overige deelgenoten Martin Claeys fs Joos. bakker te Evergem en Marie Claeys, We van Frans IJierkens, tevoren van Pieter van Hyfte, winkelierster te Ertvelde. gezamenlijk hun rechten af aan lgnatius-Jan Claeys, bakker te Evergem, voor 1580 f. die aldus alleen eigenaar wordt van de molen (102). Korte tijd nadien sterft lgnatius Claeys. Zijn weduwe Angelica-Dominica Geers hertrouwt met Pieter Eghels, een Sleinse bakker, die aldus de nieuwe eigenaar van Kerkbrugmolen wordt.

Op 4 juni 1822 wordt de molen onder de volgende bewoordingen le koop aangeboden: «Een Koornwindmolen met zijn staende en draeyende werken, berg, op- en afrede met het woonhuys en stallingen gestaen ende gelegen binnen de gemeente van Evergem wijk Kerkbrugge van ouds genaemt Kerkbrugmeulen groot over Erfven derthien Roeden zeven ellen metrique (13 a 7 ca) ofte achten tachentig roeden aude Locaele maete paelende oost zuyd en west de hospicen Civil in Gend ende noord de straete» (103). De molen zou vrij komen op 1 juli 1822. Hij werd ingesteld op 2100 gulden door Jan Frans Eghels, bakker te Sleidinge. Op 18 juni 1822 werd hij toegewezen aan Jan-Baptist Colle, mulder te Wondelgem voor 2280 gulden. Laatstgenoemde kon echter de vereiste koopsom niet opbrengen. Aldus werd op 16 oktober 1822 de molen opnieuw opgeroepen, maar hij gebrek aan kopers bleef hij uiteindelijk aan de vroegere eigenaar.

Door het Hollands hestuur werd op 21 augustus 1822 een wet op het gemaal ingevoerd, die tenslotte met ingang van 1 januari 1830 opnieuw afgeschaft werd. Dit was de gelegenheid om aan de lokale besturen navraag te doen naar de plaatselijke molens. Voor Kerkbrugmolen putten wij hier de volgende gegevens uit: de molen is gelegen op 2500 m. van het dorpscentrum. Pachter en eigenaar somden wij tevoren op. Over Jacob Wytinck, toenmalige mulder, vememen wij, dat hij een grondbelasting betaalt van 25,66 gulden sjaars, dat hij onbemiddeld is en dat de molen een omzet heeft van 90.000 ponden Nederlands gemalen graan per jaar. Het was de geringste omzet der vijf toenmalige molens (104). De jaarlijkse consumptie in broodgranen voor heel Evergem werd toen geraamd op 592.455 Nederlandse ponden. De 5 molens samen verwerkten 570.000 pond.

Keren wij nu nog even terug naar onze Kerkhofmolen. Op 19 december 1825 werd er tussen de toenmalige eigenaar Pieter Eghels, baasbakker te Evergem en Carolus de Clievere, opkomende pachter een huurcontract afgesloten. waaruit wij het volgende lichten (105): de molen met woonhuis wordt gehuurd voor een termijn van 6 jaar, ingaande op mei-avond 1826, tegen een jaarlijkse pachtsom van 210 gulden. De huurder is verplicht alle belastingen te betalen. Hij neemt al de staande, roerende en draaiende werken van de molen tot zijn last. Zij werden geprezen door Augustinus Pisonnier, molenmaker te Sleidinge voor de som van 1921,56 gulden. De meerwaarde zal vergoed worden door de eigenaar, minwaarde op het einde van de termijn door de pachter. Het laatste jaar van zijn pacht mag de pachter geen nieuwe molensteen leggen zonder toelating van de eigenaar, zoniet zal hij eventuele vergoeding verbeuren.
Na het beëindigen van deze termijn verlaat Karel de Clievere de molen en wordt in 1834 als pachter opgevolgd door Jan-Baptist Neyt, zoon van Guilielmus, komende van Wippelgemmolen, naderhand gehuwd met Francisca de Craene, waarbij hij 6 kinderen had (106).

Rond dezelfde periode had er eveneens een wisseling van eigenaars plaats: bij erfenis kwam de molen in 1828 aan Dominicus Geers, onderwijzer te Oostakker (107) en in 1859 bij verdeling aan Karel De Visscher-Geers geneesheer te Oostakker (108) .

Jan-Baptist Neyt overleed in 1862 en werd opgevolgd door zijn zoon Pieter, in 1864 gehuwd met Filomena Standaert (109). Deze laatste slaagt er in bij zijn huwelijk op 8 juli 1864 de molen te kopen van Karel de Visscher en zijn echtgenote Maria Geers, voor 7500 frank. (110). Contant kan hij hierop 3500 frank betalen. De rest, hetzij 4.000 frank zal betaald worden binnen een termijn van 25 jaar die verviel op 8 juli 1889, mits een jaarlijkse intrest van 4 %. Wanneer Pieter Neyt op 29 mei 1870 vroegtijdig overlijdt, zit zijn weduwe dus nog diep in de schulden. Dit blijkt overduidelijk uit zijn Staat van Goed, gepasseerd voor Notaris Victor Van de Velde op 24 oktoher 1870. Allereerst kunnen wij er uit opmaken dat het woonhuis bestond uit 2 kamers, een keuken, een achterkeukentje, een voute, een kelder en een zolder. Wij stellen eveneens vast dat er hier sprake is van een gemengd landbouw- en muldersbedrijf. Inderdaad Pieter Neyt bezat een koe, een paard met veulen, een muilezel, 3 varkens, 4 karren en 1 ploeg. De vruchten te velde werden op 950 frank geschat. In totaal was er een baat van 4779,65 frank. Dit kon evenwel niet opwegen tegen de nadelige verklaringen, die samen 10.307,93 frank bedroegen. Daar de baten, behalve de contante penningen en het maalloon niet konden gerealiseerd worden, was er in feite een tekort van meer dan 9.000 frank.

In een zulkdanige toestand kon de arme weduwe niet anders dan zo spoedig mogelijk hertrouwen. Dit geheurde dan ook op 12 april 1871 met de vroegere muldersknecht Constantinus Claeys. Op 24 november 1881 evenwel, week de familie definitief uit naar Antwerpen (111). De molen werd toen aangekocht en betrokken door Petrus Kerckaert-Schamp, die er in 1884 eveneens een stoommaalderij inrichtte (112). Vanaf 1887 werd zijn zoon Gustaaf er mulder (113). Samen met zijn 3 zusters erfde hij in 1900 de molen (114) en verkocht hem in 1923 aan zijn voormalige muldersknecht Edward Dewindt. Lang zou deze laatste de molen niet meer bedienen, want een stormwind in 1926 deed de oude houten windmolen ineenstorten en definitief verdwijnen.

Wippelgemmolen

Binnen Evergem-St-Baafs werd in 1645 een derde windmolen opgericht: de Wippelgemmolen. De oorkonde van 23 januari 1646, waarbij Antonius Triest, bisschop van Gent, als Graaf van Evergem. de toelating geeft aan Jacques de Wulf en Lieven van Vooren een korenwindmolen op te richten te Wippelgem, mits een jaarlijkse cijnsrente van 5 lb. gr. en dit voor een periode van 27 jaar, is nog bewaard bij de huidige mulder. Kamiel Neyt (114).

Het zal aan de oprichters verboden zijn het graan te malen van personen op de westzijde van de Burggravenstroom en dit op straf van 60 lb. par. (116 . In feite was zijn gebied aldus beperkt tot de inwoners van Over-het-Water en meer speciaal voor Wippelgem, daar de zuidelijke zijde van de wijk Over-het-Water door Kerkbrugmolen bediend werd. Pas op 1 oktober 1676 wordt door Lieven van Vooren een nieuwe termijn van 29 jaar als cijnspachter en eigenaar van Wippelgemmolen ingezet (117).

Wanneer Lieven van Vooren, de oude. mede-oprichter van de molen, op 4 oktober 1677 overlijdt, worden de eigendomsverhoudingen zeer gecompliceerd (118). Tijdens zijn huwelijk was deze laatste eveneens in het bezit gekomen van de andere helft van de Wippelgemmolen. Samen met zijn kinderen Matlheus, Janneken, gehuwd met Pieter Steyaert, Lieven en Marie, gehuwd met Adriaan Reyniers. baatte hij de molen uit.

Door het vroegtijdig overlijden van zijn kinderen Marie, gestorven op 8 mei 1676 (119) en Lieven. overleden op 29 maart 1677 (120) hebben ook deze wezen recht op hun deel in Wippelgemmolen. Uit de Staat van Marie van Vooren, stellen wij vast dat haar man Adriaan Reyniers effectief de molen medebediende. Het sterfhuis heeft een aandeel in de meerwaarde van de prijzij van de molen ten bedrage van 9 lb. 6 sch. 9 gr.; er is een schuld in molenpacht ten bedrage van 10 lb. Ook in de staat van Lieven van Vooren de jonge, vinden wij een post betreffende verachterde molenpacht

Lieven van Vooren, de oude, bezat eveneens de herherg «de Hert» op  Evergem-Dorp. waar zijn weduwe overleed in november 1683. Zij was toen nog eigenares van Wippelgemmolen, want de molencijns werd door haar betaald aan de ontvanger van het Bisdom Gent over de jaren 1681 en 1682 (121). Op 21 oktober 1682 evenwel had Pierijntje Pieters, We Lieven van Vooren de oude, % van de molen aan haar zoon Mattheus verkocht voor 76 lb. gr. (122). Na het overlijden van Janneken van Vooren in maart 1695 (123) en haar echtgenooi Pieter Steyaert op 2 november 1699 (124) vinden wij uitsluitend Mattheus als mulder-eigenaar terug (125).

ln 1715 richt hij om de gedwongen werkloosheid tijdens windstille perioden uit te schakelen. een rosmolen op. waarvoor hij een nieuwe cijns van 4 sch. 8 gr. moet betalen (126).
Voor de eerste maal wordt hier tevens zijn zoon Pieter als mede-eigenaar vemoemd. De familie van Vooren wijkt ondertussen uit naar Wondelgem en Jacobus de Poorter. zoon van de Doornzeelse mulder Abraham (zie verwantschapstabel de Poorter) huurt Wippelgemmolen van rond 1720 tot 1756.

Zicht vanaf de zuidzijde Ç!t'liC'n

Dat de familie van Vooren zich ondertussen opgewerkt had tot de bezittende klasse. moge blijken uit de Staat van Goed van Pieter van Vooren, overleden te Wondelgem op 3 oktober 1725 (127).
De vijf wezen waren toen gerechtigd in 15 partijen land en een hofstede te Wippelgem. aankomend van grootvaders zijde en 14 partijen land en bezette renten te Evergem en Wondelgem gemeenschappelijk door de ouders verworven tijdens hun huwelijk. Ook de totale baat van de roerende goederen overtrof met 291 lb. 3 sch. 1 gr. 5 den., de nadelige verklaringen.

Na de dood van hun grootvader Mattheus van Vooren, overleden te Wondelgem op 15 januari 1732 (128). komen de weduwe van Pieter van Vooren, Lievijne Slock, ondertussen hertrouwd met Joris Goethals, en haar kinderen in gezamenlijk bezit van deze goederen. Wij vernemen er nog 110g tlil dat Jacobus de Poorter op 14(J lb.15 sch. Op 16 juli 1742 kreeg Maria rliW van Vooren fa Pieter, gehuwd met Pieter Deuninck fs Jan bij onderlinge verkaveling de helft van Wippelgemmolen in haar bezit; de andere helft bleef aan haar moeder Lievijne Slock.
Op deze helft neemt Pieter Deuninck een zware hypotheek van 150 lb. gr. wisselgeld, ten profijte van de priorin van het Klooster der Predikheressen (129). Deze zwaar gehypotheceerde molen werd door de beide eigenaars Joris Goethals en Pieter Deuninck op 23 februari 1756 voor LJ000 gulden verkocht aan Livinus Neyt fs Jan (130).

De koper zal er in gebruik van komen op 1 mei eerstvolgend. Al op 3 mei 1756 lost hij de rente van 150 lb in (131).
Livinus Neyt, de stamvader van het Evergemse muldersgeslacht (zie verwantschaps!tahel) overlijdt op 4 april 1767 en laat een weduwe met 6 minderjarige kinderen achter (132).
Naast de molen met een partij land, had Lieven tijdens zijn huwelijk nog -~ andere partijen gekocht, die evenwel bezet waren met twee losrenten, samen ten belope van 350 lb. gr. De lotale baat van zijn Staat beliep 310 lb. 17 sch. 10 gr., waarvan veruit het belangrijskte deel ingenomen werd door het draaiende werk van de molen dat op 163 lb. 5 sch. 4 gr. geprezen werd. In de stallingen treffen wij 2 koeien, 1 rund, 1 kalf. 4 ezels en 2 lopers (jonge varkens) aan. wat er op wijst dat ook Lieven Neyt op bescheiden schaal aan veeteelt deed. Bepaald veel schulden zijn er eigenlijk niet: een obligatie van 35 lb., en 3 jaar verachterde windcijns aan het Bisdom Gent zijn de voornaamste posten. De staat sluit met een batig saldo van 187 lb. 9 sch. 6 gr.

Samen met haar aankomende zoons weet de achtergebleven weduwe, Maaiken de Wilde, er zich prachtig doorheen te slaan. Wanneer zij op haar beurt op 25 januari 1778 overlijdt, slaan de zaken er heel wat gunstiger voor (133). Op 11 jaar tijd is het onroerend bezit met een partij meers aangegroeid, en is de totale baat gestegen tot 343 lb. 10 sch. 6 cl. en daar er bijna geen schulden zijn, is er een overschot van 331 lb. 4 sch. 10 gr.

Vermelden wij verder nog dat de rosmolen, waarvoor een aparte cijns van 4 sch. 8 gr. diende betaald, afbrandde in 1787 en voorlopig niet meer werd opgericht (134). Ondertussen waren twee der zonen Guillelmus en Louis gehuwd (135). De ouderlijke bezittingen bleven evenwel tot 1 augustus 1811 in gemeenschap. Pas dan had de definitieve verkaveling plaats (136).

Kavel A. toebehorend aan Guillelmus Neyt, omvatte de westkant van een behuisde hofstede aan Wippelgembrug, de helft van het molensltuk, de noordkant van het klein molenstuk, de noordkant van de partij den bosch», nog een meers achter Meintjensgoed en een eltingmeers in de Kmtwenbroeken.
Kavel B aan Ludovicus Neyt, omvatte de andere helft der hogergenoemde stukken. met dien verstande dat R aan A 239.44 F of 22 lb. gr. courant moet opleggen. De molen zelf blijft gemeenschappelijk, samen met de nieuwopgerichte rosmolen. Van nu af tot 1895 zal Wippelgemmolen door twee families uitgebaat worden.

Een vragenlijst van 28 september 1818 licht ons in, hoe te Evergem het maalloon berekend werd (137). Het maalrecht wordt in natura betaald door de landbouwers en in speciën door de burgers, de bakkers, de brouwers en de brandewijnstokers. In natura bedraagt dit recht 6 kg per hl rogge of tarwe. Aan de mulder wordt verder nog 1 kg afval per hl toegestaan. ln speciën bedraagt het tarief 25,71 cent per hl voor de rogge en 30 cent per hl voor de tarwe. Het gemeentebestuur zal er naar streven, de betaling in in natura, die gemakkelijk tot onregelmatigheden aanleiding kan geven, te vervangen door betaling in speciën.
ln de vragenlijst van 2 oktober 1822 vernemen wij nog het een en ander over onze molen (138). Wippelgemmolen bevindt zich op 3750 m. van het dorpscentrum. Het fortuin van de eigenaars Louis en Guillaume Neyt wordt op middelmatig geschat. De jaarlijkse belasting bedraagt 29,53 fl en de omzet 110.000 Nederlandse pond.
Wanneer Louis Neyt fs Livinus op 8 januari 1825 overlijdt, wordt de nalatenschap onder zijn 9 kinderen verdeeld (139).
De totale inboedel verzameld in de keuken, de kamer, het achterhuis, de kelder, de zolder, het voutje, het klein kamertje, de schuur en op het hof wordt op 1653,84 gulden geprezen. Hierin zijn eveneens begrepen de helft in een paard, 3 melkkoeien, 1 rund en 1 kalf, de helft in 3 ezels en een stuk lijnwaad op het weefgetouw.

De contante penningen belopen 4681.02 gulden. een belangrijke som voor die tijd. Louis Neyt is eveneens als geldschieter opgetreden: Pieter Grijp is hem 41.14 gulden schuldig voor geleend geld. Livinus de Zutter, pachter van het Goed te Woestijne. 127,77 gulden, Jan-Baptist van Vooren 372 gulden. Livinus Schauvliege 243,77 gulden, de weduwe en kinderen Macharius Casteels 74.57 gulden, Pieter Frans van de Velde 43.72 gulden en Jacobus de Craene 43,72 gulden. Samen met het bedrag der landpachten en dat van de contante penningen, beloopt dit tegoed 5924.59 gulden. De onroerende goederen bestaande uit 14 partijen land, een woonhuis en de helft van de molen toen op 1700 gulden geschat, belopen gezamenlijk 12.620 gulden. Daar molen en huis in gemeenschappelijk bezit met Guilielmus Neyt, belast zijn met een eeuwige rente van 1800 gulden, dient hier dit bedrag over de helft of 900 gulden afgetrokken. wat betekent dat het globaal netto-bedrag van de onroerende goederen van Louis Neyt 11.720 gulden bedraagt. Tellen wij nu de drie posten samen dan beloopt het hele bezit van Louis Neyt, ICJ.2I voor het Ol'l'rliJlll'iclc IOIH'II ' ''" Louis; : t:uyei/H'rlus en Gerardus Neyt, ook in het bezit gekomen van de andere helft van de Wippelgemmolen (140), die zij op hun beurt. IHI elk jaar dt· hclrt 1111ie" w' hntiken.
I k i) (141).

Wippelgemmoien en de Burggravenstroom (foto)

Het jaar daarop besluit de overlevende deelgenoot Gerard Neyt, de houten windmolen te slopen en te vervangen door een nieuwe stenen molen. Het is deze molen, zoals wij hem nu nog kunnen zien, zij het dan in erg vervallen toestand, is gebouwd met beweegbare kap naar het model van Doornzelemolen (1839). De bouwstenen werden vanuit Langerbrugge op platte schuiten overgeladen in de Burggravenstroom en gelost aan de aard of aanlegplaats van de molen nabij Wippelgembrug.
Na het overlijden van de We Engelhert Neyt op 30 mei 1868, werden haar bezittingen onder de twee kinderen verdeeld, waarbij de helft van de molen, gebouwd in gemeenschap met Gerard Neyt, toekwam aan Ivo Neyt.

De helft van deze nieuwgebouwde molen werd toen geschat op 8000 frank (142). In 1870 werd er een stoomtuig geplaatst, de eerste stap naar de mechanisatie, die van nu af de rosmolen overbodig maakte (143). Na het overlijden van Gerard Neyt in 1876, volgt de enige overlevende zoon Jacob-Frans hem op als mulder, doch het is pas in 1887 dat de molen in gemeenschappelijk bezit komt der beide neven Ivo en Jacob Frans (144). Tussen die twee boterde het blijkbaar niet al te best; misschien wilde elk van beiden het laken teveel naar zijn kant trekken. Het kwam zelfs zo ver dat Jacob Frans een tweede molen dreigde op te richten indien hij de volledige zeggingschap over de bestaande niet kreeg. Het eindigde hiermee dat Ivo Neyt zijn deel verkocht aan Jacob-Frans voor 12000 F en dat lvo met zijn gezin het jaar nadien vertrok naar Zelzate (145).

Van deze triomf konden Jacob-Frans en zijn echtgenote Julie Hollebosch niet lang genieten, want beiden overleden al in 1898 (146).
Als oudste en enige zoon bleef de 22-jarige Kamiel als opvolger van zijn vader over. Tijdens zijn lang leven is het hem beschoren als laatste telg - Kamiel is jonggezel - van hen de wieken alarmeerden al te zeer de ijverige voedselcontroleurs. Hierop besloot de mulder de molen stil te leggen, voorlopig ... maar het werd definitief.

Sinds de laatste wereldoorlog is elk landbouwbedrijf van enig belang met een eigen elektrische maalderij uitgerust en kleinere bedrijven worden regelmatig bezocht door reizende elektrische maalderijen. Het tijdperk van de windmolens is definitief voorbij. Aan deze evolutie van de tijd is ook Wippelgemmolen niet kunnen ontsnappen.

Sinds staat de stenen reus er nog onbeweeglijk. Wel worden er lofwaardige pogingen aangewend om hem te klasseren en te restaureren. Het wordt hoog tijd. De kap steekt reeds vol gaten en de onttakeling is niet meer. "Het is onbegrijpelijk", zucht de thans 84-jarige Kamiel «dat in één mensenleeftijd een zulkdanig kapitaal volledig waardeloos is geworden".

Belzele

Op de wijk Belzele. onder de heerlijkheid Vinderhoute, bevonden zich eveneens twee windmolens, waarvan de Belzelemolen de oudste en belangrijkste was. Nopens zijn oorsprong zijn we heel slecht ingelicht.
De Potter en Broeckaert beweren naar een ontoegankelijke bron, dat de molen pas in 1504 zou opgericht zijn (147).
Oudere vermeldingen van Belzele-molen vonden wij echter al in 1439, toen hij gedeeltelijk in bezit was van Jehane Poefs, We Jan Goethals (148).
Verder spreekt De Potter eveneens over een oliewindmolen, die in 1403 door Zeger Pannecoucke zou opgericht zijn (149).
Mogelijk is er een zekere verwarring tussen beide molens ontstaan. Van de oliemolen hebben wij evenwel nooit enig spoor gevonden.

In 1504 gaf graaf Laval, heer van Vinderhoute, aan Jan van der Hasselt en Pieter van Wetteren vergunning om een molen op te richten, met recht van vrije maalderij. mits een jaarlijkse cijns van 1 mud rogge. Nog in een ordonnantie van 1664 wordt dit recht van de heer duidelijk bepaald: «Ende alsoo de andersaten ende persoonen woonende op de heerlichede van Vinderhaute ende Merendree inghevolghe vanden denomhremente vande selve heerlichede ghehauden syn huerlieder graenen te doen ende laeten maelen op de meulens van den Heere ter causen van syne vrye maelderye, op peyne van by den ghonen de contrarie doende te verbeuren. telcker reyse drye ponden parisis, metsgaders confiscatie vanden sack ende graenen, soo wort by desen an een ieghelycken gheordonneert, tselve precyselyck t'achtervolghen, op de selve boete ende verbeurte, waervan den aenbringher prouffycteren sal het derde ... ». (150).

In 1536 was de eigenaar-gebruiker van de molen Filiep de Baerdemaecker. Volgens het penningkohier van 1571 is de molen in bezit van de We Joos de Baerdemaecker. Het mulders- en landbouwbedrijf waren hier nauw aan mekaar gekoppeld en wij twijfelen er zelfs aan of het eerste hier als hoofdberoep gelden kon. De We Joos de Baerdemaecker baatte immers een landbouwbedrijf uit van 21 ha, op één na het grootste van heel Belzele, waarvan slechts 5 ha pachtland en 16 ha eigendom. In de totale taxatie maakt het bedrag van de molen slechts 27% uit (7 lb. op 25 lb. 13 sch.), terwijl bij de andere mulders, de molen het leeuwendeel van de aanslag vertegenwoordigt. Zij gebruiken bijna geen landbouwland (151). Wij leren de familie de Baerdemaecker kennen als één van de belangrijkste van het XVIe-eeuwse Belzele.

In 1574 liggen de verhoudingen enigszins anders: het landbouwbedrijf blijkt op naam te staan van de We Joos de Baerdemaecker (152) terwijl de molen afzonderlijk op de twee zonen Lieven en Bartholomeus gesteld is. De aanslag is eveneens met 1 lb. verhoogd (153).
Korte tijd nadien koopt Bartholomeus het deel van zijn broer en wordt dus volledig eigenaar van de molen (154).

Ook Bartholomeus de Baerdemaecker zal met zijn familie in de chaos der geuzentroebelen ten onder gaan. Al voor 1586 zijn hijzelf en zijn echtgenote overleden. De drie achtergelaten weesjes staan onder voogdij van Lieven de Baerdemaecker, zijn broer en Pieter Temmerman (155).

De eerste echo van Belzelemolen, die wij na de troebelen opvangen, is van 1601. Bartholomeus van Wildero wordt dan als «meulenaere tot Belzele» vermeld (156) , maar dat is dan ook alles.
Korte tijd nadien wordt de molen gezamenlijk bezit van Joos Blanckaert en Joos de Poorter. Eerstgenoemde verkoopt op 13 januari 1614 zijn deel aan zijn medevennoot met daarbij «zekeren steert ende ouden staeck ligghende te Wesbeke voor zo vele alle de zelve hauten hem vercoopere annegaen». Dit alles voor een bedrag van 400 gulden met daarbij 6 lb. gr. voor een hoofdkleed aan de vrouw en de dochter van de verkoper (157).

Enkele maanden nadien, op 23 juli 1614 verkoopt Joos de Poorter fs Joos de hele molen aan Pieter Goethals fs Gerolf voor 1000 karolusgulden (158). De lasten waarmede deze molen bezwaard is, bestaan uit een cijnsrente van 6 zakken rogge jaarlijks, gaande uit de wal, ten profijte van de heer van Vinderhoute, 12 gr. voor de ontvanger (verzetgeld) en 4 lb. voor een hoofdkleed.
Pieter Goethals wordt als mulder-eigenaar door zijn zoon Jan opgevolgd tot 1653, datum van zijn overlijden (159). Jan overleefde aldus zijn zoon Pieter, die samen met hem de molen bedreef, maar al overleed in 1649 (160).

Deze laatste was gerechtigd in delen van de ros- en windmolen te Belzele en in 1/6 van Hondekensmolen te Sleidinge, wijk Hooiwege. Cornelia Goethals fs Andries, weduwe van Pieter Goethals fs Jan, hertrouwde met Jan van Hecke. Bij het overlijden van hun patemele grootouders Jan Goethals en Jozijntje Goethals ontvingen de wezen van Pieter Goethals verschillende partijen land. De delen in Belzele-molen bleven evenwel gemeenschappelijk bezit (161). Samen met zijn zwager Gerard Goethals fs ]an baat Jan van Hecke nu de molen uit (162).

Gerard Goethals overleed vóór 1680. Zijn kinderen blijven nog in onverdeeldheid, want bij het overlijden van Tanneken Goethals fa Gerard, gehuwd met Joos Steyaert, wordt op 20 september 1681 door meester Jan van den Bossche, molenmaker, de molen van Belzele geprezen, opdat Jan Goethals fs Gerard het recht van zijn overleden zus in de molen zou kunnen afkopen.

De prijzij geeft een inventaris van de molen, die wij hier integraal overnemen:
«eerst de onderplaete met haere blocksels.
De upperplaete met haer blocksels.
Item den Staeck metten zetel, de onderste maene metten Stropbandt
Item beede de voechauten ghesloten met ijseren bauten.
ltem heede de Saelbalcken, ghesloten met yseren bauten.
Item den steegher met zijn trappen, de hanghelhauten met beede de Loopstocken.
Item den steirt met het Calf ende yseren bauten.
Item den ondersten zolder met het bert ende naeghels.
Item het cleen steegherken met zijn trappen.
Item den steenbalck met zijn maene.
Item den wintpeulm met het Creupel ghespan.
Item den yserbalck.
Item den Steunbalck.
Item den pinnebalck.
Item het waeyghespan met den priem.
Item gheheel de vurst van de dacklijste oppewaerts kepers ende bert, ghedeckt met hauten Schaillien.
Item gheheel den vierkanten kocker te wetene beede de platte syen met zijn bert.
Item den Wintweech met zijn balcxkens ende bert ende ghedeckt met hauten schaillien.
Item den voorwech met zyn bert.
Item de deure met het Slot ende grendel
Item het hauterken vooren ande meulen, den oppersten solder metten Steenbedde.

Voorts de rosmeulen.

Eerst beede de platte zyen met haer plaeten ende dacklijsten.
Item den achlerweech mette plaeten ende coppelbalck.
Item den voorweech plaele, coppelbuer ende de deure.
Item de vurst mette kepers, latten, stroodack.
Item het Steenbedde.
Item den moerbalck
Steegherken.

Bedraegende den zeiven prijs tsaemen naerdien elck stuck separatelick is gheestimeert ter so(m)me van een hondert vijf en tachtentich ponden ende acht groo(te)n, midtsgaders hebbe ook gheestimeert den beirch daerop de zelve meulen is staende die in prijse bedraecht ter so(m)me van acht ponden groo(te)n" (163). De totale waarde van de molen bedroeg dus 193 lb. 0 sch. 8 gr.

Aan de andere kant zien wij hoe Joziintje Goethals, gehuwd met Jan Criel, op 7 mei 1690, voor meester Filiep Frigael, openbaar notaris te Gent, haar deel in Belzelemolen afstaat voor 28 lb. gr. (164).
Aldus kwam de ene helft van de molen in handen van Gerards kinderen, Jan en Frans Goethals en de andere helft aan Andries Goethals, zoon van Pieter en neef van de voorgaande (Zie verwantschapstabel Goethals I).

Jan en Frans sterven beiden vroegtijdig. De eerste in juni 1698. Zijn weduwe, Lievijne van Hecke. blijft met vijf minderjarige kinderen achter (165).
De vijf wezen behouden hun aandeel in de 7/15 van Belzelemolen. Zij moeten nog een gedeeltelijke pacht betalen aan Frans Goethals. Daar er slechts een kommer is van 21 lb. 16 sch. 3 gr., beloopt het batig saldo 64 lh 6 sch. 6 gr. Frans Goethals sterft op zijn beurt te Belzele op 25 februari 1700 (166). Hij was gehuwd met Petronalla de Scheirelere fa Joris, dochter van een aloud muldersgeslacht, dat molens bezat te Sleidinge (Kattekeermolen) en te Knesselare, nabij de kerk. De helft van de molen, die gezamenlijk in bezit was van de weduwen Jan en Frans Goethals werd toen geprezen op 36 lb. 15 sch. 8 gr. Ook deze staat sluit met een boni van 36 lb. 16 sch. 1 gr.

De mulders-gebruikers van de molen waren toen Andries Goethals, hoger vernoemd voor de helft en Jan van Hecke fs Pieter, eveneens voor de helft. In het Landboek van Belzele werd de molen toen getaxeerd op een waarde van 9 gemeten (± 4 ha) landbouwland (167).
Dat Belzelemolen overigens in geen schitterende materiële toestand verkeerde, moge blijken uit het feit dat hij niet bestand was tegen de stormwind van 8 december 1703, die de molen bijna totaal vernietigde (168).

De weduwe en wezen van Jan Goethals, die financieel in de onmogelijkheid verkeren, de molen behoorlijk te herstellen, verkopen hun deel (2/28 van de molen) aan de weduwe Frans Goethals, ondertussen hertrouwd met Jan van Hecke, voor 5 lb. gr . Deze laatsten bezaten trouwens al 12/28 van de molen.

Andries Goethals, bezitter van de andere helft, verkoopt op 1 maart 1711 zijn deel aan de heer van Vinderhoute (169), zodat van nu af de toenmalige mulder Jan van Hecke, de hele molen in gebruik heeft, voor de helft als pachter en voor de helft als eigenaar.

Jan van Hecke sterft op 14 januari 1714 en Petronelia de Scheirelere wordt voor de tweede maal weduwe (170). Tijdens dit huwelijk was er nochtans orde geschapen in de ingewikkelde verdelingskwestie van Belzelemolen. De ene helft was stevig in handen gekomen van Jan van Hecke. Hierbij dienden nog 5 nieuw-aangekochte partijen land gevoegd. Er was zelfs een nieuwe keuken aangebouwd op 1 mei 1711. De totale huisraad van de beide kamers bedroeg 34 lb. 11 sch. 2 gr. In de woonkamer hingen 8 hespen, was er een volledige haarduitrusting, en stonden nog twee spinwielen. Jan van Hecke was ook gelijktijdig boer. In zijn stallingen bevonden zich een zwarte koe, een vaars en een varken en op zijn erf liep een haan met 6 hennen. Op zijn beide voorraadzolders lagen 20 zakken boekweit, en 2 1/2 zakken tarwe opgestapeld. In de molen zelf bevonden zich 3 zakken rogge en 2 zakken boekweit. De helft van de draaiende werken van Belzelemolen werd toen op 69 lb. 19 sch. 4 gr. geprezen door Lieven van Damme. Schulden waren er niet heel veel, zodat de staat met een batig saldo van 132 lb. 16 sch. 2 gr. 6 d. kon afsluiten.

Wegens de ongunstige tijdsomstandigheden vroeg de heer van Vinderhoute, die naast de helft van Belzele-molen ook Kuitenbergmolen in bezit had, in 1715 belastingsvermindering voor beide molens (171).
Na de dood van haar tweede man, trouwde Petronelia nog een derde maal, ditmaal met Marten Mannaers, mulder op Kuitenberg, die nu naar Belzelemolen kwam. Wanneer zij zelf op 31 oktober 1736 overleed, waren de beide kinderen uit het derde huwelijk verwekt, respectievelijk 21 en 19 jaar oud (172 ).
Tijdens deze drie huwelijken was het onroerend bezit voortdurend gestegen. Maar ook de meubelen en huisraad getuigen ervoor, dat er meer welstand heerst in het muldersgezin. Er is een speciale weefkamer aan toegevoegd; in de stallen staan er thans 3 koeien en een vaars en op het erf is er nu een «duivekeet» en een «biekot».

Zeer veel personen slaan in het krijt bij Marten Mannaers voor levering van meel. Hierbij worden nog 24 lb. 17 sch. 5 gr. niet in rekening gebracht, wegens moeilijke recuperatie. Het liggende geld bedraagt 71 lb. 4 sch. 3 gr., een hoog bedrag voor die tijd. Heel veel schulden zijn er niet. Er dient wel pacht betaald aan Mevrouw van Vinderhoute voor de helft van de molen. Tenslotte is er een batig saldo van 21 0 lb. 15 sch. 7 g. 6 den.

Bekijken wij thans nog eens, meer speciaal, deze helft van Belzelemolen in handen der heren van Vinderhoute. Door het overlijden van Guillaume le Poyvre, heer van Vinderhoute, op 28 januari 1736, bleef de helft van de molen in gemeenzaamheid aan zijn 2 kinderen: Marie-Anna Thérèse le Poyvre, gehuwd met Jr. Charles Guillaume Allegambe en Caroline Joanne le Poyvre, nog onder voogdij (173). Enkele maanden later werd die gemeenzaamheid opgeheven en kwam de helft van de molen aan Mevrouw lsabelle-Thérèse Wouters, douairière van Jr. Guillaume le Poyvre, als moeder en voogd van mej. Caroline-Joanne le Poyvre (174).

Opnieuw enkele jaren later, op 1 april 1745 bekomt Mevrouw van Vinderhoute, het derde vierde van Belzelemolen in eigendom, door ruiling van een partij land van 80 roeden te Merendree en opleg van 133 lb. 6 sch. 8 gr. aan Marten Mannaers en zijn tweede echtgenote, Joanna de Cuyper (175).
Marten Mannaers overlijdt op 5 januari 1756. Hij wordt als mulder opgevolgd door Thomas van Steenberge.

Nog enkele jaren later, precies op 18 oktober 1759, slaagt de heer van Vinderhoute, Jan François Graaf van Carnin en Staden, gehuwd met Caroline-Joanne de Poyvre, er eindelijk in, heel de molen in te palmen.
Inderdaad het laatste vierde wordt hem verkocht door de weduwe van Jan Van Hecke fs .lan, kind uit het tweede huwelijk van Petronelia de Scheirdere, voor 150 lb. gr. courant (176). Van nu af zijn de beide Belzeelse molens volledig in handen van de plaatselijke heer.

Thomas Van Steenberge verlaat Belzelemolen in 1771 en wordt als pachter opgevolgd door Jan-Baptiste van Hecke, zoon van wijlen Gillis, mulder op Kuilenbergmolen van 1730 lot 1742 en kleinzoon van Jan, mulder op Belzelemolen. Jan-Baptist van Hecke overlijdt al op 21 juni 1779, zodat zijn
weduwe Bernardine de Baerdemaecker overblijft met drie minderjarige kinderen. respectievelijk 7 j., 4 j. en 21 maand oud (177).

De baat bestaat voornamelijk uit huisraad, 2 spinwielen, 1 koe en de vmchten te velde. Op 14 juli 1779 werden de slaande werken van Belzele-molen. eigendom van de heer van Vinderhoute, geprezen op 244 lb. 0 sch. 2 gr. 6 d ., de draaiende werken op 85 lb. 7 sch. 5 gr. 6 d., door Antoon van Hove, molenmaker te Desteldonk. Zoals bij de meeste gezinnen, die vroegtijdig door een sterfgeval getroffen werden, liepen de schulden bijzonder hoog op. Er was een achterstel van 86 lb. 7 sch. 9 d. molenpacht te betalen aan de heer van Vinderhoute. Verder diende er nog 26 lb. 18 sch. 3 gr. 6 d. achterstallige prijsij te worden betaald aan dezelfde heer, als eigenaar van de molen, bij het aankomen van de overledene als mulder. Dit alles was nog maar een peulschilletje, vergeleken bij de zware schuld aan zijn stiefvader Pieter Loncke: een croiserende obligatie van 233 lb. 6 sch. 8 gr. Aan Pieter van Have diende dan nog 13 lb. 19 sch. 8 gr. betaald te worden over arbeidsloon en levering van hout voor de molen. Het kon niet anders of de familie van Jan-Baptist van Hecke moest onder dergelijke schuldenlast bezwijken: er was een nadelig saldo van 105 lb. 12 sch. 5 gr. 2 den.

Hetzelfde jaar nog hertrouwt Bernardine de Baerdemaecker met Jan Frans Walraeve, een mulderszoon uit Zaffelare. Deze laatste neemt van 1790 tot 1794 ook de Asschoutmolen in pacht, die hij naderhand overlaat aan zijn stiefzoon Pieter-Frans van Hecke.

Daar Belzelemolen bij de opheffing van het Oud Regiem in adellijke handen was, ligt het voor de hand dot hij geconfisceerd werd. Wij vonden hieromtrent evenwel geen enkel document. Wij weten alleen dat de toenmalige pachter, Jan-Frans Walraeve, er in 1815 zeker al eigenaar van geworden was (178). De andere stiefzoon Joos-Bemard, vinden wij in 1803 eveneens terug als mulder van Belzelemolen (179).

ln de loop van het jaar 1816 verlaat Jan Frans Walraeve definitief Belzelemolen en wijkt uit naar Desteldonk. De molen zelf verhuurt hij een eerste maal en op 5 december 1825 een tweede maal aan Louis Neyt fs. Guilielmus, afkomstig van Wippelgemmolen (Zie verwantschapstahel Neyt).
De molen met het woonhuis wordt dan verhuurd voor 6 jaar tegen een jaarlijkse pachtprijs van 226 gulden 28 1/2 cent (180). In datzelfde jaar werd Kerkbrugmolen verhuurd voor 220 gulden.
Al de belastingen moet de pachter te zijnen laste nemen. Bij het eindigen van zijn pacht zal hij prijzij genieten van de draaiende en roerende werken van de molen. Zonder toelating van de eigenaar is het hem verboden nieuwe molenstenen te leggen.

In de molenstatistiek van 1822 stellen wij vast dat Belzelemolen de hoogste belasting betaalt (30,21 gulden) en de grootste omzet heeft (130.000 pond Nederlands gemalen graan) (181).
Jan-Frans Walraeve, eigenaar van Belzelemolen, zoals hoger gezegd in 1816 uitgeweken naar Desteldonk. bleek het toch niet meer zo schitterend te stellen. Al op 13 oktober 1818 belast hij de Belzelemolen met een hypotheek van 1800 gulden of 300 ponden wisselgeld, ten voordele van Livinus van der Steene. hovenier te Lovendegem (182).

Na het beëindigen van de pachttermijn in 1831 kocht Louis Neyt de molen van J. Fr. Walraeve. Dit wordt bevestigd door de kadastrale legger van 1835, die hem al als eigenaar vermeldt (183).
Louis Neyt hlijft er mulder tot bij zijn overlijden op 13 januari 1853 (184). Hij wordt opgevolgd door zijn ongehuwde zonen Karel-Lodewijk, Jan Baptist en Vïctor, waarvan de laatste overlijdt op 31 maart 1877 (185).

Het eigendomsrecht van de molen was in 1875 overgegaan op hun gehuwde broer Pieter, sinds 1844 mulder op Doornzelemolen (186). Deze laatste stuurt in 1877 zijn zoon Theofiel naar de ouderlijke molen te Belzele. Bij erfenis wordt hij eigendom van laatstgenoemde in 1902 (187). die samen met zijn zonen het muldersbedrijf verder zet. ln 1908 evenwel doet de familie Neyt de houten windmolen van de hand aan Gerard Baetslé Van Hulle, die hem sloopt. In de nabijheid van de molen wordt een brouwerij opgericht. die het muldersgeslacht Neyt op andere paden zal voeren (188).
De tweede molen te Belzele was Kuitenbergmolen, aldus genaamd naar het gehucht waar hij in 1591 opgericht werd door de heer van Vinderhoute. Als zodanig hevond zich deze molen langs de Lieve op de Kuitenbergmolen aan de Lieve uit Prsle west{!ren:; van Evergem. Daar bekleedde hij nochtans geen grenspositie. De heerlijkheid Vinderhoute strekte zich immers nog uit op belangrijke gehuchten in oostelijk Lovendegem: de gehuchten Rabot, Appensvoorde en Oostveld ressorteerden er onder. Joos Blanquart zou er aanvankelijk mulder geweest zijn (189). Ongeveer op dezelfde plaats krijgt Charl

wintmuelenberch te Belzele Int gheweste van Cutenberch binnen de prochie van Everghem met vijfthien roeden erfve; zo de zelve ghemeten ende afgheleyt zijn, omme te moghen steilene ende rechtene eene oliemuelene ende oliehuus» (190). Daar er uitdrukkelijk sprake is van een oliemolen, betreft het hier waarschijnlijk een andere molenberg, dan deze vermeld in 1591, die het heeft over het «maelen alle soorten van graenen».
Daar er geen domeinrekeningen bewaard zijn van de heren van Vinderhoute, zijn wij over deze eerste periode uiterst karig ingelicht. Alleen door het Liber Status Animarum van Belzele (1647) vernemen wij dat Jan van den Eynde uit Sleidinge er mulder moet geweest zijn in 1650 (191).

Heel wat beter reeds zijn we ingelicht over Jan de Poorter fs Balthasar een der volgende pachters. Wanneer zijn vrouw Jozijntje de Clerck fa Servaas overleed in de maand mei 1678. had hij verzuimd een staat van Goed op te maken. Door de schepenen van Belzele werd hij gedagvaard een behoodijke staat over te bregen. uiterlijk op woensdag 14 mei 1681, dit op straf van executie (192).
Kort nadien is deze staat dan opgemaakt, die ons vertrouwd maakt mel het hebben en houden van onze mulder. De inboedel is zeer bescheiden. Hij bestaat slechts uit het strikt noodzakelijke. Het huis zelf is niet veel meer dan een armelijke hut, met een koestal eraan gebouwd.

De prijzij van de molen bedroeg 95 lb gr. Tengevolge van 5 1/2 j. sleet viel er een minwaarde van 12 lb. gr. te noteren. De molenpacht zelf liep tamelijk hoog op en bedroeg in 1678, 50 lb. jaarlijks tegenover 30 lb. voor de Asschoutmolen. De totale baat van 120 lb. 17 sch. 4 gr. werd bijna geëvenaard door de schulden ten belope van 106 lb. 11 sch. ó gr., zodat er slechts een nipt batig saldo was van 14 lb. 5 sch. 10 gr.
Jan de Poorter, die eveneens in een proces gewikkeld was met de Luitenant Civiel te Gent. verlaat kort na 1681 Kuitenbergmolen en wijkt uit naar Waterdijk. een heerlijkheid tussen Watervliet en Boekhoute. In 1696 vraagt hij het keurbroederschap van de stad Eeklo aan (193).

Op Kuitenbergmolen wordt hij opgevolgd doorJan Mannaerts fs Frans, gehuwd met Lievijne van Parijs. Mulder Mannaerts sterft voortijdig te Belzele op 12 november 1694 (194) en laat een weduwe met twee zoontjes achter, respectievelijk van 10 en 8 jaar oud. Toch stelde Jan Monnaerts het beter dan zijn voorganger. Kort na zijn overlijden had hij te Belzele de (...) al hertrouwd Jan Reyniers met Elisabeth Stockman, bij wie hij op het ogenblik van zijn overlijden op 1 april 1729, nog 6 kinderen verwekt heeft. Het jongste, Joannes, werd posthuum geboren (198).

Ook Jan Reyniers schijnt er bij zijn overlijden warmpjes in te zitten: er is 167 lb. 1 sch. 4 gr. contant geld in huis. Tijdens het huwelijk zijn er 5 partijen land met een gezamenlijke oppervlakte van 1075 r. aangekocht, is er een rente van 100 lb. gr. courant in eigendom ten laste van de wijk Belzele. De huisraad heeft een gezamenlijke waarde van 120 lb. 15 sch. gr. Op de grond van de heer van Vinderhoute is er een schuur en stallingen gebouwd ter waarde van 18 lb. 10 sch. De molen zelf vertegenwoordigt met het roskot een totale waarde van 368 lb. 4 sch. 8 gr., waarvan de prijzij ten voordele van de pachter 47 lb. C) sch. 5 gr. bedraagt. Er is een achterstel van 7 maand molenpacht te betalen aan de heer van Vinderhoute, tegen cl4 lb. gr. sjaars.

Het is wel eens interessant de uitvaartkosten van mulder Reyniers na te gaan. Het beste hoofd, een koe, werd geprezen op 4 lb. gr., de doodskist kostte 28 sch. 4 gr., het grafkruis 13 sch. 3 gr., de uitvaart zelf kostte 2 lb. 9 sch. 10 gr., 15 zielemissen 10 sch. gr., voor het luiden van de klok werd 8 sch. 2 gr. betaald. Aan de armen werd een zak roggemeel uitgedeeld onder de vorm van broden, hiervoor 10 sch. 6 gr. De onderpastoor kreeg 10 sch. gr., voor het lezen van missen; de grafmaker bekwam 2 sch. gr. en voor het was werd 3 sch. 2 gr. betaald.

Enkele maanden nadien, precies op 7 januari 1730, overleed ook zijn echtgenote Elisaheth Stockman, zodat wij hier een bijna gelijkaardige staat aantreffen (199). Door de tegenslagen van het laatste jaar zijn de contante penningen van 167 lb. op 102 lb. gevallen. Zij worden bewaard in een koffer te Gent. De prijzij van de draaiende werken van de molen is daarentegen gestegen van 47 lb. tot 54 lb. Ditmaal zijn er voor een bedrag van 120 lb. 10 sch. 6 gr. schulden gemaakt. Toch blijft er nog een batig saldo van 316 lb. 1 sch. 8 gr. 3 den. De oudste twee dochters uit dit tweede huwelijk van Jan Reyniers waren al gehuwd bij het overlijden van hun ouders. De tweede dochter. Angeline, gehuwd met Lameins Seghers, regelt de lopende zaken van het muldershedrijf en zal dit nog een paar jaar voortzetten. De jongste vier wezen worden uitbesteed: drie ervan bij hun schoonbroer Laureins Seghers. die hen voor 3 jaar zal aannemen tegen een jaarlijkse vergoeding, respectievelijk van 3 lb., 3 lb. 10 sch. en 6 lb. gr. met verplichting hen naar school te sturen. De vierde wees Caroline Reyniers, 9 jaar oud. wordt voor 3 jaar uitbesteed bij Jan Stockman te Lemheke, broer van de overledene (200). Kwam Marten Monnaers bij zijn stiefvader, Jan Reyniers, van Kuitenherg- naar Belzelemolen, zo zal nu op zijn beurt Gillis van Tiecke van bij zijn stiefvader Marten Mannaers op Belzelemolen naar Kuitenbergmolen overkomen en er de nieuwe pachter worden. Later zal dan diens zoon, Jan-Baptist, terug naar Belzelemolen trekken.

Het heeft er de schijn van dat veel mulders jong sterven, want ook Gillis van Hecke overleed al op 8 januari 1742, nauwelijks 40 jaar oud. Marie-Anne Welvaert. zijn weduwe, blijft zitten met twee minderjarige kinderen (201).

Gïllis bezat 3 obligaties, respectieveijlk van 20, 28 en 41 lb. Bij het armbestuur te Lovendegem was hij aangesteld als vaste meelleverancier. Zijn totale inboedel werd geprezen op 126 lb. 2 sch. 2 gr. Bij het aankomen van Kuitenbergmolen had hij aan Mevrouw van Vinderhoute, eigenares van de molen. een prijzij van 110 lb. gr. betaald. Schulden waren er bijna niet, zodat de staat besloot met een batig saldo van 312 lb. 9 sch. 1 gr.

Naderhand hertrouwt Marie-Anne Welvaert met Pieter Loncke, die mulder blijft op Kuitenbergmolen tot 1786, datum waarop Martin De Weirdt, afkomstig van Ronsele, hem opvolgt (202).
In tegenstelling met Belzelemolen stellen wij vast dat bij de regiemswisseling, deze molen in handen blijft van de familie Carnin, laatste heren van Vinderhoute (203).
Na de dood van haar man, Martin De Weirdt, blijft Joanne-Brigitte Bouchier er mulderin, zeker tot in 1815 (204).Ten laatste in 1822 werd zij opgevolgd door Jan-Baptist Kerckaert, haar vroegere muldersknecht.

In de meergeciteerde vragenlijst van 1822 vernemen wij dat Kuitenbergmolen zich bevindt op 5 km van Evergem-dorp en op 3,5 km van Lovendegem-dorp. De molen zelf werd toen op 27,54 gulden jaarlijks getaxeerd. Zijn omzet bedroeg 110.000 Nederlandse pond en het fortuin van de mulder is eerder gering te noemen (205).

Toch weet hij zich op te werken, want in 1838 kan hij zelfs de molen in eigendom verwerven (206).
Hoewel hij over een talrijk kroost beschikte, werd Jan-Baptist Kerckaert bij zijn overlijden in 1862, door niemand van zijn kinderen opgevolgd. Later zou toch één van zijn zoons mulder worden op Kerkbrugmolen (Zie aldaar).

Karel-Louis De Vlieger, afkomstig van Sleidinge, was de nieuwe mulder, die op 18 maart 1864 zich op Kuitenbergmolen installeerde en er van meet af eigenaar werd (207).
Karel-Lodewijk liet eveneens een talrijk nakomelingschap achter bij zijn overlijden in 1894. Het bedrijf werd voortgezet door de weduwe en de kinderen en ging in 1902 over op de dochter Clementine, gehuwd met Pieter-Jozef Saverwijns, die in datzelfde jaar eveneens eigenaar van de molen werd (208).

Na de eerste wereldoorlog werd er naast de houten windmolen een elektrische maalderij opgericht. Twee van de zonen. Alfred en Georges, zetten het muldersbedrijf, zij het dan onder gewijzigde omstandigheden, verder tot op heden. Eerstgenoemde werd in 1945 eigenaar van de reeds vervallen molen (209). Inderdaad een hevige stormwind in februari 1948 betekende zijn roemloos en definitief einde.
Vermelden wij tenslotte nog dat de hierbij afgedrukte doorsnede van de houten windmolen geïnspireerd is naar het model van Kuitenbergmolen, waarvan hij een getrouwe weergave is.

Aan de westelijke ingang van Doomzele-Dries, op de scheiding van het Graafschap Evergem met de keure van Desteldonk-Doornzele, maar binnen het gebied van deze laatste. verhief zich vanouds de Doornzelemolen, die eveneens deel uitmaakt van de oude parochie Evergem.
Oorspronkelijk hoorde de molen toe aan de abdij van Doornzele. die hier rond 1234 gesticht werd. Vermoedelijk is hij dan ook kort nadien opgericht. Mede door het gebrekkig bewaard abdij-archief. krijgen wij pas in 1414 voor het eerst een schriftelijke bevestiging hiervan en dan nog in een stedelijke archiefbron (210).

Wij weten verder dat de molen het tijdens de Gentse oorlog (1453) erg te verduren had. want na de slag bij Gavere en de ermede gepaard gaande verwoestingen op het platteland, krijgt de abdis van Doornzele. Mergriete van Axpoele, van de landsheer Filiep de Goede, op 6 april 1454. de toelating om de verwoeste molen weer op te richten (211).
Hoewel de vermeldingen zich na deze data vermenigvuldigen, toch moeten wij wachten tot 1474 om iets concreters over onze molen te vernemen. Tussen bamis 1474 en 1475 werden verschillende herstellingen uitgevoerd: Adriaan Hermanne en Pieter van Elseloe hadden een nieuwe roede en as in de molen geplaatst en ook het ijzerwerk diende vervangen. (212)

Tijdens de strubbelingen van de Vlaamse steden met Maximiliaan van Oostenrijk, werd het platteland opnieuw zwaar geteisterd. Zo bijvoorbeeld lag het nabijgelegen Goed te Geelschuur van 1488 tot 1492 totaal verlaten (213). Met de molen was het ondertussen niet beter gesteld. Hij lag opnieuw ten gronde verwoest, maar op 18 juni 1490 krijgt de toenmalige abdis, Johanna Kebboult, al toelating de molen weer op te richten (214).

Wie de toenmalige mulder was weten wij niet. Ook in latere rekeningen worden de posten heel summier behandeld, zodat wij pas in 1568 voor het eerst de naam van een mulder aantreffen. Op 6 januari 1567 huurt Gilis Acke de molen tegen een jaarlijkse pachtsom van 120 lb. par. = 10 lb. gr. en 6 zakken rogge (215). Een bevestiging hiervan vinden wij in de penningkohieren van 1571 en 1574; de 6 zakken = 1 mud rogge worden in 1571 geschat op 3 lb. en in 1574 op 3 lb. 6 sch. gr. (216). Zijn woonhuis stond in de nabijheid van de molen, maar over de grens der heerlijkheid, op Evergem-St-Baafs.
Dezelfde pachtprijs blijft gehandhaafd in de jaren 1579-1582. De rogge wordt dan geschat op 9 sch. g'r. de zak (217).

Ook voor Gillis Acke heginnen de moeilijkheden pas in 1583. Van dan af slaagt hij er niet meer in, zijn pachtsom behoorlijk op te brengen. Een paar jaar later sterft hij. Zijn zoon Jacob volgt hem op.
Maar voor de abdij zelf breken ook moeilijke tijden aan.

Na haar verwoesting in 1577 door de Gentse Calvinisten en het verloren gaan van het grootste deel van haar grondbezit in Axelamhacht, zijn de overblijvende monialen verplicht een onderkomen te zoeken binnen de veilige stadsmuren. Om een min of meer behoorlijke refuge te Gent in te richten, is de abdij verplicht vanaf 1591 verschillende bezittingen van de hand te doen om er een paar huizen mee aan te kopen in Gent. Onder die omstandigheden wordt in 1598 eveneens de molen onder de hamer gebracht en verkocht aan de toenmalige pachter, Jacob Acke en dit voor 200 gulden (218). Hij kan de som ineens niet opbrengen: in 1599 betaalt hij 8 lb. 6 sch. af, in 1600 5 lb. Veel genot zal Jacob aan zijn nieuw-verworven eigendom niet hebben, want al hetzelfde jaar sterft hij. Zijn weduwe zet het bedrijf voort en slaagt er in, bij stukken en brokken, het laatste restant in 1605 af te betalen (219). Hiermede zijn de banden van Doornzelemolen met de abdij definitief verbroken.

Omstreeks 1620 wordt Charles van Vooren de nieuwe mulder-eigenaar van Doomzelemolen, terwijl een van de zonen Acke naar Kerkbrugmolen trekt (220). Op 29 januari 1660 wordt hij aangekocht door Adriaan Zeghers fs Mattheus, die als tegenprestatie voor een geleende geldsom van 192 lb. de molen berent met een jaarlijkse rente van 12 lb. gr. (221), ten voordele van Adriaan Willays.
Er was toen al een rosmolen aan toegevoegd. Mogelijk verkeerde Adriaan Zeghers in geldnood, want na zijn dood kwam de molen in handen van Jan van Nieuwenhuyse fs Pieter. Zijn zoon Jan Zeghers bleef er evenwel mulder. (222).

Zelfs Jan van Nieuwenhuyse had er geen schitterende zaak aan gedaan en de rente ten voordele van Jr Adriaan Willays was nog lang niet ingelost, wanneer Jan overlijdt te Evergem op 25 juli 1678.
Daar hij geen erfgenamen achterlaat, wordt de molen ten verzoeke van de schuldeisers bij wijsdom van dekrete «le Coope gheveylt à la hauche» (223) en gekocht door de «creditrice hypothecaire», de weduwe van Sr Adriaan Willays, de oude, voor 280 lb. gr. Als curator van het vaag sterfhuis was aangesteld meester Jacques van Hoorenbeque, advocaat en griffier van het graafschap Evergem.

Op dit moment besluiten de voogden van de 21-jarige Abraham de Poorter, nl. Joos de Poorter fs Christiaan en Denijs Criel, de molen voor hem aan te kopen. Dit gebeurt dan op 30 november 1679: zij kunnen echter slechts 138 lb. contant betalen; de rest wordt omgezet in een jaarlijkse rente van 8 lb. gr. sjaars, penning 16 (6 %), bezet op de molen en op andere eigendommen van de wees. Tevoren was de molen nog bezwaard met een andere rente van 12 lb. gr. Dit alles bevestigt Abraham de Poorter nog eens uitdrukkelijk bij zijn meerderjarigheid op 26 juni 1683 (224). Deze renten werden op 11 november 1713 ingelost.
Abraham de Poorter sproot uit een oud Sleins muldersgeslacht Zijn vader Jan overleed als mulder op Haaskruismolen te Sleidinge. de 31 maart 1679 (225) en was gerechtigd in de korenwindmolens te St-Margriete en in de Autricenpolder, waar hij tevoren mulder was geweest. Abraham was zoon uit het eerste huwelijk van Jan met Jozijntje Criel, Joos en Jan waren zijn halfbroers uit het tweede huwelijk met Willemijntje de Smet, Christiaan en Joris eveneens halfbroers uit het derde huwelijk met Janneken Grootaert. (Zie verwantschapstabel de Poorter). Zijn grootvader Christiaan was eveneens mulder te Sleidinge en gehuwd met de weduwe van Marten Goethals, de oude, mulder op Asschoutmolen (1642-1651). Tijdens dit huwelijk werden molens aangekocht te Ursel, Sleidinge (Haaskruis), Autricenpolder en Oudeman (226).

Abraham de Poorter zou evenals zijn vader de stamvader worden van een talrijk nageslacht. Hij zal niet minder dan 4-maal in het huwelijk treden. De molen van Doomzele zal trouwens 200 jaar lang aan zijn rechtstreekse afstammelingen blijven.

Wanneer in oktober 1686 zijn eerste vrouw, Marie Maenaut fa Joris, overlijdt, is haar staat nog niet bijzonder lijvig (227). Er worden trouwens zeer weinig details in vermeld. Wij vernemen er alleen uit dat bij de molen reeds een rosmolen aanwezig was en dat het batig saldo 14 lb. 19 sch. 6 d. bedroeg.
Bij het overlijden van zijn tweede vrouw Janneken Mussche, op 30 november 1691, vernemen wij reeds heel wat meer bijzonderheden (228). Tijdens het afgelopen huwelijk werd een hofstede met een partij land en twee stukjes meers aangekocht. Abraham de Poorter hield toen 2 koeien, een rund en een varken. I-lij bezat eveneens een spinnewiel. Te Gent had hij een koffer staan mel 2 geweven stukken laken. Verschillende personen stonden bij hem in het krijt, maar zelf had hij ook heel wat schulden. De molen zelf was nog steeds belast met een rente van 20 lb. gr. Er waren nog een paar andere obligaties en verachterde belastingen te vereffenen, bij zoverre dat baal en kommer elkaar egaliseerden. Er was een miniem nadelig saldo van 14 sch. 8 gr.

Bij het overlijden van zijn derde vrouw, Adriaarrtje van Holle, op 28 juni 1700, was deze toestand toch al een beetje aangezuiverd (229). De materiële uitrusting van het molenerf was ook gevoelig verbeterd : er was een «voormolen» op de molen gekonstrueerd. eveneens een bloempelderij met ast, kweern, graan- en waaibak, buidel- en bloemkist met het zeefwerk en al het gereedschap ertoe nodig, en een nieuwe schuur. De totale baat bedroeg 235 lb. 11 sch. 7 gr. Bij de schulden was er nog een zware post te vermelden : de jaarlijkse rente van 20 lb. gr. op de molen sinds 3 % jaar verachterd. Toch was er reeds een batig saldo van 47 lb. 16 sch. 11 gr.

Wanneer Abraham de Poorter tenslotte zelf overlijdt op 16 mei 1713, nadat hij nog een vierde maal gehuwd was met Marie de Mueleneire, en er nog twee zonen bij gewonnen had, is Doornzelemolen één van de belangrijkste molens van Evergem geworden (230).
De molen zelf. wordt gezien het groot en verscheiden aantal kinderen, in uitgroting overgelaten aan ]oris de Poorter, zoon uit het eerste huwelijk, voor 514 lb. courant.

In deze som is begrepen het kapitaal der beide renten ten belope van 385 lb. en de prijsij van ros- en voormolen ten belope van 79 lb. 11 sch. 6 gr. Nadat deze beide sommen er afgetrokken zijn, blijft er voor de medeerfgenamen slechts 49 lb. 8 sch. 6 gr. over. Joris de Poorter had dus de renten te zijnen laste genomen en ze ingelost. Deze regeling trad in voege op 1 augustus 1713. Jacobus de Poorter, zijn halfbroer, mulder op Wippelgemmolen blijft evenwel gerechtigd in de helft van de rosmolen en de bloempelderij. Samen met de havelijke baat, het tegoed van landpachten en het tegoed vervat "in het meulenboecxken over de levering van meel" bedroeg de totale baat toen 366 lb. 19 sch. 10 gr. 3 den. De schulden waren nogal uiteenlopend: verachterde belastingen zowel voor de wijk Doornzele als voor Evergem-St-Baafs. waren er heel wat. Tenslotte sloot deze staat toch nog af met een batig baldo van 76 lb. 11 sch. 3 gr. 3 den.
Bij het overlijden van Geertruide van Overwaele, de eerste huisvrouw van Joris de Poorter, op 20 december 1730, krijgen wij opnieuw een inventaris van de molen. Er blijven 7 kinderen achter, waarvan het jongste slechts 5 jaar oud is (231). De moeder zelf was in het kraambed gestorven en het achtste kind lsabella overleed 8 dagen nadien.

De molen is thans belast met een nieuwe rente van 116 lb. gr. In de dallen en op het erf van Joris lopen er 2 koeien, een rund, een mestvarken, 2 andere varkens, 2 ezels en 6 hennen met de haan. In de molen bevinden zich 27 zakken rogge, 10 zakken haver. 8 1/2 zakken boekweit, een zak tarwe, wat erwten en bonen. Voor een totale baat van 315 lb. 4 sch. zijn de schulden uiterst miniem. Zij bedragen slechts 17 lb. 8 sch. 5 gr., zodat er een batig overschot is van 297 lb. 15 sch. 7 gr.
Al tevoren op 21 april 1721 had Joris de Poorter, causa uxoris, aan al zijn rechten op de Wittewalmolen te Oostakker verzaakt (232). Na het overlijden van zijn vrouw, grool hij zijn kinderen uit. die eveneens een aandeel in de molen hebben. Zo betaalt hij aan zijn dochter Joanna de Poorter, gehuwd met Pieter Saman 36 lb. 6 sch. 8 gr. uit over het veertiende deel dat zij bezit in de molen en de hofstede op Doomzele-Dries. Aan zijn tweede dochter Pietemelle, gehuwd met Pauwel de Clerck betaalt hij op 12 december 1751 eveneens 30 lb. uit (233).
Op verzoek van zijn zwagers Judocus Stuyvaert en Pieter Saman werden de draaiende werken van Doomzelemolen op 5 april 1746 geprezen door Jan Janssens, molenmaker (234).

Ziehier de schatting der respectieve onderdelen:
Builenroede
Binnenroede
As met ijzerwerk
Kamwiel met kammen en toebehoorten
Schijfgeloop
Vier grote ijzers: vorkijzer. rijnne, hals. pan
Vang met vlegel
Luias met wieltjes en toebehoorten
Repen: 2 steenrepen met stroppen klauwreep buiten- en binnenreep vangreep
Lopende steen: zeventiender dikte 12 1/3 duim à 16 gulden de duim
Liggende steen dikte 6 duim à 14 gulden de duim

10 lb. 7 lb. 19 lb. 6 lb. 3 lb. 8 16.
1 16.
16 sch. 11 sch. 15 sch. 1 sch. 6 sch. 14 sch. 12 sch. 14 sch.
6 gr. 0 g'f. 0 gr. 8 gr.
8 gr.
6 lb. 1 sch. 6 gr.
32 lb. 17 sch.
14 lb. 0 sch. 0 gr.
Voormolen
Kamwiel
Schijfgeloop
Lopende steen veertiender 8 duim, 7 gulden de duim
Liggende steen: 5 1/4 duim à 6 1/2 gulden de duim
De 4 ijzers: vorkijzer, rijnne, hals, panne
13 scherphamers met de hagelhamer 4 zeilen
Rosmolen
As met staart
Groot wiel
Radwiel
Klein geloop
Lopende steen
.:J grote ijzers
en ijzerwerk
3 voeten 1 duim dikte 4 1/2 duim
Liggende steen geeft sleet zoals de loper
De totale prijsij van het lopende werk bedroeg 176 lb.11 sch. 4gr.

9 lb. 6 sch. 8 gr. 1 lb. 15 sch. 10 gr.
9 lb. 6 sch.
5 lb. 13 sch. 6 lb. 6 sch. 8 gr. 2 lb. 5 sch. 10 gr. 5 lb. 10 sch. 0 gr.
5 lb. 7 lb. 3 lb.
2 Ib.
15 sch. 4 sch. 18 sch. 12 sch.
6 sch . memorie. memorie.
0 gr. 5 gr. 

Van deze datum af doen beide schoonbroeders definitief afstand van de molen ten bate van hun schoonvader.
Onderlussen was Joris de Poorter hertrouwd met Anne-Marie de Witte, hij wie hij nog drie zonen had: Martinus, Joannes en Filiep-Jozef, die later alle drie mulder zullen worden. Na het overlijden van zijn echtgenote op 29 september 1765 (235) heeft er een contract van uitgroting plaats tussen Joris de Poorter en zijn 7 kinderen uit het eerste huwelijk aan de ene kant, en de 3 zonen uit het tweede huwelijk aan de andere kant (236).
Deze laatsten verwerven aldus gezamenlijk de korenwindmolen, de hofstede onder de heerlijkheid Malsrode (Doornzele), twee stukken land genaamd «de revoorden», groot 400 r., een meers te Obornzele, groot 200 r., tenslotte de helft van de roerende goederen en de akkerprijs.
Joris de Poorter had deze schikking getroffen door ouderdom, als niet meer "capabel sijnde om sijn huyshouden te connen derigeren". lnderdaad toen hij 3 weken later, op 3 november 1765 zelf overleed. was Joris de Poorter 84 jaar oud (237).

De clausule waardoor de acceptanten verplicht waren hun vader "sijn leven gheduerende te onderhouden van aet ende dranck, sieck ende gesont. Cleeden ende reden midtsgaders naer sijn overlijden hem eerlijck te doen begraeven met den middelbaeren dienst ende hauden eene behoorelijcke uytvaert" was dus voor hen eerder voordelig uitgevallen, althans materieel gezien.
Martinus, een van de zonen, huwde op 9 oktober 1771 met Joanne Marie SteenLeke, terwijl Joannes als jonggezel bij zijn broer bleef inwonen.
Dit leidde op 14 januari 1772 lot de uitgroting aan de derde broer Filiep-Jozef, die uit de gemeenschap wilde treden (238). Hij staat zijn derde deel in de molen en landerijen af en ontvangt hiervoor 533 lb. 1 sch. 8 gr. courant.

Beide broers, Martinus en Joannes sluiten dan op 11 mei 1783 een contract van gemeenschap en gaan op 3 september 1788 tot een verkaveling en verdeling over, waarbij Martinus onder kavel A de volgende goederen bekwam (241): de korenwindmolen met twee hofsteden en twee partijen land. samen groot 700 roeden, twee partijen land genaamd «de revoorden» 410 r., drie partijen meers samen 600 r., een partij land genaamd «de Cleemput» 400 r., een partij land «het Zoetemannekem, groot 700 r., een partij land genaamd «de Witte Oever» 1200 r. en tenslotte een partij meers te Kluizen, groot 370 roeden. Het hele deel vertegenwoordigde een waarde van 1968 lb. 1 sch. 3 gr.

Zijn broer Joannes bekwam onder kavel B, 16 obligaties en renten, de helft van een molen te Kluizen, waarvan de andere helft toebehoorde aan Pieter-Francies de Poorter, een behuisde hofstede het «Hoog huys» eveneens te Kluizen, een partij meers «de aanwas» te Evergem, groot 330 r., een bos van 200 r .. een partij land genaamd «het ackerken», een partij genaamd "de vijf eecken" te Doornzele. groot 450 r., een partij meers van 250 r. eveneens te Doornzele. tenslotte nog een partij land op de wijk Over-het-Water, genaamd "den achtersten Cleemput" groot 300 r. Dit alles vertegenwoordigde een waarde van 1883 lb. 2 sch. 6 gr. wat betekende dat Martinus aan zijn broer 84 lb. 18 sch. 9 gr. moest opleggen. Een paar obligaties blijven gemeenschappelijk en er is een andere klausule, die zegt dat Joannes gratis de beste kamer mag betrekken in het nieuwgebouwde huis van Martinus, bij de molen. Hoewel Martinus gehuwd was en Joannes een molen bezat te Kluizen, toch blijven zij samen wonen te Doornzele, en behoren er tot de meest gegoede ingezetenen van de wijk Doornzele.

Met de derde broer, Filiep-Jozef. mulder geworden te Bassevelde, ging het ondertussen minder schitterend. Na het overlijden van zijn vrouw, rond 1788, was hij neerslachtig geworden en aan de drank verslaafd (240). Het kwam van kwaad tot erger. Hij sloeg zijn kinderen en bedreigde de buren. bij zoverre dat Marten en Jan de Poorter, een rekwest richtten tot de schepenen van Boekhoute-ambacht met verzoek hun broer om veiligheidsredenen in een of andere inrichting voor geesteszieken op te sluiten. In 1804 vonden wij hem nochtans terug als mulder te Kluizen.

Wanneer Joannes de Poorter op Doornzelemolen overlijdt de 13 hrumaire XIII R. F. (14 november 1804) zal het duren tot 18 maart 1807 vooraleer over zijn erfenis definitief zal beslecht zijn (241).
Het werd inderdaad een ingewikkelde geschiedenis om de erfenis onder de 9 hoofdstaken voor de vaderlijke zijde te verdelen (7 halfbroers en -zusters uit het eerste huwelijk van Joris de Poorter en 2 broers uit het tweede huwelijk) en de twee hoofdstaken van moederszijde; aangezien Joannes, zoon van Joris, als jonggezel overleed.

Precies 2 maand voor zijn overlijden, op 27 fructidor, jaar XII R.F. (14 september 1804), had hij voor notaris Impens te Gent, nijn testament laten opmaken: «den weleken eynde hij mij Inde Vlaemsche taele heeft gedicteerl, mits hij de Fransche taele niet kundig en is». Hij wenst begraven te worden in de parochiekerk van Evergem met de hoogste dienst en uitdeling van 60 broden aan de armen. In de kapel van Doornzele (242) zullen 52 missen gezongen worden, één per zondag te beginnen vanaf de eerste zondag na zijn overlijden, eveneens 52 loven op elke maandag volgend op zijn overlijden. Kort na zijn overlijden zullen 1020 roggebroden uitgedeeld worden aan de armen en behoeftigen van Doornzele, Kerkbrugge en het Geuzenhoekske te Kluizen. De dertigsten zullen gelezen worden in de parochiekerk van Evergem en het jaargebed in de kapel te Doornzele. Zijn daagse kleren moeten uitgedeeld worden aan de armen. terwijl de beste geprezen zullen worden en het geld eveneens besteed ten bate van de armen. Verder schenkt hij aan de kapel van Doornzele 108,84 frank voor het aankopen van was om te gebruiken in de kapel boven al de missen en loven. Een jaargetijde zal plaats hebben met uitdeling van 60 roggebroden aan de armen. Op de uitvaart zal er een maaltijd gegeven worden aan de buren. Wie daar niet aanwezig kan zijn, krijgt hiervoor een vergoeding van 1,58 frank per echtpaar. Al de roerende goederen vvorelen geschonken aan de kinderen van Martin de Poorter, zijn broer, bij wie hij als jonggezel inwoont.

Voormalige houten windmolen te Kuitenberg, verdwenen februari 1948. Copyright A.C.L. Brussel

Geven wij thans een globaal overzicht van het fortuin dat Joannes de Poorter naliet en dat moest verdeeld worden onder de 9 hoofdstaken
1) Verkoping molen en huis te Kluizen bij uitgroling overgelaten aan Pieter-Francies de Poorter voor 291 lb. 13 h. 4 a.
2) Huis, landerijen, bos en meers le Evergem bij uitgroting aan Martinus en Filiep-Jozef de Poorter 7T lb.
':230
3) Bezette renten met intrest 618 Ib. 3 sch. 3 g. 5 d.
4) Obligaties (onbezette renten) 1473 lb. 9 sch. 11 g. 3 d.
5) Andere haten 387 lb. 11 sch. 8 g.
Totaal 3543 lb. 18 sch. 2 g. 8 d.
Schulden '298 lb. 4 sch. 11 g. 6 d.
Blijft te verdelen 3'245 lb. 13 sch. 3 g. 2 d.

Hiervan moest de helft verdeeld worden onder de 9 hoofdstaken van de vaderlijke zijde, en de andere helft onder de 2 hoofdstaken van de moederlijke zijde (Martin en Filiep-Jozef de Poorter).
De onderlinge liquidatie van het moederlijk deel greep plaats tussen deze laatste twee op 18 maart 1807 en hiermee kreeg de erfenis van mulder Joannes de Poorter haar definitief beslag. Toen Martinus de Poorter op zijn beurt overleed op 4 juni 1821 (243), werd hij opgevolgd door zijn zoon Jacob, die samen met zijn moeder het bedrijf voortzette.

In de vragenlijst van 1822 (244) stellen wij vast dat Doornzelemolen gelegen op 5000 m. van Evergem-dorp, 2000 m. van Kluizen en 3500 m. van St-Kruis-Winkel, samen met Belzele-molen, de belangrijkste molen van Evergem geworden is, met een jaarlijkse omzet van 130.000 Nederlandse pond gemalen graan en een bedrijfsbelasting van '29,56 gulden jaarlijks. Hij had toen een cliënteel dat zich uitstrekte over Evergem, Kluizen en St-Kruis-Winkel.
Het zal dan ook de eerste Evergemse windmolen zijn, die in steen zal opgetrokken worden. Dit gebeurde in 1839 (245).
Niet lang daama verliet Jacobus de molen, maar bleef er eigenaar van. Hij werd als mulder voor korte tijd opgevolgd door François Geers en Trifoll Eghels (246).
In 1844 kwam Pieler Neyt, zoon van Louis, mulderszoon uit Belzele, de molen betrekken. Op dit ogenblik had het muldersgeslacht Neyt, vier van de zes Evergemse windmolens in uitbating. (Wippelgem-, Belzele-, Kerkbrugge- en Doornzelemolen).

Stenen windmolen aan de ingang van de dries te Doornzele, opgericht in 1839. (Toestand 1939,
thans ontmanteld en buiten gebruik) Copyright A.C.L. Brussel

Bij erfenis kwam de molen in 1883 aan Jan de Poorter-de Paepe (247).
Pieter Neyt bleef er evenwel mulder van 1883, nadat zijn zoon Theofiel in 1878 teruggetrokken was naar Belzele om er de molen van zijn overleden ooms over te nemen.
Hij werd op Doornzele opgevolgd door Petrus-Livinus Lybaert-Van Bostelaere (248). Korte tijd later plaatste men er een stoommachine en werd de molen omschreven al een "Koornwind- en stoommolen" (249).
In 1909 kocht mulder Lybaert de molen. Hiermede eindigde het 230 jaar lange eigendomsrecht van de familie de Poorter (250).

In 1921 deed Livinus Lybaert ten voordele van zijn zoon Hendrik Lybaert fs Jan d'oude een schenking onder levenden van de Doornzelemolen (251). Deze laatste bleef tot op heden eigenaar-uitbater van de molen.

Keren wij nu nog even terug naar de geschiedenis van het molengebouw als dusdanig. Op het einde van de eerste wereldoorlog werd de molen het voorwerp van een intensieve beschieting. Alleen de kap werd doorzeefd. doch onmiddellijk hersteld. Om aan de moderne eisen te kunnen voldoen werd de molen achtereenvolgens voorzien van een stoommachine en armgasmotor en tenslotte in 1938, van een elektrische motor, die nog steeds op volle toeren werkt. Wegens zijn prachtige ligging en schilderachtige molenwal, aan de ingang van Doornzele-Dries. die hij volkomen beheerst. werd hij in 1939 geklasseerd. Ten gevolge de grote droogte in onbruik tijdens de zomer van 1947, had hij veel geleden. De februaristorm van 1948 werd hem evenals Kuitenbergmolen, fataal. Hoewel Henri Lybaert de molen tijdens bedoelde stormnacht op volle loeren liet draaien, toch hield de as het niet uit en zakte stilaan naar beneden met het gevolg dat de wieken in de grond kapten en de kop van de as afknapte (252). Er bleef alleen een verminkte stenen romp over, die nog steeds wacht op een algehele restauratie.

ALGEMEEN BESLUIT

In de late middeleeuwen bevonden zich op het grondgebied van de huidige gemeente Evergem, drie graanwindmolens: Asschout-, Doomzele- en Belzelemolen.
De eerste twee waren pachtmolens, de laatste was oorspronkelijk een eigen molen. In de 18e eeuw werd Doornzelemolen tweemaal verwoest: respectievelijk in 1453 en 1489.
In de 16e eeuw ontstonden twee nieuwe korenwindmolens: in 1552 Kerkbrugmolen en in 1591 Kuitenbergmolen. Aan de andere kant werd Asschoutmolen in 1584 ten gronde verwoest en daarna volledig heropgehouwd.

Kerkbrugmolen was een eigen molen, weliswaar bezwaard door de heerlijke rechten, terwijl Kuitenbergmolen toebehoorde aan de plaatselijke heer.

In 1398 werd Doornzelemolen door de ahdij verkocht om van dan af eveneens een eigen molen te worden.
Tenslotte ontstond in 1645 de molen van Wippelgem, eveneens een eigen molen. In de loop der 18e eeuw wist de heer van Vinderhoute geleidelijk aan beslag te leggen op Belzelemolen.
De Asschoutmolen verdween voorgoed in 1800. In 1840 werd te Evergem de laatste volledig nieuwe windmolen opgericht: de Braeckmans molen.

Bij het begin van de 19e eeuw waren sleehts Doornzele- en Wippelgemmolen eigen molens. Belzele werd het in 1831. Kuitenberg in 1838 en Kerkbrugge in 1864.

De eerste stenen windmolen werd te Evergem gebouwd in 1839.

De aftakeling van de windmolens. die zich begon te manifesteren op het einde der 19e eeuw. zette zich definitief door na de eerste wereldoorlog. Na de tweede wereldoorlog was er geen enkele windmolen meer actief.

De vragenlijst van 1822 geeft ons een duidelijk beeld van de onderlinge belangrijkheid der molens: Belzele- en Doornzelemolen hadden een jaarlijkse omzet van 130.000 pond Nederlands. Wippelgem- en Kuitenberg van 110.000 pond. Kerkbrugge tenslotte van 90.000 pond.
Ook de kadastrale legger van 1855 laat ons de onderlinge belangrijkheid der toenmalige molens vaststellen. Gerangschikt naar hun kadastrale ligging. hadden zij volgend kadastraal inkomen:

Sektie A 698: Doornzelemolen:
C 439: Wippelgemmolen
C 1002 ii: Kerkbrugmolen
D1277 h: Braeckman's molen
E 972: Belzelemolen
F 1429: Kuitenbergmolen

342 286 286 286 286
342
F. F. F. F. F. F. (m).

Ons onderzoek heeft eveneens uitgewezen dat de juridische status der molens - eigen- of pachtmolen - absoluut niet zo stabiel bleef als traditioneel wordt aangenomen. In ons gehied kan dit slechts gelden voor Asschoutmolen die onafgebroken aan de St-Baafsabdij, later Bisdom Gent, zal toebehoren.

Voor de andere molens was deze status nogal onderhevig aan wijzigingen :
Braeckman 's molen:
1840-1894: Eigen molen.
1894-1945: Pachtmolen.
Vanaf 1945: Eigen molen - Elektrische bloemmolen

Kerkbrugmolen
1552-1790: Eigen molen.
1790-1864: Pachtmolen.
1864-1926: Eigen molen.

Wippelgemmolen:
1645-1720: Eigen molen.
1720-1756: Pachtmolen.
Vanaf 1756: Eigen molen.

Belzelemolen
tot 1711: volledig eigen molen.
1711-1745: half eigendom, half pacht.
1745-1750: 3/4 pacht. 1/4 eigendom.
1750- ± 1800: Pachtmolen.
± 1800-1816: Eigen molen.
1816-1831: Pachtmolen.
Vanaf 1831: Eigen molen.

Kuitenbergmolen
1591-1838: Pachtmolen.
Vanaf 1838: Eigen molen.

Doornzelemolen:
tot 1598: Pachtmolen.
1598-1670:Pachtmolen.
1670-1679: Eigen molen.
1679-1842: Pachtmolen.
1842-190C: Eigen molen.

Beschouwen wij ten slotte zeer overzichtelijk de sociale stand der molenbezitters tijdens de opeenvolgende eeuwen:
14de-15e eeuw: 3 molens: 2 in handen van de geestelijkheid, 1 derde stand.
16e eeuw: 5 molens: 2 in handen van de geestelijkheid, 1 kleine landadel, 2 derde stand.
17e eeuw: 6 molens in handen van de geestelijkheid, 1 kleine landadel, 2 derde stand.
18e eeuw: 6 molens 1 in handen van de geestelijkheid, 2 kleine landadel, 3 derde stand.
19e eeuw: 6 molens. Alle molens geraken geleidelijk aan in het bezit van de mulders zelf.

Ons overzicht zou beslist onvolledig zijn, indien wij deze studie zouden besluiten zonder een blik te werpen op de sterke, onderlinge verwantschap van de muldersfamilies.

De familie Acke leverde mulders over 5 generaties, verspreid over Doornzele- en Kerkbrugmolen;
de familie Claeys 3 generaties, verspreid over Kattekeermolen te Sleidinge, Kerkbrugmolen en een molen te Watervliet;
de familie Goethals 15 generaties op Belzelemolen;
de familie Goethals 15 generaties op Asschoutmolen, verwant met het Sleinse muldersgeslacht Goethals en de Poorter;
de familie van Hecke, 4 generaties op Belzele-, Kuitenberg- en Asschoutmolen;
de familie Monnaers verwant met de familie van Hecke. 3 generaties op Kuitenherg-, Belzele- en Asschoutmolen;
de familie Neyt, zeer productief. 6 generaties verspreid over Wippelgem-, Belzele-, Kerkbrugge- en Doornzelemolen van 1844 tot 1870 zelfs op alle tegelijk;
de familie de Poorter 7 generaties verspreid over Haaskruismolen (Sleidinge), Asschoutmolen. Wippelgem- en Doornzelemolen. Zij was eveneens verwant met alle voorname muldersgeslachten der streek o.a. de Goethalsen en de van Overwaele's (Oostakker).
De familie van Vooren tenslotte, meer molenbezitters dan eigenlijke mulders, 4 generaties, mulders en eigenaars van Wippelgemmolen.

De economische betekenis van de molens op de vroegere dorpsstructuur kan moeilijk overschat worden. Kijken wij slechts naar het penningkohier. waarhij een molen geprezen wordt op de waarde van een behuisd pachtgoed met 20 bunder of bijna 30 ha oppervlakte.

Aan de andere kant heeft onze methode van onderzoek der Staten van Goed. ons eveneens toegelaten, niet alleen de algemene toestand van de molens binnen een bepaalde periode te schetsen, maar evenzeer de individuele op- en neergang van een bepaalde molen of van een muldersgeslacht, op de voet te volgen.

A. DE VOS.

Voetnoten

(1) R.A.G. - S.B. 78.
Gebruikte sigels:
R.A.G.: Rijksarchief Gent;
A.D.: fonds Abdij Doornzele;
B. of K.: fonds Bisdom;
D.: fonds Desteldonk;
D.E.: fonds Département Escaut;
E.: fonds Evergem ;
0.: fonds Oudburg ;
S.B.: fonds St-Baafsabdij;
V.: fonds Vinderhoute;
G.E.: Gemeentelijk Archief Evergem;
N.A.: Notarieel Archief.
S.A.G.: Stadsarchief Gent (P.E.: Penningkohieren Evergcm).
(2) "Molendinum dictum te ascoute in Everghem datum est petri et johanni uten Wulghen ad firmam. 27. annorum incipicntium in festo Johannis anno. 55. pro ii. s. 1/2 d. gr. wlvendas in festo omnium sanctorum et sancti Johannis tali condicione quod retinebunt molendinurn de lapide virgis et omnibus aliin R.A.G.-S.B. 57. f° 2v°.
(3) "de molendino de everghem. VII. lb. par. uten Wulghem R.A.G. - S.B. 39. fo 22r°.
(4) R.A.G. - K. 2533; 1 mud = 6 zakken = 12 halster. 1 Gentse zak 1ogge : ± 80 kg. waaruit 1 mud · ± 480 kg. 1 halster : ± 40 kg.
(5) "Meester piet(er) van den cortenbossche heeft ghenome(n) jeghen min(en) hee(re) van sente baefs een nieuwe hasse en (de) eene(n) wintpelu in te doene en(de) de houde huut te doene van der muelene te aschoute binne(n) vierennarhte. Ende hier af sa! hi hebben xv scilde en(de) voert tverscoene(n) van minen he(er)e op datt(er) toebehoert. ltem voert es hij sculdich in te doene iiii lueghenbande metten platen. Ende de .iiii. houke van d(er) muelene te verscultene op sine cost in miin heer sal de stoffe leveren. Actu(m) viii die mensis Julii anno xvii. p(resen)t den baill(iu) van sente baefs Jan reyne(r). Ende arent van houdege(m). Ende mine(n) hee(r) sal ghebrecken te deser muelene eene(n) wintpelu .xiii. voete lanc en(de) xv dume(n) dicke int viercante. hier af en gaf hem miin he(er)e niet meer dan xv scilde. act. in de zale den xxiiiste dach in octob. anno xvii". R.A.G. - S.B. 791, f° 7 r°.
(6) R.A.G. - K. 2621: K. 2530.
(7) R.A.G. - K. 1428.
(8) R.A.G. - S.B. 792.
(9) R.A.G. - B. 2323. Chirograaf 13 oktober 1520.
(10) R.A.G. - B. 2323. Chirograaf 1539.
(11) R.A.G. - B. 2323. Chirograaf 3 december 1549.
(12) "item betaelt clement sierijns ende Jacop martijns van saghene an de muelene een groet haut spietten ende den steeghere ende de trappen saechden iii daghen ... v. s.gr." R.A.G. - B. 3071 (1549).
(13) R.A.G. - B. 2323. Chirograaf 31 december 1557.
(14) "dan steyaert over de muelene tascautere metg. de hulstthiende ende zeker landt i x lb. gr. ende een mudde Roghs, LXVI tletste". Nota. "desen muelenaere es fugitif ende eenen N. zoude dese muelene gheerne voor den selven prijs hebben". R.A.G. - B. 3066.
(15) R.A.G. - B. 3161. f° 3v°
(16) R.A.G. - B. 3066.
(17) R.A.G. - B. 3066: B. 3172; S.A.G. - P.E. f° 48v°
(18) "Gheeraert Ghoessins haudt in pachte van mijn heere den Proost van ste baefs de muellene van Asschaut Caultre met zeker thiendekin Jnde hulst tsrs in ghelde x lb. gr. en(de) een mudde Rooghs. daervooren iii lb. gr. Tsaemen ts(iae)rs xiii lb. gr." S.A.G. - P.E. 1571, 48v°, "Gheerolf gooss(in)s haudt Jn pachte van Mijn heere den Proost van ste baefs een Coorenmuelene ghenaempt Asschaut muelene voor xj lb. gr. Jn ghelde ende een mudde Coorins d(ae)rvooren iii 16. iii s. gr. ts(iae)rs. Somme xiiii lb iii s. gr. x d." S.A.G. - P.E. 1574. f° 59r°
(19) R.A.G. - B. 2323. Chirograaf 7 maart 1573 n.s.
(20) R.A.G. - E. 225, f° 17v°-23 mei 1585. Wezenrekening van het achtergelaten kind van wijlen Gheerolf Goossins. De rekening vermeldt dat er bier gehaald was "om den overledene ende zijn familie zittende in de peste".
(21) R.A.G. - E. 576, f° 19 r° - 7 maart 1590.
(22) R.A.G. - B. 187. Rekening van het Graafschap Evergem - Grote Ontvang 1600.
(23) R.A.G. - B. 2323. - Ovreenkomst gesloten op 21 mei 1585.
(24) R.A.G. -  B. 2323. - Prijzij 25 septemher 1585.
(26) R.A.G. - B. 187, f° 9 v°
(27) R.A.G. - B. 188 tot B. 204. Jaarlijkse post in de rekeningen 1610-1624.
(28) R.AG. - B. 201.
(29) R.A.G. - B. 207 Rekening Grote Ontvang Evergem.
(30) R.A.G. - B. 222.
(31) R.A.G. - B. 219, f° 43 v°.
(32) H.A.G. - B. 225.
(33) R.A.G. - B. 232-243.
(34) R.A.G. - B. 244.
(35) R.A.G. - B. 249.
(36) R.A.G. - B. 2323.
(37) R.A.G. - O. 819. - "Item daer en es maer Een muelene Inde voorn. Prochye van Everghem toehehooren(de) mijnne Eer. heeren van ste baefs dan of de muelenaers woenen in ghendt te wetene Joos van der Eecken, Olivier van Bouchaute en(de) Joorijs Goethals fs Andries ende woordt bedient bij Lieven van Vlaenderen Jonckman, huerlieder cnaepe en(de) den pacht es tsi(ae)rs met Een cleen thiendekin. Somme x lb gr.) Staat 30 december 1586.
(38) R.A.G. - B. 253-260. Rekeningen.
(39) R.A.G. - E. 233, f° 59 r°. Staat van Goed 23 juni 1693.
(37) R.A.G. - E. 279. nr. 169. Staat van Goed 11 juli 1683.(40) R.A.G. - E. 234, f° 58 r°. Staat van Goed, 2ó november 1698.
(41) R.A.G. - B. 2G7 - B 281. Rekening Grote Ontvang Evergem.
(42) R.A.G. - E. 233. f° 167 v°. Staat van Goed 12 oktober 1695.
(43) R.A.G. - E. 236, f° 250 r°. Staat van Goed 10 juni 1711.
(44) R.A.G. - E. 237, f° 62 r°. Staat van Goed 11 januari 1713.
(45) R.A.G. - B. 282 - B. 302. Rekening Grote Ontvang Evergem 1715-1732.
(46) R.A.G. - E. 237. f° 271 r°. Staat van Goed 22 januari 1716.
(47) R.A.G. - E. 241. f° 222 r°. Staat van Goed 24 september 1732.
(48) R.A.G. - B. 303 - B. 309. Rekeningen Grote Ontvang Evergem 1734-1741.
(49) R.A.G. - B. 311 - B. 317.
(50) R.A.G. - E. 247, f° 170 r°. Staat van Goed 4 juli 1753.
(51) R.A.G. - B. 322 - B. 323.
(52) R.A.G. - E. 251. f° 169v°. Staat van Goed 15 juli 1764.
(53) R.A.G. - S.B. 374. Rekening 1768.
(54) R.A.G. - E. 255, f° 59 r° - Staat van Goed 13 november 1776.
(55) R.A.G. - S.B. 386-395. Rekeningen Grote Ontvang 1780-1789.
(56) R.A.G. - E. 261, f° 189 r°. Staat van Goed 9 december 1789.
(57) R.A.G. - B. 331. Rekening 1790-91. - R.A.G.-S.B. 397. Rekening 1791.
(58) R.A.G. - D.E. 1340. nr. 13.
(59) R.A.G. - D.E. 1340. nr. 13.
(60) G.E. - Régistre dès Procès-Verbaux, f° tl r°.
(61) G.E. - Régistre dès Procès-V erhaux, f° 12 v°
(62) G.E. - 28. f0 82r°. Register van Puhlikalies.
(63) G.E. - Bevolkingsregister 1846-66, D. 2.
(64) G.E. - Bevolkingsregister 1880-1890, D. 2.
(65) G.E. - Bevolkingsregister 1900-1910, D. I.
(66) Archief Kadaster Gent.
(67) G.E. - Bevolkingsregister 1910-1920. D. I.
(68) Archief Kadaster Gent.
(69) Archief Kadaster Gent.
(70) G.E. - Bevolkingsregister 1920-1930, C. 1328.
(71) R.A.G. - B. 2344. 1
(72) R.A.G. - B. 2344.
(73) R.A.G. - B. 3066.
(74) S.A.G. - P.E. 1571. f° 34 v°, 74 v°
(75) S.A.G. - P.E. 1574. f°101 v°
(76) S.A.G. - P.E. 1574. f° 59 v°
(77) S.A.G. - P.E. 1574, f° 60 r°
(78) S.A.G. - P.E. 1574. f° 92 v°
(79) R.A.G. - O. 819
(80) R.A.G. - B. 187
(81) R.A.G. - B. 2344.
(82) R.A.G. - E. 227, 380 r° - Staat van Goed 9 juli 1625.
(83) R.A.G. - E. 267, 24 - Staat van Goed 12 februari 1648.
(84) R.A.G. - E. 268, 14 - Staat van Goed 6 december 1651.
(85) R.A.G. - E. 231, f° 82 r° - Staat van Goed 26 oktober 1678.
(86) R.A.G. - E. 234. f° 242v° - Staat van Goed 10 januari 1703.
(87) R.A.G. - E. 235, f° 113r° - Staat van Goed 8 juli 1705.
(88) R.A.G. - E. 236, f° 172r° - Staat van Goed 10 april 1709.
(89) R.A.G. - E. 425. f° 73 v° - Verkoping 25 juni 1710.
(90) R.A.G. - E. 426, f° 193 v° - Verkoping 20 maart 1715.
(91) R.A.G. - E. 590. f° 156 v° - Berenting 17 april 1715.
(92) R.A.G. - E. 429, f° 244 v° - Verkoping 22 februari 1730.
(93) R.A.G. - E. 593, f° 151 v° - Berenting 16 januari 1737.
(94) R.A.G. - E. 254. fo 193 r° - Staat van Goed 24 mei 1ïï5.
(95) R.A.G. -  E. 441. f° 217 r° - 25 mei 1775.
(96) R.A.G. - E. 214. f° 114 v° - Staat van Goed 20 mei 1789. 
(97) G.E. - 16. F. 80. Bevolkingsregister 1798; 17, f. 80. Bevolkingsregister 1R03.
(98) R.A.G. - D.E. 1815. F. 73.
(99) G.E. - 37. nr. 687.
(100) N.A. - Depot de Sagher. Not. De Reu. 4 maart 1810, nr. 12.
(101) N.A. - Depot de Sagher, Not. De Reu. 8 mei 1810. nr. 32.
(102) N.A. - Depot de Sagher, Not. De Reu, 9 maart 1812. nr. 26.
(103) R.A.G. - Depot Huyghe. not. J. C. van Damme. 4 juni, 18 juni, 16 oktober 1822. nr. 40.
(104) G.E. - 37, nr. 687. - 2 oktober 1822.
(105) N.A. - Depot de Sagher, Not. P. Van de Velde, 19 december 1825. nr. 141.
(106) G.E. - Bevolkingsregister 1846, F. 80.
(107) Archief van het Kadaster. Gent. - G.E. - Beraadslaging schepencollege n° 71. 10
augustus 1828.
(108) Archief van het Kadaster. Gent.
(109) G.E. - Bevolkingsregister 1866. F. 79.
(110) N.A. -Depot de Sagher, Not. V. van de Velde, 24 oktober 1870, nr. m.
(111) G.E. - Bevolkingsregister 1880-90, F. 73.
(112) Archief van het Kadaster, Gent.
(113) G.E. -Bevolkingsregister 1880-90 r. 73: 1890-1900 r. 70.
(114) Archief van het Kadaster, Gent.
(115) Onze hartelijkste dank gaat naar de heer Kamiel Neyt. mulder te Wippelgem die ons bereidwillig inzage verleende van dit belangrijk dokument.
(116) R.A.G. - B. 220.
(117) R.A.G. - B. 248. Rekening Grote Ontvang 1ó7ó.
(118) R.A.G. - E. 231. f° 64 v°- Staat van Goed 20 april 1678.
(119) R.A.G. - E. 231. f° 62 v° - Staat van Goed 20 april 1678.
(120) R.A.G. - E. 231. f° (>3v° - Staat van Goed 20 april 1ó78.
(121) R.A.G. - E. 232. f° 14 r° - Staat van Goed 11 oktober 1684.
(122) R.A.G. - E. 419, f° 145 v°- Verkoping 2 oktober 1682.
(123) R.A.G. - E. 234, f° 23 r°. - Staat van Goed 25 september 1697.
(124) R.A.G. - E. 234. f° 149 v°. - Staat van Goed 16 juni 1700.
(125) R.A.G. - B. 267- B. 283. Rekeningen Grote Ontvang Evergem 1ó99-1716.
(126) R.A.G. - B. 284. Rekening Grote Ontvang Evergem 1717.
(127) R.A.G. - E. 306, nr. 43. Staat van Goed 3 oktober 1725.
(128) R.A.G. - E. 241. fo 182 r° - Staat van Goed 21 mei 1732.
(129) R.A.G. - E. 594 , f° 204 r° - Berenting 29 mei 174'1.
(130) R.A.G. - E. 435, f° 11i3 r° - Verkoping 23 februari 175ri.
(131) R.A.G. - E. 594, f° 204 r° - Randnota.
(132) R.A.G. - E. 252. f° 131 r° - Staat van Goed 29 juli 1767.
(133) R.A.G. - E. 256, f° 38 r° - Staat van Goed 30 septemher 1778.
(134) R.A.G. - B. 330. - Rekening Grote Ontvang Evergem 1790.
(135) G.E. - Bevolkingsregister 1798 F. 28. F. 29
(136) Stuk in privaat bezit. Voor de inzage ervan hartelijke dank.
(137) G.E. - 37, nr. 25. Briefwisseling 28 september 1818.
(138) G.E. - 37. nr. 687. Briefwisseling 2 oktober 1822.
(139) N.A.- Depot de Sagher, Not. Pietervan de Velde, 1825, nr.120.
(140) C.I.::OG Kadaster
(141) G.E. - Burgerlijke Stand - Overlijdens 1863.
(142) N.A. - Depot de Sagher. Not. E. Beernaert. 1868. nr. 85.
(143) Archief van het Kadaster. Gent.
(144) Archief van het Kadaster. Gent.
(145) De meeste van deze inlichtingen werden mij versleekt door Kamiel Neyt. huidige mulder-eigenaar, waarvoor wij hem van harte danken. Zie eveneens Archief van het Kadaster, Gent.
(146) G.E. - Bevolkingsregister 1890-1900, r. 1187.
(147) F. DE POTTER & J. BROECKAERT, "Geschiedenis der Oostvlaamsche Gemeenten, Evergem", p. 21. Gent 1865.
(148) S.A.G. - Reeks 301./35 f° 85 r° - 14 januari 1439 n.s.
(149) DE POTTER, "Evergem", p. 22.
(150) D. BERTEN, "Coutumes des Seigneuries enclaves dans le Vieuxbourg de Gand", p. 691. Brussel 1904. (151) S.A.G. - P.E. 1571, f° 18 r°, 61 r°.
(152) S.A.G. - P.E. 1574. f° 20 r°, 81 v°.
(153) S.A.G. - P.E. 1574. f° 92 v°
(154) R.A.G. - E. 225, f° 49 v°.
(155) R.A.G .- E. 225. f° 49 v°; 226. f° 13 v°: 227. f° 39 r°
(156) R.A.G. - E. 59, f° 157 r°.
(157) R.A.G. - V. 99, f° 86 v°- Verkoping 13 januari 1614.
(158) "eene coorenwintmuelene als hem competeert metten beerghe daer up ende afrede ende andere toebehoorten mitsgaders de hauten rontomme den Wal van dien ligghende ende zekeren ouden staeck ligghende te Westbeke". R.A.G. - V. 99, f° 96 r°
(159) R.A.G. - S. 764, f° 69 r°; 765, f° 222v°
(160) R.A.G. - V. 65, nr. 14. Staat van Goed 24 maart 1649.
(161) R.A.G. - V. 65, Staat van Goed 24 september 1653.
(162) R.A.G. - V. 65, nr. 17. Staat van Goed 7 juni 1657.
(163) R.A.G. - V. 123. Prijzij 20 september 1681.
(164) R.A.G. - V. 123. Verkoping 7 mei 1690.
(165) R.A.G. - V. 56, f° 134 v° - Staat van Goed 25 september 1698.
(166) R.A.G. - V. 56, f° 157 r° - Staat van Goed 13 mei 1700.
(167) R.A.G. - V. 183, f°214 r°
(168) R.A.G. - V. 110. f° 29 v° - Verkoping 31 januari 1704.
(169) R.A.G. - V. 59, f° 216 v°
(170) R.A.G. - V. 57, f° 93 r° - Staat van Goed 18 maart 1714.
(171) R.A.G. - O. 1226.
(172) R.A.G. - V. 59, f° 123 v° - Staat van Goed 17 januari 1737.
(173) R.A.G. - V. 59, f° 216 v° - 1 augustus 1741.
(174) R.A.G. - V. 59. f° 226 r° - 17 oktober 1741.
(175) R.A.G. - V. 113, f° 113 v°- 1 april 1745.
(176) R.A.G. - V. 114, f° 175 r° - 18 oktober 1759.
(177) R.A.G. - V. 63. f° 3 r° - Staat van Goed 21 oktobC'r 1779.
(178) R.A.G. - D.E. 1683, C. 128.
(179) G.E. - 17. Bevolkingsregister 1803, C. 112.
(180) N.A. - Depot de Sagher, Not. P. van de Velde, 1825, nr. 136.
(181) G.E. - 37, nr. 687. · 2 oktober 1822.
(182) N.A. - Depot de Sagher, Not. J. de Reu, 1818.
(183) G.E. - nr. 15, Sectie E 972.
(184) G.E. - Bevolkingsregister 1846, B. 189.
(185) G.E. - Bevolkingsregister 1866-1880. Il 194. fo 44ó.
(186) Archief van het Kadaster, Gent. (187) Archief van het Kadaster. Gent.
(188) Archief van het Kadaster, Gent.
(190) R.A.G. - V. 99, f° 172v° - 15 juni 1617.
(191) R.A.G. - E. 765, f° 263r°.
(192) R.A.G. - V. 65, nr. 48. Staat van Goed 1710
(195) R.A.G. - V. 183, f° 222 r°.
(196} R.A.G.- V. 56, f° 254v°. Staat van Goed 28 april 1708.
(197) R.A.G. - V. 57, f° 32 r°, 5 maart 1711.
(198) R.A.G. - V. 58, f° 110v°. Staat van Goed 13 oktober 1729.
(199) R.A.G. - V. 58, f° 165 v°. Staat van Goed 27 april 1730.
(200) R.A.G. - V. 58. f° 154r°.
(201) R.A.G. - V. 59, f° 249v°. -Staat van Goed 12 april 1742.
(202) G.E. - Bevolkingsregister 1798, C. 22.
(203) G.E. - nr. 15. Kadastrale legger 1835. Sectie F. 1429. E.: Kan. Carnin, Doornik.
(204) R.A.G.-D.E. 1683. C. 23.
(205) G.E. - 37, nr. 687 - 2 oktober 1822.
(206) Archief van het Kadaster, Gent.
(207) G.E. - Bevolkingsregister 1866, C. 62. Archief van het Kadaster, Gent.
(208) Archief van het Kadaster Gent.
(209) Archief van het Kadaster Gent.
(210) S.A.G. - Reeks 301/23, f° 10 v°
(211) R.A.G.- O. 105. f° 132 v°. - 6 april 1454 n.s.; kopij 1765.
(212) R.A.G. - A.D., nr. 8.
(213) A. DE VOS, "Het Goed te Geelschuur te Evegem". Appeltjes van het Meetjesland, p. 9. Eeklo 1953. (214) R.A.G. - D. 105. f° 133 r°. - Kopij 1765.
(215) R.A.G. - A.D. 11.
(216) S.A.G.-P.E. 1571. f° 49r0 ; 1574, f° 50 r°
(217) R.A.G. - A.D. 10.(218) RAG.-A.D. 61. Rekening 1598-1600.
(219) R.A.G. - A.D. 10.
(220) R.A.G. - E. 39 f° 415 r°.
(221) R.A.G. - E. 418, f° 71 r°.
(222) R.A.G. - E. 418, f° 68 r°.
(223) R.A.G. - E. 418, f° 71 r°.
(224) R.A.G. - O. 101, f° 46 v°.
(225) R.A.G. - E. 231, f° 143 v° - Staat van Goed 24 januari 1680.
(226) R.A.G. - E. 275, nr. 80 - Staat van Goed 7 november 1676.
(227) R.A.G. - E. 232, f° 94 r° - Staat van Goed 29 januari 1687.
(228) R.A.G. - E. 233, f° 19 r° - Staat van Goed 4 december 1692.
(229) R.A.G. - E. 234, f° 172 r°- Staat van Goed 24 oktober 1700.
(230) R.A.G. - E. 237, f° 112 v°. - Staat van Goed 27 september 1713.
(231) R.A.G. - O. 170. Staat van Goed 5 februari 1731.
(232) Archief in privaat bezit.
(233) Archief in privaal bezit.
(234) Archief in privaal bezit.
(235) G.E. - Burgerstand Overlijdens 1765.
(236) R.A.G. - O. 105, f° 129 v° - 10 oktober 1765.
(237) G.E. - Burgerstand Overlijdens 1765.
(238) R.A.G.- O. 105, f° 194 v°- 14 januari 1ïï2.
(239) Archief in privaat bezit.
(243) G.E. - Burgerstand Overlijdens 1821.
(244) G.E. - 37, nr. 687. - 2 oktober 1822.
(245) "Rekest van Sieur Jacobus de Poorter strekkende tot bekomen de noodige machtiginge, om den als nu bestaenden hauten Molen te mogen veranderen in eenen nieuwen steenen Molen". - G.E. - 39, nr. 351. - 21 februari 1839.
(246) G.E. - 19 G. 125. Bevolkingsregister 1826-46
(247) Archief van het Kadaster. Gent.
(248) G.E. - Bevolkingsregister 1880-90. G. 1ï6.
(249) Archiel van het Kadaster. Gent
(250) Archief van het Kadaster, Gent
(251) Archief van het Kadaster. Gent.
(252) Het Volk, dinsdag 19 april 1960, p. 8.
(253) G.E. - Kadastrale legger 1855.

BIJLAGE I
Tienjaarlijkse gemiddelde pachtprijzen van Asschoutmolen.

1451-60 5 lb. 10 sch.
1461-70 5 lb. 10 sch.
1471-80 7 lb. 7 lb.
1481-90
1491-1500
1501-10
1511-20
1521-30 6 lb.
1531-40 Vanaf deze datum werd de molen samen verhuurd met een tiende.
1541-50
1551-60
1561-70
1571-80
1581-90
1591-1600
1601-10
1611-20
1621-30
1631-40
1641-50
1651-60
1661-70
1671-80
1681-90
1691-1700
1701-10
1711-20
1721-30
1731-40
1741-50
1751-60
1761-70
1771-80
1781-90

8 lb. + 1 mud rogge. 8 Ib. 6 sch. + I mud rogge. 9 lb. 8 sch. + I mud rogge. 10 lb. 16 sch. + 1 mud rogge. (1).
17 Ib. 17 lb. gr. 18 lb. 16 sch. 24 lb. 4 sch. 42 lb. 16 sch. 50 lb. 50 lb. 50 lb. 50 lb. 47 lb.: 45 lb. 45 lb. 45 lb. 45 lb. 45 lb. 50 lb. 60 lb. 10 sch. 68 lb. 6 sch. 74 lb. 12 sch. 75 lb.

Vanaf 1791 werd de molen verpacht zonder de tiende aan 25 lb. gr. jaarlijks.
(1) In het penningkohier werd een mud rogge gerekend aan 3 lb. gr. in 1571 en 3 lb. 3 sch. gr. in 1574.

BIJLAGE II
ACKE GILLIS mulder Doornzelemolen 1567-1585
.j.
JACOB mulder Doornzelemolen 1585-± 1600 daarna zijn weduwe. Kocht de molen in 1598
.j.
PIETER X a. Maaike Breeckschilt fa Joos b. Elisabeth van Ypre fa Joos mulder Kerkbrugmolen 1621-1648 y
a. JA!'\ X Jacquemijntje Steenbeke fa Joos mulder Kerkbrugmolen 1648-1651, daarna zijn weduwe tot 1678.

MULDERSGESLACHTEN TE EVERGEM (VERWANTSCHAPSTABELLEN)
.j. ""1
b. JORIS x Marie de Neve Mulder Kerkbrugmolen
1651-1678
b. LUCAS x a. Katelijoe Dossche 1723; b. Marie de Bruyne
i/
PIETER x Lievijne Acke fa Christoffel mulder Kerkbrugmolen
1678-1730
\l
JAN x a. Jozijntje van Speybrouck b. Tanneken de Wevere, mulder Kerkbrugmolen
1678-1710
l'. S. - In de verwantschapstabellen komen alleen deze afstammelingen voor, die effectief het beroep van mulder uitoefenden te Evergem en omgeving.
CLAEYS
JOOS x a. Joanne Goethals fa Joos Wwe van Joris de Scheirder; b. Anne Thérèse Beirnaert mulder Kattek+
L. JACOBUS x Lievijne mulder Kerkbrugmolen 1774-1788 (pachter)
+
FRANÇOlS mulder te Watervliet in 1810
Marie Moeraert hertrouwd met J. B. CORNELIS mulder Kerkbrugmolen 1790-1810 (pachter)
PIETER-JAN mulder te Sleidinge
IGNATIUS-JAN x Angelica Dom. Geers Bakker Evergem hertrouwd met Eigenaar PIETER EGHELS. eigenaar Kerkbrugmolen molen 1821-1828 volledig vanaf 1812 tot 1821
~ "'
GOETHALS I
PIETER fs Gerolf mulder Belzelemolen 1614, t vóór 1635 + JAN x Jozijne Exstijl mulder Belzelemolen vóór 1635 tot 1653
~ ~
PIETER x Cornelia Goethals mulder hertrouwd met Belzelemolen JAN VAN HECKE ± 1640-1649
GERARD x Elisabeth Geirnaert mulder Belzelemolen
+ ANDRIES mulder Belzelemolen ± 1670-1711
1653--± 1680
~
.JAN x Lievijne van Hecke mulder Belzelemolen ± 1680-1693
~
FRANS X Petronelle de Scheirelere fa Joris mulder Belzelemolen muldersdochter ± 1680-1700 hertrouwd met
+
JAN VAN HECKE mulder Belzelemolen 1700-1714 en MARTEN MANNAERS mulder Belzelemolen 1715-1756
JORIS x Lievijne Slock Wwe van Pieter van Vooren eigenaar Wippelgemmolen 1732-1756
GOETHALS 11
JORIS fs Andries mulder Asschoutmolen 1594-1624
"' MARTEN de oude x Joosyntken van Hyfte mulder Asschoutmolen hertrouwd met 1642-1651 CHRISTIAAN DE POORTER
I "' MARTEN mulder Asschoutmolen 1651-16ï8
"' JOOS x a. Anneken de Muynck; b. Marlijntje van Tente mulder Maaskruismolen Sleidinge
"' JOOS DE POORTER mulder Asschoutmolen 1669-1680  mulder Asschoutmolen 1618-lï12
i/
ANDRIES x Lievijne Aerens mulder Asschoutmolen 1712-1733
~
PIETER x Christoffelijne de Poorter mulder Asschoutmolen 1712-1732
hertrouwd met LIEVEN VAN OVERWAELE mulder Asschoutmolen 1732-1741
van HECKE
JAN fs Pieter x Petronelle de Scheirelere fa Joris mulder Belzelemolen tevoren wwe van FRANÇOIS GOETHALS fs Geert 1700-1741
I ,(.
mulder Belzelemolen 1696-1700 naderhand hertrouwd met MARTEN JMONNAERS mulder Belzelemolen 1715-1756
GILLIS x Marie-Anne Welvaert fa Jan mulder Kuitenbergmolen
I ,(.
naderhand hertrouwd met PlETER LONCKE mulder Kuitenbergmolen 1743-1786
JAN-BAPTIST x Bernardine de Bandemaecker mulder Belzelemolen getrouwd met JAN FRANS WALRAEVE 1771-1779 mulder Belzelemolen
-vPIETER FRANS x Jozijne Steyaert mulder Asschoutmolen 1794-1800
1780-1815 mulder Asschoutmolen 1790-1794
""1
JOOS-BERNAIW mulder Belzelemolen 1803-1815
MONNAERS
JAN fs Frans x Lievijne van Parijs mulder Kuitenbergmolen hertrouwd met JAN REYNIERS fs Adriaan Mulder Kuitenbergmolen 1681-1694
.l
1694-1729
MARTEN x a. Petronelle de Scheirdere fa Joris mulder Belzelemolen tevoren Wwe van FRANÇOIS GOETHALS fs Geert 1715-1756 Mulder Belzelemolen 1696-1700 b . Joanne de Cuyper
I .l
Wwe van JAN VAN HECKE fs Pïeter mulder Belzelemolen 1700-1714
a. LIEVEN x Joanne van Hyfte Mulder Asschoutmolen hertrouwd met 1745-1753 JAN VAN OVERWAELE fs Pïeter Mulder Asschoutmolen 1754-1766
:YT
y
LIVINUS fs Jan x a. mulder Wippelgemmolen; b. Catharina van der Swalmen 1756-1767 c. Susanna Verstraete daarna zijn weduwe tot 1778 d. Marie-Jacqueline de Wilde fa Gillis
i/ d. GUlLELMUS x Coleta Ryckaert mulder Wippelgemmolen 1778-1833 i- y +
~
d. LOUIS X Marie Catherine Schauvliege Mulder Wippelgemmolen
1778-1825 I + JEAN-BAPTIST x Francisca de Craene LOUIS x Bernardine de Wulf JACOBUS-FRANS PlETER FRANS GERARD x Coleta van Acker ENGELBERT x Car. Hebberecht BERNARD mulder Wippelgemmolen 1822-1834 mulder Kerkbrugmolen 1834-1862 + PIETER x Philomena Standaert mulder hertrouwd met Kerkbrug- Constantinus Claeys molen mulder Kerkbrugmolen 1862-1870 1870-1881 mulder Belzelemolen 1816-1853 mulder Assenede mulder Assenede 1825 1825 mulder Wippelgemmolen 1825-1876 mulder Wippelgemmolen 1825-1863 mulder te Sleidinge 1825 1~+-- PlETER x Rosalie Goethals mulder Doornzelemolen 1844-1883 KAREL-LOD. JAN-BAPTIST. VICTOR Mulders Belzelemolen + THEOFIEL X Camille Leenesonne mulder Belzelemolen 1878-1908
+ MA U RITS x Clara Slock mulder Belzelemolen ± 1905-1908 thans brouwer
1845-71 1845-77 1845-73
+ JACOB-FRANS x Julie Hollebosch mulder Wippelgemmolen
1866-1898
+ KAMIEL mulder Wippelgemmolen
1898-1940 leefde nog in 1960.

IVO x Amelie van Sele mulder Wippelgemmolen 1863-1894
CHRISTIAAN x Josijntken van Hyfte Wwe Marten Goethals t 1676 Sleidinge mulder Haaskruismolen Sleidinge
BALTHAZAR
Jt' ~
Jt'
JOOS mulder Asschoutmolen 1669-1680 met MARTEN GOETHALS fs Marten zijn halfbroeder ,mulder, 1651-1678
~ JAN x a. Josijntje Criel Mulder; b. Willemijntje eb Smet fa Niklaas Haaskruismolen c. Janneken Grootaert Sleidinge t 1679
.J,
PIETER t 1674 mulder te Sleidinge
JAN x Jozijntje de Clercq t 1678 mulder Kuitenbergmolen 1672-1682 Waterdijk 1682-1698 Eeklo, vanaf 1698
a. ABRAHAM x a. Marie Maenhout fa Joris Mulder Doornzelemolen -~ b. Janneken Mussche fa Jan 1679-1713 c. Adriaenken van Holle - d. Marie de Meulenaere I Jt' .J, .J,
a. JORIS x a. Geertruide van Overwaele; b. Anne-Marie De Witte mulder Asschoutmolen 1733-1745 mulder Doornzelemolen
a. PIETER x a. Joanna de Ruyter h. Jozijntje Vereecken mulder Asschoutmolen 1746-1757
.J,
1713-1765
.J, b . .JOANNES mulder Doornzelemolen 1765-1804
a. PIETER-FRANCIES. daarna zijn weduwe mulders Kluizenmolen ± 1780-1849 .J, LIEVEN + FRANS : mulders Kluizenmolen 1849-1851
h. CHRISTOFFELIJNTJE x a. PIETER GOETHALS mulder Asschoutmolen 1732-1747
.J,
b. LIEVEN VAN  OVERWAElE mulder Asschoutmolen 1715-1732
h. MARTINUS x Joanne Marie Steenbeke mulder Doornzelemolen 1765-1821
.J,
JACOBUS x Monica Mussche mulder Doornzelemolen 1821-1844 eigenaar tot 1853
.J,
JOANNES. geen mulder meer, x Marie Joanne De Paepe eigenaar Doornzelemolen 1853-1909
.J,
c. JACOBUS mulder Wippelgemmolen ± 1720-1756 (pachter)
.J,
b. FlLIEP-JOZEF mulder te Bassevelde (Heine) tot 1792 daarna te Kluizen
van VOOREN
LlEVEN x Pieternelle Pieters mulder en eigenaar Wwe Christoffel de Wispelaere Wippelgemmolen
1646-1678
.(.
MATTHEUS x Janneken Rijvoet eigenaar Wippelgemmolen 1678-1732
.(.
PIETER x Lievijne Slock fa Joos . mede-eigenaar Wippelgemmolen
I ::-15-1725
.(.
naderhand hertrouwd met JORIS GOETHALS fs Frans: mede-eigenaar Wippelgemmolen
1725-1756
MARIANNE x Pieter Deuninck fs Jan mede-eigenaar Wippelgemmolen
1725-1756

Literatuur

Archieven en landkaarten
- Stadsarchief Gent, WH 270, 52v: ter keercbrugghen ande muelene, 1499, 
- Rijksarchief Gent, SBS, O: - eenen cooren muelene ... up de zuutzijde vander straete loopende vander voors. kercbrugghe naer everghem, 1553, 
- Stadsarchief Gent, 28/23/85, 74v: - eenen Cooren muelene ghenaempt kerckbrugghen muelenne, 1571,
- Stadsarchief Gent, 28/23/85, 102r.: - eenen Cooren muelen te kerckbrugghen, 1574.
- Ferrariskaart (ca. 1775)
- Atlas er Buurtwegen (ca. 1844)
- Topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850)
- Kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855)

Literatuur
- A. De Vos, "Graanwindmolens te Evergem", in: Appeltjes van het Meetjesland, XI, 1960, p.175-246.
- Achiel De Vos - Werkgroep, "Geschiedenis van Evergem", Aalter, 1994.
- "Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oost-Vlaanderen naar gegevens van het Archief van het Kadaster. Tweede aflevering. De arrondissementen Eeklo en Gent", in: Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, XV, 1961, 2 (Gent, 1962);
- Herman Holemans, "Oostvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 2. Gemeenten D-E", Rotem, Studiekring Ons Molenheem, 1998, p. 79-80.
- Hanne Van der Bauwhede, “Bijdrage tot de toponymie van Evergem tot 1650”, Universiteit Gent, Vakgroep Nederlandse taalkunde. Masterproef, voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad Master in de Taal- en Letterkunde Nederlands - Latijn (Promotor: Prof. Dr. Jacques Van Keymeulen - Co-promotor: Prof. Dr. Magda Devos), Academiejaar 2010 - 2011.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: vrijdag 12 februari 2021

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens