Molenzorg

Rummen (Geetbets), Vlaams-Brabant


Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Watermolen van Terlenen

Ligging
Oppenstraat 102
3450 Rummen (Geetbets)

op de Melsterbeek


toon op kaart
Type
Onderslag watermolen
Functie
Korenmolen
Gebouwd
voor 1268
Verdwenen
voor 1654
Beschrijving / geschiedenis

De Molen van Terlenen of Abdijmolen van Oriënte was een graanwatermolen met houten onderslagrad op de Melsterbeek aan de Oppenstraat.

Hij hing af van het Sint-Janskapittel ("Chapitre Saint-Jean") te Luik, aan wie een jaarlijkse cijns van 2 penningen betaald werd.

De watermolen werd in mei 1268 afgestaan aan het cisterciënzerinnenabdij van Oriënte in Rummen, mits betaling van een eeuwigdurende rente van 38 mudden rogge en gerst per jaar.

De watermolen verdween al voor 1654: we vinden hem niet aangeduid op de Kaart van Rummen van dat jaar, opgenomen in het Kaartboek van Abdij van Park uit 1665,

De hofstede Ter Lenen bestaat nog en werd beschermd als monument op 3 februari 2005.

Op hetzelfde domein werd rond 1869 een rosmolen opgetrokken om graan te dorsen. Zie (bij verdwenen molens): Rummen, Rosmolen van Terlenen.

Lieven DENEWET & Roger DENEEF

Bijlagen

Kasteelsite Ter Lenen met omgeving, Oppenstraat 102, beschermd als monument op 03.02.2005 (Agentschap Onroerend Erfgoed, Beschermingsdossier DB002234, 2005).

Fraai omkaderd, opmerkelijk en goed bewaard voorbeeld van een 19de-eeuwse herenboerderij - een als landhuis (1820) geconcipieerd woonhuis met aanleunend, omvangrijk hoeve-, brouwerij- en stokerijcomplex - geënt op een pachthof (1240-1798) van de cisterciënzerinnenabdij.

Tot met de Franse Revolutie maakte de hoeve Ter Lenen deel uit van de uitgestrekte bezittingen van de cisterciënzerinnenabdij van Oriënte (circa 1234-1798).

De naam Ter Lenen schijnt te verwijzen naar een plaatselijk riddergeslacht. In februari 1798 wordt de hoeve verkocht aan de Zoutleeuwse familie Coenen. Naar verluidt werd de site ingevolge zware beschadigingen door de Franse troepen vanaf 1820 tot circa 1900 in opeenvolgende fasen vrijwel volledig heropgebouwd en uitgebreid.

De oudst gekende voorstelling is de Ferrariskaart (1771-1775) waarop de "cense Ter Lenen" is afgebeeld als een omvangrijk complex met losse bestanddelen binnenin omwalling. De primitieve kadasterkaart van 1827 geeft een gereduceerd hoevecomplex weer met langs de gedempte gracht een nieuw vierkant volume, te identificeren met het huidig kasteeltje. Rond 1844 wordt het kasteel achteraan uitgebreid met twee haakse stalvleugels waardoor een ruime binnenkoer ontstaat. Een van de twee oudere vleugels bleef bewaard, wordt verlengd en zal de aanzet vormen van een tweede binnenkoer.

Rond 1869 wordt in het verlengde van deze oude vleugel een vrijstaande berging opgetrokken terwijl meer zuidwestwaarts een groot rechthoekig volume met cirkelvormige aanbouw verschijnt (huidige langsschuur met verdwenen rosmolen). Rond 1897 bouw van de stalvleugel en van een brouwerij en stokerij die samen met het nieuwe poortgebouw een tweede binnenkoer omsluiten. In 1900 wordt melding gemaakt van de installatie van een stoommachine en vanaf 1903 is er ook sprake van een stoomstokerij. De brouwerij-stokerij sloot haar deuren vlak voor de Tweede Wereldoorlog en werd volledig ontmanteld.

De toegang tot Ter Lenen wordt gemarkeerd door twee, in rode en gesinterde baksteen opgetrokken hekpijlers met flankerend hekwerk.  De hoevesite wordt gedomineerd door het herenboerenhuis (gedateerd 1820 door chronogram op de gevel). Het vijf traveeën breed, rechthoekig volume met wit geschilderd houten schrijnwerk is opgetrokken in baksteen op een hoge sokkel in zandige kalksteen. Het omvat een souterrain, twee bouwlagen en een mezzanino onder een overkragend leien schilddak op getande kroonlijst en per twee gegroepeerde gegroefde consoles, het geheel bekroond met een houten klokkenruiter. De voorgevel toont een symmetrische opstand met twee registers van hoge rechthoekige vensters (oorspronkelijk voorzien van luiken) en een bekronend mezzanino van liggende, rechthoekige venstertjes.De gevelafwerking bestaat uit een rood-wit geschilderde cementbepleistering met ingetrokken voegen en pseudo-negblokomlijstingen en -speklagen. De centrale inkom wordt geaccentueerd door een empire dubbele deur waarboven een balkon met geprofileerde omlijsting en smeedijzeren hek, het geheel rustend op gegroefde consoles en bekroond met een geprofileerde druiplijst en een gedenkplaat met chronogram. Een breed, hardstenen bordes met trappartijen zorgt voor een zekere monumentaliteit. Twee flankerende smeedijzeren hekken scheiden het erf van de voorliggende tuin. Het souterrain met hardstenen vloer en bakstenen gewelfjes op I-liggers omvat kelders en dienstruimten. Goed bewaarde originele interieuraankleding.

Daarnaast stal- en brouwerijvleugels, twee gekasseide binnenkoeren, vrijstaande berging en enigszins geïsoleerd langsschuur. De volumes, meestal nog met houten balkenlaag en kapstructuur, zijn opgetrokken in witgeschilderde baksteen op een gepekte plint en afgedekt met respectievelijk zadeldaken en schilddaken met (overwegend) zwarte en rode pannen. Oudste, ongedateerde stalvleugel op de eerste binnenkoer: lager, ondiep volume met ritmische opeenvolging van lichtgetoogde vensters en deuren, aangevuld met  recentere rechthoekige muuropeningen. De parallel ingeplante koestallen (circa 1844) tonen een functionele opbouw van met steekboogdeuren- en vensters en grote korfboogpoorten doorbroken gevelvlakken. Stokerijvleugel en paardenstal (circa 1897) onderscheiden zich door een decoratieve gevelbehandeling en een afgeronde houten en bakstenen kroonlijst.

De vrijstaande langsschuur (circa 1869) met bakstenen pijlerstructuur en houten kapspanten onder een geknikt schilddak toont naast de karakteristieke korfboogpoorten bovenaan een reeks ruitvormige verluchtingsgaten waaronder een register van lichtgetoogde blindvensters. Het silhouet werd enigszins verstoord door later aangebouwde stallingen. Opmerkelijk is eveneens de open berging (circa 1867) met bovenliggende tasruimte in de vorm van een bakstenen pijlerstructuur met beleemde houten bovenbouw onder een op houten schoren rustend schilddak. 

Typerend voor de algemene configuratie is echter het fraaie perspectief gevormd door de in één lengteas geplaatste poortdoorgangen. Boomgaard en siertuin zijn verdwenen. Rond het kasteeltje zijn nog enkele markante bomen en struiken bewaard. Deze werden vermoedelijk rond 1900 aangeplant.

De ruimere omgeving wordt nog steeds gevormd door historisch akker- en weiland. 

---------------------------

De tuin van het landhuis Ter Lenen (Roger Deneef, Greta Paesmans & Jo Wijnant, Agentschap Onroerend Erfgoed, 2008)

Landhuis gebouwd in 1820 bij een oude pachthoeve, achteraf verbouwd; vijver als relict van een vroege landschappelijke aanleg achter het huis, sporen van een symmetrische sierbeplanting van circa 1900 (oorspronkelijk 1 hectare) op een kunstmatig heuveltje voor het huis.

Het landgoed Ter Lenen ligt op de rechteroever van de Melsterbeek, te midden van het weide- en beemdengebied. Tot de Franse Revolutie maakte de hoeve Ter Lenen deel uit van de uitgestrekte bezittingen van de iets zuidelijker gelegen cisterciënzerinnenabdij van Oriënte, die de "curia de Leenen" in 1240, samen met 52,5 bunder of ruim 60 ha akker- en weiland, had gekocht van zekere Rolin de Lare. In de 14de eeuw was Ter Lenen een belangrijke exploitatie, want de hoeve omvatte onder meer twee schuren, twee schaapstallen en een paardenstal. Op de Ferrariskaart (1771-1775) wordt de "cense Ter Lenen" afgebeeld als een complex van losstaande gebouwen op een omgracht, rechthoekig 'eiland'. Een moestuin besloeg het grootste gedeelte van de noordelijke helft van dit eiland. Beemden, hoogstamboomgaard en akkergronden vormden de ruimere omkadering.

Bij de openbare verkoop in 1798 kwam de Ter Lenen in handen van de Zoutleeuwse familie Coenen, die onafgebroken eigenaar bleef tot 1963. De Primitieve kadasterkaart die landmeter Denis in 1827 uittekende, geeft in vergelijking met de Ferrariskaart een totaal gewijzigd beeld. Het hoevecomplex is tot twee vleugels gereduceerd en op de plaats van het zuidoostelijke deel van de deels gedempte omgrachting bevindt zich een nieuw, nagenoeg vierkant volume, te identificeren met het huidige kasteeltje. Van de ringgracht op de Ferrariskaart valt niets meer te bespeuren. Het kasteeltje kijkt in noordwestelijke richting uit op een grillige, langgerekte vijver, in oorsprong misschien wel een baksteenkleiput, maar een "lustvijver" van 34,5 are volgens het Primitief kadaster, die het bestaan suggereert van een vroege landschappelijke tuin, een 'jardin anglais'. Tussen 1800 en 1820 (zwaartepunt rond 1810) werden tal van tuinen en parken in de regio – meestal beperkt in oppervlakte en formeel, regelmatig, geometrisch, 'Frans' of hoe ook genoemd – in een nieuw, 'onregelmatig' kleedje gestoken. De golvende contouren van de waterpartijen, verbredingen, aanzwellingen en plotse vernauwingen – vaak gaat het om opgestuwde en verbrede beken en grachten, soms om ontginningskuilen – is typisch voor deze vroegromantische of vroeglandschappelijke aanleg.

De "lustvijver" werd in 1827 volgens de kadastrale legger eigenaardig genoeg omgeven door utilitaire percelen: boomgaard (nr. 49), weide (nr. 48), tuin-zonder-meer (nrs. 42 en 46) en rond het kasteeltje zelfs ordinair bouwland (nr. 43bis). Het 320 m lange en 15 m brede strookperceel nr. 40 was een dreef, die vanuit het zuidoosten bij de hoevegebouwen uitmondde. Hij verbond Ter Lenen via de Oppenstraat met de dorpskern van Rummen en vormde de hoofdtoegang. De huidige toegangsweg vanuit het zuidwesten, aan de Verdaelstraat gemarkeerd door een hek met twee pijlers van rode en gesinterde baksteen en een flankerend hekwerk, werd rond 1880 aangelegd (de in het smeedwerk verwerkte initialen 'VC' staan voor de toenmalige eigenaar Victor Coenen), maar de monumentale, arduinen rondboogpoort met gegroefde omlijsting getuigt van het oorspronkelijke belang van de noordoostelijke toegang, hoewel deze poort deel uitmaakt van een rond 1897 gebouwde stalvleugel.

Aan de hand van kadastergegevens kunnen de drie grote fasen van de late bouwgeschiedenis worden gereconstrueerd. Rond 1844 werd het kasteeltje achteraan (aan noordwestzijde) uitgebreid met twee haakse stalvleugels waardoor een ruime binnenplaats ontstond. Het balkonhekken geeft het jaartal 1820 aan, maar de mezzanine onder het overkragend leien schilddak met klokkenruiter is typisch voor een groot aantal landhuizen in de regio gebouwd in de periode 1840-1865 en werd mogelijk aangebracht tijdens de in 1844 of 1869 geregistreerde verbouwingen (beide "agrandissement" volgens de kadastrale legger). Het jaartal 1820 is als chronogram ook verwerkt in de gedenkplaat boven de ingangstravee, waarop de naam van de oorspronkelijke bouwheer wordt vermeld: "Francisco Ludovico Coenen". De rood- en witgeschilderde cementbepleistering met schijnvoegen is wellicht van latere datum. Een van de twee oudere hoevevleugels bleef bewaard, werd verlengd en vormde de aanzet tot een tweede binnenplaats.

Rond 1869 werd in het verlengde van deze oude vleugel een vrijstaande, open berging opgetrokken terwijl meer zuidwestwaarts, aan de overzijde van de Melsterbeek een groot rechthoekig volume met cirkelvormige aanbouw verscheen. Hoewel de leggers van een "peerdenstal" spreken, gaat het ongetwijfeld om de huidige langsschuur waarvan de aanleunende rosmolen intussen verdwenen is. De campagne werd rond 1897 afgerond met de bouw van de stalvleugel haaks op de Melsterbeek en van een brouwerij en een stokerij die samen met het nieuwe poortgebouw een tweede binnenplaats omsluiten. In 1900 wordt melding gemaakt van de installatie van een stoommachine en vanaf 1903 is er ook sprake van een stoomstokerij. De brouwerij-stokerij sloot haar deuren vlak voor de Eerste Wereldoorlog en werd nadien volledig ontmanteld.

Rond de 'lustvijver' zijn geen sporen van sierbeplanting aanwezig. Ook de boomgaard rond de vijver, afgebeeld op de stafkaarten van 1871, 1886 en 1904, is verdwenen. De siertuin sterkte zich uit voor (ten zuidoosten van) het kasteeltje. De oorspronkelijke twee percelen werden in 1869 verenigd tot één 'lusttuin' van iets meer dan één hectare (perceel nr. 42b). Op de stafkaarten van 1886 en 1904 wordt een regelmatige, uit vier kwadraten bestaande tuin afgebeeld. Deze symmetrie is nog min of meer bewaard in de huidige toestand. De centrale as wordt gevormd door een circa 40 m lang grindpad op de kruin van een langwerpige ophoging, die vanaf het monumentale, bijna gevelbrede bordes naar het uiteinde van de ophoging leidt, dat gemarkeerd wordt door een bontbladige esdoorn (Acer pseudoplatanus 'Leopoldii') (gestorven in 2000). Symmetrisch ten opzichte van dit pad staan oude struiken opgesteld, met name hulst (Ilex aquifolium) en gele kornoelje met witgerand blad (Cornus mas 'Variegata'). Naast het kasteeltje en aan de rand van de ophoging bevinden zich nog twee sierbomen, respectievelijk een vederesdoorn met geel gerand blad (Acer negundo 'Aureomarginatum') en een zomereik met witgemarmerd blad (Quercus robur 'Albomarmorata'), de dikste geregistreerde voor België. Deze bomen en struiken werden vermoedelijk rond 1900 aangeplant.

--------------

Cisterciënzinnenabdij Oriente, Galgestraat 59. Beschermd als monument op 30.09.2014
(Agentschap Onroerend Erfgoed, Greta Paesmans, Marjolijn Van Damme & Maarten Van Dijck, 2013)

De voormalige cisterciënzinnenabdij 'Oriente' uit de 13de eeuw, opgeheven onder de Franse Revolutie, is sinds de 19de eeuw in gebruik als herenhoeve door de familie Vinckenbosch. Het complex werd sterk uitgebreid met een distilleerderij, stallen en verschillende bijgebouwen.

Historiek

Over het precieze ontstaan en verdere ontwikkeling van de voormalige cisterciënzerinnenabdij Oriënte - in de volksmond het Klooster genoemd – is weinig bekend. Aangenomen wordt dat ze rond 1234 werd gesticht door Arnold VII, graaf van Loon en heer van Rummen. Volgens archivalia werd de nieuwe abdij bij haar ontstaan geestelijk begeleid door religieuzen van de in 1219 opgerichte zusterabdij van Maagdendal in Oplinter (Tienen). Omwille van haar ligging ten oosten van het iets oudere Oplinter raakte de nieuwe stichting in Rummen bekend als Sorores domus Orientis ('het zusterhuis in het oosten') of kortweg Oriënte. Om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien werd Oriënte door de lokale heren royaal begiftigd met diverse goederen waaronder de een 100-tal meter noordwaarts, eveneens aan de Melsterbeek gelegen beschermde Grazenmolen. De incorporatie, in 1275, van de zusterabdijen van Bautershoven (Sint-Truiden) en Oeteren (Maaseik) zorgde bijkomend voor een aanzienlijke domeinuitbreiding. Het feit dat er gemiddeld slechts een twaalf- à twintigtal religieuzen verbleven belette niet dat deze kleine stichting in de loop van de eerste decennia van de 16de eeuw was uitgegroeid tot een van de grootste domeinen van monialen in de Nederlanden, met bezittingen verspreid over een 30-tal locaties in het land van Loon, Brabant en het prinsbisdom Luik. In Rummen zelf beschikte Oriënte over een uitgebreid areaal dat in één blok rond de abdij(hoeve) lag geconcentreerd met daarnaast de hoger vermelde Grazenmolen en de hoeven Ter Lenen (beschermd als monument) en Ter Borg. Een eerder bedenkelijke reputatie verwierf Oriënte met haar mondaine abdis Margaretha van Oostenrijk (circa 1558-1604), natuurlijke dochter van de prins-bisschop van Luik, zelf onwettelijke zoon van keizer Maximiliaan van Oostenrijk.

Tijdens de godsdienstoorlogen grotendeels verlaten, liepen de gebouwen, zoals veelal elders, zware schade op waarna de abdij in de loop van 17de- en 18de eeuw grondig werd vernieuwd. De Ferrariskaart (1771-1775) en een 18de-eeuwse plattegrond, bewaard in het Rijksarchief en in 1951 door Borgers schetsmatig gepubliceerd, vormen de enige iconografische bronnen die een algemeen beeld geven van het voormalige abdijcomplex. De Ferrariskaart toont, omarmd door een haakse bocht in de Melsterbeek, en toegankelijk via een dreef vanaf de oude weg van Binderveld naar Grazen, een omvangrijk, langgerekt en vrij grillig uitgewerkt ensemble van rond diverse binnenkoeren ingeplante volumes. Een eveneens langwerpige moestuin sluit aan op de grote noordwestvleugel terwijl de ruimere omgeving bestaat uit akkers, weiden en grote boomgaarden. Aan de zuidzijde komen vier vijvers voor. De enigszins fout georiënteerde en niet nader te dateren, 18de-eeuwse plattegrond - ogenschijnlijk ouder dan Ferraris - schetst een verschillend en meer gedetailleerd beeld van een volgens een klassiek, regelmatig patroon georganiseerd abdijcomplex, met ter hoogte van de toegang een groot neerhof met moestuin en 'hoplochting' waarop respectievelijk het kloosterpand met kerk en het abdisverblijf aansluiten. De zuidelijke helft van de site wordt in beslag genomen door een volledig omgrachte tuin en omvatte een boomgaard met washuis, een "bosquet d’agrément", de parterretuin van de abdis met bakkerij en ten slotte drie rechthoekige vijvers met tussenin een "pépinière". Het smalle perceel en de boogvormige gracht aan de rand van de primitieve percelen 31 en 32 vormen nog steeds herkenbare sporen van de zuidelijke tuingrens. Waarschijnlijk gaat het om de oude loop van de Melsterbeek, want op deze plattegrond wordt de huidige loop van de Melsterbeek omschreven als "nouvelle beke". Indien ook het smalle perceel 38a een relict van de vroegere Melsterbeek is, dan verklaart dit de haakse bocht die de Melsterbeek maakt alvorens het interfluvium van Grazen te doorkruisen.

In 1798 als nationaal goed in twee loten verkocht werd de abdij nadien - volgens sommigen in 1816 - grotendeels afgebroken. Op de Primitieve kadasterkaart (1828) resten er nog twee gebouwen: een langgerekt volume aan noordwestzijde - volgens Wauters, de oudste literatuurbron, de vroegere keuken, volgens anderen een dienstgebouw of een restant van het abdisverblijf - met daarnaast een inmiddels verdwenen kleiner gebouw aan de overzijde van de binnenkoer. Volgens de oudste kadastrale omschrijving (1831) was de grote lust- en siertuin intussen gereduceerd tot een amper 25 are groot hofperceel terwijl de rest van de omgeving bestond uit weiland, akkers en vijvers, in feite resten van de vroegere omgrachting.

In 1841 kwam Oriënte in het bezit van notaris Pierre-Louis Vinckenbosch uit Tienen. De daarop volgende jaren zou de familie Vinckenbosch - tot op heden eigenaar en uitbater - het geheel uitbreiden tot een indrukwekkende herenhoeve met een omvangrijk circa 100 hectare groot areaal van akkers en weiden dat nog steeds in een blok rond de hoeve lag geconcentreerd. Aan de hand van het kadasterarchief kan het bouwverloop in grote lijnen worden gereconstrueerd. Reeds in 1842 werd de vergunning verleend voor een distilleerderij. Rond 1846 werd het resterende abdijgebouw – nu woonvleugel - in noordoostelijke richting aanzienlijk verlengd met de bouw van schuur en stallingen om na een verdere uitbreiding in 1869 de indrukwekkende lengte van 100 meter te bereiken. Eveneens rond 1846 werd aan de overzijde van het immense rechthoekige erf de vroegere distilleerderij opgetrokken alsook de naastliggende stalvleugel die later achteraan werd uitgebreid tot het huidige H-vormige complex. De bouw van een volière en/of kippenren, bakhuis en de huidige garage vooraan op het erf werd in 1869 geregistreerd, die van het tuinpaviljoen in 1879. De zogenaamde dagloners- of dienstwoning ter hoogte van de Galgestraat zou volgens dezelfde gegevens rond 1859 zijn opgericht. In 1901(2) werd de distilleerderij met een stoommachine uitgerust. Begin vorige eeuw beschikte het landbouwbedrijf dat inmiddels zijn definitieve vorm had aangenomen nog steeds over een aanzienlijk weide- en akkerareaal van om en bij de 82 hectare.

De huidige Galgestraat werd aangelegd tijdens de Eerste Wereldoorlog op het tracé van een oude voetweg. Hierdoor boette de oude toegangsdreef in aan belang. Tijdens de storm van augustus 2010 liepen niet alleen de daken aanzienlijke schade op maar sneuvelde eveneens een oude tweestammige esdoorn.

Beschrijving

Vanaf de Galgestraat leidt een gekasseide oprit en een recente bakstenen brug over de Melsterbeek via een smeedijzeren pijlpunthekken naar een groot, rechthoekig gekasseid erf, aan weerszijde (noordwest en noordoost) omsloten door parallel ingeplante, langgerekte, okerkleurig of witgeschilderde bakstenen vleugels met zadeldak en wit/groen geschilderd houten en metalen schrijnwerk. Centraal op het erf, ter plaatse van een verdwenen open hooiloods, een groenperk met vijvertje en achteraan, het erf visueel afsluitend, het kleine rechthoekige volume van de volière en/of kippenren voorafgegaan door de ovaalvormig ommuurde mestvaalt. De gekasseide ruimtes worden gedomineerd door streekeigen bestratingsmateriaal, namelijk 'Tiense kassei' of kwartsiet van Tienen.

Een 50-tal meter ten zuiden van het complex staat het vrijstaande bakhuis, in zuidoostelijke richting bevindt zich ter hoogte van de Galgestraat een voormalige dienstwoning.

Herenhoeve met distilleerderji en aanhorigheden

Woonhuis

Het  ruime, okerkleurig geschilderde woonhuis (1846) met oudere kern en wingerdbegroeiing bestaat uit twee, onderscheiden rechthoekige volumes met zadeldak (zwarte pan en kunstleien). De hogere linkerhelft telt zes traveeën en twee bouwlagen waarboven een door een hardstenen kordon en een geprofileerde houten bakgoot belijnde mezzanine. De nagenoeg symmetrische erfgevel op gecementeerde plint - de twee middelste traveeën, licht vooruitspringend en met hardstenen hoekblokken afgewerkt - wordt geritmeerd door beluikte, rechthoekige vensters met hardstenen dorpel, houten latei en deels bewaarde T-vormig houten ramen met fijne glasroeden. Twee beglaasde, dubbele paneeldeuren met bovenlicht, gevat in een lichtgetoogde, hardstenen Louis XV-omlijsting met trapeziumvormige sluitsteen verzorgen de toegang. Bovenaan de gevel is er een klein luiklokje. Het algemene aspect van de achtergevel, met rechthoekige vensters met vernieuwd houten schrijnwerk waaronder twee deurvensters, wordt gemarkeerd door het centraal geplaatste grote, rondbogige en decoratief uitgewerkte metalen traplicht, geflankeerd door eveneens rondbogige blindnissen. Tegen de zijgevel met drie rechthoekige vensters op de verdieping en een bekronend, verdiept halfradvenster vervangt een veranda de oorspronkelijke serre.

De lagere rechterhelft van het woongedeelte telt twee bouwlagen van vijf traveeën onder zadeldak. Ook hier wordt de ordonnantie bepaald door een dubbel register van beluikte, rechthoekige vensters (bakstenen of houten dorpels; houten lateien) met karakteristieke T-vormige ramen met diamantkopmotief en tussenin een rij decoratieve spiegels. Een vlakke hardstenen omlijsting omkadert de twee houten deuren met bovenlicht. Boven een van de vensters een wapensteen met klimmende, gekroonde leeuw omringd door bloemen en een banderol met opschrift "CUM FORTITVDINE SUAVITAS". Wapen en initialen links en rechts onderaan verwijzen naar abdis Mathilde de Roest (1667-1696) alhoewel het bovenvermelde jaartal 1722 niet overeenstemt met haar ambtsperiode. Links van de deur staat een gietijzeren waterpomp. De sobere achtergevel heeft een rechthoekige deur en zes vensters conform de erfgevel.

Afgezien van de oude, gewelfde kelder met natuurstenen vloer getuigt het interieur van diverse tijdsgebonden ingrepen: houten vloeren, decoratieve cementtegels in combinatie met granito, ingekaste moerbalken, dubbele, hoge driedelige paneeldeuren, rondboogdeuren met bovenlicht en lage opgeklampte deuren, twee roodbruin geaderde marmeren schouwen waarvan met een met bekronende spiegel en een neorégence omlijsting met geschilderd bloemstuk, gesigneerd Coulon alsook een neo-Vlaamserenaissance-schouw, een plint in geperst karton en ten slotte een sobere, witgeschilderde houten wenteltrap met slanke spijlen. De twee rechtse traveeën met hun bakstenen tongewelven sluiten functioneel aan bij de aansluitende bedrijfsvleugel.

Bedrijfsvleugel

De aanleunende, lange, witgeschilderde en in verschillende fasen gerealiseerde bedrijfsvleugel (1846-1879) is afgedekt met een slechts door een aandak onderbroken zadeldak (rode handvorm en mechanische pan) en opengewerkt met diverse laadvensters waaronder een opgaand dakvenster met katrol. Momenteel voornamelijk in gebruik als koestal bestond deze vleugel oorspronkelijk uit een schuur, stalling voor een tiental paarden en een wagenhuis. Palend aan de woning en herkenbaar aan de grote rechthoekige poort met zware hardstenen stijlen en houten latei bevindt zich een kleine schuur met dwarse, hardstenen dorsvloer en twee houten spanten, waaronder een muurspant. Een lage dubbele houten deur met hardstenen stijlen en houten latei leidt via enkele natuurstenen treden naar de onderliggende aardappelkelder met drie haakse bakstenen tongewelven en een datumsteen met het jaartal 1873. Het middengedeelte met zijn laadvensters, lichtgetoogde deur in natuurstenen omlijsting, kleine metalen verluchtingsvensters en drie grote rechthoekige openingen onder een metalen latei omvat de vroegere paardenstal met houten zoldering, en langs de wand staan de obligate drinkbak en ruif. Het uiteinde van de vleugel met een gedrukte rondboogpoort, sporen van twee dichtgemetselde poorten en een groot metalen venster met tuimelend bovengedeelte was ogenschijnlijk in gebruik als wagenhuis. Binnenin zijn er bakstenen gewelven op I-liggers en een groot houten raam met metalen roeden in de kopgevel.

De overzijde van het erf wordt in beslag genomen door de in één lijn opgestelde volumes van respectievelijke distilleerderij en koe- en varkensstallen, van elkaar gescheiden door een bakstenen, gedrukte rondboogdoorgang met afgeronde dagkanten.

Distilleerderij

Vooraan het erf bevindt zich de vroegere distilleerderij (1846) met haar twee aanbouwen onder lessenaarsdak, één tegen de kopgevel en één in de vorm van een afdak op bakstenen pijlers tegen de achtergevel. Het rechthoekige hoofdvolume telt twee bouwlagen van zes traveeën onder zadeldak (rode mechanische pan). De erfgevel is op symmetrische wijze opengewerkt met lichtgetoogde openingen met respectievelijke hardstenen en bakstenen dorpels en grotendeels voorzien van het originele houten schrijnwerk: grote vensters op het gelijkvloers, kleinere op de verdieping en daarnaast een deur met bovenlicht. Boven de hoofdtoegang - een dubbele rechthoekige deur met hardstenen stijlen en metalen bovenlicht - bevindt zich de grote laaddeur met in metalen porte-à-faux uitgewerkte overluifeling. Bovenaan in de achtergevel zijn er vijf lichtgetoogde blindvensters en een houten venster; in de vrijstaande zijgevel een venstertje en twee deuren waarvan een ter hoogte van de metalen passerelle die voor de verbinding zorgt met de zolder van de naastliggende stallingen. Binnenin liggen gele en rode vloertegels of een betonvloer, een houten draagstructuur met blijkbaar deels gerecupereerde spanten en moerbalken, gestut met ijzeren kolom, een open houten trap naar de zolderverdieping en opgeklampte deuren - op het gelijkvloers in combinatie met een vierkant bovenlicht met metalen roedeverdeling.

M. Vinckenbosch kreeg op 15 september 1842 de toelating om een stokerij op te richten. In 1901 werd de stokerij met een stoommachine uitgerust. Van de vroegere bedrijvigheid zijn enkel de maalstoel en de centrale transmissie-as bewaard. De maalstoel bestaat uit een gietijzeren onderstel met houten maalstoel gebouwd door het Luikse constructiebedrijf G.J. Pasteger et Fils en werd gebruikt voor het malen van granen en mout voor de stokerij. Op de zolder is nog de graantrechter zichtbaar waardoor het graan via de kaar in de maalstoel werd gegoten. De centrale transmissie-as met hangende lagersteunen bevestigd aan het plafond, bracht de beweging van de stoommachine over naar de graanmolen. De riem bracht de beweging over via assen en kammen op de loper (bewegende molensteen). De as werd in het verleden wellicht ook gebruikt voor het in beweging stellen van het roerwerk van de beslagkuip, de beslagpomp en de takel (het sleepluiwerk) voor het naar bovenbrengen van het graan naar de graanzolder. De verschillende riemschijven op de centrale transmissie-as zijn nog zichtbaar.

Stallen

Naast de distilleerderij bevinden zich de H-vormig aaneengeschakelde koe- en varkensstallen (1846-?). Het rechthoekige volume van de op het erf uitgevende, voor een 120-tal runderen geconcipieerde koestal telt dertien traveeën onder een licht overkragend zadeldak (platte rode handvormpan), doorbroken met drie, als opgaande dakvensters uitgewerkte laadvensters. Zowel erf- als achtergevel tonen een symmetrische schikking van lichtgetoogde, zesdelige houten ramen met metalen roeden - sommige met neerklappend bovengedeelte - en een hardstenen dorpel terwijl een schuifpoort de toegang van op het erf verzekert. Ook schuifpoorten - telkens drie - in de zijgevels met in de geveltop respectievelijk een verbindingsdeur via de passerelle naar de naastliggende distilleerderij en een lichtgetoogd laadvenster. Kruisvormige, gietijzeren muurankers verwijzen naar een overspanning met bakstenen troggewelven op metalen liggers terwijl het dak rust op met schroefbouten vergaarde, houten spanten. De indrukwekkende koestal bestaat uit een brede centrale voedergang, aan weerszijden doorbroken met een lange reeks grote, getoogde muuropeningen waarlangs de aanliggende voederbakken kunnen worden bediend. In de as van de erfpoort leidt een brede dwarsgang via een klein verbindingsvolume naar de achterliggende, deels tot schuur omgevormde varkensstal.

Het rechthoekige volume onder overkragend zadeldak (rode handvormpan) met houten spantstructuur met trekstangen, is aan de langszijden opengewerkt met lichtgetoogde houten deuren (deels dichtgemetseld) en kleine bakstenen lunetvormige verluchtingsvensters. Beide kopgevels tonen een steekbogig laadvenster en een later toegevoegde rechthoekige poort met ijzeren latei. Achteraan werd het volume U-vormig uitgebreid met een afdak en twee flankerende aanbouwen met lessenaarsdak. Het noordwestelijke gedeelte werd na verwijdering van de wellicht oorspronkelijke troggewelfjes omgevormd tot schuur. In de andere helft bleef de centrale voedergang met aanliggende stallen met hun steekboogdeur- en venstertje grotendeels bewaard.

Bijgebouwen

Aan de smalle zijde van het erf, vooraan rechts bij het binnenkomen is er ten slotte, een rechthoekig gebouwtje (1869) dat werd omgevormd tot twee garages. Achteraan, het erf visueel afsluitend, is er het lage rechthoekige volume van een volière en/of kippenren(?) (1869) onder licht overkragend, afgesnuit zadeldak (zwarte pan) met houten sierrand, grote rechthoekige muuropeningen en drie rondboogdeurtjes met bovenlicht, het geheel voorafgegaan door de ovaalvormig ommuurde mestvaalt met metalen poort.

Op enige afstand van het erf bevinden zich nog twee dienstgebouwen. Het in onbruik geraakte en ontmantelde bakhuis (1869) - een bakstenen constructie met zadeldak (rode handvormpan), sporen van vlechtingen, recentere muuropeningen en bakstenen haard - ligt geïsoleerd, een 50-tal meter bezuiden de herenhoeve.

Eveneens meer zuidwaarts, iets achterin gelegen ten opzichte van de straat en voorafgegaan door een smeedijzeren hekken, situeert zich een vroegere dienstwoning (1859) met achterliggend bijgebouw. Beide zijn opgetrokken in baksteen op gecementeerde plint en afgedekt met een overkragend zadeldak (respectievelijk rode handvormpan en golfplaten). Het drie traveeën brede, éénlaagse woonhuis wordt geritmeerd door lichtgetoogde, aan straatzijde beluikte vensters en een rechthoekige deur met bovenlicht in een hardstenen omlijsting. Het schrijnwerk is grotendeels vernieuwd. Het bijgebouw ten slotte met links een recente, lagere aanbouw is aan erfzijde opengewerkt met een rechthoekige deur met hardstenen omlijsting, twee kleine lichtgetoogde venstertjes en een laadvenster in een houten omkadering.

De informele tuin

Aansluitend op de woonvleugel en zich zuidwaarts uitstrekkend tot tegen het bakhuis bevindt zich een circa één hectare grote tuin  die rond 1850 werd geconcipieerd in functie van de pas gerealiseerde herenwoning. Uit deze periode dateren een monumentale, laagvertakte esdoorn (Acer pseudoplatanus), een witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), een bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') op een heuveltje, en een door gele kornoeljes (Cornus mas) gevormd prieel achter de woning.

Eveneens behorend tot het originele tuinconcept is het ter hoogte van de woning ingeplante, 1861 gedateerde tuinpaviljoen: een zeshoekige, met hoeklisenen verlevendigde bakstenen constructie onder tentdak (kunstleien) met decoratieve houten randafwerking en een beglaasde houten steekboogdeur. De letters A en V bovenop de windwijzer verwijzen naar bouwheer Alphonse Vinckenbosch.

Andere kenmerken van de informele tuinaanleg zijn het uitgesproken reliëf, vooral tegen de gracht aan en de kleurrijke stinzen- en voorjaarsflora. Het huidige cirkelvormig wandelpad zou volgens stafkaarten pas tijdens het interbellum zijn aangelegd. Vermeldenswaardig is een zware gele kornoelje (Cornus mas) die tegen het westelijk deel van de gracht staat.

--------------------

Tuin bij herenhuis en distilleerderij Oriënte, Galgestraat 57-59. Beschermd als monument op 30.09.2014 (Agentschap Onroerend Erfgoed, Roger Deneef, Jacques Halflants & Jo Wijnant, 2008)

Informele tuin van circa 1 hectare, aangelegd omstreeks omstreeks 1850 bij de tot distilleerderij met herenwoning verbouwde relicten van een voormalige abdij.

De voormalige abdij van de cisterciënzerinnen, voor het eerst vermeld in 1234, mag niet verward worden met het verdwenen Hof Ter Weiden aan de oever van de Melsterbeek één kilometer zuidwaarts, dat op de stafkaarten van 1886 en 1904 als 'Château d'Oriente' wordt aangeduid (Maar de naam Terweiden wordt op sommige kaarten – onder meer de kadasterkaart van Popp (1860) en de stafkaarten van 1877 en 1886 – ook gegeven aan het nabijgelegen Hof te Rode op grondgebied Zoutleeuw). De abdij werd in 1798 als 'nationaal goed' in twee loten verkocht. Het gesloten abdijcomplex, dat op de Ferrariskaart (1771-1775) wordt afgebeeld, werd grotendeels afgebroken. Op de Primitieve kadasterkaart (1828) worden nog slechts twee gebouwen getoond: een langgerekt volume, vermoedelijk het vroeg-18de-eeuwse abdissenkwartier, en een veel kleiner gebouw. Een zekere Constant Jamin uit Zoutleeuw was toen de enige eigenaar. In 1841 kwam Oriënte in handen van notaris Pierre-Louis Vinckenbosch uit Tienen. De vergunning voor de uitbating van een distilleerderij werd afgeleverd in 1842 en enkele jaren later werd het gebouwencomplex fors uitgebreid (volgens A. Wauters stond de uitbatingsvergunning op naam van Alphonse en Victor Vinckenbosch, mogelijk zonen van Pierre-Louis). De residentiële vleugel werd naar het noordoosten toe verlengd tot in 1868 de huidige lengte van 100 m werd bereikt – een heterogene opeenvolging van trapsgewijs afdalende volumes. Maar in het hoogste gedeelte, de zes zuidelijke traveeën, is het 18de-eeuwse gebouw nog herkenbaar, ondanks de voor de periode 1840-1860 obligate mezzanine. De industriële vleugel met zijn pakzolders, ontsloten door grote, uit de gevel oprijzende, beluikte dakvensters, is ook typisch voor die tijd. In 1901 werd de distilleerderij uitgerust met een stoommachine. Evenwijdig met de woonvleugel bouwde notaris Vinckenbosch voor zijn zoon-landbouwer nog een grote overwelfde stal met een centrale zuilenrij. Twee secundaire constructies trekken nog de aandacht: een langgerekt éénlaags gebouwtje met boogdeurtjes, dat de binnenplaats visueel afscheidt van de lusttuin bij de residentiële vleugel – kennel en/of kippenren; en een zeshoekig, bakstenen tuinpaviljoen, geregis­treerd in 1879.

In de tijd van de cisterciënzerinnen was er al een siertuin en een moestuin aanwezig, maar de oudste kadastrale omschrijving (1831) suggereert een hoge graad van landelijkheid: buiten een tuinperceel van 25 are bestond Oriënte alleen maar uit weiland, akkers en vijvers (in feite de oude ringsloten). Het perceel ten westen van de woonvleugel, 91 are groot, wordt in de loop van de daaropvolgende jaren als 'hof ' geregistreerd, maar het lijdt geen twijfel dat het al sinds de eerste Vinckenbosch om een informele lusttuin ging. Twee monumentale, laagvertakte esdoorns (Acer pseudoplatanus), een witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), een bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') – op een heuveltje –, en een door gele kornoeljes (Cornus mas) gevormd prieel achter de woonvleugel, getuigen van deze periode. Op een oude ansichtkaart is, buiten het nog bestaande bakstenen paviljoen, een tweede, rustiek paviljoen zichtbaar, dat geen sporen heeft nagelaten – een kegelvormig strodak met lantaarn, rustend op pijlers van knoestige boomstammen. De tegen de zijgevel gebouwde serre werd later vervangen door de huidige veranda.

Literatuur

Archieven en kaarten

- Atlas cadastral parcellaire de la Belgique van Philippe-Christian Popp, opgesteld tussen 1842-1879, schaal 1:2500 tot 1:7500.
- Primitief kadaster, 1828, schaal 1:2.500-1:5.000.
- Kaart van Rummen van 1654 in het Kaartboek van Abdij van Park 1665,
- Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden van Jozef Jean François de Ferraris, opgesteld tussen 1770-1778, schaal 1:11.520.
- Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Oudste kadastrale legger 212 Rummen, art. 29 nrs. 33-43, 57 en 82, art. 90 nrs. 1-10, art. 317 nrs. 20 en volgende en art. 903 nrs. 3 en 26.
- Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Kadastrale opmetingsschets Rummen 1844 nr. 7, 1869, nr. 16 en 1897, nr. 14, 1846/13, 1859/12, 1869/10, 1879/8,
- Plattegrondschets van de abdij van Oriënte naar een plan uit de 18de eeuw (Rijksarchief Brussel, nummer 9376, supplement 196) in: F. Borgers, ""Abdij Oriënten onder Rummen", Eigen Schoon en de Brabander, 34.1-2, 1951, p. 9.
- Topografische kaarten van België, Herziening, Militair Cartografisch Instituut: tweede uitgave, 1886, schaal 1:20.000.

Werken

- F. Borgers, "Abdij Oriënten onder Rummen", Eigen Schoon en de Brabander, jg. 34, 1951, 1-2, p. 3-10.
- E. Brouette, "Abbaye d’Orienten, à Rummen", Monasticon Belge, IV, Province de Brabant, 2, 1968, p. 499-509.
- C. Buvé, "Beschrijving der kloostergoederen van Oriënten gelegen te Rummen", Hageland Gedenkschriften, IX, 1915, 187-197.
- R. Deneef (red.), "Historische tuinen en parken van Vlaanderen, Inventaris Vlaams-Brabant, Zuidoostelijk Brabant – Haspengouw: Geetbets, Hoegaarden, Kortenaken, Landen, Linter, Tienen, Zoutleeuw", Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed, 2008, p. 40-42 (M&L Cahier, 16)
- M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961, p. 273.
- L.F. Genicot, S. Van Aerschot, A. De Crombrugghe, H. Sansen & J. Vanhove, "Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, 1, Luik, 1971.
- Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 5: arrondissement Leuven (M-Z)", Kinrooi, Studiekring 'Ons Molenheem', 1994 (niet vermeld).
- E. Lambeets, "Rummen en zijn grootgrondbezitters", Limes Gatia, jg. 2, 1993, 2, p. 37-43.
- J. Laporte, "Rummen, de oostelijke uithoek van Brabant", in: De Brabantse Folklore, nr. 187, sept. 1970, p. 269-278.
- G. Leus, "Aan de oevers van de Melsterbeek tussen Ter Vreundt/Segeraet en Ter Leenen", Limes Gatia, jg. 13, 2004, 3, p. 89-141.
- "Limes Gatia", tijdschrift van de geschiedkundige kring Geetbets, 1992-heden
- "Rummen het Waterloo van het graafschap Loon", een bundeling van 41 artikels over Rummen, gepubliceerd naar aanleiding van de 925ste verjaardag van de gemeente Rummen, 2003, 380 p.
- L. Ruytinx e.a., "Geetbets, Rummen, Grazen. Het is niet meer zoals het was", s.l., 1985.
- A. Wauters, "Géographie et histoire des communes belges. Arrondissement de Louvain. Canton de Léau", Brussel, 1963 (facsimile herdruk van 1887), p. 198-203.
- M.J. Wolters, "Notice historique sur l’abbaye d’Orienten à Rummen et sur l’abbaye de Baltershoven, près de Saint-Trond, "Messager des Sciences historiques et archives des arts de Belgique", Gent, 1846, p. 1-27.
- M.J. Wolters, "Notice historique sur la commune de Rummen et sur les anciens fiefs de Grasen, Wilre, Bindervelt et Weyer en Hesbaye", Gent, 1846.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: zaterdag 6 mei 2017

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens