Molenzorg

Aalter, Oost-Vlaanderen


Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Banmolen
Plaatsmolen
Graanmolen Musschoot

Ligging
Stationsstraat 79
9880 Aalter

westzijde
nabij de hoek met Kouter
Lindenberg
Molenkouter
400 m NW van de kerk
kadasterperceel H603


toon op kaart
Type
Staakmolen
Functie
Korenmolen
Gebouwd
voor 1514 / begin 17de eeuw / 1757
Verdwenen
voor 1572, verplaatst / 1714, oorlog / 1883, sloop
Beschrijving / geschiedenis

De oorspronkelijke z.g. "banmolen" van Aalter stond op de Lindenberg, op de Molenkouter, aan de westzijde van de huidige Stationsstraat (huisnummer 79-83), nabij de hoek met Kouter, op 400 m ten noordwesten van de kerk van Aalter.

Hij werd opgericht voor 1514. In 1564 pachtte de weduwe van Lieven van Doorysele de molen van Aalter voor 264 ponden parisis per jaar. De penningkohieren van Aalter van 1572 maken evenwel enkel nog melding van een "oude molenwal" op de Lindenberg. Voor 1572 werd de molen immers verplaatst naar een driehoekig pleintje, begrensd door de straat naar de Oostmolen, de straat naar het Woestijnegoed en de straat die van Straten naar Houtem liep. Dit is op de hoek van de huidige Brugstraat (tussen de Stationsstraat en Hoefijzer) en de Sint-Maria-Aalterstraat. Op de Ferrariskaart van ca. 1775 is aldaar echter geen molen meer te zien.

Jan Heytens was mulder te Aalter in de jaren 1607-1621. Hij betaalde 8 ponden groten als jaarlijkse pachtsom vor de molen. Na zijn dood in 1621 volgde zijn zoon Charel Heytens hem op en betaalde 25 ponden groten voor "de wint ende de meulewal op Haeltere" in 1652. In 1667 was de pachtsom gestegen tot 55 ponden groten per jaar.

Na de dood van Charel Heytens pachtte de familie Goethals de molen van Aalter. Gillis Goethals betaalde in 1676 reeds 75 ponden groten voor de Aaltermolen.

De molen werd in 1714 opnieuw vernield tijdens oorlogshandelingen. Voor 1720 volgde de heropbouw. Op 20 november 1720 overleed Jan Goethals, zoon van Gilles, als molenaar te Aalter. Uit zijn staat van goed blijkt dat hij twee koeien hield en ook nog wat boerde, want de akkerprijzij bedroeg meer dan 11 ponden groten. In feite was iedereen toch ook een beetje boer.

De Aalterse molenaars behoorden tot de dorpsnotabelen. Charel Heytens was jarenlang burgemeester van het Land vande Woestijne en ook Gillis en Jan Goethals bekleedden het ambt van burgemeester en schepenen van dezelfde heerlijkheid.

De molen en het molenwerk behoorden gewoonlijk toe aan de heer van de Woestijne. In 1738 nochtans bezat molenaar Joannes Vlaemynck zelf de molen en het molenwerk die op 392 ponden 18 schellingen groten werd geschat. Hij was gehuwd met Maria-Susana De Laeter, een dochter van baljuw Cornelis De Laeter. Na de dood van Joannes Vlaemynck in 1740 hertrouwde zijn met Guillaume Waelput die verschillende jaren burgemeester van het Land van de Woestijne was.

In mei 1741 stak Guillaume Waelput in de molen "eenen nieuwen staek ende steenbalck" in de plaats van de oude die 125 jaar oud waren.

In 1757 werd op de oude molenwal op de Lindenberg een nieuwe houten korenwindmolen gebouwd. Bij de dood van Maria-Susanna De Laeter in 1758 werd "alle de draeyende werck" van de molen op 223 ponden 6 schellingen groten geschat.

In 1765 werd dan een rosmolen gebouwd vlak naast de windmolen. Deze werd in 1846 gesloopt.

In 1774 pachtte Pieter-Frans Vermeire uit Merendree "den wint ende rosmeulen midsgaeders bergh ende molage, ... woonhuys met de voordere edificien van scheure ende stallijnghen" voor 80 ponden groten per jaar. De waarde van "het staende werck" van de windmolen en de rosmolen werd op respectievelijk 311 ponden 3 schellingen 10 groten en 60 ponden 5 schellingen 1 groot geschat, terwijl het draaiend werk op dezelfde waarde als in 1758 werd geprezen.

We zien de molen aangeduid op de Ferrariskaart van ca. 1775 met het bruin symbool van een staakmolen.

In 1789 was Pieter-Antoon Van de Genachte de molenaar van de Plaatsemolen van Aalter. Hij was de laatste molenaar van het Ancien Regime en bleef op de molen tot 1825.

Na het einde van het Oud Regime bleef de Plaatsemolen in handen van de voormalige heer van de Woestijne, graaf Charles de Mérode die in Brussel verbleef. Na Pieter-Antoon Van de Genachte werd Joseph Musschoot in 1825 "mulder" op de Plaatsemolen. In 1842 verkocht graaf de Mérode zijn korenwindmolen aan zijn pachter. Na de dood van Jozef Musschoot in 1845 kwam de molen in het bezit van Jan-Baptist Musschoot.

Eigenaars na 1800:
- 1800, eigenaar: de Mérode Charles, te Brussel
- 1836, deling: de Thiennes de Lombyse - de Mérode Alphonse, de weduwe, te Lombise (Henegouwen)
- 24.05.1842, verkoop: a) Musschoot Joseph, molenaar te Aalter en b) Rutsaert Jan Frans (notaris Maenhout)
- 11.03.1853, testament (en een tweede testament op 21.05.1872): Musschoot-Blomme Jan-Baptist, molenaar te Aalter.

De staakmolen werd in 1883 gesloopt.

Luc STOCKMAN & Arthur VERHOUSTRAETE

Bijlagen

A. Verhoustraete, "Molens binnen het maalgebied van het Land van de Woestijne", Appeltes van het Meetjesland, jaarboek 2, 1950, p. 32-42.

De heer van het Land van de Woestijne had het maalrecht niet alleen binnen zijn heerlijkheid. maar ook daarbuiten, en wel binnen een kring met de straal van een mijl of een uur gaans, rond een staak die stond te Aalter. op de zuidelijke berm van de vaart, ter wijk Oostmolen.

In de denombrementen van het Land van de Woestijne staat er:

"Item zoo behoort den heere toe ter causen van zijnder voorschreven heerlichede. vrije maelderije ende visscherie, waeraf den heere heeft eene staeke staende ter plecken ghenaemt ter Oostmuelene, binnen de voorschreven prochie van Haeltre, up zijn voorschr. heerscip, ende dat niemant binnen eene mijle ommegaens der zelver staeke eenige muelen maeken en magh, noch ma el en anders dan te zijnen muelen, noch voghelen, noch visschen, dan elck in zijn besloten vivers ofte grachten, up zeker boeten ende verbuerten die daer toe staen; het en zij bij den consente van heere ofte van zijnen dienaere, bailliu ofte ontfanghere. Want den heere den stroom ende den wint binnen voorschreven ommeganghe al toebehoort."

In het leenboek van het land van de Woestijne van 1729, staat het relaas geschreven van de oprichting van de mijlstaak, op 25 september 1538, maar hoogst waarschijnlijk gaat het hier om een vernieuwing van die staak. Immers, in een schrijven van een archivaris van Rijsel. daterende van 1745, en dat in de papieren van Mevrouw gravin Karel de Grunne berust, leest men dat er in een denombrement van het Land van de Woestljne, overgegeven door Jan van Gistel in 1365, staat, dat deze heer eigenaar was van drie molens en het recht van maalderij bezat. En deze drie molens zullen wel dezelfde zijn als die. vermeld in de staat van het goed nagelaten door Jacob van Vlaanderen, heer van het Land van de Woestijne, overleden in 1566, te weten: de koornmolen van Aalter, de molen van Knesselare en de molen van Ursel (R.A. Brugge, Aanwinsten, 2874/i).
Uit de volgende feiten blijkt dat de heren van het Land Van de Woestijne hun maalrecht binnen de gezegde kring deden handhaven:

I. In 1630 had de heer van Bellem een molen opgericht dichtbij de brug van Bellem. De heer van het Land van de Woestijne had hem hierover, hetzelfde jaar reeds, voor de Raad van Vlaanderen gedaagd, omdat die molen binnen de meergezegde kring stond. Van zijn kant sustineerde de heer van Bellem dat hij binnen zijn heerlijkheid van Bellem en Schuurveld stond. In 1745 was dit proces nog hangende, onbeslist, in de Grote Raad te Mechelen. In gezegd jaar 1745 sluiten de heer van het Land van de Woestijne en de vrouw van Bellem, aangaande al de tussen hen hangende geschillen, een transactie; nopens de molen van Bellem wordt er daarin bepaald:

"Verklaert de prins van Rumbempré (heer van het Land van de Woestijne) dat de sentencies ten voordeele van den baron van Bellem, door den Raed van Vlaenderen (te Gent)verleend (en waartegen hij in beroep gegaan was te Mechelen) zullen blijven staen en effect sorteren. belovende nietmin de vrouw douairière van Bellem, dat de moderne heer van Bellem, haar minderjarige kleinzoon, en zijn successeurs. geen tweeden molen of andere molens zullen mogen erigeren binnen Bellem, immers binnen eene mijl van de oude mijlstaak te Oostmeulen.
De bestaande molen mocht echter op dezelfde plaats hersteld of herbouwd worden, in geval hij door ongeval van brand. tempeest of anderzins kwam geruïneerd te worden, gedestructeerd of omver gewaaid, of van ouderdom van nieuw opgemaakt moest worden. (Papieren Gravin de Grunne. Transactie geregistreerd door de Schepenen van gedele van Gent).

II. - In 1718 spande de prins van Rubempré, heer van het Land van de Woestijne, een proces in tegen Amout Vercruysse te Ursel. omdat deze, tot groot nadeel van gezegde prins octrooi verheven had om een molen te Ursel op te richten. Het verleende octrooi werd ingetrokken. (Papieren van Gravin de Grunne)

III - In 1710 was het sekwester van de Rijngraaf, heer van het Land van de Woestijne, in proces tegen Jacques Goethals, nopens het recht van de wind te Ursel (dito papieren). Meer is er over dit proces niet geweten. Deze Jacques Goethals was pachter van de banmolen te Ursel. Misschien had hij zich willen ontvoogden of had hij een molen willen bouwen op een andere plaats.

IV. - Met toelating van de heer van Wulfsberge, hadden Joris Goethals en Joris Scheeris een koomwindmolen opgericht te Ursel. op de wijk Onderdale, binnen de heerlijkheid van Wulfsberge. De Rijngraaf had van de Watergraaf van Vlaanderen een vonnis verkregen, dat het sluiten van de molen beval.
Jacques Goethals, pachter van de molen, heropende hem echter. Door de Rijngraaf gemaand hem terug te sluiten, maakten de eigenaars de zaak aanhangig bij Zijn Majesteits Rekenkamer te Brugge. Deze verleende de 11 juli 1668 een octrooi, hen toelatende de molen te heropenen, mits een jaarlijks recognitie van twee hoed tarwe, te leveren of te betalen in Zijn Majesteits spijker te Gent (R.A. Gent, Fonds Land van de Woestijne, bundel nr. 21).

V. - Ter gelegenheid van zijn proces met de heer van Bellem, liet de Rijngraaf in 1651 een kaart maken van de kring van één mijl rond de staak te Oostmolen (Kaart in het Algemeen Rijksarchief te Brussel). Volgens de tekst die op deze kaart staat, was de Rijngraaf toen in proces nopens de molen van Bellem (zie hiervoren) en nopens die van Hoetsele binnen Zomergem.
Bovendien staan op die kaart aangeduid:
a) het Steenmolenstuk te Aalter, op het einde van de Buntelaarstraat, "daer Maerten van Poucke heeft willen een muelen rechten");
b) het "Bogaertstuck", op het gescheid van Bellem en Zomergem, "daer Jaecques van Haelst een muelen heeft willen rechten").
Ongetwijfeld heeft de heer van het Land van de Woestijne het oprichten van deze twee laatste molens verhinderd en wel. voor wat de eerste betreft, omdat hij rond die tijd (1650) toelating verleend had tot het oprichten van een molen te Hoekestraat, onder Knesselare, amper een halve kilometer westwaarts van het Steenovenstuk.

***

Het was aan particulieren eveneens verboden graan te malen met handmolens of kweerns. Wie zulks wilde doen, moest oorlof van de heer verbijgen en hem een jaarlijkse recognitie of erkenningsrecht betalen.
Zo b.v. in 1667, betaalde Marten Vyncke 16 schellingen "om te moghen stellen tot Beireken (Ursel) eenen hantmuelen ofte querne om boucqueet te pellen" (R. A. te Gent. Land van de Woestijne, bundels 13-15).
In 1740 won de heer van het Land van de Woestijne het advies van een rechtsgeleerde in. en daaruit blijkt dat de baljuw al zulke personen zou kunnen "calengieren", die van een kweem gebruik maakten om graan te malen.

***

Op de hierboven vermelde kaart van 1651 staan de volgende molens getekend, binnen de kring van een mijl rond de staak te Oostmolen:

1. Hoekestraat, binnen Knesselare
2. Pietendries, binnen Knesselare
3. Aalter
4. Bellem
5. Hoetsele, binnen Zomergem
6. Ursel
7. Knesselare (Plaetsemolen).

Ik heb geen gegevens betreffende Hoetselemolen. Heden ten dage staat er nog een molen op Hoetsel, die wellicht op dezelfde plaats slaat als de hier besprokene.

De molen op Ursel, die onder het oud regiem eigendom van de mulders was, maar op cijnsgrond van de heer van het Land van de Woestijne gebouwd was, stond niet ver van de kerk, op de wijk Roze. Beschadigd door beschieting. werd hij in 1940 ten gronde afgebroken. Behalve namen van molenaars, bezit ik geen verdere gegevens over deze molen.

Philibert Sym, heer van Bellem en Schuurveld had in 1629 oorlof verkregen van de Rekenkamer van Rijsel, om molens op te richten in zijn twee heerlijkheden (Archives départementales du Nord, B 1656). In 1630 stemden de Staten van Vlaanderen er in toe dat de koornwindmolen van Bellem opgericht werd op 18 roeden van de zuidelijke berm van de vaart.
Zij lieten bovendien toe dat er aarde van de bermen zou gebruikt worden om de molenberg te maken (R.A. Gent, Staten van Vlaanderen, reg. 553, fol. 207). Over de moeilijkheden die de heer van Bellem nopens deze molen had met de heer van het Land van Woestijne, werd hiervoren reeds gehandeld.

In 1794, bij de bezetting van ons land door de Fransen, werd deze molen nationaal eigendom verklaard.
Hij behoorde toe aan de Vrouw van Bellem, Louisa-Augusta, prinses van Montmorency, gehuwd met Joseph-Marie, prins van Lorraine Vaudemont, een verwant van de koning van Frankrijk, die naar het buitenland uitgeweken was. Het kasteel en gans het domein van Bellem waren toen ook aangeslagen geweest, maar als de tijden keerden was daar nog maar weinig van verkocht en het goed kwam terug aan de oude eigenaars. die het echter in 1808 verkochten aan Jacob-Lieven van Caneghem.
De molen nochtans was toen al verkocht aan Jan-Baptist de Weirt.
De laatste eigenaars van die windmolen waren de kinderen Bruno de Reu, die hem in 1911 lieten afbreken en door een stoommaalderij vervangen.

Frans Rym, baron van Bellem (+1681) had een stichting gedaan om olie te kopen voor de Godslamp in de kerk van Bellem en die stichting was bezet op de molen van dat dorp. Het hedrag ervan beliep in 1834 32 fr. 64 cent., toen B. de Weirt aan de Kerkfabriek een perceel grond afstond, als aflossing van het kapitaal van de stichting.

In de wettelijke passeringen van Bellem is er spraak van een "oliemolen", maar tot nu toe werd nog geen nader bescheid over die molen gevonden (R.A. Gent, Bellem, nr. 18, folio 57).  

***

Blijkens gegevens uit het renteboek van de kerk van 1513, stond de "koornmolen van Aalter" toen op de Lindenberg (die gelegen is omtrent halfweg tussen de kerk en het station, links als men van de kerk komt. aan de huidige Stationstraat die. tot vóór enkele tientallen jaren, nog gemeenlijk de Meuledreef genoemd werd . .....- (Kadaster. Sectie H 602-603). Deze molen was reeds in 1564 verdwenen. want de rekening over het beheer van de goederen van de heer van het Land van de Woestijne over dat jaar, spreekt van een oude molenwal, die onverpacht is. Een het renteboek van het Land van de Woestijne, van 1577, vermeldt ook de oude molenwal op de Lindenberg. Evenzo de armendisrekening van 1631.

De molen was overgebracht geweest naar het driehoekig stuk grond, gelegen tussen de straten van de kerk naar Woestijne en naar Oostmolen en de straat van Stratem naar Houtem, dus juist achter de plaats waar nu het Heilig Hartmonument staat. Gezien zijn ligging, werd hij soms de molen genaamd (o.a. in Land van de Woestijne 31 en Land van de Woestijne, 32 folio 86).

Maar reeds in 1590 werd hij door de Hollandse afgebrand (ms. in bezit van De Potter en aangehaald in zin Geschiedenis van Aalter, Gent, 1865). De molen werd echter op dezelfde plaats herbouwd.

In 1757 werd de molen der Straten afgebroken en terug naar zijn oude plaats, op de Lindenberg, overgebracht (Papieren van Gravin de Grunne).

Oe molen van Aalter. zowel als de grond waarop hij stond, is altijd eigendom geweest van de heer van het Land van de Woestijne. tot dat hij, rond 1845, door Joseph Musschoot gekocht werd. Hij werd in 1883 gesloopt en mettertijd werd ook gans de molenberg afgevoerd. Ook de hof van de Staatsmiddelbare school werden met de aarde. voortkomende van deze molenberg. gemaakt.

De molen van Aalter was met twee renten belast. te weten:
1) een rente van 6 pond parisis 's jaars, om een jaargetijde te doen voor Gerard van Gistel, heer van het Land van de Woestijne (+ rond 1358) en voor zijn echtgenote en voor een ander jaargetijd voor hun zoon, Jan van Gistel, eveneens heer van het Land van de Woestijne (+1365 ?) en voor dezes echtgenote (Kerkarchief);

2) een rente van 18 pond parisis om wekelijks twee missen te lezen ter ere van Sint-Cornelius. Waarschijnlijk werden deze missen rond 1550 gesticht door Lodewijk van Vlaanderen, ridder van het Gulden Vlies en heer van het Land van de Woestijne.
De rente voor deze missen - meulemissen genaamd - bedroeg 1 pond 10 schellingen groten na de godsdienstberoerten wanneer nog slechts een mis gedaan werd, en wel op de eerste dinsdag van elke maand.
Het kapitaal van die twee renten werd in 1631 aan de kerkfabriek uitgekeerd door graaf Karel van Merode. die de laatste heer van het land van de Woestijne geweest was (Kerkarchief).

De jaargetijden sub 1) werden sedertdien versmolten met andere jaargetijden.

De maandelijkse mis ter ere van Sint Cornelius wordt nog regelmatig gedaan, maar zij wordt thans betaald door de Gilde van Sint Cornelius, die alzo, al zij het wel onbewust, de traditie van de molenmissen voortzet.

Ten opzichte van de belastingen werd de molen van Aalter, tijdens het oud regiem, zoveel getakseerd als 10 gemeten 240 roeden land.
Zoals wel het geval zal geweest zijn bij de meeste molens was er een rosmolen (paardenmolen) bij deze molen, om toch te kunnen malen in geval van windstilte.

Nog een detail: Op honderden percelen land te Aalter lag een belasting (de even- = haverrente), verschuldigd aan Z.M. spijker te Gent. In een stuk van 1593 uit het gemeentearchief van Aalter, leest men dat de ontvanger van de spijker, om de onwillige personen te dwingen hun belasting te betalen, gewoon was de molen van de heer van Aalter te sluiten.

***

In het renteboek van de kerk van Aalter (1513) wordt een "oliemolen" bij den goede van Wibrouc" vermeld. In het landboek van 1635 draagt het perceel nr. 1492 (thans kadaster 160), gelegen aan de Weibroekdreef de naam en wordt het deel van de Groenenweg, tussen Bellemstraat en de Weibroekdreef, "d'Oliemolenweg" geheten. In de Wettelijke passeringenvan 1585 vindt men "Hoelmeulen" als aanduiding voor een perceel land, gelegen in de bovenvermelde omgeving. De kerk en de armendis hadden aldaar ook elk een perceel grond liggen (landboek nrs. 1485 en 1486).

Op d'oliemeulen en in het renteboek van het Land vn Woestijne van 1577 wordt het deel van de Weibroekdreef in deze omgeving.
Dit alles wijst er dus op, dat deze oliemolen op of dichtbij het perceel landboek nr. 1402 gestaan heeft. Anderdeels geeft de rekenkamer van Rijsel, in 1373, oorlof aan Jacob de Cortewile (heer van Lake en hootgbaljuw van Aalter) een windmolen om olie te stampen, te herbouwen.
Hij moest daarvoor jaarlijks aan de ontvanger van de domeinen in Oost-Vlaanderen een recognitie betalen van 12 schellingen Vlaams boven de 3 stuivers parisis die hij vroeger voor de gezegde molen betalen moest ("lnventaire sommaire des archives hospitalières de Lille en Archives départementales du Nord", B 1626).
In de rekening van de ontvanger van de gezegde domeinen over 1651-1652 staat er dat niets meer betaald wordt, vermits de bedoelde molen totaal verwoest is (R. A. Gent, fonds Staten van Vlaanderen, nr. 4765). Moeten wij hierdoor verstaan dat deze oliemolen verwoest werd tijdens de beroerten van het einde der 16e eeuw? In 1640 betalen de Staten van Vlaanderen vergoeding aan Emmanuel Cartewijle voor het gebruik van een molenwal en gronden, gelegen aan de zuidelijke oever van de vaart (R.A. Gent, Staten van Vlaanderen, register 561, fol. 573).
In de rekeningen van 1667 wordt er verantwoording gegeven over de verpachting van nog een andere oliemolen, die echter in 1667 niet meer deze oliemolen zijn niet bekend.
Na 1667 vindt men in het archief van Aalter geen spoor meer van een oliemolen, tot dat in de omstelling van de belastingen over het jaar 1777 Guillaume Waelput vermeldt wordt
(Afbeelding) de parcellaire kaart van P.C. Popp (uit ca. 1850). 

Na 1667 vindt men in het archief van Aalter geen spoor meer van een oliemolen. tot dat. in de omstelling van de belastingen over het jaar 1777, Guillaume Waelput vermeld wordt als Stamper op de oliemolen. Hij was nog in 1766 mulder  op de koommolen; de omstellingen van de jaren liggende tussen 1766 en 1777 ontbreken, zodat het juiste jaar van de oprichting van deze oliemolen niet kan gevonden worden.

Guillaume Waelput overleed in 1782 en van 1783 af wordt zjin schoonzoon, Pieter Jozef van Rijkeghem, in de omstellingen als stamper vermeld. Het is echter zonderling dat Waelrut. tot aan ziJn dood als stamper vermeld wordt, hoewel van Rijckeghem het perceel waarop de molen staat (landboek nr. 1-189. Kadaster c149) in 1769 verworven had (Land van de Woestijne, 3G, fol 19).

Pieter Jozef van Rijckeghem liet de molen over aan zijn zijn zoon Guillaume, als deze in 1801 trouwde. De van Rijckeghems moeten ten onder gegaan zijn, want in de overlijdensakten, van vader en zoon, die alle twee stierven in 1817, worden zij aangeduid, respectievelijk alsen als "daghuurman".  Reeds in 1800 wordt de zoon als "werkman" vermeld.
Het kerkregister van Aalter citeert de erven Ignaas Gernaey als Rui~riNlL'. als eigenaars van deze molen.

Henricus de Smet, geboortig van Maldegem. was hier toen stamper (in de geboorteakte van zijn dochter, , 1811: "hulider"). In 1834 kocht hij de molen en de tegenwoordige eigenaar is zijn kleinzoon, dhr. Camiel de Smet.

Deze houten windmolen, de Teerlingmolen (1) genaamd, stond dichtbij de boord van de Mergelmut (2) of Grote Warande. In 1842 was het nog uitsluitend een oliemolen, maar in 1853 werd er ook reeds graan gemalen. In dit laatste jaar werd de houten molen door een stenen vervangen ; de teerlingen waarop de houten molen gestaan had, zijn nog te zien in de grondvesten van de stenen molen. De wieken en de kap werden in 1882 weggenomen, toen men het bedrijf in een stoommaalderij veranderde.
Deze molen was al van vóór 1940 niet meer in gebruik.
De eigenaars ervan hadden op een paar honderd meter van daar een andere stenen windmolen staan, in 1842 door Jean Napoleon de Vreeze gebouwd en in 1865 door Ferdinand de Smet gekocht. Deze laatste molen werd gebruikt door dezelfde pachter als die van de vroegere oliemolen.

***

In de leenboeken van de heerlijkheid van de Woeste wordt herhaaldelijk gesroken over de "Waetermeulenbrugghe" tenden de Buntelaerstraete". Een denombrement van die heerlijkheid van 1720, de grenzen opsommende, zegt: "naer de Buntelaerstraete ende alsoo ommekeerende te Grand'mère, daer de waetermeule ghestaen heeft, over de Leye, scheedende dwars door de kave van de keuken van den huyse, wesende d'herberghe van de Paters Jesuiten van Reninghe ende alsoo jeghem de pro van de Kasselrij van de Oudburg van het jaar 1586 stat er dat die molen al in dat jaar niet meer bestond. (R.A. Gent, fonds Oudburg, nr. 158, folio .)
Niet ver van daar, aan de noordelijke oever van de vaart op Knesselare, werd in 1650, op cijnsgrond van de heer van het Land van de Woestijne, een windmolen, de Hoekestraatmolen opgericht. (Land van de Woestijne 5, rubriek .). De molen brandde in 1683 af, maar werd herbouwd (id.) Hij werd rond 1685 afgebroken (Rysserhove "Knesselare", Brugge, 1945).

(1) Teerlingmolen, naar de naam van de plaats waar de molen staat: "op den Teirlync".
(2) Men vindt verschillende op Aalter. De best gekende zijn die van de Grote Warande en die van de Kleine Warande. Onder cmer~cl. wordt verstaan de  11rond vNmten(1d met fos oesterschelpen en dergelijke, die vroeger gedolven werd om wmml~e  landbouwgronden te verbeteren.

***

De wijk Oostmolen, te Aalter, dankt zijn naam aan een windmolen, die aldaar opde zuidelijke oever van de Hoge Kele gestaan heeft, maar die reeds van vóór 1577 verdwenen is.
In het renteboek van het Land van de Woestijne van 1577 is er spraak van en ook van een perceel land "den meulen". Uit deze laatste vermelding kan men besluiten dat de molen niet lang voordien verdwenen was. In het renteboek van 1715 staat er dat deze oude wal geheel gedolven werd (tussen 1613 en 1623) in de vaart. De gezegde renteboeken bevatten nog genoeg gegevens. om de juiste ligging van die molenwal te bepalen. Daarenboven draagt het perceel nr. 1188 van het landboek (kadaster B 153), dat blijkbaar het overschot is van het oorspronkelijk perceel. waarvan de rest in de vaart gedolven werdn de naam van.

***

Op dezelfde wijk van Oostmolen. ter noordzijde van de vaart. een kilometer oostwaarts van de hierboven besproken oude wal ligt er een perceel land (kadaster A 911), dat in het landboek, onder nr. 2680, de naam van "velle" draagt. Ik weet niets over de betekenis van deze naam.

***

Op Knesselare, maar zeer dicht de plaas waar de grenzen van deze gemeente samenkomen met die van Aalter en Ursel, staat de Pietendriesmolen. 
Volgens een traditie zou deze molen de Oostmolen van Aalter vervangen hebben. Dit is goed mogelijk, want zoals wij al zagen, is deze laatste molen van vóór 1577 verdwenen en in een balk van de Pietendriesmolen staat het jaar 1563 gegrift.

Daarenboven, in het leenhoek van Biesem van 1587 (Stadsarchief Gent. fonds Pycke de ten AerdPn, nr. 27) worden de percelen landboek van Aalter 2486, 2487, 2492 en 2494) vermeld als liggende in een "Muelenackeer", bij der Ptelcapelle", terwijl het perceel 2494 met de westkant aun de "Muelen wech" paalde.

Het spreekt van zelf dat die molenakker en die molenweg naar een dichtbij staande molen verwijzen. Welnu. de Pietendriesmolen staat slechts op een kleine vijftig meter noordwaarts van perceel  2492, even boven de grens tussen Knesselare en Aalter. Het is een houten molen op stenen teerlingen staande. op een hoge berg. De grond en de molen waren eigendom van de heer van het Land van de Woestijne. Deze molen bestaat nog en is in goede staat van onderhoud. De tegenwoordige eigenaar is dhr. Henri Taets.

***

Knesselare Plaatsemolen

is met Aalter en Ursel, een van de drie molens die reeds in 1365 binnen het maalgebied van de heer van het Land van de Woestijne stonden. Hij stond op cijnsgrond van die heer, aan de tegenwoordige Kloosterstraat. juist vóór het Klooster. op het perceel kadaster van 1811, sectie F nr. 10.

Knesselare Plaatsemolen brandde in 1685 af. Joris Goethals en Joris de Scheerder brachten hierop de molen die zij te Ursel. op de wijk van Wulfsberge staan hadden. naar hier over (Land van de Woestijne 5, rubriek: over die molen van Wulfsberge, zie hoger).
De molen van  Knesselare werd in 1909 afgebroken. 

* *

Onder het oud regiem was er te Knesselare een "oliemolen" maar dit was geen  wind-. doch wel een rosmolen. Op het einde van de 18de eeuw behoorde hij aan de familie van  Ackere toe (R.A. Gent, Land van de Woestijne, nr. 35, fol. 158 en nr. 40, fol. 240).

-----------------------

A. Verhoustraete, "Molens van Aalter na 1795", Appeltjes van het Meetjesland, jaarboek 2, 1950, p. 42-48.

1. De Plaatsemolen. - Kadaster Sectie H nr. 602.
Zie wat hoger geschreven staat over de koommolen van Aalter. Hij bleef na het einde van het oud regiem aan de voormalige heer van Aalter, graaf Karel de Merode. toebehoren. Pieter Antoon van de Genachte was hier molenaar van 1789 tot in 1825. Hij werd opgevolgd door Joseph Musschoot, die de molen omstreeks 1845 kocht. Joseph Musschoot bouwde op het perceel H 573 nog een oliemolen, in 1847 (zie verder, nr. 4). Na zijn dood, in 1853, kwam de graanmolen aan zijn zoon Jan-Baptist, die hem in 1883 liet afbreken.

2. Molen. Is identiek met nr. 1, doch stond tijdelijk op een andere plaats, zoals hoger gezegd.

3. Kadaster C 148h.
Is een molen op de vlakke grond, staande op een van de hoogste plaatsen van de gemeente (23 m). Zie wat reeds hoger staat, over de oliemolen van Guillaume Waelput. Henri de Smet  was hier reeds in 1811 molenaar en in 1831 wordt hij eigenaar van de molen. De houten molen, die op teerlingen gchouwd was, werd door een stenen vervangen in 1853.
Henri de Smet stierf in 1846; zijn weduwe en kinderen volgden hem op tot de zoon Ferdinand alleen eigenaar werd in 1860. Deze voegde in 1882 een stoomtuig bij de molen en liet de wieken en de kap wegnemen. Ferdinand de Smet stierf in 1896 en werd door zijn kinderen opgevolgd. Thans (1950) leeft daarvan alleen nog dhr. Camiel de Smet.

4. Stenen oliemolen op de vlakke grond.
Kouter, westkant van de Meuledreef; Kadaster H 573d.
Gebouwd in 1847 door Joseph Musschoot. eigenaar van molen nr. 1. Kwam. na zijn dood in 1853, aan zijn zoon Blandien en, na diens overlijden in 1880, eerst onverdeeld aan dezes beide broeders. Bruno (stoker) en Jan-Baptist (eigenaar van de moien nr. 1) . Deze laatste werd alleen eigenaar in 1887. De molen werd in 1899 afgebroken.

5. Kadaster H 144 h.
Stenen koornwindmolen op de vlakke grond. staande op dezelfde hoogterug als molen nr. 4, een 200-tal meter Z.O. ervan. In 1842 gebouwd door Jan-Napoleon de Vreese, die reeds in 1845 overleed. De weduwe hertrouwde in 1846 met haar knecht. Ferdinand de Turf.
In 1866 koopt Ferdinand de Smet, eigenaar van molen nr. 3. ook deze molen. Sedert 1896 behoort hij aan de kinderen van Ferrlinand de Smet.
Rond 1930 werd er een electramotor aan toegevoegd.
Tijdens de orkaan van 17 November 1940, dte alom veel schade aanrichtte. - de spits van de toren van Ruiselede werd o.a. toen ook afgerukt, geraakte deze molen van zelf in brand, draaide warm en schoot in brand; de kuip ervan staat nog recht.

6. Brouwerijstraat: kadaster H 701a.
Stenen koornwindmolen op lage wal.
Gebouwd tijdens het Frans bewind. Het Kadaster van het jaar 1811 vermeldt hem als toebehorende aan Francies Jacob de Sutter, herbergier te Ruiselede.
Deze de Suter woonde nog in 1805 te Aalter. Hij stierf te Ruiselede in 1818; zijn wedeuwe overleed aldaar in 1821.
Hun zoon Ferdinand werd toen eigenaar van de molen.
Mulders waren hier: Jan Claerhout in 1815 en Joannes Wieme van 1816 tot in juli 1821. Vervolgens was de eigenaar zelf mulder.
In 1829 werd de molen verkocht aan Karel van de Moere, mulder te Sint-Joris-ten-Distel. maar Francies bleef molenaar tot in 1832.
Einde van dat jaar wordt Bemardus Storme. schoonzoon van Karel van de Moere, hier mulder. Dezes vrouw, in 1852, en Storme zelf in 1869, worden er de eigenaars van.
In 1886 werd de molen verkocht aan Felix de Bruyne, zoon van Carolus-Ludovicus, eigenaar van molen nr. 7. In 1888 werd er een stoomtuig aan toegevoegd. Felix de Bruyne verliet de gemeente in 1892 en Alfons van Landschoot-Smessaert, zoon van de mulder op molen nr. 8, wordt hier molenaar. Deze koopt de molen in 1903, maar hij trekt in 1906 naar Amerika.
De molen werd dan door dhr. August Goeminne aangekocht, die hem in 1907 liet afbreken.

7. "Windmolen op lage wal", Brugstraat: Kadaster H475
Gebouwd tijdens het Frans bewind. Het Kadaster van 1811 vermeldt hema ls eigendom van Augustien de Bruyne. Deze was geboortig van Sint-Joris-ten-Distel en kwam zich in 1797 if 1798 te Aalter vestigen, alwaar hij in 1839 overleed. In 1825 werd het patentrecht voor de molen betaald door de zoon Jan-Frans (+1831) en, van 1832 af, door een andere zoon, Charles-Louis, die eigenaar van de molen werd. Charles-Louis de Bruyne overleed in 1841. Zijn weduwe hertrouwt in 1842 met Robert Storme (al in 1839 in Aalter vermeld als muldersgast), zoon van een molenaar uit Beernem. 

Deze doet de houten molen in 1853 door een stenen meln vervangen, die dienstig is voor graan en voor olie. In 1884 voegt hij er een stoomtuig aan toe. Na zijn dood, in 1886, komt de molena an zijn kinderen Karel en Melanie, vrouw van Adolf Diericx. Karel Storme wordt er alleen  eigenaar van in 1906; hij verkoopt hem in 1912 aan Hector Maenhout, die er in 1913 een gasmotor aan toevoegt, maar hem in 1920 (?) totaal doet afbreken en het bedrijf omvormt in een maalderij zonder windkracht.

8. Aalter-Brug, Noordkant van de vaart; kadaster A268b.
Stenen windmolen op vlakke grond. gebouwd in 1855 als graanmolen, door Judocus Iterbeke; diende van 1862 af ook als oliemolen. Reeds van in 1865 was Pieter-Jozef van Lantschoot pachter van deze molen. In 1881 wordt er een stoomtuig aan toegevoegd. Na het overlijden van haar man, in 1882, blijft de weduwe van Lantschoot, samen met haar kinderen, de molen uitbaten. De weduwe hertrouwt in 1888 en gaat zich te Zomergem vestigen : de zoon Alfons blijft hier nog mulder tot in 1892, wanneer hij zich op molen nr. 6 gaat vestigen. Gustaaf van Thielen, schoonzoon van Judocus lterbeke, was in 1891 eigenaar van de molen geworden: hij verkoopt hem in 1898 aan Désiré de Kesel. De molen werd omstreeks  1925 onttakeld, de wieken afgenomen en in een woonhuis veranderd.

9. Woestijnegoed - Watermolen, op de Woestijnebeek.
In 1864 werd aan de pachter van het Woestijnegoed, Hernandus de Bruycker, toelating tot het oprichten van de watermolen verleend. De molen is thans builen gebruik, maar zou, mits enige herstellingen. weer in dienst kunnen gesteld worden.

10. Kesterstraat; kadaster C764.
Watermolen op de hoeve "Ekenbeke". - Toelating tot oprichten van de molen werd in 1802 aan de pachter van de hofstede, Felix Herteleer, verleend. De molen werd in 1884 afgebroken toen heel de hofstede door de eigenaar gesloopt werd. (De hofstede was in 1881 overgebracht geweest naar de percelen genaamd "Walberge").

11. Kesterstraat: kadaster C 479a.
Op dezelfde hofstede stond een stenen koomwmdmolen op de vlakke grond, die in 1877 gebouwd geweest was en in 1884, samen met andere gebouwen van die hofstede, afgebroken werd. Te dien tijde behoorde de hoeve aan graaf Cristijn de Ribeaucourt toe.

12. Loveld (Walsberge): kadaster C 591 a.
Nadat de hoeve, gebruikt door Felix Herteleer. van Ekenbeke naar Walsberge overgebracht geweest was, werd er daar in 1887. een stenen windmolen op de vlakke grond gebouwd. die in 1909 afgebroken werd. De hofstede op Walsberge werd eveneens rond die tijd afgebroken en op die plaats werd het kasteel de Grunne gebouwd.

13. Oostmolen, Noordkant van de vaart. Kadaster A819a.
Kleine houten windmolen op vlakke grond. Opgericht in 1893 door graaf Crislijn de Ribeaucourt; kwam later van de graven Hemricourt de Grunne.
De molen werd uitgebaat door de pachter van de hofstede waarbi hij behorde. Afgebroken omstreeks 1930.

14. Maria-Aalter. Steenweg naar Wingene. Kadaster F 757.
Vierkante houten koomwindmolen op stenen kuip, staande op een lage wal.
Gebouwd in 1845 door Francies Pemeel. voor Zijn zoon Clement, bakker op Aaltershoeksken. Francies Perneel stierf te Aalter in 1870 en werd toen als molenaar van beroep aangeduid, maar het kadaster vermeldt van 1845 af Clement als eigenaar. In 1886 erfde Mathilde Perneel. dochter van Clement de molen. Zij was gehuwd met Jan Modest van Laere, onderwijzer.
Mulder (pachter) werd nu Alberic van Lantschoot, geboortig van 5mt-Joris-ten-Distel en later mulder te Knesselare, alwaar hij ook stierf. Deze molen werd in 1895 verkocht aan Serafien Claeys Vertriest. die er in 1902 een stoomtuig aan toevoegt. In 1907 kwam de reeds vervallen molen aan de zoon, Octaaf Claeys-van den Bon, die hem in 1911 laat afbreken.

15. Op Maria-Aalter, langs de buurtweg nr. 59 (dorp); perceel F  80.
Daar heeft nog een kleine houten windmolen gestaan, toebehorende aan Henri de Pré en die werd. Hij was in 1893 gebouwd geweest en werd in 1908 afgebroken. Deze molen was gebouwd op cijnsgrond van Karel Mestdagh.

16. Wijk Kadaster G 440.
Kleine vierkanten windmolen op vlakke grond. Het is ons onbekend wanneer hij opgericht werd; thans is hij verdwenen. Hij stond op het hofstedeke thans bewoond door Alfons de Fauw. Op Lichtmis 1883 verongelukte Emiel van de Walle. zoon van de eigenaar, Karel van de Walle. op deze molen, die daarop afgebroken werd.

17. Weststraat; kadaster A 299E.
Kleine stenen koomwindmolen op vlakke grond. Werd ook gebruikt om een zaagmachine in beweging te brengen. Dit was een molen met horizontale wieken. Gebouwd in 1893 door Emiel Mortier. wagenmaker, en in 1903 aangekocht door Désiré de Kesel. eigenaar van molen nr. 8. die hem liet afbreken.

Op de wijk die vroeger genaamd werd (alleen de oude mensen kennen nog deze naam) stonden er tussen de jaren 1860-1885 drie kleine houten koomwindmolens.

Het waren molen nr. 16 (zie hoger) en de twee volgende:

18. In maart 1863 vroeg Petrus van Ruymbeke, pachter van de hofstede. eigendom van Theodoor de Viron. van Dilbeek, de toelating om een watermolen te mogen bouwen op de percelen G 576 en 577. In december 1863 trok hij zijn aanvraag terug in. De watermolen werd dus niet gebouwd. Hij bouwde echter een windmolen, maar wanneer hij dit deed is niet geweten. De molen waaide tussen 1885 en 1890 omver en werd niet herbouwd.

19. Molen Loocke, Nieuwendam.

Foto: De hoeve, th ans bewoond door Adiel van Locke, Nieuwendam. 

Nog minder inlichtingen zijn over deze molen te vinden. Die hofstede behoorde in 1864 aan Jacobus Franco, schipper te Brugge; daarna aan Jacobus Peere.Franco te Brugge; in 186. Karel Lod. de Muynck te Aalter en in 1884 aan Francisca Muys, weduwe van Jacobus van Loocke; De tegenwoordige eigenaar en bewoner, Adiel van Loocke, heeft de molen nooit weten staan. maar hij gelooft dat hij reeds bestond van in de tijd van de Franco's en door de weduwe van Loocke afgebroken werd (Kadaster G 723/725).

·- Geen enkele van die drie molens werd ooit in het Kadaster ingeschreven ...

20. Op de stafkaart. blad Knesselare, 1/20.000 (revision sur le terrain en 1884) staat nog een houten windmolen getekend op Hoog Buntelare, perceel Kadaster A 537. Ook deze molen werd nooit in het Kadaster geboekt. en het is niet geweten wanneer hij gebouwd. noch wanneer hij afgebroken werd.

Van een machtiging in 1840 toegestaan aan Ch. de Sutter, tot het bouwen van een windmolen op perceel A 277 (Brug-Noord). werd geen gebruik gemaakt.

VOORNAAMSTE BRONNEN

A - Oud Regiem.
Archief van het Land van de Woestijne (Rijksarchief te Gent), vooral bundels 13 t.e.m. 16 zijn belangrijk (Rekeningenn en documenten nnopens het beheer van de goederen van de heer van het Land van de Woestijne): ook nr. 5 (renteboek van 171., rubriek "cheynsen").

B. - Nieuw Regiem.
Kadastrale plans stamboeken, enz. ... van 1810-11; idem van 1835 tot heden.
Registers der patenten (Aalter), 1815-1842.
En verder allerlei stukken uit het moderne gemeentearchief van Aalter.

Wanneer het een andere bron geldt. werd deze in de tekst zelf aangeduid.

---------------------------------------------------

Luc Goeminne & Luc Stockman, "Structuur, kostprijs en terminologie van de windmolens in de heerlijkheid Woestijne te Aalter op het einde van de 14e eeuw", Appeltjes van het Meetjesland, Jaarboek, jg. 32, 1981, p. 159-229.

Inleiding
De belangstelling van de middeleeuw~e geschiedschrijving is verschoven van de beschrijving van de roemrijke wapenfeiten en lage intrigues van lokale heersers, naar de studie van de dagelijkse levenswijze van de gewone man. De mediëvisten hechten nu meer belang aan de sociale en economische problemen, evenals aan de agrarische produktie en voedselvoorziening.

Een recente tendens bij de historici, is de analyse van de technologische en metrologische gegevens in verband met de agrarisch verwerkende oudste industriën. Hiervan is het gemaal de belangrijkste vertegenwoordiger, naast brouwerijen, stokerijen, bakkerijen enz.

In de hiervcorliggende tekst geven we een nauwgezette analyse van rol rekeningen in verband met windmolenherstellingen in de 14e eeuw.

We trachten de problemen zoveel mogelijk te benaderen op een technologische, metrologische en micro-economische basis.

Talrijke problemen zijn zeker nog niet opgelost. We aarzelen derhalve niet, meerdere hypothesen en denkmodellen voorop te stellen. Deze zullen door andere historici nader dienen onderzocht te worden.
Slechts zeer weinig beroepshistorici hebben zich tot nog toe toegelegd cp de middeleeuwse industriële bouwkunde.

In standaardwerken over de economische geschiedenis van de middeleeuwen zal men steeds tevergeefs zoeken naar een hoofdstuk over middeleeuwse molenbouw.
Ook de economische aspekten van het gemaal worden In deze werken nagenoeg niet behandeld.
Zelfs in boeken over burgerlijke bouwkunde In de middeleeuwen vindt men niets over eigenlijk molen bouw.
De Vlaamse staakmolen is nochtans een prachtvoorbecld van onze middeleeuwse houtbouwkunst.
Over zijn struktuur en terminologic voor 1400 werd tot nog toe bijna niets gepubliceerd.

De enige degelijke werken met technische gegevens over de vroegere en huidige molenbouw zijn deze van Ronse (1), Devyt (2), Sipman (3), Wiesner (4), Stroop (5), Bauters (6), Abelskamp (7) en Van Bussel (8). Stockman (9) publiceerde reeds een rolrekening met herstellingen aan de grafelijke molens te Eeklo en te Kaprijke in 1372, met bijhorend kommentaar over het beheer en de geschiedenis van deze molens.Pieters (10) gaf reeds een grafelijke herstelrekening uit over de molen te Berlare in 1371.
Bovijn (11) en Lievois ('2, 13) tenslotte brachten ook reeds belangrijke teksten uit over de herstellingen van de grafelijke windmolens te Dendermonde en omgeving.
Luc Goeminne publiceerde ook reeds technische gegevens over molenbouw in de Heerlijkheid Beveren (Waasland) in het begin van de 15e eeuw (14), te Rupelmonde op het einde van de 14e eeuw eS) en te Hulst in de 14e eeuw (60).
Een andere tekst over molenbouw te Petegem-aan-de-Leie in de 14e eeuw is in voorbereiding ('6).
Dit artikel werd geschreven door Luc Goeminne met medewerking van Luc Stockman, die instond voor de tekstuitgave van de molenrekeningen.

De heerlijkheid van de Woestijne te Aalter (17-23)
Het domein Woestijne was in de 12e eeuw in handen van de Graaf van Vlaanderen.
De heren van de Woestijne verschijnen te Aalter omstreeks 1200, waar ze grote domeinen in leen hielden van de Vlaamse graaf en belangrijke overheidsrechten verkregen.
Willem, zoon van Zeger van Zomergem, heer van de "Voestijne, heeft vermoedelijk ook het molenrecht van de Graaf in leen ontvangen kort na 1200, toen gans het grafelijk bezit te Aalter in leen werd uitgegeven. De heerlijkheid van de Woestijne omvatte el:'n groot gebied dat zich vooral uitstrekte over Aalter, Knesselare, en delen van Urel, Ruiselede en Zomergem.
Het kerngebied of foncier ervan was het Woestijnegoed, ontstaan kort voor 1200.
De omgeving en het latere Woestijnegoed was rond 1187 nog grotendeels heide (wostina).
Als de heren van de Woestijne rond 1200 te Aalter aankomen. gingen ze zich vestigen ten Noorden van de Brugse vaart, ver van het centrum van het grafelijk domein dat rond de dorpskom van Aalter gelegen was.

De totale oppervlakte cijnsgrond van de heer van de Woestijne mag zeker op 1.000 bunder of ongeveer 1.300 ha worden geschat in de 13e eeuw.
Op Aalter besloeg de heerlijkheid van de Woestijne het ganse gedeelte van de parochie ten Noorden van de Brugse vaart vanaf Oostmolen tot Nieuwendam, op de grens met Knesselare.
In een denombrement van 1365 worden de drie windmolens van het domein voor het eerst vermeld (4).
Jan van Gistel was teen heer van de Woestijne.
Uit de rekening van 1375 vernemen we dat de graaf van Vlaanderen drie molens binnen het maalgebied van de Woestijne verpachtte, ni. te Aalter, te Ursel en te Knesselare. De molenaar van Aalter betaalde een cijns van 95 hoed koren, de molenaar van Knesselare 73 hoed koren en de molenaar van Ursel 63 hoed koren.
Sedert ongeveer 1373 was de graaf Lodewi jk van Male (1346-1384) door aankoop in het bezit van de heerlijkheid van de Woestijne.
De heerlijkheid en het Woestijnegoed werden door grafelijke ontvangers beheerd.
In 1379 zou de graaf dan Woestijne aan zijn bastaardzoon Lodewijk van Vlaanderen geschonken hebben.
Lodewijk van Male was teen ook heer van Knesselare. In 1350 schonk hij het Prinsengoed aan Hendrik van de Pitte, in 1351 aan Maylin van Niepe, en in 1356 aan Zeger van Beke. Later in 1431 ging het terug naar het kroondomein.
Ook onder Lodewijk van Male werd Knesselare opgesplitst in 4 delen: de Grafelijkheid in Knesselare, het Knesselaarse deel van het Land van de Woestijne, met zetel onder Aalter, het Knesselaarse op Oedelem en wellicht ook Wulfsberghe op Oedelem.

Inleiding tot de oudste geschiedenis van Aalter (17-23)
De naam Aalter wordt reeds in 974 vermeld.
In 1112 bezit Aalter reeds een dorpskerkje (altare).
In de 12e eeuw worden reeds grote delen van Aalter in ontginning gebracht tot cultuurgronden. Een groot deel daarbuiten echter bleef nog heide.
In 1187 wordt reeds de grafelijke watermolen (Oostmalen) op de Durme vermeld, 2 km ten N-O van het dorpscentrum. Hij was verplicht jaarlijks 4 mud tarwe te leveren (d.i. vermoedelijk ongeveer 1780 kg).
Het gebied ten noorden van de Brugse Vaart tot Nieuwendam, wordt onder impuls van de heer van de Woestijne ontgonnen in de loop van de 13e eeuw.
Het graanareaal in de 14e eeuw is onbekend. Het kan ongeveer een 500-tal ha hebben bedragen. Doch dit is een benaderende estimatie.

In 1572 had men op de 4.633 ha dorpsoppervlakte ongeveer 1941 ha zaailand d.i. 42%. Ruim 55% was nog bos en heide en vijvers. De oudste cultuurgronden bestonden bijna uitsluitend uit zaailand, met een gering deel weiden.
In 1632 had men minder zaailand n1. 1295 ha (28%), doch meer weide, 212 ha (6,5%). Bos, heide en vijvers te samen ruim 67%. Rond 1800 had men 1337 ha zaailand (31,5 %) en ruim 68 % heide en bossen.
Op een kaart van 1810 is duidelijk dat het grootste deel van het zaailand zich nog steeds bevond in het N.-O. van de gemeente in het gebied van de vroegere watermolen en de latere grafelijke windmolen.
Volgens de haardtelling van 1469 telde Aalter 155 haarden of waningen. Met een gezinsgemiddelde van 5 personen komt men tot een totale bevolking van 775 inwoners.
Volgens de penningkohieren van 1572 had men te Aalter 335 gezinshoofden, wat overeenkomt met 1675 inwoners.
Men mag het aantal inwoners op het einde van de 14e eeuw derhalve benaderend schatten op een 600-tal inwoners.
Inleiding tot de oudste geschiedenis van Knesselare (25-28)
Knesselare wordt het eerst vernoemd in een akte van 1085, waar sprake is van Johannes van Knessdarc.
Het wordt nogmaals vermeld in het verhaal van Galbert van Brugge in 1128.
In 1171 schenkt Walter I, bisschop van Doornik, het altaar van Knesselare aan het kapittel van O.L. Vrouw te Doornik. Het dorp had toen reeds een kleine dorpskerk.
Rond 1250 bestond het dorp nog grotendeels uit bos en heide in het noorden en moerassen in het zuiden. HN wl'grlll1t't was t'r 1.l'l:'l' gebrekkig en onderontwikkeld. Het dorpscentrum bied l.et'1' lang t'l'll onbeduidende nederzetting.

In 1469 telde men er 121 haarden, wat overeenkomt met een bevolking van ongeveer 600 inwoners.
Het graanareaal in de 14e eeuw is onbekend, doch in de 1ge eeuw had men er een totaal graanareaal van 627 ha op een totale dorpsopperdakte van 1653 ha, en dit met een bevolking van 4.150 personen.
Inleiding tot de oudste geschiedenis van Ursel (29-33)
De naam wordt het eerst vermeld in 1147. In 1171 wordt reeds een altare of dorpskerkje vermeld en in 1237 wordt het ook reeds een parochie genoemd.
In de l3e eeuw was het dorp met 2073 ha oppervlakte, nog grotendeels heide. Het grondgebied van Ursel viel onder de bevoegdheden van 2 ver~chillende kassei rijen.
Een klein deel, nl. Wessegem (met cngeveer 570 ha) hing af van de Oudburg te Gent. Het grootste deel hing echter van het Brugse Vrije af. De weg die in de middeleeuwen Brugge en Gent verbond, liep door het dorp.
Op 21 januari 1381 wordt het dorp in brand gestoken door de Gentenaars. Het aantal haarden of gezinnen bedroeg in 1469 126, wat overeenkwam met een bevolking van 630 inwoners en een bevolkingsdensiteit van slechts 30 per km².
Het graan areaal in de late middeleeuwen is niet bekend.
Doch rond 1830 had men er een produktie van 4000 hl rogge, naast ongeveer 1300 hl andere maalgranen. Men had toen nog 900 ha bos, vooral in het noorden van het dorp.
Veronderstellen we een roggeproduktie van 3000 hl rogge in de 14e eeuw, dan zou dit kunnen overeenkomen met een graanareaal van ongeveer 200 ha. Doch dit is enkel een grove estimatie.
De oudste molens van Aa Iter
Volgens de Grote Brief van 1187 moest de molen van Aa!ter jaarlijb 4 mudden of 16 hoet tarwe (= 1.780 kg) leveren aan de grafelijke stapelhuizen te Gent (34).
De Grote Brief geeft geen ('nkele bijzonderheid over de aard en ligging van de-J.:e molen.
IJe eente molen van Aalter wa!! echter zeker een watermolel1 op de Durmc, op een plaats « OO!ltmol('n ,. genoemd (33).

Deze benaming moet reeds in de 12e eeuw hebben bestaan. Doch de eerste rechtstreekse vermelding van de naam "Oostmolen" dateert van 1290-1292. Volgens Stockman en Gysseling (36) is de persoonsnaam Godebrecht van Oostmeulen ontstaan in de 12e eeuwen niet vroeger, omdat in Vlaanderen de toenamen bij de lagere stand eerst op het einde van de 11e eeuw opduiken. De benaming c: Oostmolenbrugge » wordt slechts het eerst geattesteerd in 1375.
Het sluiswerk van een watermolen werd in de middeleeuwen vaak verbreed en versterkt tot een echte brug voor het doorgaand verkeer.
De juiste lokalisatie van de oudste middeleeuwse watermolens te Aalter en omgeving is nog niet definitief bepaald. De juiste ligging van de Oostmolen, watermolen in 1187, en de overeenkomende Westrnolen, een watermolen op de grens van Aalter, Knesselare en St-Joris-tenDistel, zijn nog niet volledig uitgemaakt.
De Westmolen stond ten N.-W. van Buntelare, tegenover Grandmère op de bovenloop van de Durme.
In de Grote Brief van 1255 word t de Oostmolen (watermolen) "an Aalter niet meer vermeld e'). Was hij verdwenen door vernieling of brand? Werd hij rond 1280-1290 vervangen door een windmolen?
Over de Westmolen en de verdwijning ervan is zo goed als niets bekend.
Men merkt zeker op dat de Oostmolen van Aalter ver (2 km) van het dorpscentrum verwijderd lag, en de dorpsbewoners ver moesten lopen om hun graan te laten malen.

Het bouwjaar van de windmolen te Aalter
Het bouwjaar van deze molen kan enigszins benaderd worden door de geschiedenis van de Brugse Zuidleie.
De bovenloop van de Dunne.
Op de oostzijde van een hoogtekam tussen Beernem en Sint-Joris vloeide het water naar de Durme. Deze vond haar oorsprong ten noorden van Reigerlo te Beernem. De Durme wordt reeds in 737 vermeld.
De bovenloop van de Dunne vormde over 1 km de grens tussen Beernem en Sint-Joris. Daarna stroomt de Durme oostwaarts doorheen het noorden van Aalter. In 1187 wordt voor het eerst een grafelijke molen te Aalter vermeld. Volgens Stockman (36) was dit een watermolen op de Durme.
In de Grote Brief van 1255 wordt deze molen niet meer vermeld. Was hij tijdelijk huiten gebruik?

Het stroomgebied van de Reie of Brugse Zuidleie.
Een beek. die van Beernem kwam, vormde met enkele andere beken het stroomgebied van de Reie die westwaarts door de Vlaamse zandstreek naar Brugge, waar ze langs het Minnewater uitmondde in de Reie.
In de lle eeuw bestond er te Brugge de grafelijke watermolen bij de Molenburg. Deze molen kon niet werken zonder een bestendige en overvloedige watervoorraad en watertoevoer.
Aldus begrijpt men dat de Bruggelingen zich in de middeleeuwen voortdurend inspanden om de watertoevoer uit het bekken van de Zuidleie te vermeerderen en zelfs poogden het stroomgebied van deze rivier te vergroten. Ze hadden het water van de zandstreek voor tenminste 3 doeleinden nodig :
1) de stadsbewoners met meer water bevoorraden
2) in droge perioden de Reie met vaarwater spijzen
3) in de winter de nieuwe Reie en het Zwin doorspoelen.

De Bruggelingen hadden dus reeds zeer vroeg de bedoeling het stroomgebied van de Zuidleie te vergroten door een aansluiting te verwezenli jken met de bovenloop van de Durme.
Dit kon alleen geschieden door de zanderige hoogtekam tussen Beernem en Sint-Joris te doorgraven over een lengte van ongeveer 2 km.
Coornaert (38) veronderstelt met reden dat deze verbinding tot stand kwam rond 1280.
Alleszins leert ons een tekst van 14 juni 1291 dat de Bruggelingen hun waterloop reeds hadden verlengd tot Oastmolen te Aalter. Die dag schouwden Brugse schepenen de Brugse watergang bij Oostmolen voorbij de Heerlijkheid ter Woestijne ten N.-O. van het dorpscentrum: c pro inspectione fossati Brugensis prope Oestmuelne iuxta Wastinam» ;.,.
Deze doorsteek had naar onze overtuiging als waarschijnlijk gevolg dat d(· stroomrichting in de bovenloop van de Durme nu omgekeerd verliep, d.w.z. van oost naar west.
Of' oude waterrnolt'n van Aalter uil 1187 zal dus wcl buiten werking gesteld zijn rond 1280, aangezien zijn rpaarbekken verdwenen was.
Rond 1306 had Brugge zelf!! dc' controle over de Durme tot Hansheke. Dc' volgende· jaren zull"n de' Brllggt'lingC'n zich inzetten om aan hun watr'rgang e('n dir'Pl'rf' ,'n hredere bedeling te vC'r!lchaffen,

Rond 1360 besloot het Brugse stadsbestuur tot grote werken over te gaan om de bedding van de Zuidleie overal op de gewenste breedte en diepte te brengen. De waterloop diende niet alleen als waterbron, doch ook als vaarweg naar Brugge.
In de zomer van 1368 waren ze met dit werk reeds gevorderd tot een punt even ten westen van de huidige Aalterbrug.
Tussen 1369 en 1379 lagen de werken enigszins stil. Doch In 1379 werden ze opnieuw aktief opgenomen.
Kort na 23 juli 1379 traden de Witte Kaproenen van Gent in actie om de delvers te verdrijven, op een punt ongeveer ten N.-O. van Aalter, niet ver van de grafelijke windmolen.
De Bruggelingen hadden in 1379 geen ander doel dan de bestaande bedding van de Durme te kanaliseren tot het knooppunt met de Gentse Lieve te Vinderhoute. In c~eze verbinding zagen de Gentenaars een bedreiging voor hun waterpeil en handelsverkeer.

In de volgende jaren beperkt Brugge zich tot het onderhoud van de bedding om verzanding tegen te gaan.
Rond 1402 was de Zuidleie tussen Sint-Joris en Aalter echter zo zeer verzand dat het water van Aalter niet meer naar Brugge kwam. In 1404 werd te Aalter daarom noodgedwongen een dam dwars door de Zuidleie gebouwd, opdat het water niet meer oostwaarts zou vloeien.
Deze Brugse dam lag cp Aalter, niet ver van de grens met Knesselare. De aangehaalde feiten bewijzen duidelijk dat na de doorsteek van de Zuidleie naar de Durme rond 1280, er geen noemenswaardige stroming te Aalter meer bestond en dat de watermolen te Aalter rond 1280 moet buiten werking zijn gesteld.

We veronderstellen derhalve dat de graaf kort na 1280 een windmolen bij Oostmolen heeft laten bouwen.
Het bouwjaar van deze windmolen kan ook benaderend geschat worden door de volgende feiten.
In 1365 stichtte Jan IV van Gistel, heer van de Woestijne, een jaargetijde te Aalter met een rente bezet op de molen van Aalter. Hiermede wordt zeker de grafelijke windmolen bedoeld. In dezelfde oorkonde herinnert Jan IV van Gistel dat zijn vader Geram'd \'an Giste! ook 3 pond par. bezet had op de molpn van Aalter. Indien hier ook dezelfde windmolen bedoeld wordt, kan blijken dat deze molen reeds bestond vóór 1353, want Geraard overleed vóór die datum (39).
Aldus veronderstellen we dat het bouwjaar van de windmolen te Aalter te situeren valt tussen 1280 en 1350.

Het bouwjaar van de windmolens te Knesselare en Ursel
Om het bouwjaar van deze molem te gissen, bestaat tot nog toe geen enkel archiefgegeven. We veronderstellen einde 13e of begin 14e eeuw.

Lokalisatie van de 3 windmolens

Aalter
Aanvankelijk stond de eerste windmolen van Aalter even ten zuiden ,-an Oostmolen. ten N.-N.-O. van het dorpscentrum, doch iets dichter naar het dorp toe dan de eerste watermolen, die Oostmolen genoemd werd.
Volgens de herstelrekening van 1375 stond hij op een tot nog toe niet gelokaliseerde plaats «bi Bouchoutte».
Knesselare De eerste windmolen te Knesselare stond aan de huidige Kloosterstraat, links als men naar Brugge gaat, voor het klooster, op 500 meter oost van het dorpscentrum met de kerk.
Hij wordt later de Plaatsmolen genoemd.

Ursel
De Plaatsmolen van Ursel stond op de Roze, links van de weg als men naar Zomergem gaat, op 550 m. oost-zuidoost van de kerk.
De molenlokalisaties van Knesselare en Ursel zijn op de oude stafkaarten nog aangeduid.
Het molenrecht en de banmijl in het land van de Woestijne
De mijlstaak was het symbool van het molenrecht dat de heer van de Woestijne van de graaf gekregen heeft.
Binnen een straal van een Vlaamse mijl (5.550 m.) rond die staak mocht niemand een wolen oprichten of zijn graan elders dan op de molen van de heer laten malen.
De "Mijlstaak" stond waarschijnlijk op de plaats waar vroeger de grafelijke watermolen op de Durme stond. 
Het jaar van de oprichting van de mijlstaak te Aalter is onbekend geblewn doch in 1538 is er sprake van een vernieuwing ervan. 
De heren van Woestijne hadden zeker reeds in 1334 het molenrecht in hun heerlijkheid. 

Fig. 1
Ursel
Aalter
Lokalisatie van de 3 grafelijke windmolens in het Land van Woestijne in de 14e eeuw.
Lokalisatie ten opzichte van de 3 dorpscentra en de Brugse Vaart. Molens. Dorpscentrum. Goed van de Woestijne.

De «Mijlstaak» ter Oostmeulen wordt voor het eerst uitdrukkelijk vermeld in 1566.
Het oudste plan van deze banmijl dateert echter slechts uit 1651. De kaart met de tekening van de banmijl te Aalter geeft echter geen duidelijke aanwijzingen hoelang de banmijl juist was.
De visserij in de Durme (of Brugse Vaart) behoorde over een afstand van twee mijl toe aan de heer van de Woestijne. In een rekening van 1373 wordt dit visserijrecht als volgt beschreven: «van der visscherie in de Leie tusschen der Oostmolenbrugghe ende Hamme».
De afstand van Oost molen brug tot Hamme op de grens Bellem-Hansbeke bedraagt 5 km. De afstand van Oostmolenbrug tot Sint-Joris bedraagt 6 km. De oude westmolen, de watermolen aan het einde \'an de Buntelarestraat, aan de noordzijde van de Durme was reeds verdwenen voor 1582. Het toponiem « Watermolenbrugge» bleef nog een tijd bewaard.

Fig. 2
Aalter / Ursel

Lokalisatie van de 3 grafelijke windmolens ten opzichte van de 3 dorpscentra en de banmijl van 5,5 km straal. Schaal 1 op 100.000. 1 cm = 1 km.
Uit een rapport van 1563 komt de volgende zinsnede voor: «... over St. Jooris kercke, voorby daer wylant de Zouttebrugghe lach, tot daer wylent de watennullen te staene plach ...».
De Zouterbrug lag op de Zouterweg, bij de grens van Knesselare en Aalter. De afstand van deze Westmolen tot Oostmolen bedroeg ongeveer 5,5 km.
Cp «Onderdale» te Ursel stond er van oudsher een paal « de meulotaecken », die bijna zeker aanduidde hoever het maal gebied van de Heer van Woestijne reikte, d.i. ongeveer op 5 km van de plaats «Oostmolen».
De Vlaamse mijl in de middeleeuwen komt overeen met een uur snel gaan of 5.550 meter.
Dee banmijl van 5.550 meter rond de staak van de Oostmolen moest vroeg of laat door de bevolkingstoename cn het aangroei end graanareaal tot moeilijkheden en hetwistingen lijden.
Dit was inderdaad reeds het geval in 1630. De baron van Bellem wou een graanwindrnolen oprichten te Belllem bij Schuurvelde bij de brug (over de Durme?) minder dan 5.000 meter van de staak te Oostmolen. Dit leidde tot een jarenlang proces.

Fig. 3 De Mylstaecke op de wijk Oostmolen te Aalter in 1651 en de aanduiding van de banmijl. A.R.A. Kaarten en plans n° 373.

In 1747 kreeg de Heer van Bellem toch uiteindelijk gelijk doch mocht geen tweede molen oprichten in zijn Heerlijkheid.
In 1668 werd te Ursel op Wulfsberge aan de Veldstraat en molen opgericht tegen de wil van de Heer van Woestijne die uiteindelijk in het onge1ijk werd gesteld. In 1685 werd deze molen echter reeds afgebroken en overgebracht naar Knesseelare ter vervanging an de afgebrande plaatsemolen.
In 1718 werd nog eens gepoogd een andere molen op te richten te Ursel. De Heer Van de Woestijne kon verkrijgen dat de gunning ingetrokken werd.
Dergelijke betwistingen over de draagwijdte van deden nog op andere plaatsen zoals te Rij I (40) t de grafelijke watermolens (41).

De oudste windmolenvermeldingen in het Meetjesland
Er werd nog geen exhaustief onderzoek verricht naar de oudste windmolens in het Meetjesland.
Tijdens de rondreis van Walter de Marvis, bisschop van Doornik, in 1242 om de grenzen van de parochies rond Aalter vast te leggen, wordt geen windmolen vermeld in de omgeving van het nog woeste en uitgestrekte Bulskampveld ten westen van Aalter. Zijn tocht ging nochtans voorbij langs de omgeving vzn Gostmolen, waar niets over een molen werd vermeld. Enkel is er even sprake van een «waterkot » of watermolen ten N.-O. van het dorpscentrum van Poeke, op de grens scheiding van Ruiselede, Lotenhulle en Poeke (17).

De onderstaande gegevens zijn slechts een greep uit enkele toevallige archiefvondsten.
We vermelden enkele plaatsen met de oudste ons bekende windmolenvermeldingen: Eeklo (1240) (42), Assenede (1255) (.7), Maldegem (1255) (37) en Boekhoute (1288) (43).
In deze summiere en voorlcpige gegevens heeft men de indruk dat de eerste windmolens in het Meetjesland er misschien rond 1250 gebouwd zijn. Doch verder onderzoek is hier zeker nodig.

De windmolen in de middeleeuwse economie

De rol van de molenbouw in het economisch en sociaal leven van het middeleeuwse dorp kan nauwelijks overschat worden. Alleen is het molenbedrijf veel minder bekend omdat het meestal werkte voor een lokale of regionale markt en op deze wijze veel minder documenten heeft nagelaten.
De opbouw van een eerste dorpswindmolen is een belangrijk economisch gegeven in de evolutie van een natuurlandschap naar een cultuurlandschap. Het ontstaan van een nieuwe molen is, na het oprichten van de plaatselijke dorpskerk, het belangrijkste economisch feit in de bewoningsen landschapgeschiedenis van onze middeleeuwse dorpen.

De aanwezigheid van een dergelijke maalinrichting veronderstelt reeds een toenemende minimale bevolking gevolgd door een bepaalde landinname, De molen veronderstelt dus een zekere populatiegrootte en tevens een bepaald landbouw- en vooral graanareaal.
Het benaderend verband tussen minimale populatiegrootte, een minimaal graanareaal en de noodzaak van een nieuwe windmolen werd nog nooit bestudeerd.

De pachters moesten hun graan laten malen op de verpachte banmolens van de heerlijkheid van de Woestijne. Er was één molen per dorp. Het aantal inwoners van deze dorpen bedroeg vermoedelijk niet meer dan 700 personen.
De bevolkingsdensiteit in het land van de Woestijne mag rond 1370 benaderd op 25 inwoners per km2 worden geschat.
Aalter zou aldus rond 1370 met 4.633 ha op 700 inwoners worden geschat, Knesselare met 1.654 ha. op 500 inwoners en Ursel met 2.073 ha. op 630 inwoners.
In het begin van de 15e eeuw hadden dorpen met slechts 500 inwoners vaak reeds één kleine windmolen met één steenkoppel.

De meelproductie van de staakmolens van toen lag veel lager dan bij de staakmolens in de 1ge eeuw. Ze hadden slechts één molenkoppel van circa 170 cm. diameter. We komen terug op dit probleem in een volgend artikel (44).
Heropbouw en ingrijpende herstellingen konden alleen door een kapitaalkrachtige plaatselijke heer geschieden. Uit de rolrekening blijkt inderdaad dat een staakmolen in de 14e eeuw reeds een dure zaak was.

In de middeleeuwen werden de kosten van onderhoud en herstellingen niet alleen door de molenaar gedragen. De eigenaar droeg ook hiertoe bij. De toestand verschilde echter van geval tot geval en van streek tot streek. Meer archief onderzoek is hier stellig nodig.
Anderzijds hadden staakmolens een hoog inkomensrendement \"oor de eigenaar, vaak tussen 15 en 20%, terwijl de grondrente slechts 3 tot 5 % bedroeg (45).

Soms moest het draaiende werk bij normale slijtage door de molenaar onderhouden en hersteld worden. Menig molenaar heeft zich in Vlaanderen hierop geruïneerd !
De industrialisatie van onze Vlaamse dorpen in de late midddt"euwen is feitelijk begonnen met de bouw van molens en brouwerijen. Het waren de eerste belangrijke bedrijfsgebouwen.
De molengeschiedenis is aldus een belangrijk onderded \"an de economische geschiedenis van het platteland.

De roggewinning was in deze streek overwegend in de 14e eeuw. De productiviteit per ha. is in de streek van Aalter in deze periode nog onbekend. Men kan deze op 1.300 kg/ha. ramen (46).
De hoeveelheid zaaizaad kan geraamd worden op 125 liter/ha.
De verhouding opbrengst tot zaaizaad kan reeds 10: 1 hebben bedragen. De voedingsbehoefte per dag en per persoon lag in deze periode op 1,0 tot 1,5 liter rogge of 0,6 tot 0,9 kg worden geschat (47). Het brcod maakte zeker 50% van de calorie-inname uit voor de lagere stznden en landbouw bevolking.

De micro-economie van het landelijk maalbedrijf in de middeleeuwen moet echter nog geschreven worden.
Geen enkel beroepshistoricus heeft zich tot nog toen aan dit onderwerp gewaagd.
De molens vormen een belangrijk onderdeel van de agrarische geschiedenis van de middeleeuwen. De studie ervan is pas sedert 1960 duidelijk van de grond gekomen.
Onder de talrijke werken die hierover sedert 1960 werden gepubliceerd is het echter opvallend hoe de studie van de molenbouw en van de molenterminologie verwaarloosd is geworden.
Het is inderdaad typisch dat in alle werken over de geschiedenis van de landbouw zowel de behandeling van de terminologie, technologie als economie van het gemaal totaal ontbreekt.

Windmolens en oorlogsgeweld

De door ons bestudeerde periode 1375-1376 gaat enkele jaren de Gentse oorlog (1379-1385) vooraf, zodat uit de rekeningen geen vernielingen door oorlogsgeweId blijken.
Windmolens stonden meestal op een verheven plaats en waren voor oorlogsbenden bij uitstek uitdagende en toch weerloze prooien ter vernieling. Meestal werden molens gewoon in brand gestoken of omvergeworpen door het doorzagen van steekbanden aan één zijde.

In 1382 werden aldus de molens van Eeklo en Kaprijke platgebrand door de Gentenaars, want in 1378 ontstond er een zesjarige oorlog tussen Lodewijk van Male en de Gentenaars naar aanleiding van de zaak van de Brugse Zuidleie.

Of de Witte Kaproenen einde juli 1379 bij hun aanval op de Brugse delvers rond Oostmeuien, uit woede de molen van Aalter vernielden is niet bekend. Tijdens de moeilijkheden van de Graaf van Vlaanderen met de Gentenaars, zijn deze uit wraak in juni 1381, gans Ursel komen platbranden. 
De molen stond vlak naast het dorpscentrum. Werd deze ook vernield?
In 1381 kwamen de Gentenaars ook Aalter volledig platbranden en bezetten ze het Woestijnegoed. Werd de molen van Aalter toen ook vernield?

Wijze van bewerking

Rond 1375-1377 waren de 3 windmolens vermoedelijk door normale slijtage reeds aan herstellingen toe.
De Graaf van Vlaanderen liet derhalve zijn 3 molens op zijn kosten herstellen.
Deze uitgebreide werken zijn beschreven m de rekeningen van de heerlijkheid van de Woestijne (48).
Deze teksten zijn uitermate belangrijk voor de studie van de structuur en de terminologie van de 14e eeuwse staakmolens.

Ze bevatten veel technische benamingen, die echter niet zo uitgebreid zijn als bij molenschattingen. Dergelijke molenschattingen of prezijen zijn echter schaars in de 15e eeuw. Voor zover ons bekend zijn in Vlaanderen slechts 4 molenschattingen uit de 15e eeuw tot nog toe g::publiceerd (49, 50, 51).
De rolrekening nr. 239 bevat de herstellingen van de molen van Aalter, Knesselare en Ursel tussen 20 augustus 1374 en 20 augustus 1375, voor een totaal van 180 p. 4 s. en 5 d. par.
De rolrekening nr. 241 bevat de herstellingen van de molens van Aalter, Knesselare en Ursel van 20 augustus 1375 tot 20 augustus 1376, voor een totaal van 170 p. 13 s. en 11 d. par.
De rolrekening nr. 242 bevat de herstellingen aan de molens van Aalter, Knesselare en Ursel van 20 augustus 1376 tot 20 augustus 1377, voor een totaal van 120 p. 10 s. en 11 d. par.
De 3 rolrekeningen zijn in het middelnederlands gesteld en bevatten slechts 2 Franse termen (future en enghiene).
De uitgaven per molen en per jaar zijn in de volgende tabel weergegeven.

                         Aalter            Knesselare        Ursel
Totaal
1374-1375        48p. 45. lId.    64 p. 65. 9d.     68p. 125. 9d. 180 p. 45.
1375-1376        32p. 6 d.         127 p. 12d. 11 p. 125. Sd. 170p. 135.
1376-1377        112 p. 185. 9d. 105. 16p. 25. 2d. 129p. lOs.
1193p. 41. 4d·I,9IP. 175. 9d·1 96p. 75. 4d· 1480p. 95.

Tabel: Uitgaven per molen en per jaar in ponden parisis.
17!i
Sd. lId. lId.
3d.

In de 3 rolrekeningen worden de herstellingen van de 3 molens in chronologische volgorde behandeld. Wij hebben deze herstellingen per molen afzonderlijk geordend.
Dit geeft een beter inzicht in wat juist met elke molen is gebeurd. De aard van de herstellingen en de kostprijs wordt dan voor elke molen duidelijk en bondig samengevat.
De volledige tekst van de rolrekeningen volgt in extenso in bijlage 1. De rekeningen werden opge::teld door een Vlaamse klerk, wiens herkomst en identiteit onbekend zijn gebleven.

Moeilijke molenherstellingen werden bijna steeds te Brugge en zeer zelden te Gent uitgevoerd.
Daar deze klerk geen molendeskundige was, werden hem de Vlaamse molentermen opgegeven door plaatslijke ambachtslieden. Deze Vlaamse molentermen komen alfabetisch voor in bijlage 2. Dit glossarium bevat bondige commentaar. Tot op een zekere hoogte mogen we dus veronderstellen dat de vermelde Vlaamse molentermen in de streek van Aalter, deels een Brugse, deels een Oost-Vlaamse oorsprong hebben, en de gebruikelijke lokale termen waren op het einde van de 14e eeuw, in de streek van Aalter.

Dergelijke rolrekeningen zijn eigenlijk moeilijke en uitgesproken technische teksten, waarin hier en daar manifeste schrijf- en soms rekenfouten voorkomen.
Deze archiefstukken bevatten uiteraard geen volledige beschrijving van de onderdelen van een staakmolen. De gegevens zijn dus fragmentarisch en onvolledig.
In deze documenten komen spijtig genoeg ook weinig of geen maatgegevens voor.
Sommige molentermen komen helemaal niet voor in de Uiddelnederlandse glossaria (vb. iserreep). Andere komen er wel in voor, doch niet in een molentechnische betekenis (vb. hecken).
Enkele samengestelde termen komen als dusdanig in geen enkel glossarium voor (vb. steec-stert).
De Vlaamse molen terminologie kan slechts na 1350 bestudeerd worden, bij gebrek aan ouder bronnenmateriaal.
Het Corpus Gysseling met alle middelncderlandse bescheiden voor 1300 bevat nagenoeg nog geen molentermen (52).

De identificatie van moletermen blijkt vaak uit het vermeld aantal, uit het zinsverband, uit de plaats van het woord in de herstelrekening, en uit de prijs van de herstelpost. Een lange ervaring met molens en een aktieve medewerking aan de restauratie van huidige molens zijn onmisbaar om dergelijke studies uit te voeren.

Ursel dorp met de dorpsmolen op de Roze, ten oosten van het dorpscentrum, aan de voetweg noor Eeklo. Anno 1724. Algemeen Rijksarchief Brussel, Kaarten en plans n" 792 en Appeltjes van het Meetjesland, 25, 1974, p. 220.

Molentermen kunnen bestaan uit enkelvoudige woorden, uit samengestelde woorden, of uit omschrijvingen. Deze laatste zijn molentermen in wording. Deze worden in bijlage 3 samengebracht.

Bepaalde handelingen zijn karakteristiek vcor het molenbedrijL Meerdere voorbeelden komen in bijlage 4 voor.
Molentermen zijn ontstaan in de dagelijkse omgangstaal (vb. steegher), uit landbouwtermen (vb. deen wiel), uit het bouwbedrijf (vb. berdere ), uit vergelijking met lichaamsdelen (vb. voetkin ), enz.
Sommige woorden zijn zo karakteristiek voor het middeleeuws maalbedrijf dat ze er praktisch hier alleen in voorkomen en een oude oorsprong hebben (vb. ryne).
Veel windmolentermen zijn afgeleid van de veel oudere watermolenterminologie.
Veel molentermen hebben een Noordfranse (stake) of een Rijnlandse oorsprong (vb. borst).

Herstellingen aan de molen van Aalter van 20 augustus 1374 tot 20 augustus 1375
Dit zijn de kosten besteed door Filip Van de Ven ne aan de molen van Aalter tussen 20 augustus 1374 en 20 augustus 1375.
- Vooreerst werd aan Willem Mulaert 48 s. uitbetaald om samen met zijn gezellen 3 dagen te werken te Bouchout aan de molen, om de volgende werken uit te voeren: het plaatsen van een nieuwe bosse, het ophangen van een nieuwe staart, het hekwerk van de roeden te herstellen, het harnas aan te passen, en de trap te maken.
- Aan Jan de Smet werden voor heknagels 6 s. uitbetaald.
- Om 40 scheden te zagen werd 12 s. betaald.
- Voor 4 kammen werd 4 s. gegeven.
- Het groot ijzer (klauwijzer) werd te Gent hersteld voor 40 s. Hierbij werd aan de molenaar mede (om het staakijzer uit te halen?) ii s. betaald. Het vervoer van dit klauwijzer naar Gent met een "future" (voiture of wagen), heen en terug: waarvoor kostprijs 1~ s.
- Een bosse werd 2 s. betaald.
- Voor (bijkomende) werken aan het grootijzer of klauwijzer, alsook aan de rijn en de spil, werden te Brugge aan Jacob van der Knock en aan meester Jan Van Beveren 8 p. en 16 s. uitbetaald.
- Het vervoer per wagen heen en terug door Arent (T) den Hond heeft 36 s. gekost.
- Voor het maken van de staart kreeg Jan van den Bussche 4 p. 16 s. uitbetaald.
- Het zagen van 16 nieuwe trappen voor de nieuwe staart veroorzaakte e-en uitgave van 32 s
- Voor het vervoer van de staart en de buitentrap van de molen 10 s.
- Voor de levering van 1 hout door Jan Iweins, ter vervanging van de steekstaart 8 s.
- Aan Joannes Stapele voor de levering van loopstaken, van dwarslatten voor de deur en 2 deurstijlen aan de leuning (?) iij s.
- Voor 2 zagers van de hangelbomen onderaan, voor het zagen van planken voor de molen en voor het zagen van de dwarslatten voor de nieuwe deur 26 s.
- Aan Jan de Smet voor 50 nagels aan 1 1/2 denier per stuk, komt op 6 s. 4 d.
- Aan dezelfde Jan de Smet voor He nagels voor de deur en haar scharnieren en voor nagelwerk aan de zijwand (van het molenkot): 6 s.
- Aan Colard te Knesselare voor nagels 5 s.
- Voor Jan de Smet voor 2 grote nagels (zware ijzeren bouten ?) aan de staart 2 s.
- Voor dezelfde Jan de Smet voor 2 grote scharnieren aan de steigerboom 12 s.
- Nogmaals aan Jan de Smet voor herstel van de beugel waarin de staart hangt 5 s.
- Verder nog aan Jan de Smet voor 2 windbanden van 5 voet lang (137 cm) 6 s. 8 d.
- Tenslotte nog aan Jan de Smet voor 2 ijzeren beugels aan de loopstaken en krammen 4 s.
- Aan Willem Mulaard (de molenaar) was het werkverlet veroorzaakt door het werk van de molenmaker 5 dagen aan 23 s. per dag. In totaal 5 p. 15 s.
- Nogmaals aan de molenaar voor 3 dagen werkverlet voor de uitgevoerde werken, aan 17 s. per dag. Totaal 3 p. 8 s.
- Verder voor werkverlet voor Jacob van den Cnocke, 13 dagen 2 hoed 3 vierendelen koren, aan 43 s. per hoed. Ook 21 s . voor de 3 vierendelen. In totaal 5 1/2 p.
- Voor 2 scharnieren aan de nietöwe deur 18 s.
- Voor 100 nagels voor de deUl' er. d:.! zijwanden (van het molen kot) 5 S.
- Voor 1 spange liggend op de hangelboom 2 S.
- Voor 2 grote schaln:eren aan de bultentrap 16 S.
- Voor het huren van een Lolde ... (om tijdelijk het graan uit de molen onder te brengen tijdens de herstellingen) te Joannes Stapels en het geleden verlies van 1 hoed (koren) 32 s.

Totaal : 48 p. 4 S. 11 d.

Herstellingen aan de molen van Aalter in 1375 en 1376
Kosten verricht door Filip Van den Bussche
- Voor een nieuw slot aan de molendeur 10 s.
- Aan Wlllem Mulaert, om 1 dag werk aan het oude harnas 10 s.
- Om aan hetzelfde harnas 14 nieuwe kammen te slaan 14 s.
- Om een nieuw harnas te plaatsen, door Willem Mulaert, om al het houtwerk te leveren hiervoor, en om het harnas werkklaar te ltellen, In het geheel 9 p. 12 s.
- Om een van de zijwegen te bekleden en binnenwerk te verrichten, werd door Willem Mulaert 2 dagen gewerkt. 16 s. per dag. totaal 36 s.
- Aan Cornells Rlquaert om het hekwerk aan de roeden te doen, "gedurende 2 dagen 16 s.
- Aan Jan de Smet, om aan de Oostmolen het molen ijzer (spil) te verlengen, en om het onderlte uiteinde te hersmeden en de lpaarpot te heratellen 16 s.
- Aan Jan de Smet om 4 nieuwe ijzeren banden van 26 voet lang (715 cm) te maken, die rond het nieuwe kleine wiel (schijfloop) geslagen worden. 2 S. per voet. Totaal 52 s.
- Door (Jan) de Smet geleverd, 3 nagels om het hekwerk te herstellen. 3 I. 6 d. per honderd. In totaal 10 s. 6 d.
- Voor 10 grote nagels om het harnas te herstellen 4 s.
- Aan Jan de Smet om 2 nieuwe (ijzeren) banden te maken en om 1 oude band te herstellen
- Aan Jan de Smet om met Mlchiel Davit 2 banden te verwijderen en 2 nieuwe aan te brengen
- Aan Meester Stassin van Brugge tot herstel van het groot molenijzer (klauwijzer) dat middendoor gebroken was
- Om het naar Brugge te voeren en terug te brengen
- Aan Jacob van den Cnock om het (grote) molenijzer te doen herstellen
- Wegens het stilstaan van de molen tijdens het vorige jaar, gedurende 14 nachten, om de werken uit te voeren (!) 3 1/2 hoet en 1/2 viertel. Aan 32 s. per hoet. Totaal
- Aan Trees van den Berghe om een huis te huren 1 viertel
- Aan Joos Van Zwenen, voor een halve hoet patrijskoren (1) Totaal : 32 p. 6 d.
611.
6s.
4 p. 18 s. 24 s.
85.
5 p. 16 s. 8 s. 16 s.

Herstellingen aan de molen van Aalter in 1376 en 1377
Kosten uitbetaald door de heer Jacob, tijdens het vorig jaar.

- Vooreerst aan Jan de Smet om het kleine ijzer (spil) te herstellen dat in het midden gebroken was. De punt van de spil en de panne werden opnieuw verstaald 28 s.
- Aan dezelfde voor 200 heknagels 6 s.
- Aan Gillis de Smet van Knesselare voor een hoopje van (ongeveer) 100 nagels, 200 heknagels en 200 sluitnagels en 6 nagels van 12 d. Totaal
- Aan Heer Jacob voor 6 planken om de kap af te sluiten achteraan aan de molenas
- Aan Willem Mulaert voor 3 dagen werk verlet om het hekwerk te herstellen, de molenas af te sluiten en andere molenwerken uit te voeren. 17 s. per dag. Totaal
- Aan Pieter de Clerc om scheden voor de molen te halen te Woestijne en om nagels te halen te Knesselare - Aan Willem Gheeraert om een partij hout (of: 1 boomstam) in de bossen te halen
- Aan degene die het vervoerde
- Aan Wlllem Mulaert (de molenaar), voor 1 dag werkverlet terwijl hij de bosse herstelde, opnieuw herplaatste en andere molenwerken verrichte
- Aan molenmaker Jan Van Beveren uit Brugge om het onderdeel van de spil aan de hals te herstellen, deze te verlengen met 3/4 voet en om de rijn, waarvan 2 nieuwe gelaste takken gebroken waren, te herstellen door smeedwerk. Verder om aan het groot ijzer een nieuwe klauw te smeden en een nieuwe hals bovenaan waar dit in de ijzerbalk ronddraait. Dit werk werd verricht door de oprichter (?)
- Aan Pieter van Adeghem om de ijzers naar Brugge te voeren en ze terug te brengen
- Aan dezelfde werden voor 1 dag werk verlet nog bijkomende kosten uitbetaald omdat de onderdelen dezelfde dOl{ niet hersteld waren
- Aan Daneel Coudecokens' zoon te Brugge voor het leveren van 1 molensteen met een diameter van 16 palmen (\76 cm), eerste koop
- Om de vracht naar Aalter te voeren
180
121/2 s.
8 s.
51 s.
31/2 s.
2s.
17 s.
1lI p. 12 s.
24s.
12 s.
67 p. UIII. IIp.IJs.
12 d.
- Voor het laden van de steen
- Voor kosten van verteer (o.a. drank?)
- Voor het gespan
- Aan Heer Jacob om een nieuwe steen kist te zagen
- Aan W(illem) Gheeraert voor een houten balk als las gelegd boven de ijzerbalk, waarin het (boveneinde van) het grote ijzer (klauwijzer) in draait
- Aan Willem van der Elsmoortel voor 2 planken (onder) aan het steenbed en ook elders waar nodig - Aan Willem Mulaert voor 7 nieuwe kammen
- Aan Willem van der Elsmoortel en zijn zoon Jan, voor 4 dagen werk, tijdens het maken van het nieuwe steenbed, het plaatsen (hierop) van de (molen) steen en andere werken. Per dag : 12 s. Totaal
- Aan Cornelis Rickaert en Gheeraert de Frank, voor (de medewerking aan) hetzelfde werk gedurende 1 dag
- Aan molenaar Willem Mulaert voor 2 dagen werk verlet om het groot wiel (vangwiel) aan te passen aan het kleine (wiel) (of schijfloop) en het plaatsen van 4 nieuwe kammen
- Aan Gillis de Smet voor 1 scherphamer
- Aan de voorafgaande om het klein molenijzer (spil) te verlengen met méér dan 1 voet
- Aan dezelfde voor 125  mitenagels» (kleine nagels?) en 25  luucnaghelen. (sluitnagels ?)
- Wegens het stilstaan van de molen gedurende 2 weken en 1 dag, mits 2 misdagen.

Gedurende deze tijd maakte men het steenbed. Daarna kon men de nieuwe molensteen niet doen draaien omdat er 3 dagen geen wind was ! Per week 1 1/2 hoed 1 vlertel 1 (n)achtelink, het vierendeel (n)achtel1nk. Totaal van de vermelde korenhoeveelheid van 15 dagen, 3 hoed 3 viertels, 2 (n)achtellnks. De tweede (n)achtelink 35 1/2 s. per hoed. Totaal
Totaal: 112 p. 18 s. 9 d. par.

18 s. 36 s. 4 p. 16 s. 14 s.
3 s.
4 s. 7 s.
48 s.
12 s.
17 s. 6 s.
11 s.
3 s.
6 p. 17 s.
9 d.

Herstellingen aan de molen van Knesselare in 1374 en 1375
Kosten verricht door Filip Van de Venne aan de molen te Knesselare.

- Eerst aan Gillis de Smet voor 2 hankers aan de zijlatten 25 s.
- Aan dezelfde Gillis de Smet voor 2 ijzeren banden aan de slechte (versleten) roede 6 s.
- Nagels voor de hanken en voor deze ijzeren banden 11 S.
- Voor hout 2 S.
- Aan Willem Mulaert voor 3 dagen werkverlet door de werken aan de molen; het verankeren (7) van de molen, werken aan het windas en aan de roede, het stoppen van gaten tegen de mUDen (I), 16 I. per dag. Totaal 48 S.
- Aan Gillis de Smet voor 36 voet Windelen 36 s.
- Aan dezelfde Gillis De Smet voor 2 kromme spangen, waaraan de buitentrap hangt
- Nogmaals aan Gillis De Smet voor vlieken (1) aan de roede
- Steeds aan Gillis De Smet voor 150 nagels om de banden te bevestigen
- Aan Gillis De Smet voor 29 nagels voor de nieuwe banden
- Aan Gillis De Smet voor 1 nogel van dezelfde bond 8 s. 6 s. 7 s. 29 B. 8 I. 
- Voor 25 nagels
- Voor 125 nagels voor het hekwerk en voor de afsluiting (1)
- De oude pestel werd medegegeven aan de broeder van Willem Mulaert, die hem vervoerde van Ursel naar Knesselare. Hij haalde ook hout bij Zeger Van der Loesbeke om naar de molen te voeren. Om deze tuigen te vervoeren had hij 2 uur werk.
- Aan Zeger van der Loesbeke voor hout daar men de molen mede bouwt (?)
- Voor 7 treden
- Voor 3 beuken om treden eruit te zagen
- Voor een steen kiste
- Voor een (Ijzeren) band rond de molensteen
- Voor de wagen om de (ijzeren) banden naar de steenkist te voeren, en om vervolgens de band rond de steen te leggen
- Aan Willem Mulaert (de molenaar) om 5 dagen werkverlet
- Voor nog 1 dag werkverlet
- Voor nogmaals 1 dag werkverlet
- Voor 4 dagen werkverlet
- Voor nogmaals 1 dag werkverlet
- Voor het werk van (de molenaar) Willem Mulaert en zijn helpers, om de binnenbanden te bevestigen, het voeghout te verstevigen en te bevestigen, en om andere verscheidene werken aan de molen uit te voeren. Totaal
- Aan Zeger van der Riethaghe om de las aan de roede te bevestigen
- Aan Willem van der Riethaghe voor 1 pestel
- Aan Willem Mulaert voor 3 1/2 dagen werkverlet om aan de pestel te werken en om de las aan de roede vast te maken. Per werkdag 17 s. Totaal
- Aan Jacob den Hert en zijn helpers om zaagwerk bij de voorgaande post
- Voor 1 korenstande (korenkist ? tremel)
- Voor werkverlet van Wouter van der Pitte, 9 dagen, 1 hoed 3 vierendelen en 1 (n)achtelink. 44 s. voor 1 hoed. Totaal
- Voor 1 roede die versterkt was met (ijzeren) windbanden, met ijzeren beugels en nagels
- Voor 1 bosse
- Om 1 spoorpot van Ijzer te voorzien
Totaal: 64 P 6 s. 9 d.
2 s. 121/2 s.
6 p. 12 s. 14 s. 12 s. 36 s. 12 s.
12 p.
4 s. 23 s. 17 s. 23 s. 17 s. 17 s.
6 p. 12 s. 13 p. 4 s.
59 1/2 s.
32 s. 12 s.
3 p. 19 s.
22 s.
6 s.
9 d.

Herstellingen aan de molen te Knesselare in 1375 en 1376
_ Aan Willem Mulaert, voor 1 dag werk om de roede te herstellen 10 s.
- Aan de voorgaande, voor 2 ongeschaafde en onbewerkte tlenvoet houten om de roeden te herstellen 18 s. - Aan Wlllem Mulaert, voor 1 dag werk om de ijzerbalk te herstellen 10 s.
- Aan Willem Mulaert, om de bosse te herstellen. 1 dag werk 10 s.
- Aan dezelfde Willem Mulaert om de roede vast te omwinden met een reep. 1/2 dag werk 15 s.
- Voor een reep II s.
- Aan Wlllem Mulaert om een nieuwe baansteen te plaatsen Werk: 1 dag 16 s.
- Kostprijs van de baansteen te Brugge U s.
- Om de baansteen aan te brengen uit Brugge 3 s.
- Voor 4 nieuwe kammen 4 s.
- Aan Willem Mulaert voor herstelwerk aan de roede. 1/2 dag werk 8 s.
- Aan Willem Mulaert om 2 nieuwe roeden in te trekken, om één nieuwe (molen)steen te plaatsen en een nieuwe (steen)kist te vervaardigen. Hiervoor 17 dagen werk aan 16 s .. Een dag aan 10 s. Totaal 14 p. 2 s.
- Aan Jacob de Hert voor 1 hout, waarmede de roede verlengd werd 8 s.
- Voor 1 nieuwe bosse 2 s.
- Aan Gillis de Smet om de hals van het molenijzer van de molen van Knesselare te herstellen 3 p.
- Aan de voorgaande voor 3 ijzeren wind banden van elk 7 voet lang. 12 d. per voet. Totaal
- Voor 100 nagels, die in deze ijzeren windbanden werden geslagen
- Voor 4 grote nagels en 1 lange nagel, die aan de roede werden gebruikt
- Voor een nieuwen ijzeren beugel over de pinsteen
- Aan de voorgaande (Gillis de Smet) voor een grote nagel om de roede
- Aan de voorgaande voor 4 spangen met ogen aan
- Aan dezelfden voor het herstel van 11 ijzeren banden
- Voor 105 nagels aan het hekwerk en aan de steenkist
- Voor 2 grote nagels in de las van de roede geslagen
- Aan de voorgaande om de ijzeren spil te verlengen
- Aan dezelfde voor 6 nagels
- Voor 25 nagels
- Voor 4 nieuwe ringen aan de nieuwe steenkist
- Voor nagels die aan de steenkist geslagen werden
- Aan Willem Mulaert om 5 nieuwe schenen aan de hals van de molenas te plaatsen en het grote ijzer (klaUWijzer) aan te passen
- Aan Gillis de Smet voor 4 nieuwe molen platen die samen 9 1/2 pond wegen. 16 d. per pond. Totaal
- Aan meester Jan Staes om de klauw van het groot ijzer te herstellen
- Om het klauwijzer per wagen heen te brengen en terug te brengen
- Aan Willem Mulaert om het spillewlel op het klauwijzer aan te passen, om een nieuwe assekop te maken, en om (nieuwe) scheden aan het hekwerk In te steken. 1 1/2 dag werk. 10 s. per dag. Totaal
- Betaald voor 2 nieuwe roeden en voor 1 nieuwe molensteen
- Om de steen aan te voeren
- Om de roeden aan te voeren en af te laden
- Om de steen (op de wagen) te laden
- Voor de perlonen die de Iteen aankochten en bijbrachten
- Voor zomen
- Voor 1 Ijzeren wind band
- Om de .teen In de molen te leggen en kloar te maken
- De molen bleef 9 weken en 3 dagen lang stil staan gedurende de werken. Elke week komt overeen met 1 hoed 1 1/2 vlertel en 1 (n)achtellnk. Totaal voor deze periode in koren 13 hoet 3 1/2 (n)achtellnk en de tweedeel (n)achtellnk. 58 p. 5 p. 4 p,
21 s. 4 s.
4 s. 8 s.
5 s. 12 s. 11 s. 2 s. 2 s. 12 s. 3 s. 4 s. 4 s. 2 s.
10 s.
12 s.
46 s. 18 s.
15 s, 4 s. 48 s. 2 s. 168. 288. 228. 8 S.
4 S.
8 d.
Elke hoet koren aan 32 I. Totaal van het voorgaande in geld 21 p. 411. 4 d.
Totaal: 127 p. 12 d.
183

Herstellingen aan de molen te Knesselare in 1376 en 1377
- Aan Willem Mulaert, 1 dag om een (ijzeren) band aan de roede te plaatsen bij de assekop en om lassen aan het hekwerk te plaatsen 10 s.

Herstellingen aan de molen van Ursel in 1374 en 1375
Kosten verricht door Filip Van de Venne aan de molen te Ursel.
- Aan Filip Van de Venne voor 1 (molen)as 14 p. 8 s.
- Aan Zeger de Langhe voor een kleine las aan de oude roede 48 s.
- Aan Zeger Zaghenoede voor 125 scheden 39 s.
- Aan Andries van Harent om treden aan de (buiten)trap te nagelen. Daartoe werden planken gekloven en doorgezaagd. Deze werden vroeger gebruikt om de as op te hijsen 15 s.
- Voor de wagen waarmede planken van Knesselare naar Ursel werden gevoerd om bij het molenherstel gebruikt te worden 2 s.
- Aan Gheeraert de Cock voor 2 partijen hout voor het molenherstel 3 s.
- Aan Olivier de Watersmet voor 2 essen balkjes 10 s.
- Aan Willem Mulaert alleen voor de voornoemde werken. 5 1/2 dagen werkverlet. Totaal 55 s.
- Aan de voorgaande nogmaals voor 6 dagen werkverlet aan 16 s. per dag. Totaal
- Nogmaals aan de voorgaande voor 7 1/2 dagen werkverlet aan 23 s. per dag. Totaal
- Aan Coelaert Van der Eist voor 1 beugel aan de molenas
- Aan dezelfde om 1 nieuw strop en om 2 beugels te bevestigen aan de oude roede
- Aan dezelfden voor 150 nagels voor het hekwerk en elders
- Aan dezelfde voor 150 sluitnagels aan de (molen)as
- Aan dezelfde van ijzeren schenen aan de molenas
- Voor 16 nagels aan de roede .
- Aan dezelfde van (ijzeren) wind banden en nagels
- Voor een bosse
- Om de bosse te plaatsen
- Voor 56 pond lood om den molensteen in evenwicht te brengen. Aan 10 d. per pond. Totaal
- Om het lood van Brugge over te brengen (naar Ursel)
- Om 4 posten op de molenwal te plaatsen
- Om de molenberg te herstellen
- Voor het snoeien van de haagdoorn rond de molenwal om de posten goed te kunnen plaatsen
- Aan Roegier de Valkenare om haagdoorn naar Ursel te voeren en turfgrond van Ursel naar ten Venne te brengen
- Tot schadevergoeding wegens het stilstaan van de molen tijdens de werken gedurende 15 dagen, 2 1/2 hoed (koren), 1 1/2 (n)achtelink 40 s. 2 d. per hoed. Totaal
- Om aarde aan de molen berg aan te vullen, werden 18 roeden aangekocht die bij de molenberg blljven behoren
- Voor deze die de graszoden op den molenherg droegen en aan die de wagen aanbracht Totaal: 68 p. 12 11. 9 d.
184
4. p. 16 s.
7 p. 121/2 s. 8s.
24 s. 8 s. 5 s. 10 s. 5 s. 6 s. 2 s. 2 s.
46 s. :I s. 12 s. 14 p. 8s.
20 s.
12 s.
5 p. 4 s.
:I p.
4 d.
8 d.
:I d.

Herstellingen aan de molen van Ursel van 20 augustus 1375 tot 20 augustus 1376
- Eerst aan Wouter Roese om het spillewiel vast te zetten, om de meelgoot te herstellen. en om een nieuwe bosse te plaatsen. 9 s. per dag. In totaal 18 s.
- Aan Colaert Van der EIst om de sporrepot te verstalen 6 s.
- Aan dezelfde om de hals van de spil te slijpen 4 s.
- Aan dezelfde om één metalen beslag die de bosse omsluit, te vervaardigen
- Voor een bosse
- Voor nagels en spangen gebruikt aan de buiten trap
- Om de punt van de spil te herstellen, werk gedurende 2 uur
- Voor 2 wiggen (1) en 1 kram, gebruikt aan de ijzerbalk
- Voor een beugel van het vangwiel
- Voor een spange aan de roede
- Aan Jan de Cupere die een nieuwe bodem maakte aan de tremel (of de meelkist?)
- Voor nagels
- Aan Willem Mulaert om een nieuwe ijzerbalk te plaatsen. Twee dagen werk aan 16 s. per dag. Totaal
- Aan Willem Mulaert om de pasbrug te herstellen, werk 1 dag voor één persoon
- Aan Willem Mulaert om werk aan het vangwiel. 1 dag werk
- Voor 4 nieuwe kammen
- Aan Willem Mulaert voor 1 dag werk verlet tijdens het werk
3 s. 2 s. 11 s. 12 s. 12 s. 4 s. 3 s.
4s 4 s.
32 s.
10 s. 10 s. 4 s.
aan de pasbrug 16 s.
- Voor 4 nieuwe kammen 4 s.
- Voor Willem Mulaert om het steen bed te herleggen. Twee dagen aan 17 s. per dag. Totaal 34 s.
- Wegens het stilstaan van de molen tijdens de vorige werken gedurende 7 dagen. Kostprijs 1 hoed koren per week, 3 (n)achtelink en 18 deel (n)achtelink. Elk hoed 32 s.
Totaal van de voormelde 7 dagen in koren 1 hoed 3 (n)achtellnk en 18 deel (n)achtelink.
Totaal van het vermelde koren In geld 39 s. 51/2 d.
Totaal: 11 p. 12 s. 5 1/2 d.

Herstellingen aan de molen te Ursel in 1376 en 1377
- Aan molenmaker Jan Stas om het groot ijzer recht te brengen, om het klein ijzer langer te maken aan de hals en om de sporrepot te verstalen
- Aan Loemse Van den Pitte, om het groot ijzer naar Brugge te voeren en terug te brengen. om verder een baansteen aan te brengen. omdat de oude onregelmatig uitgesleten wal (7) en niemand tegen een redelijk loon wilde varen
- Voor 1 baansteen gekocht bij de molenaar
- Aan de molenaar, om het voormelde (groot) ijzer te Brugge te laten herstellen
- Aan Andries Van Harent voor 1 bosle
- Voor grote nagels, aangewend aan het hekwerk
6 p. 88.
368.
21 B.
68.
21.
21.
185
- Aan Wlllem Mulaert om het hekwerk te herstellen, het harnas te herstellen, waarvoor hij 1 dag werkverlet had 17 B.
- Aan de voorgaande voor 1 dag werkverlet om het groot en klein ijzer te bevestigen 17 B.
- Aan dezelfde W1llem Mulaert voor 2 dagen werkverlet, om de baansteen te bevestigen, en om de pasbrug waar de spoorpot op staat, te herstellen. 17 s. per dag. In totaal 34 s.
- Aan Coelaerd van der Helst voor 400 latijzers (heknagels ?) 300 «luucijzers» (sluitnagels ?) en mitenagels» (kleine nagels ?), om het hekwerk te herstellen en om de molenas opnieuw aan te passen (op de baansteen) 19 s.
- Aan dezelfde voor 1 (ijzeren) beugel waarmede de pasbrug bevestigd was 3 s.
- Aan Andries Van Harent voor hout waarop de molenas ligt (windpeluw) en voor 1 nieuwe leest (keerstijl) waartegen de molenas draait
- Voor het stilstaan van de molen gedurende 5 dagen, met een zondag tussenin en 2 werkdagen. 1 hoet koren per week. 3 (n)achtellnk en 17 deelnachtelink. Totaal voor 5 dagen, 3 viertels, 1 1/2 (n)achtellnk en het vierde van een (n)achtelink 35 s. per hoed. Totaal in geld
Totaal: 16 p. 2 S. 2 d.

Samenvatting

Herstellingen aan de molen van Aalter van 1374 tot 1377.
8 s.
30 S. 2 d.
De molen kreeg een nieuwe staart en buitentrap die versleten waren.
Verder waren er vooral herstellingen aan het hekwerk van de roeden. het staakijzer en aan het aandrijfwerk van de molenstenen. Ook werd een nieuwe molensteen geplaatst en het ringhout met de steenkist vernieuwd. Er kwam ook een nieuw steenbed.
Herstel aan de molen te Knesselare van 1374 tot 1377.
Aan deze molen werden allerlei kleine reparaties verricht. vooral verstevigingswerken met ijzeren banden.
Zwaardere herstellingen waren het intrekken van Illeu",,'e roedt"n en eveneens het plaatsen van een nieuwe molensteen.
Ook was er een nieuwe steenkist nodig, alsook een nieuwe baansteen voor de molenas.
Het staakijzer diende ook hersmeed te worden.

Herstellingen aan de molen te Ursel van 1374 tot 1377.
De molen kreeg een nieuwe molenas, een nieuwe baansteen en een nieuwe windpeluw. Ook een nieuwe ijzerbalk was onmisbaar.
Een nieuw steenbed was nodig, naast meerdere kleine herstellingen.
De molenberg werd heraangelegd en verhoogd.
Het klauwijzer vergde ook enkele herstellingen.

Brugge, centrum van molenbouw in de Middeleeuwen
De eerste explicite windmolenvermeldingen in de stadsarchieven te Brugge dateren slechts van 1280-1290.
Toen werden echter reeds 8 staakmolens verplaatst uit noodzaak van de stadsuitbreiding.
De molens op de vesten rond de stad stonden er aldaar reeds vermoedelijk vanaf het begin van de 13e eeuw (circa 1220 ?).
Brugge was bijna zeker te samen met Gent, Dendermonde en Antwerpen één van de eerste centra voor molenbouw, waar molenmakers woonden en belangrijke onderdelen beschikbaar waren (vb. molenstenen).
In de kleinere dorpen rond Brugge woonden wellicht rond 1370 nog geen zelfstandige molenmakers.
De grote en moeilijke herstellingen of de heropbouw van een molen werd toen verricht door een meester-timmerman of een molenbouwer. In dit verband wordt in de rekeningen van Aalter steeds meester Mulard genoemd. Zijn woonplaats blijkt echter niet rechtstreeks uit de rekeningen.
Alhoewel Aalter even ver van Brugge als van Gent verwijderd lag, kwamen bepaalde molenonderdelen meestal uit Brugge.

Bepaalde delicate smeedwerken schijnen zelfs enkel te Brugge te kunnen gebeuren, zoals herla~sen van het klauwijzer, herstellen van de kleine spil, hersmeden van de rijn, enz.
Te Brugge wordt in dit verband vaak meester-molenmaker Jan Van Beveren vermeld.
Soms worden bepaalde smeedwerken ook te Gent uitgevoerd.
Kleinere of afzonderlijke herstellingen werden echter toen reeds uitgevoerd door eenvoudige ambachtslieden (timmerman of smid) uit de naburige dorpen.
Dit wijst er onrechtstreeks op dat men in de streek van Aalter in de 14c eeuw, reeds met molenbouw een goede ervaring had.
Uit deze tekstt'n hl ijkt verder dat op meerdere afzonderlijke lokale amhacht!llieden ('('n beroep werd gedaan om een mokn te herstellen.
Het geheel schijnt eehter toen reeds onder de leiding te staan van een meester-molenmaker. 
De molemtenen waren afkomstig uit Brugge',

Hoe ze daar werden aangevoerd is ons nog onbekend. Ook de herkomst van de molenstenen blijkt helaas niet uit onze documenten.
Uit de rekenrollen van Aalter blijkt hier en daar dat het eiken hout voor de molenbouw nog uit de omringende bossen werd gehaald en door plaatselijke houthandelaars geleverd.
Kleine en middelmatige (eiken) balken en planken kwamen blijkbaar nog zelfs uit de onmiddellijke omgeving: «van 1 stoc houts ter bossen ».
Voor de molen van Aalter werd het hout voor de scheden gehaald op het Woestijnegoed te Aalter zelf.
Aan de roeden en het hekwerk waren eveneens vaak herstelwerken nodig met hout dat ter plaatse verzaagd werd.

Transport van hout en molenstenen.
Over de verkoop en transport van hout en molenstenen in de middeleeuwen is nog zeer weinig bekend.
Molenstenen, baanstenen en zware ijzeren stukken zoals het klauwijzer werd met een boerenwagen te Brugge afgehaald en naar Aalter gevoerd. De molenaar reeds vaak zelf mede met de voerman.
Opvallend in de rekeningen is wel dat het staakijzer en de kleine spil herhaalde malen dienden hersmeed te worden, voor breuk of slijtage. Ook aan de bos~e in de liggende steen waren vaak herstellingen nodig.
De molenstenen hadden toen reeds een grote diameter van ongeveer 1,70 meter en wogen derhalve ongeveer reeds 3.800 pond of 1.750 kg. Dit is reeds een behoorlijk gewicht voor een vierwielige boerenwagen.
Geen enkele maal vernemen we dat zware molenonderdelen uit Brugge aangevoerd werden langs de Zuidleie die toen reeds met de bovenloop van de Durme te Aalter verbonden was. Was de diepgang niet voldoende voor zware ladingen ?
Draagvermogen van de voertuigen in dl' lvliddelt'l'uwNI.
Het vervoer in de middeleeuwen kon over land geschieden met een driewiel kar of met een boerenwagen op 4 wielen.
Het draagvermogen van een driewielkar met spaakwielen en ijzeren hoepels en getrokken door één paard lag in de 1ge eeuw op verharde kasseiwegen, rond 1.000 kg., d.i. een 20-tal zakken graan van 50 kg, Het draagvermogen van een boerenwagen op vier wielen en getrokken door 2 paarden lag toen ongeveer rond 2.500 kg., d.i. een 50-tal zakken graan van 50 kg.

Op de zanderige of modderige wegen van de middeleeuwen was het draagvermogen zeker minder en waren de voertuigen zeker wat kleiner. Doch preciese gegevens ontbreken.
We nemen voor de He eeuw dan ook de volgende waarden aan voor het maximaal draagvermogen. Kar: 750 kg. en wagen: 2.000 kg.

Kostprijs van de windmolens te Aalter op het einde van de 14e eeuw
In de 3 rolrekeningen komt geen enkel gegeven voor, welke ons de totale kostprijs van een windmolen rond 1375 laat kennen.
Uit de vergelijking van kostprijs en pachtprijs zou de bruto opbrengst blijken van een windmolen in de late middeleeuwen.
De volledige heropbouw van een staakmolen te Verrebroek in 1404 kostte 41 ponden groten Vlaams of 492 ponden par.
De molen van Haasdonk was volledig omgewaaid en zeer zwaar beschadigd. Zijn volledige heropbouw en herstel kostte in 1406 nagenoeg 43 pond groten Vlaams of 516 ponden par (49).
We schatten derhalve de waarde van de windmolens in de streek van Aalter rond 1375 op ongeveer 500 ponden par. (zie verder. Pachtprijs).

De pachtprijs van de 3 windmolens in het land Van Woestijne in 1375
In 1375 verpachtte de graaf van Vlaanderen 3 molens binnen het maalgebied Van Woestijne, nl. de molen van Aalter, Knesselare en Ursel. Dit waren de enige windmolens binnen dit gebied in die periode. De oude grafelijke watermolen op de Durme was reeds verdwenen en de windmolen ter Pieten te Knesselare nog niet opgericht.
De cijns voor deze molens was duidelijk verschillend: Aalter: 95 hoed horen (11.200 kg) Knesselare: 73 hoed koren (8.600 kg), Ursel: 63 hoed koren (7.400 kg).
We vermoeden dat deze verschillen veroorzaakt werden door een vM1l

Pachtopbrengst van de windmolens
In de 14e eeuw ontvingen talrijke plaatselijke heren in Vlaanderen een belangrijk deel van hun inkomsten uit de opbrengst van hun windmolens.
In 1375 ontving de heer Van de Woestijne 380 pond par. als opbrengst van zijn 3 molens op een totaal inkomen van 1.097 pond. Dit is bijna 35% van zijn totaal inkomen.
In 1375 was de molen van Aalter verpacht voor 129 p. 14 s. 1 d. par, die van Knesselare voor 138 p. 15 s. 7 d. par en die van Ursel voor 111 p. 15 s. 1 d. par. (24).
In 1387 ontving de heer van Pittem ook iets meer dan 30% van zijn totaal inkomen uit zijn windmolen d.w.z. 162 pond par. (45). De pacht van zijn molen bracht hem zoveel op als de pacht van 21 ha. weiland.
In 1382 was een molen van Eeklo verpacht voor 216 ponden par. In Kaprijke was de molen in 1379 verpacht voor 252 ponden par. (9).
De pachtprijzen van onze middeleeuwse windmolens is nog niet exhaustief onderzocht in de archiefbronnen.
Uit de voorgaande gegevens blijkt dat het pachtrendement voor de plaatselijke heer minimum 20% moet bedragen hebben.

Molens met hun banrecht waren ongetwijfeld één van de beste beleggingen voor een rijke plaatselijke heer. Doch de onderhoudslast en het risico lagen ook zeer hoog.

De onderhoudslast van de windmolens
Wanneer men de 3 rolrekeningen van 1375 tot 1377 globaal onder ogen neemt, wordt het duidelijk dat ze gewone herstellingen omvatten en er aan de molens geen zwaar onheil is geschied.
Geen molen is omvergewaaid door storm. Geen molen is in brand gevlogen, noch in brand gestoken.
Er zijn geen zware uitgaveposten voor een nieuw gebinte van de molenvoet (kruisplaten, stcekbanden en staak). noch voor een nieuwe steenbalk, windpulm of nieuwe voeghouten.
Aan het molenkot werden slechts kleine herstellingen uitgevoerd, voor het afsluiten van gaten.
De herstellingen gedurende 3 jaar zijn telkens gelijk voor breuken aan de roeden en voor herhaalde slijtagebreuken aan het groot staakijzer en de onderspil. Eénmaal wordt een nieuwe molenas gestoken en 1 nieuwe lopende molensteen ingelegd. Deze beide laatste handelingen veroorzaakten telkens grote onkosten.
Een paar malen moest een versleten arduinen baansteen en pinnesteen (waarin de molenas ligt en ronddraait) vervangen worden.

Al deze onderhoudskosten door breuk en slijtage schijnen door de grafelijke schatkist betaald te zijn.
Ook kleine vemagelingen en herstellingen aan het hekwerk werden door de graaf betaald.
Voor molenstilstand tijdens herstellingen wordt zelfs de molenaar "ergoed!
Dit alles wijst er ontegensprekelijk op dat de graaf de molens, bij middel van een te ezichter-zaakgelzstigde, in eigen beheer hield en de molenaar aan de graaf slechts een jaarlijkse pachtprijs verschuldigd was. De molenaar kon deze pacht verhalen en winst halen door het rekenen van een maalloon of molter (van 16%) in graan of geld.
Doch hierover blijkt niets in de rolrekeningen.
De onderhoudslast van molens en de verdeling ervan, in de late middeleeuwen, kon ook van streek tot streek verschillen en dient nog verder exhaustief bestudeerd te worden.

Nachtmalen
In rolrekening nr. 241 komt een interessante zin voor in verband met een vergoeding aan de molenaar, wegens herstellingen die bij nacht werden uitgevoerd.
"Item stille stane van 14 nachten binnen den jare tvoersijd wercxs an den molen te makene 3 1/2 hoed encle 1/2 viertel. thoed 32 s. Summa 5 p. 16 s. 1".
Indien aan de molenaar een vergoeding voor werk verlet wordt uitbetaald tijdens nachtelijke herstellingen, is dit een rechtstreeks bewijs dat men aan nachtmalen deed. Dit geschiedde vermoedelijk vooral in periodes van langdurige windstilte.
Voor de molen te Aalter blijkt ook dat de nacht- en dagvergoedingen (wegens herstellingen) ongeveer gelijk waren. Bij gunstige wind werd dus blijkbaar gans de nacht door gemalen!

Lapwerken
Sommige herstellingen werden toen reeds (!) onoordedkundig uitgevoerd. Lapwerk kon men het noemen.
Dit blijkt uit enkele volgende voorbeelden. "van W. Mulaert 1 dach doe hi de roede lapte"; "van 2 rauwe (d.i. ongeschaafde) tienvoethouten daer hi de roede mede lapte". En verder "doe hi de roede bant met eenen zeel".
Pestelbalk en roede-einde aanklemmen met een rond geslagen reep, is in feite voorlopig knoeiwerk en geen vakmanschap. Een plank van 3 meter als versterking tegen de roede slaan is in feite prutswerk.
Golden het tijdelijke en voorlopige herstellingen in een periode waar druk gemalen werd ?
Stilstand van de molens wegens herstel
Het aantal dagen werkverlet is aangeduid in onderstaande tabel.
            Aalter          Knesselare        Ursel
1375    13 dagen       9 dagen           15 dagen
1376    14 nachten   66 dagen            7 dagen
1377    15 dagen       1 dag                5 dagen
Totaal   42 dagen     76 dagen          27 dagen

Uit deze beperkte gegevens blijkt dat een windmolen toen regelmatig 1 tot 2 weken per jaar in herstelling was. Voor één molen duurden deze herstellingen ruim 2 maand.
Op 3 jaar tijd werden er aan de molens van Aalter en Knesselare ongeveer evenveel herstellingskosten besteed, voor slijtage (ruim 190 pond voor elk); aan de molen van Ursel echter opvallend minder (96 pond). Was de molen van Ursel later gebouwd en dus minder aan slijtage onderhevig?

Vergoedingen bij werkverlet aan de molenaar
Wanneer aan de molen herstellingen worden uitgevoerd, kan de molenaar gedurende dagen niet malen ('n lijdt aldus loonverlies. Dit loonverlies of gebrek aan ontvangst van het maalloon of molter wordt als vergoeding in de rekening aangeduid.
Dit dagelijks maalloon is niet aangeduid in de rekeningen doch bedroeg vermoedelijk 16% van het vermalen graan per dag.
De dagvergoedingen waren niet identisch voor de 3 molens. zoals ook de cijns en pachtprijs van deze 3 molens ongelijk waren.

Dagvergoeding bij stilstand van de 3 molens in kg. rogge.
1375
1376
1377
Aalter 25 kg. 31,5· 31,9
Knesselare 24,5 kg. 25,2
Ursel 21,2 kg. 23,2 23,2
nachtvergoeding.

Prijs van de molenonderdelen
De prijs van de meeste molenonderdelen blijkt niet rechtstreeks uit de rolrekeningen, cmdat de uitgave-posten van materialen vaak vermengd staan met uurlonen.
We geven hieronder de prijs van enkele zware molenonderdelen welke afzonderlijk vermeld stonden.

Prijzen van zware molenonderdelen 

Pestel 13 p. 2 - 3 p.
Roede-einde
Molenas
Molensteen 67 p. par.
4 s. par. par. par. 14 p. 8 s. 
Men bemerkt de hoge prijs van een molensteen.

We geven hieronder een vergelijking van de toenmalige prijzen en de huidige prijzen voor sommige van deze onderdelen.
Molenas
Molensteen
Prijs in 1375
14 p. 8 s. par. 67 p. par.
Prijs in 1980
220.000 BF 20.000 BF

De vergelijking van de muntwaarde is tcch zeer moeilijk, gezien de sterke wijzigingen van de onderlinge verhoudingen van Ionen en materialen

Prijzen van bepaalde grondstoffen
Slechts fragmentarische gegevens zijn voorhanden in de rekeningen.
- lood per 1 pond (0,47 kg.) = 10 denieren par.
- ijzeren schenen aan de hals van de molenas: per pond (0,47 kg.) 16 d. par.

Aangewende houtsoorten
Bijna steeds werd eik aangewend in de molenbouw, wegens zijn hardheid en duurzaamheid tegen verwering en vochtigheid.
De treden van de buitentrap waren echter uit beuk: «van 3 boekine trappen of te zaghene ».
Soms werden kleine hoeveelheden es gebruikt, doch uit de rekening blijkt niet waarvoor het dienen moest: «van 2 eskine stocken».
Verdere grondige studie is hier zeker nodig in andere archiefbronnen.
Van sommige middelnederlandse benamingen voor houtsoorten weet men nog niet eens met welke houtsoort ze overeenkomen.
In de molenbouw spreekt men hier ook van «tienvoethout», dit zijn planken van ongeveer 2,8 m. lang.

Het beheer van de molens in het Land van Woestijne
In 1373 was de graaf Lodewijk van Male (1346-1384), wellicht door aankoop in 1373, in het bezit van de Heerlijkheid van de Woestijne en het Woestijnse goed werd door grafelijke ontvangers beheerd. Vit de grafelijke rekeningen blijkt dat de graaf volledig tussenkomt in ae meeste herstellingen
De betalingen worden door een beheerder-zaakgelastigde van de Graaf aan meerdere ambachtslui uitbetaald, voor reparaties aan de 3 molens uitgevoerd.
Te Aalter, te Knesselare en te Vrsel wordt Filip van de Yenne als grafelijke ambtenaar in 1375 vermeld.
Te Aalter wordt in 1376 Filip Van èen Bussche als beheerder vermeld. In 1377 tenslotte wordt voor de molen te Aalter heer Jacob als uitbetalende-ambtenaar vermeld. Behoorde hij tot de lage landadel?
Het uitbatingsregime is echter niet zonder meer duidelijk en blijkt niet uit de rekeningen. Het beheer schijnt echter nog rechtstreeks door de grafelijke administratie te gebl'uren.
Betalingen aan een molenbouwer worden afzonderlijk aangeduid. In dit verband wordt steeds «mee:::ter» Willem Mulard als molenmaker of molenmeester aangeduid. Deze werkte stt'eds Illet gt'zt'lIen of knechten. Sommige smeden te Brugge worden ook als meester aangeduid zoals Jan Van Beveren.
Van de eigenlijke molenaar wordt weinig gezegd in de rekeningen. Hij wordt slechts bij naam vermeld bij werkverlet of'din/1:en in geval van molenstilstand door reparaties.

Uit een andere bron komt men toevallig te weten dat Jacob van Doynze (= Deinze) in 1374 molenaar was van de molen te Aal ter (23). Hij is de oudste met name bekende molenaar te Aalter.

Timmerlieden, ambachtslieden en molenaars rond 1375
Colaard, smid te Knesselare.
Stassin, meester-smid te Brugge.
Heer Jacob, toezichter-beheerder van de heer van de Woestijne in 1376.
Van Adeghem Pieter, voerman (te Aalter?).
Van der Elsmoerter Willem, timmerman.
De Coc Gheeraard, houthandelaar te Ursel ?
De Clerc Pieter, voerman.
Condecokens Daniel, handelaar in molenstenen te Brugge.
Van der EIst Coelaard, smid te Ursel.
Gheeraert Willem, houthandelaar.
De Hert Jacob, houtzager.
De Franc Gheeraard, timmerman.
De Hont Arent, voerman.
De Langhe Zeger, timmerman (te Ursel ?).
Van der Loesbeke Zeger, houthandelaar.
Mulaert Willem, molenmaker, molenmeester.
Van den Pitte Loernsin, voerman.
Riquaert Cornelis, timmerman.
Van der Riethaghe Willem, houthandelaar-timmerman.
Roese Wouter, timmerman.
De Smet Gillis, smid te Knesselare.
De Smet Jan, smid (te Aalter ?).
Stas Jan, smid.
Stapele Jan, houthandelaar.
Van den Beerghe Trice, inwoonster van Aalter.
Van Beveren Jan, meester-smid te Brugge.
Van den Bussche Jan, timmerman of houthandelaar.
Van den Bussche Filip, toezichter-beheerder van de heer van de Woestijne in 1375.
Van deer Cnock Jacob, meester-smid te Brugge.
Van Harent Andries, timmerman (tc Ursel ?).
Van der Pitte Wouter, molenaar (?).
De Valkenaere Roegier, voerman te Ursel.
Van deer Venne' Filip: toezichter. beheerder van de heer van Woestijne in 1374.
De Watersmed Olivier, houthandelaar te Ursel ?
Yweins Jan, houthandelaar.
Zaghenocde Zeger, houthandelaar.
Van Zwenen Jan, landbouwer te Aalter ?).

Daglonen van de ambachtslieden en timmerlieden
Willem Mulard als molenmeester of molenmaker, ontving een dagloon van 23 s. par of 23 denieren groten Vlaams per dag.
Gewone timmerlui ontvingen 16 tot 17 s. par of 16-17 denieren groten Vlaams per dag.
Ongeschoolde knechten kregen voor gewone karweien 12 s. par. of 12 denieren groten Vlaams per dag.
De molenaar kreeg, gedurende de periode dat de molen stilstond voor herstel, een dagvergoeding die in geld overeenkwam met 8 tot 12 denieren groten Vlaams per dag.
In het land van Beveren bedroeg rond 1404 deze molenaarsvergoeding tijdens de molenstilstand voor herstel 4 tot 11 denieren groten Vlaams per dag (14) .

In onderstaande tabel geven we als vergelijking de daglonen van andere arbeiders in de tweede helft van de 14e eeuw.

Daglonen in denieren gedurende de 14e eeuw ( 1350-1400)
Veldarbeiders Metserdienders Zagers Timmerlieden Metsers Strodekkers
6 - 7 denieren 2 - 4 denieren 6 - 10denieren 6 - 10denieren 6 - 18 denieren 6 - 18 denieren
Daglonen in denieren van de meester-timmerlieden inzake molenbouw rond 1390
                          Zaffelare                Zwijnaarde             Gent
1394 1398 1398 - 1+00
4 denieren 6 denieren 8 - 10 denieren
Naar Prevenier en all.: Prijzen en lonen in de domeinen der Gentse abdijen (13e-14e eeuw) in C. Verlinden. Prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant. Brugge, 1973. p. 320.

Graanprijzen te Aalter rond 1375-1377
In de tekst wordt steeds van coeren (koren) gesproken, waarmee blijkbaar rogge bedoeld wordt.

De prijs wordt uitgedrukt in schelling par. per hoed rogge van 171 liter (118 kg.).
1375 1376 1377 Aalter 43 s. 32 s. 35 1/2 s. Knesselare 44 s. 32 s. s. Ursel 49 s. 32 s. 35 s.
schellingen par. per hoed rogge of denieren groten Vlaams per hoed.
Men merkt de duidelijke prijsschommelingen van jaar tot jaar en in 1375 zelfs de duidelijke verschillen van dorp tot dorp.
De graanprijs vertoonde echter binnen een jaarspanne tamelijke grote verschillen. Deze prijzen vertegenwoordigen dus wellicht juist de waarde op een bepaalde dag binnen dat jaar.
De interregionale handel in Vlaanderen was echter dermate belangrijk dat de prijzen in hun geheel meestal een grote uniformiteit vertoonden. We vonden in de omgeving van Aalter tussen 1375 en 1377 een roggeprijs per hoed, schommelend tussen 32 s. (of 32 denieren groten Vlaams) en 49 s. (49 denieren groten Vlaams).
Sosson (53) vond de prijs van de rogge te Brugge gemiddeld in 1375 op ongeveer 42 denieren groten Vlaams per hoed en de prijs voor tarwe op gemiddeld 60 denieren groten Vlaams per hoed.

We geven hieronder ter vergelijking de rogge- en tarweprijzen te Brugge tussen 1314 en 1321, zoals gevonden door Maréchal (54).
Brugge 1 hoed tarwe 1 hoed rogge
1314-1315 60 s. 48 s.
1318-1319 40 s. 30 s.
In schelling par. per hoed of denieren gr. Vlaams per hoed.
1320-1321 45 s. 30 s.

Structuur van de staakmolen te Aalter in de 14e eeuw
Bij de opsomming en bespreking van de molenonderdelen bestaat ons inziens slechts één logische volgorde, nl. deze gevolgd door de Vlaamse molenmaker zelf bij de opbouw van de molen of bij de opgave van de latere molenschattingen.

Molenberg.
De molenberg wordt hier molenwal genoemd, zoals gebruikelijk was in West-Vlaanderen. De molenwal was omringd door een doornhaag, om dieren (en spelende kinderen?) van de molenberg verwijderd te houden. Eén klap van het draaiend gevlucht is immers vaak dodelijk. De molenberg werd ter versteviging met graszoden bedekt.
Om de molenberg te Ursel aan te vullen (en op te hogen ?) werden 18 roeden (266 m2) grond gekocht om hiervan aarde uit te delven (?) en de graszoden voor de bedekking van de molenberg aan te wenden.
De graszoden werden met een wagen (blijkbaar vierwielige kar?) vervoerd. De diameter en hoogte van de molenberg is onbekend gebleven. De molenberg in de 19e eeuw had ongeveer 13-15 meter diameter.

Kruipalen.
Op de molenwal te Ursel in 1375 is sprake van 4 posten, dit zijn kruipalen rond de molen. « Item van 4 posten ghezedt an den molenwal ».
De molen werd reeds met een reep aan deze kruipalen of koppen vastgelegd om niet te verlopen tijdens het malen.
Latere staakmolens in de 1ge eeuw hebben veel meer kruipalen, ongeveer 10-12, op ongeveer 3-4 meter van elkaar, ingepland op een cIrkel met ongeveer 6-7 meter straal.

Teerlingen.
In onze documenten van 1375-1377 is slechts sprake van relatief kleinere onderhoudswerken en herstellingen, nooit van de wederopbouw van een vernielde of uitgebrande molen.
In de dokurnenten van 1375-'77 worden nergens teerlingen vernoemd. Misschien hadden de molens er nog geen, of wel hadden ze er reeds, doch komen ze in de herstellingsrekeningen niet voor, omdat ze zelden beschadigd worden.
De eerste middeleeuwse windmolens hadden geen teerlingen. De kruisplaten lagen rechtstreeks in of op de grond, en stonden aan snelle verrotting bloot.
Misschien werden daarna de kruisplaten iets boven de grond gebracht door cr houten « blocken » onder te plaatsen?
Tenslotte steunde de molenvoet of gebinte op -I- gemetste stelsel «teerlingen ». Het is nog onbekend wanneer de eerste molen op stenen teerlingen werd geplaatst.
De oudste door ons gevonden vermeldingen van stenen teerlingen zijn deze van Eeklo in 1454 (9), van Wervik in 1465 (81) en "an Hansdonk in 1489 (49).
198
Deze technische evolutie situeert zich vermoedelijk in het begin van de 15e eeuw.

Kruisplaten. steekbanden en staak.
De eerste windmolens in de 14e eeuw waren zeker kleiner dan de huidige en hadden zeker een kortere staak en misschien slechts 4 steekbanden i.p.v. 8. Het molenkot was immers kleiner en daar de staak korter was, had deze minèer steun nodig. De molen van Knesselare had echter reeds in 1375 «binnenbanden» of okselbanden. Dit laat reeds het bestaan van buitenbanden of meesterbanden veronderstellen.
In 1404 hadden de molens in het land van Beveren ook reeds 8 steekbanden (49).
Over de lengte van de kruisplaten, de lengte van de steekbanden en over de lengte van de staak komen echter in deze rolrekeningen geen maatgegevens voor.

Molenkot.
Het molenkot was in de 14e eeuw zeker kleiner dan in latere eeuwen. Maatgegevens komen spijtig genoeg niet voor.
Uit deze berekende hoogte van de buitentrap (zie volgende paragraaf) en uit de berekende lengte van het gevlucht (zie volgende paragraaf), schatten we de hoogte van het molenkot, van onderzolder tot veurst ongeveer op 6 meter.
Vlaamse molens hebben een korte schort d.w.z. de planken van de wanden of wegen lopen niet ver door onder de maalzolder).
De latere staakmolens hebben een molenkot van ongeveer 8,5 meter hoogte.
Over de breedte en (voor-achterwaartse) lengte van het kot ontbreekt elk maatgegeven.
De windpeluw van de molen te Evergem was in 1417 reeds 3,58 m. lang. Dit wijst t>r op dat het molen kot toen rt>eds 3,6 meter breed was.
Bij de latere windmolens in de 1ge eeuw was het molenkot 3,6 tot 4,2 m. breed met ern dit>pte van 4,8 tot 5,6 meter.

Steekstaart, loopstaken en buiten/rap.
In de rolrekening met herstl"J1ingen aan de IItaakmolen van Aalter in 1375 komt de molenlerrn « steec!ltcrt » voor (59).
199
De betekenis is steekstaart of staart van de molen om deze m de wind te steken. Dit noemt men ook de molen kruien.
Dit samengestelde middelnederlandse woord komt als dusdanig nergens voor in alle door ons geraadpleegde glossaria.
Het staat eveneens niet vermeld in het monumentale Corpus GysseJing. Deze term heeft hier ook een bepaalde technische betekenis, en wijst erop dat de windmolens vÓÓr 1400 nog met mankracht rechtstreeks werden verstoken, zonder hulp van een kruihaspel of kruilier, die later werden aangewend.
Met behulp van dit tuig werden de molens later met een kruiketting of reep in de wind gekruid door trekkracht.
Om de windmolens vóór 1400 in de wind te steken, kwamen wellicht «schouderstukken» voor, of kleine opstaande balken op het ondereinde van de staart. Dit kan worden vermoed op een paar zeldzame molentekeningen van vóór 1400.
De molens in de 14e eeuw waren dus zeker kleiner dan de latere staakmolens, die onmogelijk door 1 of 2 mannen rechtstreeks door duwkracht naar de wind konden worden gezet.
Dat de windmolens in 1374 nog kleiner waren, blijkt uit dezelfde rekening waar een nieuwe buitentrap aan de staartzijde slechts 16 treden telde. De tredhoogte is hier gewoonlijk 20 cm, met een onderste sleepzool welke 30 cm boven de grond komt.
De maalzolder was dus slechts hoogstens 4 meter boven de grond.
De molens waren toen nog steeds éénzolders, met een gevlucht van ongveer 18 meter en slechts één steenkoppel.
Latere staakmolens hadden meestal 25 tot 30 treden aan de buitentrap. De maalzolder komt dan ongeveer 6 meter boven de:' grond. Het gevlucht was dan meestal reeds 24 meter lang.
Na 1500 breikte de Vlaamse staakmolen zijn normale huidige grootte en hoogte.
De buitentrap had reeds een trapleuning: «van 2 postkinen au de lene ».
Het is niet bekend wanneer en waar voor het eerst een kruiwiel aan de staart werd aangebracht. De kruilier werd slechts na 1850 toegepast.
In elk geval had de molen te Aalter in 1375 ook reeds «loopschoren », balken welke schuin afhangend van het staarteinde in de grond steunden om de molen, eens gekruid, in de wind te houden.

Staartophanging.
De molen had geen staartbalk onderaan in de deurweeg. De staart was opgehangen in een (zware) (ijzeren) beugel, bevestigd onder de vloerbalk, zoals blijkt uit een zinmede : «van 1 boghele daer den stert in hanghet te vermakene »».
Een dergelijke staartophanging komt nog voor bij Brabantse-Kempische molens, die kort gerokt zijn en waarvan het schuddeberd ter hoogte van de zetel is afgezaagd (6) .

Molenas, vangwiel en vang.
De as was vervaardigd uit één grote eiken ronde boomstam van ongeveer 60 cm diameter (zie verder).
Over de lengte van de molenas alsook over de diameter van het vangwiel, ontbreken verdere maten.
De oudste vangwielen waren armwielen, de latere vanaf de 18e eeuw stropwielen (6).
In de oude documenten van de 14e en de 15e eeuw komen echter hieromtrent geen gegevens voor.
De oudste tot nog toe gekende vermelding van een molenvang In Vlaanderen is deze te Verrebroek in 1408 (14).
In die tekst staat «pranghe» die de middelnederlandse benaming was voor « de vang» in het Waasland (14).
Deze vang bestond uit een eenvoudige geplooide plank en kostte slechts 18 denieren groten Vlaams. Ze werd geplaatst voor 6 denieren groten Vlaams door Heine Mostaard, een eenvoudige timmerman uit Verrebroek.
Dit bewijst dat men in Vlaanderen in 1408 reeds goed vertrouwd was met dit onderdeel.
Deze houten Vlaamse plankvang is bijna zeker het oudste type vang, later gevolgd en verbeterd door de zg. houten Vlaamse blokvang (6). Alhoewel d(~ vang een Vlaamse vinding is, komen de oudste vermeldingen van de vang voor in Nederland (Zeeland, anno 1318).
Overal elders in hel graafschap Vlaanderen was de benaming «vanghe» zoals eerst geattesteerd te Moen in 1455 (30).
Of de Vlaarnse 5taakmolen reeds vanaf 1200 een vang had, is nog niet uitgemaakt. Middelnederlandse molentermen zijn echter slechts na J 250 en dan nog zeer schaars voorhanden. De oudste rolrekening

Fig. 6 Berekende maten in cm. van de houten osse kop en pestelbalken van de windmolen te Aalter in 1375.
met her telling n van graf lijk mol n in laand van na 1360 (9 12).
Wann r waar n do r i d vang uitgv nd n i , blijft n dig onb kendo
an alt r an 1 75-1 77 k mt .pijti angwi 1 n an .
Dit kan eigenaardig lijken st Hing n n n aanpassingen

Gevlucht, roeden en hekwerk.
Over de lengte van het gevlucht, de structuur van de roedebalken en het hekwerk, alsook over het aantal en de lengte van de scheden komen geen duidelijke maatgegevens voor in de grafelijke rekeningen \'an Aalter.
Een grondige analyse van de teksten bezorgt ons wel onrechtstreekse gegevens over de structuur van het gevlucht,

Structuur van de roedebalk.
De roede bestond in 1374 te Aalter zeker reeds uit 3 delen d.w.z. een zware pestel of borst doorheen de assekop, en 2 roede-einden of lassen.
Dit blijkt duidelijk uit de volgende 2 zinsneden die elkaar opvolgen in de rekeningen.
van 1 pestele 13 p. 4 s. » en « ." van den lasschen an de roede gheleit 6 p. 12 s. ».
Men bemerkt onmiddellijk de hoge prijs voor de pestel die een zware dikke balk Wa!; en de relatieve hoge prijs voor de 2 roede-einden, die dus geen gewone versterkingshouten waren.
De drieledige structuur van de roede blijkt ook uit de lange werkduur en de hoge prijs om de 2 roede-einden aan de pestel te verbinden.
Men werkte hiervan 3 1/2 dagen voor een totale prijs van bijna ~ pond. De pestel en de roede-einden werden ter plaatse op de gepaste lengte en dikte verzaagd.
Dat een roede-einde een verlengstuk van de zware pestelbalk was, blijkt ook uit de volgende uitgave «van 1 stichelkine houts daer mede dat deroede ghelanct was ».
Vermcedelijk was een stuk van het dunnere roede-einde afgebroken, en werd de roede met een balkje van klein kaliber opnieuw op normale lengte gebracht.
Dat de middelnederlandse molen term laJch, onbetwistbaar de betekenis van roede-einde heeft, volgt uit de volgende zin «2 groote naghcle in deze lasch van der roede ghesleghen ».
Pestel en las zijn dus met zware bouten aan elkaar geklonken.
De roede-einden waren daarenboven toen reeds op verschillende wijzen aan de pestelbalk bevestigd, zoals blijkt uit de volgende zin «van eene roede die verzekert was onder met windelinghe met spanghen ende naghelen ».

Windelingen waren vierkante ijzeren beugels die de beide stevig samenklemden. Spanghen zijn hier zware ijzeren scheersbouten, doorheen beide balken gestoken en gesloten met een stevig aangeslagen spie.
Zware nagels doorheen beide balken gedreven vormen een bijkomende versteviging.
Voor de ijzeren spanbanden rond de roede, werden soms andere termen gebruikt, zoals blijkt uit de volgende zin «Van 1 nieuwe stroppe ende van 2 boghelen te vermakenen an doude roede ».
Uit een volgende paragraaf zal blijken dat de pestel 10 het kruis toen reeds een dikte had van ruim 30 cm.
Hedendaagse stalen roeden hebben nog steeds een vergelijkbare dikte ter hoogte van het assekruis.
Aantal scheden.
In 1375 werden voor de molen van Aalter 40 nieuwe scheden verzaagd. Voor de molen van Knesselare werden in 1375 50 scheden geleverd, doch een onbekend aantal oude scheden werd vermoedelijk nog herbruikt.
Voor de molen van Ursel werden in 1375, 125 scheden geleverd, dit komt overeen met 31 scheden per roe-einde.
Met een afstand van 30 cm tussen elke schede komen we hier tot een gevlucht van wel 20 meter.
Over de lengte van de scheden, de afstand tussen de scheden en de breedte van het hekwerk komt echter geen enkel maatgegewn voor in de rekeningen over Aalter.
Bij de latere staakmolens van de 191." eeuw is het gevlucht gewoonlijk 24 tot 26 meter lang. De lengte van de scheden bedroeg dan 160 tot 180 cm. Het aantal scheden per roede bedroeg toen onge\'l"l"r 30 tot 35. De afstand tUSSl"n de scheden : 35 tot 39 cm.
Structuur van het hekwerk.
In de herstelrekening van de molen te Aalter komt een uitgave voor waarbij 300 heknagcls werden gebruikt om het hekwerk te hertimmeren. Bij een toenmalige dwarse ophekking zit de roedebalk in het midden van het hekwerk en 2 zomen aan elke zijde, zijn minimum per schede 4 nagels nodig.
Veronderstellen we een gevlucht van 18 meter en met 20 scheden per roede-einde, dan komt men tot een minimaal totaal van 20x4x4 = 320 nagels,

Vermoedelijk werd een onbekend aantal nagels van het hekwerk herbruikt.
In 1376 werden voor de molen van Aalter 200 hek nagels gebruikt, voor herstellingen van het hekwerk.
De lengte en de structuur van het hekwerk vóór 1500 is nog onvoldoende gekend.
Men kan tenslotte op een andere wijze de vermoedelijke lengte van een roede benaderend berekenen, uitgaande van de gekende hoogte van de maalzolder boven de vloer, en de vermoedelijke hoogte van de maal- en steenzolder zelf (zie fig.).
Het molenkot was vroeger kleiner en bevond zich minder hoog boven de grond. Aldus komen we tot een estimatie dat het gevlucht ongeveer minimaal 18 meter lang kan zijn geweest.
Indien men echter ook rekening houdt met de relatieve grootte van de maalstenen (zie verder), achtten we een minimale lengte van het gevlucht van 18-20 meter noodzakelijk.

Harnas, maalstoel en maalstenen.
De oudste staakmolens waren éénzolders, met het steenkoppel op een maalstoel van ongeveer 80 cm hoogte. Dit is een archaïsche opstelling, herinnerend aan deze van de watermolens. Het molenkot is minder hoog en het klauwijzer veel korter.
Deze éénzolders hadden ook slechts één steenkoppel.

Harnas.
De oorspronkelijke betekenis van harnas is uitrusting, en vooral wapen uit rusting. Met harnas bedoelt men in een graanwindmolen, het geheel van het aandrijfwerk van de maalsteen d.w.z., het vangwiel met de kammen, het rondsel met de kammen en het staakijzer.
Het aanpassen van het rondsel op het vangwiel was en is nog steeds een delikaat en moeilijk werk in de molenbouw.
Harnas in molentcchnische hetekenis komt niet voor hij Verwijs en Verdam en ook niet hij Stallaert.
De molentechnische betekenis van het woord harnas volgt uit volgende zinsneden: «ghewrocht an c\oudc harnasch:t en «an tselve harnasch 14 niewe cammen », «tharnasche te ganghe te makene », .. van den harnassche te verpassene :t enz.

Ronsel of klein wiel.
Rond het nieuw rondsel waren 4 rlieuwe ijzeren banden geslagen. Deze 4 ijzeren banden waren gezamenlijk 26 voet of 7,15 m lang. Een dergelijke ijzeren band kostte per voet lengte 2 s. : «4 nieuwe yseme bande XXVI voet lanc die an tnieuwe cleine wiel ghesleghen waren, den voet 2 s. Summa 52 s. ».
Uit dit interessant maatgegeven blijkt de diameter van het rondsel, nl. 56 cm. Met een steek van 9 cm zou men komen tot een rondsel van 20 staven.
Spijtig genoeg vernemen we nergens in de tekst de diameter en het aantal kammen van het vangwiel.
De berekening van de overbrengingsverhouding is dus niet mogelijk_
Huidige staakmolens hebben ongeveer 64 kammen op het vangwiel met 16 staven op het rondsel. Dit geeft een overbrengingsverhouding van gemiddeld 4 of 5 tot 1.

Staakijzer.
In de teksten van Aalter wordt het steeds «het groot ijzer» of soms gewoonweg ijzer genoemd.
Verdere maatgegevens ontbreken geheel in de teksten.

Rijn.
Zeker viertakrijn, zoals onrechtstreeks blijkt uit de volgende uitga\-e : «van den rine te vermakene, (daer) van 2 nieuwe tacken te broken waren, tvermakene ».
Spil of kleinijzer.
De spil had een hals en een voet of pin. Haar lengte was minstens 1 voet, d.i. méér dan 30 cm.

Maalstoel en maalstenen.
De diameter van de stenen blijkt duidelijk uit onze tl:'ksten.
In 1376 was de diameter van de ligger van de molen tI:' Aaltt'l' 16 palmen (176 cm). Hij kostte 67 pond par.
Dit is een opvallend grote maat.

Staakmolens in de 15e eeuw hadden ook dergelijke grote maalstenen (SO, 51).
Latere staakmolens in de 1ge eeuw hadden gewoonlijk molenstenen van 150-160 cm diameter.
Over de maalstenen In de 14e en 15e eeuw IS echter nog verder archiefwerk nodig.
De molenstenen waren opvallend dure onderdelen van een staakmolen : een koppel stenen kostte ongeveer 130 pond par.
Het yervoer van Brugge naar Aalter kostte nogmaals 6 pond par.
Het plaat en en aanpassen van de steen kostte opnieuw bijna 5 pond par. Het in evenwicht brengen en aanpassen van de beide molenstenen was en is nog steeds een delikate en moeilijke opdracht in de molenbouw. Om de loper in evenwicht te krijgen, werden stukken lood aangewend « van 56 pont loets omme den molensteen in de waghe te doene: t pond 10 d. ».
Luiwerk.
De eerste Vlaamse staakmolens hadden vanaf de 13e eeuw reeds een luias, om de zakken graan met windkracht omhoog te hijsen.
We vonden echter geen enkel technisch gegeven over dit onderdeel in onze teksten te Aalter van 1375.

Repen.
Een steenreep woog 70-75 pond (35 kg).
Een steenreep is een zeer dikke reep van 7 cm diameter, welke enkele malen aan het boveneinde rond de molenas geslagen wordt en dient om de lopende molensteen op te heffen om deze te keren en te scherpen. Dit geschiedt door het wiekenkruis traag enkele omwentelingen te laten maken. Een dergelijke zware reep weegt gewoonlijk ruim 3 kg per lopende meter. De lengte van de steenreep bedroeg toen ongeveer 11 m. (14).
Over de steenreep, zakreep en andere repen komt evewel geen enkel gegeVf'n voor in de rekeningen van Aalter.

Ijzerwerk aan de windmolens te Aalter rond 1375
Aan een windmolen kwam in de 14e eeuw reeds zeer veel ijzer te pas: nagels, ijzeren windbanden, bouten, spanghen, beugels, schenen, enz .. , Verder had men nog de ijzeren handboom of hefboom, enz .. ,

a. Nagels
De soort nagels en hun grootte kan enigszins afgeleid worden uit hun prijs, het gebruikte aantal en uit het zinsverband in de teksten. Men had van groot naar klein: grote nagels, nagels, heknagels of latijzers, luucnagels en mitenagels.
Grote nagels waren eigenlijk zware scheerrbouten van ongeveer 30 cm. lang. Ze kostten 1 s. par. per stuk. Ze werden gebruikt om pestels en roede-einde te verbinden, om lijsten en stijlen van het molenkot te verenigen en ook bij de bevestiging van de staart.
Het onderscheid en het prijsverschil tussen nagels, heknagels en luucnagels is ons niet duidelijk uit deze rekeningen.
Hecnagels of latijzers dienden voor de timmering van het hekwerk. Huidige scheden zijn 3 cm dik en zomen 2 cm. We schatten derhalve hun lengte op 5 cm. Ze werden altijd in groot getal besteld (400).
Luucnagels dienden om de beplanking aan het molenkot te bevestigen en ook om ijzeren banden vast te slaan. Ze hadden vermoedelijk een grote, bredere en vierkant gesmeede kop.
Mitenagels waren kleine nagels die slechts mite of 1/24e van een denier kostten.

b. Ijzeren windbanden of windelingen.
Men onderscheidt banden rond de pestels (roedebanden), rond de molenas (asbanden) en rond de maalstenen.
De roedebanden zijn vierkantig, de andere rond.
Meestal werden ze nog vastgeslagen met nagels doorheen kleine geboorde openingen.
De prijs van ijzeren banden wordt hier uitgedrukt in schellingen per lopende voet van 27,5 cm. en niet per gewicht zoals voor de schenen cp de hals van de as. «van 36 voete windelingen, 36 s.» en op een andere plaats «4- nieuwe yserne bande XXVI voete lanc ... den voet 2 s.». En nog verder «3 windelinge elc VII voete lang, den voet 12 d. of 1 s.».
Uit het verschil van de prijs blijkt dat er meerdere soorten ijzeren banden bestonden, zich onden:cheidend door hun breedte en dikte.

- Roedebanden:
Deze windelingen waren ijzeren vierkante beugels rond de roedebalken, om de pestel stevig tegen het roede-einde aan te klampen. Dit blijkt uit de volgende zinssnede : «van 2 windelingen an de quade roede ». In een zin van de rekening van de molen te Aalter in 1375 komt het volgende maatgegeven voor: "van 2 windlinghen lanc V voete". Deze ijzeren banden waren dus 137 cm, lang.
Ze waren waarschijnlijk geslagen rond pestel en roede-einde om deze samen te klemmen. Door berekening bekomen we voor de gezamenlijke roedebalk een dikte van 34,-1- cm.
Huidige staakmolens hebben roedebalken met een dikte van ongeveer 33-35 cm in het kruis.

- Asbanden:
Op een zeker ogenblik werden ook 3 windelingen gebruikt die elk 7 ,'oet of 1,92 m. lang waren.
Bijna zeker waren deze rond de molenas geslagen ter versteVIgIng. Uit dit maatgegeven kan men de diameter van de molenas berekenen We bekomen 61 cm.
Dit komt reeds overeen met de huidige dikte van houten molenassen. Een molenas moet trouwens 60 cm. dik zijn om in de assekop brede gaten toe te laten voor de dikke pestelbalken van het gevlucht die ongeveer 34 cm dik waren in het kruis. (zie vorige paragraaf).

- Banden rond de molenstenen:
In de rekeningen wordt hiervan geen melding gemaakt.

- Schenen of ijzeren lemmers.
Lagen op de hals van de molenas. Ze worden hier «platen» genoemd.

Bijlagen
Bijlage 1. Integrale tekstuitgave van de rolrekeningen n° 239, 241 en 242. ARA Brussel. RR.
Bijlage 2. Woordglossarium van Vlaamse molentermen te Aalter rond 1375
Bijlage 3. MiddeJnederlandse molentermen in wording.
Bijlage 4. Handelingen in verband rret herstellingen aan de molens,
Biilage 5. Franse molentermen.
Bijlage 6. Toponiemen in de herstelrekeningen.
Bijlage 7. Metrologische gegevens.

Luc GOEMINNE Luc STOCKMAN

Bijlage 1.
ALGEMEEN RIJKSARCHIEF BRUSSEL. ROLREKENINGEN. TEKSTUITGAVE·
Rolrekening nr. 239

Dit zijn de coste die Ph. Van de(n) Venne utegheleit heeft an de mole(n) van Haeltre.
Beghi(n)nende int voors. jaer ende te(n) voernoumde(n) daghe en (de) al dierghelike(n) ghedurende tote de(n) xxsten daghe van oestmaent int jaer van vive en(de) tseventeghen.
- In deerste W. Mularde ende zinen cnape van iij daghe(n)e werkene bi Bouchoutte an de molen, onder van j niewer bossen in te doene, van de(n) steecsterte te v(er)hanghene, van de(n) hecke(n) te v(er)makene, van de(n) h(ar)nassehe te verpassene en(de) an de(n) steegher te makene
- Item Janne den smet van hecnaghelen
- Item van xl sceede(n) die ie zelve dede zaghe(n)
- Item van liij cammen
- Item te Ghent van deen) groete(n) ysere te v(er)makene
- Item van smoelenaers costen diere mede voer o(m)me tiser te doe(n) v(er)makene
- Item van future(n) o(m)me tiser te Ghend te voerne ende weder te bringhene
- Item van j bossen
- Item te Brugghe bi Jac(ob) van de(r) Cnocke van de(n) groete(n) ysere te v(er)makene meester Janne Van Beveren, den rijn ende spille te v(er)makene
- Item Har. Den Hont van future(n) onder van voerne ende bringhene
- Item van Jac(ob) Coste(re) van de(r) Cnocke die dit dede make(n)
- Item Janne Van den Bussehe van j sterte
- Item van xvi trappen ghezaeght ten niewe(n) steeghere
- Item van den sterte ende van de(n) trappe(n) ter mole(n) te voerne
- Item Ja(n)ne Yweins van J stichelkine houts teene(n) steecsterte
- Item Joes Stapele van loepstaken, van righele(n) ter dore ende van ij postkinen an de lene
- Item tween zaghers onder van den hanghelboeme te zaghene, berdere(n) ghezaeght, ghebezeght an de molen ende van rlghelen ghezaegt ter niewer dore
- Item Janne den smet van 1 naghele(n), tstic 1 1/2 d.
- Item den zelven van cc naghele(n) gaende ter dore ende ten windelinghe(n) ende daer toe an de zide van der weegh
- Item Collarde te Kness(elare) van naghelen
- Item Janne de(n) smet van ij groete(n) naghele(n) an de(n) stert
- Item deen) zei ven van ij groete(n) leden an deen) steegherboom
- Item deen) zelve(n) van i boghele daer de(n) stert in hanghet te vermakene
- Item deen) zelve(n) van ij wlndellnghe(n) lane v voete
- Item deen) zelve(n) van ij stroppen ande loepstake(n) en(de) cram(m)en
- Item Will. Mulard. de(n) mole(n)meest(ere) hem derdre, van v daghen, sdaechts 23. Su.
- Item de(n) zelven van iiij daghe(n) van de(n) voers. werke, hem andere(n) sdaechs 17. Su.
- Item van stillestane onder bi Bouchouts tide(n) en(de) Jaecobs tide(n) van den Cnocke van xiij daeche(n) ij hoed lij viert.
48 S. par. 6 s. 12 s. 4 s. 40 s.
6 s.
12 s. 2 s.
8 p. 8 s.
36 s. 8 s. 4 p. 16 S. 32 s.
10 s. 8 s.
10 s.
26 s. Su. 6 s. 3 d.
6 s. 5 s. 28. 12 S.
511. 68. B d.
4 s.
5 p. 15 s.
:I p. 811.
cocrena, de ij hoed, elc hoed 4:J
- Item de iij viert. 24 s.
Su. 11 1/2 pond
- Item van ij leden ter niewer dore
- Item van e naghele(n) ter dore ende de weeghe(n)
- Item van j spanghe ligghende up den hanghel boeme
- Item van ij groete(n) lede(n) an de voet trappe
- Item onder van zolder huere(n) te Joes Stapels ende lakinghe(n) j hoed
- Item Joese van Zwevenzele van pertriseerne j viert. iser
j Su. 47 p. 4 s. 11 d.
188. 5 S. 28. 16 S.
32 S. 88.

Dit zijn de coste gheleit bi Ph. voers. an de mole(n) te Kness(elare)

- In deerste Gill. den smet van ij hankers an de zilatte(n) 25 s.
- Item de(n) zelve(n) van ij windelinghen an de quade roede 6 s.£
- Item van naghele(n) te(n) hankers ende te(n) windelinghe(n) 11 s.
- Item van houte 2 s.
- Item W. Mularde he(m) andre(n), va(n) drien daghe(n) van deen) voers. werke van den mole(n) te ankerne, hant windaes an de roede, ende an de mole(n) te stoppene jegh(ens) de mussche(n), sdaechs 16 s.
- Item Gillis den smet van xxxvi voete windelinghen
- Item de(n) zelve(n) van ij cro(m)men spang hen daer de(n) steegher an hanght
- Item den zelve(n) van vlieken (?) an de roede
- Item van 2 verkeerden palmeiden
- Item de(n) zelve(n) van een(de) 1 naghelen ten windelinghe(n) en(de) de windelinghe te verbierne
- Item de(n) zelve(n) van xxix naghelen te(n) nieuwe(n) banden
- Item van 1 naghele(n) te(n) zelven banden
- Item van xxv naghele(n)
- Item van een(de) xxv naghele(n) te(n) hecke(n) en(de) ter loke
- Item van eec en(de) 1 naghelen
- Item ghegheve(n) de(n) oude(n) pestel W. Mularts broed(er), o(m)me dat hi de mole(n)roede voerde van Ursele te Kness(elaere) en(de) daer toe hout haelde van Zegh(er) Van der Loesbeke en(de) voerde ter molen, en(de) van de(n) hengiene(n) te haelne ende te voerne ten ij stonde(n).
- Item Zeghren Van der Loeserbeke van houte daer me(n) de mole(n) mede bant
- Item van vij trappen
- Item van lij boelkine(n) trappe(n) af te zaghene
- Item van eene steenkiste
- Item van j bande an de(n) mole(n)steen
- Item van future(n) van de(n) bande te bringhene ter steenklste(n) en(de) de bande an den molen steen
- Item W. Mularde he(m) derdre van v daghe(n), sdaechs 23 s.
- Item de(n) zelve(n) he(m) andre(n) van j daghe. sdaeghs 17 s.
- Item de(n) zelve(n) he(m) andre. van j daghe. sdaechs 23 s.
- Item de(n) zelve(n) he(m) andre(n) van iiij daghe(n), sdaechs 17 s.
- Item de(n) zelve(n) he(m) andren. van j daghe, sdaechs 17 s.
- Dit voers. werc ghewrocht van W. Mularde en (de) zine(n) ghezelle(n) onder an de molen bi(n)nen de bande et v(er)bindene, tvough hout onder te verzekerne en(de) an ander diveers werc an de mole(n). Su. hier af als van de(n) voers. dachuren
- Item W. Van der Riethaghe van j pestele
- Item Zegheren Van der Riethaghe van de(n) lassche(n) an de roede gheleit
- Item W. Mularde he(m) andre(n) va(n) lij 1/2 daghe(n), onder van de(n) voers. pestele te werkene ende van de(n) lassche(n) an de roede te makene sdaech 17 s. Su. 212
Su. 48 s. 36 s.
8s. 6 S. 7 s.
7 s. 295. 8s. 2 s. 7 s. 121/2 s.
6 p. 12 s. 14 s.
12 p.
12 s. 36 s. 12 s.
4 s.
13 p. 4 s.
6 p. 11 s.
691/1 s.
- Item Jacob Den Hert en (de) zinen ghezelle van zaghene tvoers. werc
- Item Zeghere Zaghenoede(n) van 1 sceeden
- Item van j coerenstande
- Item van stillestane bi Wouterkine Van de(r) Pitte van ix daghe(n) j hoed iij viert. ende j. nacht. thoed 44 s.
- Item van eere roede die verzekert was onder het windelinghe met spanghe(n) ende naghelen
- Item van j bosse
- Item van j panne(n) te verstaelne
ij Su. 64 p. 6 s. 9 d.

Dit zijn de coste gheleit bi Ph. voers. ande molen van Ursele
- Item deerste Philipse Van de(n) Venne van j hasse
- Item Zegh(er)en den langhe van j laschkine an doude roede
- Item Zegh(er)en Zaghenoede van c ende xxv sceede(n)
- Item Andriese Van Harents van speeken te naghele(n) an de(n) steegher, en(de) daer toe van berderen mids dat zij clove(n) en(de) brake(n) ghebezeght o(m)me de asse up te windene
- Item van future(n) van berdere(n) va(n) Kness(elaere) te voerne tUrsele, ghebezeght an de mole(n)
- Item Gheer. den coc van ij stockerkine(n) houts ter molen
- Item Oliviere den wat(er)smet van ij eskine stock en
- Item W. Mularde alleene van de(n) voers. werke, van v 1/2 daghe(n), sdaechs 10 s.
- Item de(n) zelve(n) he(m) andre(n) van vi daghe(n) sdaechs
32 s. 15 s. 12 s.
Su. 3 p. 19 s.
22 s. 2 s. 6 s.
14 p. 8 s 48 s. 39 s.
15 s.
2 s. 3 s. 10 s.
Su. 55 s.
xvi s. Su. 4 p. 16 s.
- Item de(n) zelve(n) heem) derdre van vij 1/2 daghen, sdaechs xxiij. Su. 8 p. 12 1/2 s.
- Item Coelaert Van der Elst van j boghele an dasse
- Item de(n) zelve(n) van j niewen stroppe en (de) va(n) ij boghele(n) te v(er)makene an doude roede
- Item de(n) zelve(n) van c en(de) 1 naghele(n) an de hecke en(de) elder
- Item de(n) zelve(n) van c en (de) 1 luucnaghele(n) an dasse
- Item de(n) zelve(n) van plate(n) an dasse
- Item van xvi nag helen an de roede
- Item den zelven onder va(n) windelinghen en(de) van naghele(n)
- Item van eere bosse
- Item van der bosse in te doene
- Item van lvi pont loets o(m)me deen) mole(n) steen In de waghe te doene, tpond 10 d. Su.
- Item den loetghietere dloet up deen) steen te ghietene
- Item dloet van Brugghe te bringhene
- Item van IIIj posten ghezedt an de(n) molenwal
- Item van de(n) mole(n) walle te vermakene 14 p.
- Item van de(n) doerne(n) die an deen) mole(n) wal ghezedt ware(n), te houwene en(de) te zettene ende dner toe de poste te zettene
- Item Roeg(ier) de Valkenaer onder van de(n) doerne tUrsele te voerne en(de) van toerve van Ursele te brlnghene ten Venne
- Item van twee stene doe me(n) an de mole(n) wrochte van xv daghe(n) ij 1/2 hoed, j 1/2 nacht. thoed 40 t. 2 d. Su.
- Item onder van herde(n) ghebezeght ten walle ende daertoe van achtiene roede(n) herve(n) ghecocht blive(n) liggh(ende) ten walle toebehoerende ten p(ro)tite van de walle
- Item den ghene(n) die de zode(n) op de(n) wal droughen en(de) de(n) ghene(n) die de wOllhene haelde. lij

Su. 68 p. 12 t. 9 d.

Su. van al de(n) coste(n) al. van de(n) voers. lij moelne(n)

5 p. 3 p. 180 p. 8 s. 24 s. 8 s. 5 s. 10 s. 5 s. 6 s. 2 s. 2 s. 46 s. 8 s. 3 s. 12 s. 8 s. 20 s. 12 s. 4 s. 20 s. 411.
4 d.
8 d.
3 d.
5 d.
213

Rolrekening nr. 241
Dit zijn de coste die Ph. Van den Bussche heeft huut ghegeven int vors. jaer van den muelen van Haeltere

- In deerste van j nleuwen slote an de muelen dore
- Item W. Mulaert j dach ghewrocht an doude harnasch
- Item an tselve harnasch xiilj nieuwe ca(m)me
- Item j nieuwe harnasch in ghedaen van W. Mulaerde besteedt al thout weerc te leverne ten harnassche en (de) va(n) zl1nre dach huere tharnassch te ganghe te makene in tassche besteedt
- Item verlok en an deen side en(de) binne(n) ghewrocht Willeme Mulaert hem anderen Ij daghe sdaechs 16 s.
- Item Corn(e)l(is) Riquaert van dat hi de roeden verhecte ij daghe
- Item Jan de smet ter Oestmuele(n) van den muele(n) ysere te langhene en (de) van den voetklne ende van den pannekine te vermakene
- Item Jan de smet heeft ghemaect Hij nieuwe yserne bande xxvi voete lanc die an nieuwe cleine wiel ghesleghe(n) ware(n)
12 s. 10 s. 14 s.
9 p. 12 s.
Su. 32s.
16 s.
16 s.
den voet ij s. Su. 52 s.
- Item Jan de smet ghelevert ccc naghele daer de hecke mede vermaect waren thondert 3 s. 6 d. Su. 10 s. 6 ct. 4 s.
- Item x grote naghele ghebeseght doe men tharnasch in slouch
- Item Jan de smet heeft ghemaect ij nieuwe bande en (de) j ouden v(er)maect
- Item Jan de smet van dat hi Michiel Davite huut en (de) in slouch ij waerf
- Item van den groote(n) muele(n) ysere va(n) Haeltre dat in de middewaert on twee brac dat coste te makene an meest(er) Jan Stasine te Brugghe
- Item van dat coste te voerne en(de) weder te bringhene
- Item van Jacops costen van den Cnocke doe hi dmolen yser dede maken
- Item stille stane van xiiij nachte(n) binnen den jare tvoers. wercxs an de molen te makene iij 1/2 hoed ende 1/2 virt. thoed 32 s. Su.
- Item Tricen van den Beerghe van huus hueren j. virt.
- Item Joes Van Zwenen 1/2 hoed van p(ar)trijs coerne
j Su. 32 p. 6 d.

Dit es huut gheven van der muelen van Knesselare
- In deerste W. Mulaert j dach doe hi de roede lapte
- Item van ij rauwen tienvoethouten daer hi de roede mede lapte
- Item W. Mulaert j dach doe hi den yselbalke vermaecte
- Item W. Mulaert doe hi de bosse vermaecte j dach
- Item W. Mulaert doe hi de roede bant met een en zeele 1/2 dach
- Item van eenen zeele
- Item W. Mulaert doe hij nieuwen maerbel in dede hem andere(n) j dach
- Item den meerbel coste te Brugghe
- Item dat de meerbel coste te brlnghene
- Item IIlj nieuwe camme
- Item W. Mulaert ghelapt an de roede hem an(dl'en) 1/2 dach
- Item W. Mulaert ij nieuwe roeden in ghedaen en(de) j nleuwen steen up ghedaen ende eene nieuwe kiste ghemaect hem andere(n) xvlj daghe, sdaechs 16 s. ende eenen dach allene 10 s. Su.
- Item Jacop de(n) Hert van j stickelkine houts daer mede dat de roede ghelanct was
- Item van j niewer bosse
- Item Gill(is) de smet van de(n) halse van den mole(n) ysere van Kness(elare) te vermakene
214
6 S.
65.
4 p. 18 s. 24 s.
85
5 p. 16 s. 8 s. 16 s.
10 s. 5 s. 10 s. 10 s 5 s. 2 s.
16 s. 12 s. :I s. 4 s. 8 s.
14 p. 2 S.
8 s. 2 s.
3 p.
I
- Item de zelve ghemaect iij wlnrlelinghe ele vlj voete lane, den voet 12 d. Su. 21 s.
- Item e naghele in de windeling he ghesleghen 4 s.
- Item iiij groote naghele ende j langhen an de roede ghesleghen 4 s.
- Item j niewen yserine(n) bueghel over den maerbel 8 s.
- Item de(n) zelve(n) van groote(n) naghele(n) daer de roede mede ghespelct was 5 s.
- Item deen) zelve(n) van iiij spanghen met oghe(n) an tsanghelet (1) 12 s.
- Item de(n) zelve(n) xl windelinghe verviert, vermaeet 11 s.
- Item de naghele an de hecke ende ande kiste 15 s.
- Item ij groote naghele in den lasch van der roede ghesleghe(n) 2 s.
- Item de(n) zelve(n) dyserine spille ghelanct 12 s.
- Item de(n) zelve(n) vi naghele 3 s.
- Item xxv naghele 3 s.
- Item van iiij niewe(n) ringhen an de niewe kiste 4 s.
- Item van naghelen an de kiste ghesleghe(n) 2 s.
- Item W. Mulaert v niewe platen in den hals va(n) dasse en (de) tyser v(er)paste j daeh 10 s.
- Item Gill(is) de smet van iiij molen platen weghende lx 1/2 pont weg hen tpont 16 d. Su. 12 s.
- Item meester Jan Stase van tien clauwe(n) van de(n) groote(n) ysere te makene
- Item van futuren te voerne, weder te bringhene
- Item W. Mulaerde van dat hi tspinnewiel an tgroote yser paste en (de) niewe note maecte en(de) daer toe van sceeden in de hecke te doene van 1 1/2 dagh, sdaechs 10 s.
- Item bet. va(n) ij niewe(n) mole(n) roeden ende va(n) j niewe(n) mole(n) steene
- Item van den steene te voerne
- Item vande(n) roede(n) te voerne ende te ladene
- Item van den steene te ladene
- Item van eosten die dit eochte(n) en(de) haelden
- Item van zome(n)
- Item van j windelingh
- Item van deen) steene te ghereedene
- Item zo stont de vors. mole(n) stille bi de vors. werke ix weken lane en(de) 11j daghe, de weke draeght j hoed j 1/2 virtale ende j nacht. coerens

Su. van den vors. Ix weken 46 s. 18 s. Su. 15 s. 58 p. 4 s. 48 s. 5 p. 2 s. 16 s. 28 s. 22 s. 8 s. 4 p. 4 s. 8 d.
ende 11j daghe In eorne 13 h. 11j 1/2 nacht. ende de tweede el nacht. Ele hoed 32 s. Su. van den vors. eorne In ghelde 21 p. 4 S. 4 d.
IJ Su. 127 p. 12 d.

Dit es huut gheve(n) va(n) der mole(n) van Urs(el) tussehe(n) deen) xxsten daghe van Oestmaent Int jaer va(n) lxxv ghedurende toten xxsten daghe van oestmaent Int jaer van IxxvJ
- In deerste dat Wouter Roese tsplnnewlel verseutte en(de) van dat hl de gote maeete en(de) j nlewe bosse In dede Ij daghe, Idaechs 9 s. Su. 18 s.
- Item Colaerde Van der Eist dat hl tvoetkln verstaelde 6 s.
- Item de zelve van den halse te slIpene 4 a.
- Item de zelve van dat hl J spanghe maeete daer men de bosse mede sloot 3 a.
- Item van j boase 2 s.
- Item van nagheJen en(de) van spanghen an den steegher ghebezeeht 11 s.
- Item van dat voetkin van der spille vermaect was ten ii stonden 12 s.
- Item van Ij leden van j cramme ghebezecht an de Yserbalke 12 I.
- Hem van j bueghele an dwiel 4 s.
- Item van j spanghe on de roede 3 s.
- Item Jan den euoere die de .tande verbodemde 4 s.
- Item van naghelen 4 s.
- Item Willeme Mulaerde doe hij nleuwc Yserbolke in dede ij daghe hem anderen, sdaechs 16 s. Su.
- Item Willem Mulaert doe tharnasch verlas j dach alleene
- Item Willem Mulaerd an dwiel ghewrocht j dach alleene
- Item iiij nieuwe camme
- Item W. Mulaerd hem andere(n) ghewrocht an tharnasch j dach
- Item van Hij nieuwe camme
- Item W. Mulaert doe hi steenbedde verleyde van ij daghe(n) sdaechs 17 s. Su.
- Item zo stont de vors. mole(n) stille bi de vors. werke vij daghe, de weke draegt in corne j h. tij nacht. terdend(e) ende xviii deel nacht. Elc h. 32 s.

Su. van de(n) vors. vij daghe(n) in corne j h. iij nacht. terdend(e) ende xviii deel nacht.
Su. van den vors. corne in ghelde 39 s. 51/2 d. IIJ
Su. 11 p. 12 s. 5 1/2 d. (Berekend totaal van de 3 molens: 170 p. 13 s. 111/2 d.
325. 10 s. 10 s. 4 s. 16 s. 4 s. 34 s.

Rolrekening nr. 242
Dit zijn de coste die der Jac(ob) utegheleit heeft an de mole(n) van Haelte(re) binnen de(n) voorseiden jare.
- In deerste Jan(n)e de(n) smet van de(n) cleene(n) ysere te v(er)makene dat in de middewaert ontwee was en(de) daer toe tvoetkin en(de) tpa(n)nnekin en(de) te v(er)staelne 28 s.
- Item de(n) zelve(n) van cc hecnaghele(n) 6 s.
- Item Gill. de(n) smet van Kness(elare) onder van c mite naghele(n) daer toe cc en(de) 1 hecnaghelen en (de) luuc naghele(n) ende vi naghele(n) van 12 d. Su. 12 1/2 S.
- Item den h. Jacoppe van vi berdere(n) o(m)me der mede te lukene bachte(n) an dasse 8 s.
- Item meest(er) W. Mularde van iij daghe(n) he(m) andre(n) o(m)me de hecke te v(er)makene ende bachte(n) an dasse te verlukene en (de) daer toe va(n) andre(n) dlv(er)se(n) werken in de molen ghevroght, sdaechs 17 s. Su. 51 s.
- Item Pietren Den Clerc onder van sceeden ter Wost(ine) te haelne ter mole(n) en(de) van naghele(n) te Kness(elare) te haelne
- Item W. Gheer. van j stoc houts ter bossen
- Item den ghenen diet haelde
- Item Will. Mularde he(m) andre(n) van j daghe doe hi de bosse maecte, in dede en (de) diveers werc in de mole(n) wrochte
- Item meester Janne Van Beverne te Brugghe onder van der spille te v(er)halsene ende te langhene lij vierend(eel) voets en (de) van de(n) rine te v(er)makene. van ij niewe(n) tacke(n) die te broken waren te v(er)makene an den rijn, en(de) dit te v(er)staelne alsoet behoerde ende daertoe va(n) de(n) groete(n) ysere te verclawene en (de) te v(er)halsene daert bove(n) in de(n) yserbalke gaet, besteedt bi den rowart
- Item Pletre(n) van Adeghe(m) van de ysere te Brugghe te voerne en (de) wed (er) te bri(n)ghene
- Item de(n) zelve(n) van zlne(n) coste(n) en (de) del' paerde(n) coste(n) mids dat hij j dach langhere letten moeste daer niet ghemaect wese(n) mochte up de(n) eerste(n) dach
- Item bet. Daneel Condecokens zone te Brugghe van j mole(n) steene xvi palme(n) wijds die coste eerst coeps
- Item van vrechte(n) te Haeltre(n) te voerne
- Item van ladene
- Item van coste(n) der o(m)me verteerd
- Item van ghereedene
- Item Jacob ....... en onder van j niewe(n) steenhoute en(de) van zaghene
216
31/2 S. 25.
17 s.
12 p. 12 s.
24 s.
12 s.
67 p. 16 s. :I p. 12 s. 18 s. 36 s. 4 p. 111 s.
Hs.
12 d.
I
217
IJ
- Item W. Gheer. van j stuc houts teere bosse(n) met j stuc houts gheleit bove(n) in de(n) balke daert groete ysere ingaet
- Item Willeme van der Elsmoertre van ij berdere(n) ghebezeght voere(n) an tsteenbedde en(de) elder daers te doene was
- Item W. Mularde van vij niewen ca(m)men
- Item W. van der Elsmoertre en(de) Ja(n)ne zine(n) zone van iiij daghe(n) dat zij j nieu steen bedde maecten, den steen up deden ende and(er) diveers werc wrochte(n) i(n) de mole(n) sdaechs 12 s.
- Item Corn(elis) Riquarde en(de) Gheer. den Franc oec va(n) deen) zelve(n) w(er)ke van j daghe
- Item meest(er) W. Mularde van j daghe he(m) andre(n), van de(n) groete(n) wiele en(de) cleene te passene ende iiij niewe ca(m)me in te doene
- Item Gillis den smet van j steen picke
- Item den zelve(n) van den cleene(n) mole(n) ysere te langhene meer dan j voet
- Item den zelve(n) van lxxv mitenaghele(n) ende xxv luucnaghelen
- Item van stille stane ij weke(n) en(de) j dach mids tween mesdaghen die laghe(n) bi(n)nen der tijd dat meen) steen bedde maecte en(de) daer toe mids drie(n) daghe(n) dat me(n) de(n) niewe(n) molenstee(n)steen te ganghe niet bringhe(n) ne mochte bi faeute(n) van winde, de weke draeght 1 1/2 h. j viert. j. nacht tfiere(n)d(eel) nacht.
Su. van de(n) voers. coerne van xv daghe(n), draeght iij h. iij viert. ij nacht. de tweed(en) nacht.,
3 s.
48. 7 s.
Su. 48s.
12 s.
17 s. 6 s.
11 s.
3 s.
thoed 35 1/2 s. Su. 6 p. 17 s.
Su. 112 p. 18 s. 9 d. par.

Dies ute ghegheven van der molen van Kness(e!are)
- In deerste W. Mularde van j daghe doe hi de roede bandt en (de) an de note en (de) an de hecke te v(er)lasene

Dies ute gheghevene(n) van der molen van Ursele
- In deerste meeste(r) Jan Stase van de(n) groete(n) ysere te rechtene van der middewart up waert en(de) te langhene ende daer toe van de(n) halse van de(n) cleene(n) ysere te v(er)makene en(de) te v(er)staelne ende tvoetkln 6 p. 8 s.
- Item Loemse Van den Pitte van den voers. ysere te Brugghe te voerne en(de) weder te bringhene ende daertoe van j marber steene te bringhene mids dadt was in den groete(n) wurst en (de) me(n) niemene ne vant willen varende o(m)me tamelike(n) loon
- Item van j marber steene ghecocht bi den moelnare
- Item van smoelnaers coste(n) doe hi tvoers. yser te Brugghe dede make(n)
- Item Andr(ies) Van Har(ents) van j bossen
- Item van groetten) naghele(n) ghebezeght ten hecken
- Item W. Mularde onder van de(n) hecke(n) te v(er)makene tharnasch te verlesene van j daghe hem andre(n)
- Item de(n) zelve(n) he(m) andre(n) va(n) j daghe and(en) va(n) de(n) groete(n) ysere en(de) van den cleene(n) te scuttene
- Item den zelven hem andre(n) van ij dagh(n) doe hi den marber steen in dede, de brugghe daert pannekin in staet, maecte hem andren, sdaechs 17 s.
- Item Coelaerde van der Helst van cccc latysers, ccc luucysers en (de) xxv mite naghelen doe me(n) de hecke vermaecte en(de) doe men dasse weder up leid
- Item de zelve(n) van j spanghen daer de brugghe mede ghebonde(n) was

10 s.
36 s. lil s.
6 s. 2 s. 2 s.
17 s.
17 s.
Su. 34 s.
Su. 111 s. 
18 s.
9 d.

- Item Andriese Van Harents van houte daer men dasse wel up mede leide ende van j niewen leeste daer dasse jeghen draeit 8 s.
- Item van stille stane van v daghe(n) mids de(n) zondach liggh(ende) tussch(en) de(n) voers. ij werkende(n) daghe(n), de weke draeght 1 h. lij nacht. terdend(en) en(de) xvlij deel nacht.

Su. van coerne va(n) v daghe(n) iij viert. 1 1/2 nacht. en(de) tfierend(eel) nacht., thoed 35 s.
Su. i(n) ghelde 30 s. 2 d. 30 s. 2 d.
Su. in ghelde lij
Su. 16 p. 2 s. 2 d. (Berekend totaal voor de 3 molens: 129 p. 10 s. 11 d.)

Bijlage 2
Woordglossarium van Vlaamse molentermen te Aalter rond 1375. 

1. ASSE:  as, molenas. Zware horizontale eikenhouten boom van 60 cm diameter. Doorheen de assekop steekt het gevlucht. Op de molenas zit ook het vangwiel, die de molenstenen aandrijft.
2. BANDEN: hier ronde ijzeren windbanden. Deze kunnen geslagen zijn rond de molenas of rond de maalstenen. - Vaak ook vierkante ijzeren beugels rond de pestel en roede-einde geslagen, om deze stevig tegen elkaar aan te klemmen. - Vaak ook steekbanden in het gebint of molenvoet. Zie windel ing.
3. BERDERE: bert, plank, paneel, bord, van planken gemaakt. Vooral de planken van de wegen of wanden van het molen kot.
4. BERT: Zie berdere.
5. BINNENBANDEN: Binnenste of okselbanden (de onderste van de steekbanden). De andere zijn de buitenbanden of meesterbanden . onder an de molen binnen de bande(n) te verbindene ».
6. BOSSE: busse, Houten ronde koker in het midden van de ligger of onderste molensteen. In de bosse draait de peire, spil of klein molenijzer. De bosse verhindert het doorglijden van het graan onder de molenstenen.
7. BRUGGHE: pasbrug. Horizontale eiken balk, beweegbaar scharnierend rond één punt, onder de liggende steen. Hierop steunt de spil of klein molenIjzer, bij middel van de pan ot sporre. Door het omhoog of omlaag gaan van de pas brug kan de afstand tussen de stenen geregeld worden.
8. BOGHELE: zie bueghel.
9. BUEGHEL: (Ijzeren) beugel, Ijzeren band. Soms synoniem van windband of windeling. Diende om pestel en roede-einde tegen elkaar aan te klemmen. Ook ter staartophanging enz. C zie onder K.
10. DOERNE: doorn, haagdoorn, meidoorn of hangbeuk. Geplant rond de molenberg om dieren en spelende kinderen op afstand te houden.
11. DORE; deur. In de voorweeg nan de staartzijde. Geeft toegang tot de maalzolder.
12. ESKINE: essen, essenhout.
13. GOTE: meelgoot, houten vierkante koker, waardoor het meel van tussen de maalstenen naar beneden glijdt om in de zakken te worden opgevangen.
14. GROETE NAGHELE: zeer grote nagels, zware scheersbouten met een spie gesloten.
15. GROETE WIEL: vangwiel, groot wiel, kamwiel. Rond de molenas. De kammen van het vangwiel drijven het rondsel aan dat met het klauwijzer de lopende steen doet draaien.
16. GROET YSER: staakijzer, klauwijzer, groot ijzer, vorkijzer. Het rondsel zit hierop bovenaan. De klauw onderaan doet de loper draaien bij middel van de rijn.
17. HALSENE: hals van het klauwijzer of hals van de peire of spil.
18. HANGHELBOEME: hangelbomen, papen, nonnen. Twee evenwijdige rechtstaande stijlen of balken, waarmede de sleepterd of sleepzool van de buitentrap aan de staart ophangt. De term komt niet voor bij Ronse.
19. HANKER: anker, ankerhout "van naghelen ten hankers ende ten windelinghen".
20. HARNAS: uitrusting, inrichting, opsteling, gestel, tuig, aandrijfwielen. Hier aandrijfwerk van de maalstenen. Een koppel kamwielen die in elkaar werken, vooral het vang wiel en rondsel (Fr. Harnais d'engrenage).
21. HASSE: zie as.
22. HECKE(N): hekwerk van de roeden. Geheel van de scheden en zomen. Latwerk. Niet bij Verwijs en Verdam als molenterm.
23. HECNAGHELS: heknagels, nagels aan het hekwerk van de roeden. Niet bij Verwijs en Verdam.
24. CAMMEN: kammen. Houten tanden die in de kamwielen zitten (bij kroon- en sterrewielen).
25. CLAUWE: klauw, vork. Onderdeel van het klauwijzer dat in de rijn grijpt.
26. CLEEN (MOLEN) YZERE: spil, peire, onderijzer.
27. CLEEN WIEL: zie cleyn wiel.
28. CLEYN WIEL: schijfloop, rondsel, spillegeloop, spllrad. Het groot wiel (vangwiel) drijft het klein wiel (rondsel) aan. dat bij middel van het klauwijzer de lopende molensteen doet draaien.
29. COERENSTANDE: tremel, grnanbak, kaar. In deze bak giet men het graan. dat vandaar op de schoen glijdt, en aldus tussen de maalstenen terecht komt.
30. CRAM: kram, U-vormige zware nagel.
31. LASCH: las, verlengstuk van de pestel. roede-einde. Niet bij Ronse.
32. LATIJSERS: waarschijnlijk synoniem van heknagels. Zie aldaar.
33. LEDE: Vermoedelijk leuning nan de bulll'nt.rap, trapleunlna:. Niet bij Ronse.
34. LEESTE: Hier vermoedelijk keerstijl. Kleine vertikale balk op de windpeluw, naast de hals van de molenas.
35. LENE: hier ijzeren scharnier aan de deur van de molen. Ook soms trapleuning van de bultentrap.
36. LOKE: afsluiting, omheining.
37. LOEPSTAKEN: loopstaken, loopschoren. (59). Twee korte schuin aflopende steunbalken, onderaan bevestigd aan de molenstaart. Ze steunen op de grond om de molen in de wind te houden. Ronse vermeldt alleen loopschoren, en geen loopstaken.
38. LUUCNAGHELE: sluitnagels. Vermoedelijk nagels met brede platte kop. Aangewend om de planken aan het molenkot te slaan en om ijzeren banden vast te slaan bijvoorbeeld rond de molenas.
39. MARBERSTEENE: baansteen en (0) pinsteen. Hierop draaien de hals en de pin van de molenas.
40. MITENAGHELE: kleine nagels met de waarde van 1 mite. vgl. "mitebroot". Niet bij Verwijs en Verdam. 41. MOLENWAL: molen berg, molen dam, molenmote. Molenwal is een West-Vlaamse middelnederlandse molenterm. De hoogte waarop de molen gebouwd is.
42. MUELEN DORE: molendeur. Zie deur.
43. NOTE: Neute. Blokje hardhout, uitneembaar uit de ijzerbalk, waardoor het klauwijzer met rondsel bulten werking kan gezet worden. Niet bij Verwijs en Verdam in deze molentechnische betekenis.
44. PANNE(KIN)(E): panne, Ijzeren spoorpot waaarin de pin van het kleine molenijzer draait.
45. PESTEL(S): borsten, twee zware balken die kruisgewijs door de kop van de molenas steken, en waaraan de roede-einden of lassen bevestigd zijn.
46. PLATEN; - hier schenen, Ijzeren lemmers, longitudinaal op de hals van de molenas genageld om te sneUe sleet tegen te gaan. - vaak ook de kruisplaten van het gebinte of de molenvoet. Ronse vermeldt enkel schenen.
47. PLATEN AN DASSE: zie platen.
48. POSTEN: hier kruipalen, trekkoppen (!). Niet als molenterm bij Verwijs en Verdam. Als molenterm In geen enkel idioticon vermeld.
49. POSTKINE: post. deurstijl van de molendeur. Diminutief van post. Ook trapstijl aan de buitentrap.
50. RIGHELEN: hier latten. dwarslatten. Soms grendel. Niet bij Ronse als molenterm.
51. RYNE: rijn. Soort ijzeren krul. met een centrale opening. De rijn zit onderaan in de loper bevestigd en zit op de hals van het klein ijzer of spil.
52. ROEDE(N): geheel van pestel en beide roede-einden. Men heeft een bulten- en binnen roede. Beide vormen het kruis of gevlucht.
53. SCEDEN: scheden, dwarslatten van het hekwerk, waarop de zomen genageld zijn. De scheden zitten loodrecht door de roeden, op gelijke afstanden
54. SLOTE: hier slot van de molendeur.
55. SPANG(H)E: meestal ijzeren beugel. Soms metalen span ring of metalen beslag rond de bosse. Soms ook sluitring of sluithaak voor een grendel.
56. SPEEKEN : hier vermoedelijk (smalle) treden van een molentrap. Niet als molenterm bij Verwijs en Verdam en ook niet bij Ronse.
57. SPILLE: spil, klein ijzer, onderijzer, peire, zie cleen ijzer.
58. SPINNEWIEL: schijfloop, rondsel, klein wiel, spilrad, steenschijf. Zie cleen wiel. Vermoedelijk een verschrijving voor spillewiel.
59. STANDE: graanstande (graanbak) of meelstande (meelbak) onderaan de meelgoot op de maalzolder. 60. STEECSTERT: steekstaart van een (kleine) middeleeuwse windmolen (5"). Staart zonder kruiwiel om de molen in de wind te steken of te kruien met mankracht en dit rechtstreeks door duwkracht. Niet bij Verwijs en Verdam.
61. STEEGHER: trap, ladder, steiger. Buiten- of binnentrap van een molen. Niet meer bij Ronse vermeld. Steegherboom: trapbalk.
62. STEENBEDDE: steenbed. Stevige balken roostering in de zoldering van de maalzolder. Hierop liggen de molenstenen.
63. STEENHOUT: ringhout, rinkhout, steenring. Houten cirkelvormige balk rond de liggende steen. Op het ringhout staat de eigenlijke steenkist. Zie aldaar. Niet bij Verwijs en Verdam, noch bij Ronse.
64. STEENKISTE: steenkist, houten kist rond de liggende en lopende maalsteen. Soms steenkuip genoemd. 65. STEENPIEKE: scherphamer, bilhamer. Niet bij Verwijs en Verdam, noch bij Ronse.
66. STICHELKIN: hoopje (hout)? "1 stichelkine teenen steecsterte". Niet bij Verwijs en Verdam. Diminutief van stichel.
67. STOC:  stam, tak, staak. Diminutief: stockelklne, stockerklne. Hier voorrraad, partij hout. hoop.
68. STOCKEN: stokken, balkjes.
69. STROP(PEN): strop, lus: ijzeren ring of beugel. - vaak ijzeren banden rond de molenas. Asbanden. - ook de kruisarmen van de kamwielen die rond een as sluiten. - soms ijzeren banden of beugels rond pestel en roede-einde of las.
70. TACKEN: hier takken van de rijn. Niet bij Ronse.
71. TRAPPEN: treden van een trap, bvb. van de buitentrap. De trap zelf noemt steegher.
72. VLIEKEN: vleec, vlerk, pijl, veren of slagpennen van een vogel. Hier misschien ongewone benaming voor scheden (?). «van vlieken an de roede ».
73. VOEGHOUTE(N): daklijst(en). De twee horizontale balken boven de hoekstijlen van de zijwegen van het molenkot. Ze dragen de windpuim, de pinnebalk, de ijzerbalk en de kap van de molen.
74. VOETKIN : hier onderste punt van de spil, die steunt en ronddraait op de spoorpot of pannekin.
75. VOETTRAPPE: hier: buitentrap. Zie steegher.
76. WEEGH: weeg, wand of zijde van het molenkot. Men onderscheidt 4 wegen: windweeg (achterweeg), voorweeg (aan de staartzijde), achteraanweeg of zij weeg aan de kant van de vangbalk, en tenslotte vooraanweeg of zijweeg aan de kant van het luiwerk (en) of steenrecht. 
77. WIEL: hier groot wiel of vangwiel.
78. WINDAES: windas, hier luias, om de zakken op te trekken. Vaak ook (doch) later kruias, of houten rol met hand speken aan de staart om de molen in de wind te zetten of te kruien.
79. WINDELING: hier ijzeren band, ijzeren windband (rond een roede, rond de molenas, of rond de molenstenen). Niet in molentechnische betekenis bij Verwijs en Verdam.
80. YSERBALCKE: Ijzerbalk. Dwarsbalk tussen de daklijsten waarin de boventop van het klauwijzer draait, tussen of tegen de noten of neuten die er in geklampt zijn.
81. YSEREN SPILLE: klein ijzer, onderijzer of peire.
82. ZEEL: zie zeil, reep, koord. Men onderscheidt: zakreep, steenreep, luireep, binnen- en bultenreep, vangereep enz.
83. ZILATTEN: zijlatten. Onduidelijke term. Planken van de zijwegen van het molenkot? Scheden ? Niet bij Verwijs en Verdam en ook niet bij Ronse.
84. ZOMEN: zomen. De lange latten die op de scheden genageld worden, evenwijdig met de roedebalk. Men onderscheidt: een voorzoom, een binnenzoom en een buitenzoom.

Bijlage 3
Middelnederlandse malentermen in wording.
Bepaalde molentermen hadden in de 14e eeuw blijkbaar nog geen vaststaande benaming. Bepaalde meervoudige omschrijvingen worden hier als molentermen in wording» samengevoegd, in een willekeurige volgorde zoals ze in de 3 rekenrollen voorkomen.

1. « houte daer men de molen mede bant": de steekbanden van de molenvoet.
2 « de brugghe daert pannekin in staet»: pasbrug.
3. «1 boghele an dasse»: ijzeren asband, windband rond de molenas.
4. «1 spanghe daer de brugghe mede ghebonden was": hangbeugel van de pasbrug.
5. «van haute daer men dasse wel up mede leide ": windpuim.
6. « 1 niewen lees te daer dasse jeghen draeit ": weerstijl of keerstijl.
7. «den balke daert groete ysere in gaet»: ijzerbalk.
8. «naghele ten hecke » «naghele an de hecke»: heknagels.
9. «yserine bueghel over den meerbel »: springbeugel of kenewe.
10. «platen in den hals van dasse»: schenen.
11. «van den cia uwe van den grooten ysere»: vork van het klauwijzer.

Bijlage 4
Handelingen bij molenherstellingen.
Hieronder worden een reeks handelingen of middelnederlandse werkwoorden In molen technische betekenis samengevoegd. De meeste werkwoorden worden steeds met hetzelfde onderdeel vernoemd.

1. lukene: « berderen omm der mede te lukene»: dicht maken.
2. scutten: «den groeten ysere ende van den cleenen (ysere) te scuttene": opsluiten.
3. langhen: «van den meulen ysere te langhene»: verlengen.
4. vermakene: «van den hecke te vermakene» : het hekwerk herstellen. «van den groeten ysere te vermakene». «van den cleene ysere te vermakene": herstellen.
5. makene: «van den steegher te makene»: vervaardigen, maken.
6. te ganghe maken: «tharnasch te ganghe te maken": werkklaar maken.
7. verbinden: «onder an de molen binnen de bande te verbindene ": verbinden.
8. slipen: «van den hals te slipene »: slijpen, scherpen.
9. verzekeren:«tvoughhout onder te verzekerne»: vastmaken.
10. verscutten:«spillewiel verscutten »: het aandrijfwerk van de molensteen herstellen.
11. verlesen:  "tharnasch te verlesene"; het aandrijfwerk van de molensteen nazien en herstellen.
12. verhekken: «dat hi de roeden verhecte»: van hekwerk voorzien.
13. verleyden: «doe hi tsteenbedde verleyde »: aanleggen, herplaatsen, herleggen.
14. verpassene: «van den harnassche te verpassene": aanpassen, inrichten.
15. speleken: «van groote naghelen daer de roede mede ghespelct was": genageld (1).
16. passene: "van den groeten wlele ende cleene wlele te passene": aanpassen. Inrichten.
17. in de waghe doene: «omme den molensteen in de waghe te doene": in evenwicht brengen.
18. verbodemen: «die de stande verbodemde» : een nieuwe bodem aanbrengen.
19. verhalsen: « van der spille te verhalsene»: een nieuwe hals aanbrengen.
20. verstaelen: «van 1 panne te verstaelne: «dat hi tvoetkln verstaelde": hersmeden, met staal beslaan. 21. verhanghene «den steec stert te verhanghene»: ophangen.
22. ghereeden: "van de steene te ghereedene": klaarmaken. in gereedheid brengen.
23. banden: ".. doe hi de roede bandt»: van een beugel of band voorzien.
24. in doene: "1 niewer bosse in te doene» « doe hi 1 nieuw yserbalke in dede»: plaatsen.
25. verclauwen: ".. van den groeten ysere te verclauwene": van een vork of klauw voorzien.

Bijlage 5
Franse molentermen.
1. hengiene: Fr. engin. Enghiene, gescheer, katrol met kabel, om een molenroede in te trekken.
2. future: Fr. voiture. Vierwielige boerenkar, boerenwagen.

Bijlage 6
Toponiemen in de herstelrekeningen.
1." .. bi Bouchoutten an de molen» : te Aalter, onbekend. Even ten zuiden van Oostmolen, naar Aalterdorp toe.
2. «ten Venne»: te Ursel onbekend. Te Aalter wordt reeds een Pieter van de Venne vermeld in 1289. Ter Venne is een zeer oude plaatsnaam op 1 km ten noorden van de dorpsplaats.
3. ".. ten Oestmuelen»: te Aalter. Oostmolen, plaats waar de 12e-eeuwse watermolen op de Durme stond 2 km ten N-O van het dorpscentrum van Aalter.
4. ".. ter Wostine": goed ter Woestijne te Aalter, ten noorden van de Durme op 2 km noordwest van het dorpscentrum.

Bijlage 7
Metrologische gegevens.

1. Lengtematen.
Aalter volgde hier de maten van Gent.
- Duim: 2,75 cm, 1/10 van de voet in de kasseirij Oudburg te Gent. 1/11 van de voet in het Brugse Vrije. Voor onze berekeningen te Aalter nemen wij de Gentse maten, d.i. 2,75 cm. - Palm 11 cm. 1 palm = 4 duimen. Volgens de Gentse maat dus 11 cm.
- Voet 0,2753 meter in de kasselrij Oudburg en 0,2744 in het Brugse Vrije. Voor onze berekeningen nemen wij 0,2750 meter. 1 voet = 10 duimen in de Kasselrij van de Oudburg van Gent. 1 voet = 11 duimen in het Brugse Vrije
- El; voor nieuwe stoffen zoals canevaa voor zeildoek: 0,765 meter, In de kasselrij Oudburg. 0,70 meter in het Brugse Vrije. Voor onze studie namen we 0,75 meter.

2. Oppervlakte maten.
1 vierkante roede - 14,8 m² Gentse maat.

3. Inhoudsmaten voor granen.
- Mudde 463 liter - 444 kg rogge (Gentse Maat). - Mud - 8 hoed " 32 vlertel "- 64 nachtelinck = 1.376 liter = 950 kg Brugse maat).
- Hoed: = 4 viertel = 172 liter koren In het Brugse Vrije. Voor rogge komt dit overeen met 118 kg rogge (d.i. een zeer zware zak). Het hectolitergewicht van rogge bedraagt gemiddeld 69 kg.
- Viertel: of vierendeel = 43 liter = 29,5 kg. = 2 nachtelink.
- (N)achtelinck: = 21,5 liter = 14,7 kg. Een achtelinck was ook te Tlelt en Deinze bekend.

4. Gewichten.
- Pond: 0,4639 kg in het Brugse Vrije en 0,4338 kg in de Kasselrij Oudburg.

5. Geldwaarden.
1 pond = 20 schellingen.
1 schelling = 12 denieren.
1 pond = 240 denieren.
1 denier = 24 miten.
Ponden en schellingen zijn enkel rekeneenheden. Een denier is de gangbare klinkende munt.
De herstelrekeningen van Aalter zijn in pond parisis uitgedrukt. 1 pond groten Vlaams = 12 pond parisis. 1 s. Vlaams = 12 s. parisis.

6. Hectolitergewichten.
1 hl. rogge 68 - 70 kg. 1 hl. tarwe 74 - 76 kg. 1 hl. haver 50 - 51 kg.

7. Productie. 100 kg rogge geven gemiddeld 75 kg zuivere bloem. 100 kg bloem geven gemiddeld 130 broden van 1 kg. 100 kg rogge geven dus gemiddeld ongeveer 100 broden van 1 kg.

8. Densiteiten.
Eik: 0,9 tot 1,2.
Molenstenen: 2,5.
Aarde: 1,4 tot 2,0.

9. Laadvermogen van boerenwagens en karren.
- Laadvermogen driewielkar in de 19e eeuw: 1.000 kg. In de late middeleeuwen vermoedelijk 750 kg (estimatie).
- Laadvermogen van kleine platte boerenwagens op 4 wielen in de 1ge eeuw: 2.500 kg. In de late middeleeuwen vermoedelijk 2.000 kg.

10. Kwantiteit van granen.
Het hectoliter gewicht van rogge hangt af van de kwaliteit. Het graan moet reukloos zijn en goed gerijpt, met een vochtigheidsgehalte van mln dan 16%.
Onzuiverheden max. 1%.
Geklemde graankorrels max. 2,5 .....
Gebroken, kleine tot vreemde graankorrels max. 4%.
Het hectolitergewicht vertoont dus een variatiebreedte van ongeveer ± 2'.
Over de kwaliteit van de rogge in de middeleeuwen bestaan geen gegevens.

11. Koren.
In de rekeningen is steeds sprake van coeren (d.w,z. koren). Bijna zeker wordt steeds rogge bedoeld.

12. Foutrekening.
Voor maatgegevens nemen we een gemiddelde fout van ± 1% aan.
Lengte- en gewichtsmeting in de middeleeuwen geschiedde zeker veel minder nauwkeurig dan in de 19e eeuw. Fouten van ± 5% lijken ons derhalve zeer waarschijnlijk. Bij berekenlngen over de afmetingen van windmolenonderdelen in de middeleeuwen is een foutrekening van 1 cm reeds ruim voldoende.

Figuren

Fig. 1 Lokalisatie van de 3 grafelijke windmolens in het Land van de Woestijne in de l4e eeuw.
Fig. 2 Lokalisatie van de 3 grafelijke windmolens ten opzichte van de 3 dorpscentra en de banmijl van 5,5 km straal.
Fig. 3. Aanduiding van de banmijl en mijlstaak in 1651.
Fig. 4 Tekening van een Vlaamse staakmolen in de 14e eeuw. Werkhypothese, met benaderende afmetingen.  
Fig. 5Urseldorp met de dorpsmolen in 1724.
Fig. 6 Berekende maten in cm van de houten assekop en pestelbalken van de windmolen te Aalter in 1375.
Fig. 7 Fragment uit de rolrekening nr. 242 ARA Brussel.

Bibliografie en nota's
AM = Appeltjes van het Meetjesland.
(1) RONSE ALFRED, De Windmolens, Brugge, 1934, 178 p.
(2) DEVYT C., West-Vlaamse molens.
(3) SIPMAN ANTON, Molenbouw, Zutphen, 1975, 551 p.
(4) WIESSNER .1 .G., De windmolen en zijn onderdelen, Gelderland, 1973, 111 p.
(5) STROOP JAN, Molenaarstermen en Malengeschiedenis, Amsterdam, 1977, 278 p.
(6) BAUTERS PAUL, Vlaamse Molens, 1978, 131 p.
(7) ABELSKAMP D.J., Zingende Stenen: werken met de korenmolen, Warnsveld, 1979, 148 p.
(8) VAN BUSSEL P.W.E.A., Korenmolens: van ambacht tot industrie, Bura boeken, Eindhoven, 1981, 457 p.
(9) STOCKMAN L., De grafelijke molens te Eeklo, Kaprijke en Waarschoot (1357-1456), AM, nr. 18, 1967, p. 219-233.
(10) PIETERS .1., De armenmolen van Berlare (anno 1371), Hand. Oudh. Kring van Dendermonde, 3e reeks, deel XIV, p. 106-128.
(11) BOVIJN M., Inkomsten van het Land van Dendermonde, Hand. Oudh. Kring Dendermonde, 4e reeks, nr. 4, 1978-1979, p. 37-40.
(12) LIEVOIS D., Herstellingen van de windmolen op Greffeninge te Dendermonde in 1385, Hand. Oudh. Kring Dendermonde, 3e reeks, deel XIII, p. 320-323.
(13) LIEVOIS D., Stad en Land van Dendermonde tijdens de opstand van Gent tegen Filip. de Goede (1451-54) (werken aan de molens te Dendermonde). Hand. Oudh. Kring Dendermonde, 3e reeks, deel XV, p. 341-35l.
(14) GOEMINNE LUC, Struktuur, kostprijs en terminologie van de staakmolen in de heerlijkheid Beveren in het begin van de I5e eeuw, Het Land van Beveren, 23, 1980, p. 5-31.
(15) GOEMINNE LUC, Herstellingen aan de Grafelijke windmolen te Rupelmonde in de 14e eeuw, Het Land van Beveren, 24, 1981, p. 2.
(16) GOEMINNE LUC, Heropbouw van de Grafelijke windmolen ten Rode, te Petegem-aan-de-Leie, In Jaarboek Kunst- en Oudh. Kring van Deinze, 1983. In voorbereiding.
(17) VERHOUSTRAETE A., De rondreis van Walter de Marvis, bisschop van Doornik in 1242, AM, nr. 12, 1961, p. 228-236.
(18) VERHOUSTRAETE A., Molens binnen het maalgebied van het Land van de Woestijne, AM, nr. 2, 1950, p. 32-42.
(19) VERHOUSTRAETE A., Leenroerig overzicht van Aalter, AM, nr. 15, 1964, p. 11111-260.
(20) VERHOUSTRAETE A., Leenroerig overzicht van Aatter 11, AM, nr. 17, 1966, p. 69-99.
(21) STOCKMAN L., Historische geografische ontwikkeUng van de vtlla Haleftra tot de parochie Aalter, AM, nr. 19, 1968, p. 7-47.
(22) STOCKMAN L., De Brieven van AaUer, AM, nr. 20, 1969, p. 96-156.
(23) STOCKMAN L., Geschiedenis van AaUer, Aalter, 1979, Passim.
(24) STOCKMAN L., Het domein van de Heer van de Woesttjne In de 14e eeuw, AM, nr. 30, 1979, pp. 146-156.
(25) RYSERHOVE A., Molens van Knesselare. AM, nr. 2, 1950, p. 49-59.
(26) RYSERHOVE A., Feodaal Knesselare. AM, nr. 15, 1964, p. 261-351.
(27) MOELAERT R., Wessegem en zijn heren. AM, nr. 24, 1973, p. 208-238.
(28) MOELAERT R., Uit de domeinrekeningen van Ursel, Wessegem en het Knesselaarse. AM, nr. 29, 1978, pp. 6-56.
(29) DE POTTER FR. en BROECKAERT J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, Ie reeks, VI, 1864-1870, p. 21-23.
(30) RYSERHOVE A. en VANDEVEIRE J., Oud-Ursel, AM, nr. 24, 1973, p. 244-305.
(31) MOELAERT R., De grafelijke baljuw-ontvangsten van Ursel en Wessegem tussen 1431 en 1626, AM, nr. 25, 1974, p. 208-233.
(32) MOELAERT R., Parlementen en Vorstelijk verblijf te Ursel (1358-1532), AM, nr. 27, 1976, 46-57.
(33) MOELAERT R., Uit oude oorkonden over tienden te Ursel. Jaarboek van de Heemkundige Kring Bos en Beverveld, nr. 12, 1979, pp. 129-133.
(34) VERHULST A. en GYSSELING M., Le Compte Général de 1187, Comm. Roy. Hist., 1962, p. 143. Bruxelles.
(35) STOCKMAN L., De Ligging van de «moltno ex Haltra" van 1187, Ons Meetjesland, 1968, 1, p. 2-3.
(36) STOCKMAN L., Het mout- en gerstrentboek van Aalter. Blekor!, 69, 1968, p. 23-28.
(37) R.A.G. Fonds Gaillard nr. 72 bis. ROlrekening. Gedeeltelijke uitgave bij Stockman L. : De Brieven van Aalter. AM, nr. 20, 1969.
(38) VANDERMAESEN M., RYCKAERT M. en COORNAERT M., De Witte Kaproenen. De Gentse opstand (1379-1385) en de Geschiedenis van de Brugse Leie, Kultureel Jaarl::cek van de Provincie Oost-Vlaanderen, Bijdragen, Nieuwe Reeks, nr. 10, Gent, 1979, p. 35-39.
(39) STOCKMAN L., Jaargetijden en fundattes in de kerk van Aalter vóór 1600. Biekorf, 74, 9-10, 1973, p. 273.
(40) PLATE J., Droit d'eau et de vent en Flandre et en Cambrésis. Caen, 1911.
(41) GOEMINNE Luc, De banmijl rond de grafelijke windmolens te Harelbeke in de 14e eeuw, De Lelegouw, In voorbereiding, 1982.
(42) NEELEMANS E., Geschiedenis der stad Eecloo, 1859, p. 136. "et abhlnc Nordward usque Zuythende de Molengracht, et abhlnc secundum quae se extendlt Molengracht per Balgerhoucke usque ad Noordmoer ·ubl similiter In termlno crux poslta est..... Deze molengracht heeft hier de betekenis van dijk, waarop een windmolen stond.
(43) VLEESCHOUWERS C., Een balans van de abdij Nleuwenbos bij Gent (IJ191288). Hand. Kon. Comm. Geschied. I, 1970, p. 40.
(44) Over de diameter van de molenstenen In de middeleeuwen Is nog vel'der archiefwerk nodig. De molen te St. Den!js bij Kortrijk had in 1455 een koppel stenen van 16 palmen (176 cm) diameter. De 11ggel' was 6 duimen (16,5 cm) dik. De loper 11 duimen (30 cm). De molen te Moen In 1455, had een steenkoppel van 16 palmen (176 cm) diameter. De ligger 12 duimen (33 cm) dik en de loper 11 duimen (30 cm) dik.
(45) MERTENS J., Enkele aspecten van de Heerlijke financies op het einde van de 14e eeuw, Pittem (1386-1390), De Lelegouw, X, 1, 1968, p. 30.
In 1389 wordt 1 bunder (1,5 ha) bouwland te Pittem verhuurd tegen ongeveer 3 pond par.
Het weiland was verpacht aan gemiddeld 6 pond par. het bunder. De molenpacht bracht aldaar zoveel op als 21 ha. weiland. Ook de molen te Wervik gaf een bruto opbrengst van 21% in 1465. Roelandts J., op cito (46) Van 1650 tot 1780 bleef de roggeproduktie per ha. vrij constant rond de 1600 kg/ha. De tarwe opbrengst in Vlaanderen in 1846 bedroeg gemiddeld 2000 kg/ha. De huidige ideale hoeveelheid zaaizaad is nog steeds 140 kg/ha. De gemiddelde tarwe-opbrengst in Vlaanderen is heden 6.000 kg per ha ! Dit komt overeen met een verhouding zaaizaad: opbrengst van 1 : 43 !
(47) In de middeleeuwen was het broodverbruik per dag en per hoofd ongeveer 0,5 kg, overeenkomend met 1,5 liter (0,9 kg) rogge. Uit 0,9 kg rogge verkrijgt men ongeveer één brood van 1,1 kg. Immers, uit 100 kg bloem verkrijgt men gewoonlijk 130 broden van 1 kg. Rogge bleef tot 1600 praktisch het enige wintergraan voor de broodbereiding.
(48) Algemeen Rijksarchief Brussel. Rolrekeningen 239, 241 en 242. Land van de Woestijne. In de gedrukte inventaris van Neus H., Inventaire des chartes et comptes en rouleaux, Flandre et Brabant, p. 226, staan deze rekeningen verkeerdelijk onder Woesten in West-Vlaanderen vermeld!
(49) BERNAERS P., Molenhistoriek I, De Molen van Haasdonk verpacht. (Prijsschatting van 1489), Het Land van Beveren, 8, 1965, p. 3-6.
(5O) POTTIE G., Over Oude Molens (met Molenschatting van Moen uit 1455 en een molenschatting van St. Denijs) uit 1455, De Leiegouw, IX, I, 1967, p. 143 en 144.
(51) ROELANDTS J., Een molenschatting uit Wervik in 1465, De Leiegouw, X, 1. 1968, p. 121-123.
(52) GYSSELING M., Corpus van Middelnederlandse teksten I, Ambtelijke Bescheiden. 9 delen. 1978.
(53) SOSSON J.P., "Les Traveaux publics de la ville de Bruges, XIV°-XV° siècles", 1977, p. 121 en 294.
(54) MARECHAL GRIET, De Zwarte dood te Brugge (1349-1351), Blekori, 80, 11-12, 1980. p. 381.
(55) HOLEMANS H., Wind- en Watermolens in Oost-Vlaanderen, Ons Molenheem, Nieuwkerken-Waas, 2 delen, 1978. 80 p.
(56) Kultureel Jaarboek van de Provincie Oost-Vlaanderen, 1962, 2e Band, Gent, 1963. Inventaris van de molens van de Arrondissementen Oudenaarde en St. Niklaas.
(57) VAN THILLO J., De nijverheid van onze wind- en watermolens kort na 1830, Ons Molenheem. Nleuwkerken-Waas, 1976.
(58) VERLINDEN C. en COLL., Prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant, 5 delen, Brugge, 1973.
(59) GOEMINNE Luc. De Vlaamse molentermen, steekkaart, loopstaken en posten in de He eeuw, Blekor!, 81, I, 1981. p. 68-69.
(60) GOEMINNE Luc. Struktuur, kostprijs en terminologie van de Grafelijke windmolens te Hulst in de 14e eeuw, Zulte, 1981: 26 blz.

Literatuur

Luc Stockman, "Geschiedenis van Aalter", Aalter, Gemeentebestuur, 1980 (2de druk).
J. Van Overstraeten, "Molens te Aalst (Limb.) en Aalter", in: Toerisme, XXIII, 1944, p. 72-74.
Arthur Verhoustraete, "Molens binnen het maalgebied van het Land van de Woestijne", Appeltes van het Meetjesland, jaarboek 2, 1950, p. 32-42.
Arthur Verhoustraete, "Molens van Aalter na 1795", in: Appeltjes van het Meetjesland, jaarboek 2, 1950, p. 42-48.
"Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oost-Vlaanderen naar gegevens van het Archief van het Kadaster. Tweede aflevering. De arrondissementen Eeklo en Gent", in: Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, XV, 1961, 2 (Gent, 1962).
Herman Holemans, "Oostvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 1. Gemeenten A-B", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1996.
Ryserhove A. & Defruyt R., "Het Aalterse van toen, Brugge", 1984.
Lanclus K., Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Gent, Kanton Nevele, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 12N1, Brussel - Turnhout, 1989.
Luc Goeminne & Luc Stockman, "Structuur, kostprijs en terminologie van de windmolens in de heerlijkheid Woestijne te Aalter op het einde vann de 14e eeuw", Appeltjes van het Meetjesland, Jaarboek, jg. 32, 1981, p. 159-229.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: vrijdag 5 juli 2019

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens