Molenzorg

Vorst, Brussels Hoofdstedelijk Gewest


De watermolen links onder. Detail van de kaart van Sanderus, 1659.
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Kloostermolen

Ligging
Klooster van Vorst
1190 Vorst

binnen omheining klooster
100 m Z v.d. kerk
op de Geleysbeek
kadasterperceel C55


toon op kaart
Type
Watermolen
Functie
Korenmolen, later ook oliemolen
Gebouwd
voor 1339
Verdwenen
1880, ontmanteld
Beschrijving / geschiedenis

De abdij van Vorst bezat, binnen het klooster, een watermolen. Deze Kloostermolen was een watermolen op de Gelijsbeek, op de plaats waar de beek in de omheining van de abdij van Vorst drong.

De watermolen werd voor 1339 opgericht als korenmolen. De rentmeester van Brabant kwam op 13 juli 1339 tussen in een geschil tussen de abdissen van het klooster van Vorst enerzijds en Florent van Stalle anderzijds, over de Geleysbeek, die door de abdij en langs abdijmolen voorbijkomt.
Elk partij had drie eigenaars uit de omgeving van de beek als scheidsrechters aangeduid, die op straf van 10 ponden Doornikse munt boete tot de volgende regeling van het geschil zijn gekomen. De abdij mocht voor haar watermolen stroomopwaarts steeds vrijelijk en volgens goeddunken over de waterloop beschikken. Alleen diende zij alle drie weken, van zaterdagmiddag tot zondag Primetide (zondagmorgen om 6 uur), de waterstroom volledig door te laten, ten voordele van de watermolen van Florent van Stalle; zijn korenmolen stond met een arke aan beide zijden van de beek ("... selen moghen aflaten te gronde voerghenoemde beke, als met eenre arken staende te stalle onder Floreins vivere voorseit, tusschen beide sine coerenmoelne...")

Nieuwe vermelding in 1435. Hij werd verhuurd in 1469 aan Jan de Vos, zoon van Willem, voor een termijn van 3 jaar, beginnende op St. Jansmis en dat tegen "52 sacken rox (rogge), te weten eenen sack rox daer af alle weken tot behoef van den armen, int gasthuys aldaer wesende, ende dien alle weken alsoe ten tyde ende ten termpte te leveren dat men dat goets tijds backen mach alsoe men dat geploegen heeft ende gewoenlic es van doen"; verder betaalt de pachter 12 florijnse gulden, en 12 pond was, "goet ende lovelic", "half te Kerstmisse naestcomende en half te Sint Jansmisse daernavolgende".
Jan is verplicht den "moelen (te) houden van cammen ende van spillen ende andere, alsoe gewoenlic es tsijnen coste ende laste, ende dien ten eynde van synen termine te laten al nuwe gecamt ende gespilt want hem die alsoe tsinen aencomen gelevert sal worden".
Een molen binnen de kloosteromheining gelegen, mag in niets opspraak verwekken; dit voorkomt de pachtbrief door wijze bepalingen. Eerst een waaruit blijkt dat de reputatie der molenaars zo oud is als de straat. "Jan moet een iegelijcken paeyen en tsijn gheven, ende waert dat hys niet en dade, dat dan onse Vrouwe of hare dienaers alsulcken ordinatie op maken mogen, het zij van wegen oft van meten, dat een iegelijc tsine hebben moge sonder scade".
Verder, Jan "en sal in de moelen gheenrehande ontheemlicheit te handen trecken, van twiste, van onvreeden, van spele ofte andere saken die te calengieren staen (straffen) van de heylighe kercke, noch oic gheen roekeloese knapen mogen houden jegen tgodshuys danck of sonder oirlof van den proest".
De molenaar "sal op egheen hoochtijden, op vigiliedaghen noch op sondaghen van den jare mogen malen, noch wercken aen den moelen", hij mag zelf de molen niet voortverhuren en "gevielt bijden wille Gode, dat de moldere binnen sijnen termine aflivich worde", dan mag de proost de molen voortverhuren. Waarschijnlijk ook, omwille van de stoornis in 't klooster, is het verboden graan naar den molen te brengen "met keeren oft wagenen", maar wel met "peerden te rugge geladen".
Het koren van het godshuis dat hij malen moet - en dat hij moet "hulpen vaten ende halen op de spijckers" - zal hij leveren "uut elken halven mudde rox... twellef veertelen opgehoept, goet custbaer beckere meel". En "in de beckerie, alst den becker ghelieven sal" zal men toezicht houden en het meel meten "metter veertelen die in de beckerie es, den cloester toehoerende".
Hij moet ook malen "op ten gerechte mollochte (molochte = loon van het graanmalen bestaande gemeenlijk in een bepaalde hoeveelheid meel (Stallaert) - Schepmeel) als men dat aen hem begheven sal, in alder vueghen dat men den gemeynen beckere te brussele oft elders maelt, daer men om mollochte maelt, sonder argelist".
Hij moet aan de bakkerij het meel leveren van het koren dat van den spijker komt... "edne van gheenen anderen coren"; de zak koren die hij alle weken moet leveren aan het gasthuis mag "van den mollochter coeren dat den moelen wint" zijn, maar van "gheenen crancken gecochten coren"; ontstaat er geschil tussen het klooster en de molenaar dan zal dit beslecht worden door het bakkers- en muldersambacht te Brussel.
Om alle weken mout te malen voor 't klooster zal Jan "vier gelten hoppen" (bier) hebben.
Tussen de voorwerpen die hij op de molen moet laten staat o.a. een "mollochterkiste" vermeld.    

Voor 1830 was er een korenmolen aan toegevoegd. De molen werkte nog in het midden van de 19de eeuw. Naast het malen van graan perste men er ook olie.

Eigenaars na 1830
- voor 1834, eigenaar: Papin Philippus, rentenier te Roeulx
- 1840, erfenis: de kinderen (= Papin Adolphe, eigenaar; Papin Constance in huwelijk met Mabelle Gustave, belastingsontvanger; Papin Gustave, eigenaar en Papin Pauline in huwelijk met Vande Vivere Charles, militair (overlijden van Philippus Papin)
- 22.10.1842, verkoop: Papin-Vande Vivere Adolphe Joseph, eigenaar te Vorst (notaris Masson)
- 1876, erfenis: de erfgenamen (overlijden)

De molen werd in 1880 ontmanteld ten gevolge van de overwelving van de Geleijsbeek en de concurrentie van de stoommaalderijen. Het molengebouw werd ingericht als remise en twee woonhuizen.

Bijlagen

Paul Lindemans,  "De molen binnen het klooster te Vorst (1469). Bijdragen tot de Geschiedenis der Brabantsche Molens ", Eigen Schoon en De Brabander,  XXI, 1938, 2-3, p. 102-104.

De abdij van Vorst bezat, binnen het klooster, een watermolen. Deze wordt verhuurd in 1469 aan Jan de Vos, zoon van Willem, voor een termijn van 3 jaar, beginnende op St. Jansmis en dat tegen "52 sacken rox (rogge), te weten eenen sack rox daer af alle weken tot behoef van den armen, int gasthuys aldaer wesende, ende dien alle weken alsoe ten tyde ende ten termpte te leveren dat men dat goets tijds backen mach alsoe men dat geploegen heeft ende gewoenlic es van doen"; verder betaalt de pachter 12 florijnse gulden, en 12 pond was, "goet ende lovelic", "half te Kerstmisse naestcomende en half te Sint Jansmisse daernavolgende".
Jan is verplicht den "moelen (te) houden van cammen ende van spillen ende andere, alsoe gewoenlic es tsijnen coste ende laste, ende dien ten eynde van synen termine te laten al nuwe gecamt ende gespilt want hem die alsoe tsinen aencomen gelevert sal worden".
Een molen binnen de kloosteromheining gelegen, mag in niets opspraak verwekken; dit voorkomt de pachtbrief door wijze bepalingen. Eerst een waaruit blijkt dat de reputatie der molenaars zo oud is als de straat. "Jan moet een iegelijcken paeyen en tsijn gheven, ende waert dat hys niet en dade, dat dan onse Vrouwe of hare dienaers alsulcken ordinatie op maken mogen, het zij van wegen oft van meten, dat een iegelijc tsine hebben moge sonder scade".
Verder, Jan "en sal in de moelen gheenrehande ontheemlicheit te handen trecken, van twiste, van onvreeden, van spele ofte andere saken die te calengieren staen (straffen) van de heylighe kercke, noch oic gheen roekeloese knapen mogen houden jegen tgodshuys danck of sonder oirlof van den proest".
De molenaar "sal op egheen hoochtijden, op vigiliedaghen noch op sondaghen van den jare mogen malen, noch wercken aen den moelen", hij mag zelf de molen niet voortverhuren en "gevielt bijden wille Gode, dat de moldere binnen sijnen termine aflivich worde", dan mag de proost de molen voortverhuren. Waarschijnlijk ook, omwille van de stoornis in 't klooster, is het verboden graan naar den molen te brengen "met keeren oft wagenen", maar wel met "peerden te rugge geladen".
Het koren van het godshuis dat hij malen moet - en dat hij moet "hulpen vaten ende halen op de spijckers" - zal hij leveren "uut elken halven mudde rox... twellef veertelen opgehoept, goet custbaer beckere meel". En "in de beckerie, alst den becker ghelieven sal" zal men toezicht houden en het meel meten "metter veertelen die in de beckerie es, den cloester toehoerende".
Hij moet ook malen "op ten gerechte mollochte (molochte=loon van het graanmalen bestaande gemeenlijk in een bepaalde hoeveelheid meel (Stallaert) - Schepmeel) als men dat aen hem begheven sal, in alder vueghen dat men den gemeynen beckere te brussele oft elders maelt, daer men om mollochte maelt, sonder argelist".
Hij moet aan de bakkerij het meel leveren van het koren dat van den spijker komt... "edne van gheenen anderen coren"; de zak koren die hij alle weken moet leveren aan het gasthuis mag "van den mollochter coeren dat den moelen wint" zijn, maar van "gheenen crancken gecochten coren"; ontstaat er geschil tussen het klooster en de molenaar dan zal dit beslecht worden door het bakkers- en muldersambacht te Brussel.
Om alle weken mout te malen voor 't klooster zal Jan "vier gelten hoppen" (bier) hebben.
Tussen de voorwerpen die hij op de molen moet laten staat o.a. een "mollochterkiste" vermeld.
(Rijksarchief Brussel; Kerkelijk archief, nr. 7204)    

Literatuur

Algemeen Rijksarchief Brussel; Kerkelijk archief, nr. 7204 (verpachting uit 1469)
Paul Lindemans, "De molen binnen het klooster te Vorst (1469). Bijdragen tot de Geschiedenis der Brabantsche Molens ", Eigen Schoon en De Brabander,  XXI, 1938, 2-3, p. 102-104.
J.P. Vokaer, "Par les rues de Forest", Imprimerie Cantrin 1954.
Alphonse Wauters, "Histoire des environs de Bruxelles", Brussel, III
M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961.
Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1980. Brabantse wind- en watermolens. Deel 1: arrondissement Brussel-Hoofdstad", Kinrooi, Studiekring 'Ons Molenheem", 1989;
Paul Bauters & Marc Villeirs, "Les moulins à eau et à vent de Woluwe-Saint-Lambert et de la région bruxelloise. Histoire et technologie / Water- en windmolens van Sint-Lambrechts-Woluwe en van het Brussels gewest. Geschiedenis en techniek", Woluwe-Saint-Lambert/Sint-Lambrechts-Woluwe, 1996 (Musée communal de Woluwe-Saint-Lambert, cahier n° 2 / Gemeentelijk museum van Sint-Lambrechts-Woluwe, tijdingen n° 2).
Mina Martens, "Actes relatifs à l'Administration des Revenus domaniaux du Duc de Brabant (1271-1408). Bruxelles, Commission royale d'histoire, 1943, (355 p.), p. 85-88 (Nederlands, acte van 1339).
"Bronnen en documenten tot een Middeleeuwse Molengeschiedenis. Middeleeuwse oorkonden over molens in Brabant (1293-1399)", Molenecho's, X, 1982, 3, p. 104-107.

Overige foto's

<p>Kloostermolen</p>

Het klooster van Vorst met de watermolen links onder. Kaart van Sanderus, 1659

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: zaterdag 31 oktober 2015

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens