Molenzorg

Sint-Pieters-Leeuw, Vlaams-Brabant


Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Kloostermolen
Oliemolen van Klein Bijgaarden

Ligging
Klein-Bijgaardenstraat 27
1600 Sint-Pieters-Leeuw

ten Z v.d. priorij Klein Bijgaarden
ten 1,5 km NO v.d. kerk
op de Zuun
kadasterperceel A66bis


toon op kaart
Type
Watermolen
Functie
Oliemolen
Gebouwd
voor 1830
Verdwenen
1848, gebouw
Beschrijving / geschiedenis

Deze oliewatermolen werd tussen 1800 en 1834 opgericht door Guillaume Wittouck. Hij had tijdens de openbare verkoop van 18 mei 1800 de afgeschafte priorij van Klein Bijgaarden gekocht, waaronder het klooster met kerk, pachthof, stallingen, schuur... Het grootste van de gebouwen werd nadien gesloopt of aangepast; de neerhofgebouwen werden heringericht als alcoholstokerij en olieslagerij, Klein-Bijgaardenstraat nrs. 21 en 27. De boomgaard bleef behouden en de  watermolen aan de Zuun, gelegen ten zuiden van het klooster, deed dienst als oliemolen met de oude ringgracht als molenreservoir.

Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: Wittouck Franciscus de weduwe, stoker te Sint-Pieters-Leeuw
- later, mutatie: Van Cutsem Petronille, echtgenote Dindel, te Sint-Pieters-Leeuw

De wateroliemolen werd in 1848 opgeheven en veranderd in een landgebouw: een akte uit 12.10.1848 spreekt over een "établissemen.

Guilaume Wittouck bouwde een weinig verder (op perceel A71 a) een graanwatermolen

Zie ook: Sint-Pieters-Leeuw, Graanmolen van Klein-Bijgaarden

Bijlagen

Voormalige Priorij van Klein  Bijgaarden, thans rusthuis van de congregatie van Scheut.  U-vormig ingeplant, thans gedecapeerd kasteel in neoclassicistische stijl, van 1865-1866, kadastraal geregistreerd in 1868.

De oorsprong van  een benedictinessenpriorij op deze plaats klimt op tot omstreeks 1251,  toen Godfried van Leuven het kort voordien gestichte bernardienenklooster  op de Varenberg te Pepingen (1235) een nieuwe vestigingsplaats toewees aan  de oevers van de Zuunbeek in Sint-Pieters-Leeuw. De priorij kreeg de regel  van Benedictus opgelegd en werd onder bescherming geplaatst van de heren  van Gaasbeek. De zusters draineerden de moerassige gronden waardoor  vruchtbare velden tot stand kwamen; het aanvankelijk bescheiden klooster  groeide geleidelijk uit tot een indrukwekkend complex met bijhorende hoeve  en watermolen op de Zuunbeek. Het toenmalige ensemble werd tijdens de  godsdiensttroebelen in de tweede helft van de zestiende eeuw echter zwaar  beschadigd, maar in de eerste decennia van de zeventiende eeuw geleidelijk  heropgebouwd en ommuurd.

De oudst gekende afbeelding van het geheel, een  gravure in de "Chorographia sacra Brabantiae" van Sanderus (1726-1727),  toont ons het klooster toegankelijk aan de noordzijde en bestaande uit  vier aaneengesloten vleugels met pandgang rondom een binnenplaats. De  kleine, eenbeukige kapel ligt in de noordoostelijke hoek terwijl de rest  van de noordelijke vleugel wordt ingenomen door het kwartier van de abdis; dit deel vertoont een centrale inkom met getrapte top. Het geheel is  omringd door enkele geometrische sier- en moestuinen en boomgaarden; ten  noordwesten liggen een aantal bijgebouwen waaronder schuren, stallen, een  wagenhuis en de portiersloge rondom een binnenplaats met duiventoren. In  de tweede helft van de achttiende eeuw, onder meer na de zware brand van  1745, werden belangrijke bouwwerken uitgevoerd: zo werd op 3 juni 1769  machtiging gegeven voor een bedrag van 18000 gulden voor het heropbouwen  van kapel, sacristie, kapittelzaal...

Tijdens de Franse Revolutie werd het  klooster opgeheven, de goederen werden aangeslagen en de kloosterzusters  werden verdreven (11-24 november 1796). Een plattegrond opgemaakt in 1798  door A. Cornelis naar aanleiding van de openbare verkoop en bewaard in het  Rijksarchief te Brussel, vertoont het klooster nog steeds als een geheel  van vier vleugels rondom het binnenhof met de kapel in de noordoostelijke  hoek; de bijgebouwen zijn echter sterk uitgebreid in de vorm van een  L-vormige constructie, het huidige nr. 21, ten noorden van het klooster en  twee vleugels ten noordwesten en ten westen (ter plaatse van het huidige  nr. 27 aan de overzijde van de straat). Het noordelijke deel van het  kloosterdomein werd bijna volledig ingenomen door een grote boomgaard; de  omgrachting, een aftakking van de Zuun, is duidelijk zichtbaar.

Het geheel  met een oppervlakte van meer dan 100 ha, waaronder het klooster met kerk,  pachthof, stallingen, schuur..., werd opgekocht door Guillaume Wittouck  tijdens de openbare verkoop van 18 mei 1800. Het grootste deel der  gebouwen werd nadien gesloopt of aangepast; de neerhofgebouwen werden  heringericht als alcoholstokerij en olieslagerij, Klein-Bijgaardenstraat nrs. 21 en 27. De boomgaard bleef behouden en de  watermolen aan de Zuun, gelegen ten zuiden van het klooster, deed dienst als oliemolen met de oude ringgracht als molenreservoir. Bij de opmaak van  de primitieve kadasterkaart in 1826 was de westelijke helft van het  klooster afgebroken; de voormalige kloosterkapel, de oostvleugel en een  stukje van de zuidelijke vleugel waren ingericht als residentie van de  familie Wittouck met het voormalige kloosterhof als erekoer. Het geheel  was omgeven door een rudimentair landschappelijk park en een omgrachting.  Op de fundamenten van de vroegere priorij werd in 1865-1866 het  neoclassicistische "Kasteel Wittouck" gebouwd. Deze werken, uitgevoerd  door Felix-Guillaume (1812-1898), werden kadastraal geregistreerd als  "reconstruction totale / nouvelle construction" in 1868. Het bestaande  parkje werd uitgebreid tot een "rivierlandschap" van bijna 15 ha; het  boomgaardperceel, de beemden ten noorden en ten oosten werden samen met de  lusthof van het klooster verenigd tot één groot park dat zich uitstrekte  langs de Bergensesteenweg en twee gesloten hoeves omvatte. De oude  grachtarm ten oosten van het kasteel werd verbreed tot de thans nog  gedeeltelijk bestaande vijver, kadastraal pas ingetekend in 1898.

In 1932 werd domein Wittouck aangekocht door een vastgoedmaatschappij; een groot  deel van de gronden werd verkaveld en verkocht. Het kasteel met  gereduceerd park werd in 1941 eigendom van de Congregatie van Scheut en  ingericht als noviciaat voor de vorming van priesters-missionarissen, in  1971 als rusthuis van de congregatie. Tijdens rioleringswerken in 1977 vond men ter hoogte van het oude klooster sporen van kelders en een  vluchtgang.

In de periode 1994-1996 werd het kasteel grondig aangepast en  gerenoveerd door de paters zelf; bij deze werken kwam men tot de  ontdekking dat de binnenmuren van de kapel nog van het oude klooster zijn,  hoewel het geheel werd geregistreerd als "nouvelle construction"; vandaag  is het geheel nog steeds in gebruik als rusthuis van de congregatie. Het  park waarin enkele monumentale bomen van de negentiende-eeuwse aanleg  bewaard bleven heeft thans nog een oppervlakte van 3,5 ha.

Sterk gerenoveerd, neoclassicistisch kasteel op  U-vormige plattegrond, voorafgegaan door een grotendeels beklinkerde  voortuin met bloemenperken. Deze voortuin wordt van de straat gescheiden  door een gebogen, heropgebouwde bakstenen muur met balusterbekroning, aan  weerszijden geflankeerd door een ijzeren hek. Ten noorden en ten zuiden  van de voortuin liggen twee gelijkaardige, eenlaagse paviljoenen, waarvan  het zuidelijke, voorheen de paardenstallen, werd verbouwd in  1974-1975. Het hoofdgebouw is thans een gedecapeerde baksteenbouw  met verwerking van blauwe hardsteen voor onder meer venster- en  deuromlijstingen en hoekblokken, l.g. sporadisch van zandsteen; ook de  elementen, gebruikt voor de decoratieve uitwerking van de inkomtraveeën  zijn uitgevoerd in blauwe hardsteen. Het geheel telt twee bouwlagen, achteraan gedeeltelijk opgetrokken tot twee en een halve, onder  gecombineerde leien bedaking. Horizontaal geaccentueerde lijstgevels door  het gebruik van muurbanden en een cordon van blauwe hardsteen. Aan de  westzijde wordt de begane grond geopend door rondboogvensters, elders zijn  de muuropeningen rechthoekig. Het schrijnwerk werd overal vernieuwd bij de  jongste restauratie. Aflijnend hoofdgestel gemarkeerd door panelen met  muizentand. Neoclassicistisch uitgewerkte en uitspringende inkompartij,  uitlopend op een centraal dakvenster met gebogen pseudo-fronton en  jaarstenen "anno / 1866", als verwijzing naar de bouwperiode; de voorheen  flankerende dakkapellen met driehoekig fronton verdwenen eveneens bij de  jongste restauratie. De dakkapellen in de oostzijde bleven wel bewaard.  Ook de centraal gelegen inkom in de achtergevel is uitgewerkt in  neoclassicistische stijl en vertoont een rechthoekige deur in een  entablementomlijsting met guirlande op de fries. De overige gevels zijn  vrij eenvormig van uitzicht; in de noordoostelijke hoek bleef de absisvorm  van de oude kloosterkerk zichtbaar. De paviljoenen sluiten qua uitzicht  aan bij het hoofdgebouw, maar worden gemarkeerd door segmentboogvensters  en een centrale poortdoorgang, bestaande uit een rondboogpoort,  geflankeerd door driekwartzuilen die voorheen een driehoekig fronton  droegen, sinds de jongste restauratie herleid tot een siermotief in het  metselwerk; de sluitstenen worden geflankeerd door het bouwjaar  "1865".

Literatuur

Kadaster Vlaams-Brabant, mutatieschetsen Sint-Pieters-Leeuw,  afdeling I, 1868/2, 1898/1.
M.-J. Van den Weghe, Eene bijdrage tot de geschiedenis van Sint-Pieters-Leeuw", Wetteren, 1931.
Herman Holemans, Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 3: arrondissement Halle-Vilvoorde (M-Z), Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem", 1992.
M.A. Duwaerts e.a., De molens in Brabant, Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961.
R. Van Mieghem, De molens van bij ons, in: Lewe, Driemaandelijks tijdschrift van de Heemkring Sint-Pieters-Leeuw, jg. 5 (1985-1986), nr. 3, p. 23-24, ill.
Ons erfgoed in woord en beeld, Themanummer, in Lewe, jg. 25, nrs. 2-3-4, 2006.
Alphonse Wauters, Histoire des environs de Bruxelles, Boek 1, Heruitgave van de originele tekst van 1855, Brussel, 1971.
Deneef R. (o.l.v.), Historische tuinen en parken van  Vlaanderen. Provincie Vlaams-Brabant. Pajottenland - Zuidwesten van  Vlaams-Brabant, (Monumenten en Landschappen, cahier 11), Brussel,  2005, p. 238-243.
Diriken P., Geogids Centraal  Pajottenland, Gooik - Lennik - Sint-Pieters-Leeuw, s.l., 1993, p.  104.
Roeykens A., De abdij Heilige-Mariaberg te Pepingen.  Stichting en verhuizing naar Sint-Pieters-Leeuw 1234-1253, in  Het oude land van Edingen en omliggende, jg. 1, nrs. 3-4,  1973, p. 181-185; jg. 2, nr. 1, p. 43-53.
Van Mieghem R., Beschrijving van de  jongste ontdekkingen in de ondergrond van de aardeweg vóór het klooster  van Klein-Bijgaarden, in Hallensia,  juli-september 1979, jg. 1, nr. 3, p. 32-40; nr. 4, p. 31-33.
Kennes H. m.m.v.Van Damme M., Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Sint-Pieters-Leeuw, Deelgemeenten Sint-Pieters-Leeuw, Oudenaken, Ruisbroek, Sint-Laureins-Berchem en Vlezenbeek, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB8, 2008.

 

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: zaterdag 6 juli 2013

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens