Molenzorg

Kontich, Antwerpen


Hoeve het Moleken waar de eerste Vrijselmolen stond.Foto: Vlaamse Gemeenschap, 1976
Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Vrijselmolen - I

Ligging
Groeningenlei 128
2550 Kontich

noordzijde
ten O v.d. Doornlei


toon op kaart
Type
Staakmolen
Functie
Korenmolen
Gebouwd
voor 1450
Verdwenen
1605, verplaatst meer oostwaarts
Beschrijving / geschiedenis

De Vrijselmolen was een houten korenwindmolen die oorspronkelijk stond aan de noordzijde Groeningenlei, aan de overzijde van het Groeningenhof en aan de oostzijde van de de Doornlei.Tussen de dorpskern van Kontich en de molen loopt nog steeds de Molenstraat.

De benaming Vrijselmolen verwijst naar het Hof van Vrijsel, die sinds de 16de eeuw ook in het bezit was van de moleneigenaar (zoals Barbaba Van Rommerwael rond 1600, vrouw van Eeckhoven, Battenbroek en Vrijsel).

Benamingen:
- Ferrariskaart, ca. 1775: "Vrijssel Molen"
- Atlas der Buurtwegen, ca. 1844: "Contichsche Molen, Moulin"
- kaart Van der Maelen, ca. 1850: "M(oul)in de Contich"
- kadastrale kaart P.C. Popp, ca. 1850: "Contichsche Molen"

De molen werd voor 1450 gebouwd want toen werd de Molenstraat al vernoemd.

Antoon (circa 1412-tussen 1466 en 1478), telg van de familie van Rotselaar, bezat allerlei leengoederen te Kontich, in leen van de hertog van Brabant, namelijk 10 bunder bos en hei, 4 bunder beemd, een windmolen en laten. Deze goederen behoorden eveneens toe aan zijn grootvader Wouter van Winge en Antoon erfde ze via zijn moeder.

Op de eerste standplaats bestond tot na 1984 de boerderij "Het Moleken", een eenvoudig langgestrekt hoevetje. In 1760 werd het vermeld als een hoeve, daarvoor als herberg. De gronden waarop de hoeve werd gebouwd, werden in de 17de eeuw aangeduid als "het Meuleken". De hoeve op de Beke verwijst naar de eerste Vrijselmolen die zich hier bevond. Op het laatst was het een bakstenen gebouw van één bouwlaag onder zadeldak (Vlaamse pannen), met nok loodrecht op de straat en binnen gedeeltelijk omhaagd domein met waterput aan de zuidzijde van het woonhuis. uit de tweede helft van de 19de eeuw, met mogelijk oudere kern. Er waren rechthoekige muuropeningen met houten lateien; beluikte, getraliede vensters.

Tussen 1605 en 1611 werd de molen meer oostwaarts verplaatst, dichter bij de dorpskern, aan de zuidzijde van de Groeningenlei (nr. 33), ten westen van de Prins Boudewijnlaan, op het kadasterperceel B328.
Deze weg werd in 1772 vermeld als steenweg naar de molen.

Op 11 september 1621 legden vier mannen uit Kontich bij notaris Jan Harlinghen in Mechelen een gezamenlijke verklaring af. Het waren Geerart Mertens, de schout van de heerlijkheid van Kontich, Reet en Waarloos, dan 73 jaar, Peeter Van den Voorde, die 68 was, Adriaen Pauwels, 65 en Joos Bogaerts, die dan ongeveer 55 jaar oud was.
Jonkheer Maximiliaan Van der Gracht, heer van Vremde en die in Mechelen woonde, had hen verzocht om voor hem een getuigenis af te leggen over de Vrijselmolen. De vier getuigen deelden mee dat deze molen "eertijden plachte te staen binnen den voorscreven dorpe van Contich bij oft neffens het Hoff van Groeninghen doentertijt toebehoorende wijlen mer vrouwe van Eeckhove saligher".

De getuigen verklaarden dat Jan de Campenert - dit is ongetwijfeld Jan De Kempenere - "molder op de selfste meulen, hen meermaals had verteld, dat hij ter saecken van de boomen die zeer naer aenden zelven meulen stonden, jae gheen drij roeden weghs van den berch, hij niet wints genoech en conste nemen noch proffijt daermede doen".

De getuigen bevestigden ook dat Jan de Campenert hen had verteld dat hij "den zelven meulen niet en begherden in huere" te houden. Hij weigerde om de molen nog langer te houden, zelfs niet voor enkel de onkosten van het onderhoud, als die ter selver plaetse zoude moeten blijven staen. De getuigen hadden daarbij "oick verstaen ende hooren segghen dat om dier oirsaecke wille den voorschreven meulen is vercocht geweest bij de voornoemde mij vrouwe van Eeckhove ende bijden cooper is verset geweest op een ander plaetse daer hij bequaemelijck den wint van alle canten mocht hebben".

Jan De Kempeneer zou in 1604 de Vrijselmolen aankopen en hem laten verplaatsen.
De getuigen bevestigden tenslotte dat zij zeer goed op de hoogte waren van de situatie. Peeter Van de Voorde voegde toe dat hij als pachter op de hoeve van de vrouwe van Eeckhove woonde en de windmolen al 27 jaar heeft gekend. Adriaan Pauwels en Joos Bogaerts verklaarden dat zij het grootste deel van hun leven in het dorp van Kontich hadden gewoond en van jonghs aff den voorschreven meulen hebben gebruijckt om hun cooren op te doen malen als den zelven bij goeden wint coste maelen. De getuigen ondertekenden de akte: handtekeningen van Geerart Mertens (hij schreef: "bij mij Gerart Mertens"), Peeter Van den Voorde (tekende met een kruisje), Adriaen Pauwels (tekende met een handmerk) en Joos Bogaerts (tekende met een kruisje) en de handtekening van notaris Jan Harlinghen.

Uit de getuigenverklaringen blijkt dat de vrouwe van Eeckhove de eigenares is geweest van de Vrijselmolen. Deze vrouwe van Eeckhove was Barbara Van Rommerswael. Eeckhoven was haar omgrachte kasteel tegen de Nete waar nu het spaarbekken is van de Antwerpse Waterwerken (AWW, sinds 2014 Water-link genoemd). Zij was ook vrouwe van Battenbroek en Vriessele, de plaats die de naam zou geven aan de windmolen. Zij woonde zowel in Mechelen in het Cardinaelshof als op Eeckhoven.
Barbara Van Rommerswael was de echtgenote van Aert Van Berloo, heer van Cortenbach. Hun dochter Geertruyt Van Berloo huwde jonkheer Anthonis Van der Gracht, heer van Schardau. Hun zoon was jonkheer Maximiliaan Van der Gracht (1590 - Temse, 1659). Hij zou de titels erven van heer van Schardau, Eeckhoven, Cortenbach, Vremde, Reet en Waarloos. Vanaf 1627 volgde hij zijn broer Frans op als schout van Mechelen.
Barbara Van Rommerswael had in haar testament van 11 augustus 1609 haar kleinzoon Maximilaan Van der Gracht aangeduid als haar voornaamste erfgenaam. Hij zou heel wat eigendommen verkrijgen. De Vrijselmolen was hier dus niet bij. Het is enkel gissen waarom jonkheer Maximiliaan Van der Gracht in 1621 om de getuigenissen vroeg over de Vrijselmolen. Wellicht wou hij duidelijk vernemen waarom deze molen uiteindelijk niet behoorde tot de nalatenschap van zijn grootmoeder...

Op 2 april 1723 brandde de molen" bij ongeluck" af, maar werd kort nadien heropgericht.

Kadastrale beschrijvingen:
- ca. 1817: "Il y a dans cette commune 4 moulins à vent; ils ne sont pas de la même produit; ils sont explotés par les propriétaires eux-mêmes et n'offrent d'autres points de comparaisons, que ceux que l'on peut tirer de la valeur locative que ces propriétés ont dans la province et des évaluations données dans les communes où  les opérations du cadastre ont été exécutées. Ces divers renseignements pris ont déterminé les évaluations à fixer pour ces moulins et leur division en trois classes. La première classe recevra l'évaluation brut de fr. 900 et nette de fr. 600; la deuxième classe brute de fr. 675 et nette de fr. 450 et la troisième classe brute de fr.525 et nette de fr. 350."
- ca. 1820: "is in alles gelijk en van de selve ligging als F 161" (= Lijsterbolmolen te Kontich), uitgebaat door eigenaar Lens)

Eigenaars na 1820:
- ca. 1820, eigenaar-molenaar: Lens
- voor 1834, eigenaar: Lens Jean-Baptiste, molenaar te Kontich en b) Lens Maria Theresia, zonder beroep te Kontcih
- 28.02.1874, verkoop: Schoesetters-Van Reeth Carolus, landbouwer te Kontich (notaris Van Camp)
- 18.07.1902, erfenis: de weduwe en kinderen (overlijden van Carolus Schoesetters)

In 1911 volgde de sloop. Schoesetters had de toelating gekregen om in de plaats een maalinstallatie met gasmotor in werking te zetten. Vandaag is de firma Groeninghe van de familie Mennes er gevestigd.

ZIe ook: Kontich, Vrijselmolen - II

Lieven DENEWET & François VAN DER JEUGHT

Bijlagen

François van der Jeught, “De Vrijselmolen van Kontich omstreeks 1600”, in: Reineringen, tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, jg. 6, nr. 3, (juli-september) 2015, p. 5-6.

Vooraf

Uit de publicatie over Molens van Klein-Brabant, Mechelen en de Rupelstreek uit 1987 van H. Holemans en P. Lemmens blijkt dat Jan De Kempeneer de Vrijselmolen in 1604 had aangekocht. Hij verkreeg een octrooi om de molen over te brengen naar de omgeving van het Groeningenhof en de (huidige) Doornstraat. Dat gebeurde in de periode 1605-1611. Severijn De Kempeneer, die ongetwijfeld nauw verwant was met Jan, was eigenaar van de Vrijselmolen in 1611. Later zou de molen in bezit komen van de families Van Berckelaer en Seldenslagh. Op 2 april 1723 brandde hij bij ongeluck af, maar werd kort nadien heropgebouwd. De reden waarom Jan De Kempeneer de Vrijselmolen liet verplaatsen bleef onbekend.

Bij het ontsluiten van de akten van de Mechelse notaris Jan Harlinghen, bewaard op het Mechels Stadsarchief, dook een verklaring op uit 1621 van inwoners van Kontich over de Vrijselmolen. Hierdoor vernemen we het antwoord op de vraag waarom de molen werd verplaatst. Meer nog, we vernemen van wie Jan De Kempeneer deze graanwindmolen had gekocht.

De getuigenverklaringen van 11 september 1621

Op 11 september 1621 legden vier mannen uit Kontich bij notaris Jan Harlinghen in Mechelen een gezamenlijke verklaring af. Het waren Geerart Mertens, de schout van de heerlijkheid van Kontich, Reet en Waarloos, dan 73 jaar, Peeter Van den Voorde, die 68 was, Adriaen Pauwels, 65 en Joos Bogaerts, die dan ongeveer 55 jaar oud was.
Jonkheer Maximiliaan Van der Gracht, heer van Vremde en die in Mechelen woonde, had hen verzocht om voor hem een getuigenis af te leggen over de Vrijselmolen. De vier getuigen deelden mee dat deze molen "eertijden plachte te staen binnen den voorscreven dorpe van Contich bij oft neffens het Hoff van Groeninghen doentertijt toebehoorende wijlen mer vrouwe van Eeckhove saligher".

De getuigen verklaarden dat Jan de Campenert - dit is ongetwijfeld Jan De Kempenere - "molder op de selfste meulen, hen meermaals had verteld, dat hij ter saecken van de boomen die zeer naer aenden zelven meulen stonden, jae gheen drij roeden weghs van den berch, hij niet wints genoech en conste nemen noch proffijt daermede doen".
De getuigen bevestigden ook dat Jan de Campenert hen had verteld dat hij "den zelven meulen niet en begherden in huere te houden". Hij weigerde om de molen nog langer te houden, zelfs niet voor enkel de onkosten van het onderhoud, "als die ter selver plaetse zoude moeten blijven staen". De getuigen hadden daarbij "oick verstaen ende hooren segghen dat om dier oirsaecke wille den voorschreven meulen is vercocht geweest bij de voornoemde mij vrouwe van Eeckhove ende bijden cooper is verset geweest op een ander plaetse daer hij bequaemelijck den wint van alle canten mocht hebben".

Jan De Kempeneer zou in 1604 de Vrijselmolen aankopen en hem laten verplaatsen.
De getuigen bevestigden tenslotte dat zij zeer goed op de hoogte waren van de situatie. Peeter Van de Voorde voegde toe dat hij als pachter op de hoeve van de vrouwe van Eeckhove woonde en de windmolen al 27 jaar heeft gekend. Adriaan Pauwels en Joos Bogaerts verklaarden dat zij het grootste deel van hun leven in het dorp van Kontich hadden gewoond en van jonghs aff den voorschreven meulen hebben gebruijckt om hun cooren op te doen malen als den zelven bij goeden wint coste maelen. De getuigen ondertekenden de akte.
Handtekeningen van Geerart Mertens (hij schreef: bij mij Gerart Mertens), Peeter Van den Voorde (tekende met een kruisje), Adriaen Pauwels (tekende met een handmerk) en Joos Bogaerts (tekende
met een kruisje) en de handtekening van notaris Jan Harlinghen.

De eigenares van de Vrijselmolen

Uit de getuigenverklaringen blijkt dat de vrouwe van Eeckhove de eigenares is geweest van de Vrijselmolen. Deze vrouwe van Eeckhove was Barbara Van Rommerswael. Eeckhoven was haar omgrachte kasteel tegen de Nete waar nu het spaarbekken is van de Antwerpse Waterwerken (AWW, sinds 2014 Water-link genoemd). Zij was ook vrouwe van Battenbroek en Vriessele, de plaats die de naam zou geven aan de windmolen. Zij woonde zowel in Mechelen in het Cardinaelshof als op Eeckhoven.
Barbara Van Rommerswael was de echtgenote van Aert Van Berloo, heer van Cortenbach. Hun dochter Geertruyt Van Berloo huwde jonkheer Anthonis Van der Gracht, heer van Schardau. Hun zoon was jonkheer Maximiliaan Van der Gracht (1590 - Temse, 1659). Hij zou de titels erven van heer van Schardau, Eeckhoven, Cortenbach, Vremde, Reet en Waarloos. Vanaf 1627 volgde hij zijn broer Frans op als schout van Mechelen.
Barbara Van Rommerswael had in haar testament van 11 augustus 1609 haar kleinzoon Maximilaan Van der Gracht aangeduid als haar voornaamste erfgenaam. Hij zou heel wat eigendommen verkrijgen. De Vrijselmolen was hier dus niet bij. Het is enkel gissen waarom jonkheer Maximiliaan Van der Gracht in 1621 om de getuigenissen vroeg over de Vrijselmolen. Wellicht wou hij duidelijk vernemen waarom deze molen uiteindelijk niet behoorde tot de nalatenschap van zijn grootmoeder...

Nawoord

Dankzij de getuigenverklaringen uit 1621 vernemen we dat Barbara Van Rommerswaal vóór 1604 de eigenares was van de Vrijselmolen en dat Jan de Campenert – Jan De Kempeneer – toen deze molen van haar pachtte. Hoe lang deze windmolen eigendom is geweest van de vrouwe van Eeckhoven blijft voorlopig onbekend. Hoe dan ook hebben de getuigenissen uit 1621 een mooi puzzelstuk toegevoegd aan het lange verhaal van de Vrijselmolen. Ze illustreren meteen dat de geschiedenis ervan ongetwijfeld nog verder kan aangevuld en verfijnd worden.

Mechelen, 11 augustus 2015.
François van der Jeught

Bronvermeldingen:

H. Holemans & P. Lemmens, Molens van Klein-Brabant, Mechelen en de Rupelstreek, Nieuwkerken, 1987 (met literatuurverwijzingen naar R. Van Passen over Kontich).
Over de Vrijselmolen (met bronvermeldingen) op de website van Molenecho’s

----------------------

Over het Groeningenhof', "Kontichshof" of "Hof van Helmont", Kontichhof 27 te Kontich (Agentschap Onroerend Erfgoed)

Nagenoeg rechthoekig kasteel hoofdzakelijk in neo-Vlaamse renaissancestijl met neogotische elementen, uit 16de-17de eeuw en 19de eeuw.

Oorspronkelijk waterkasteel, thans nog aan westgevel grenzend aan vijver gevoed door de Mandoerse beek. Vijver aansluitend bij onregelmatige ovale omwatering en het geheel is gelegen in een omhaagd landschapspark. L-vormige dienstgebouwen uit tweede helft 19de eeuw met poortgebouw uit 16de-17de eeuw aan zuid- en oostzijden van het kasteel, duiventoren uit 17de en 19de eeuw, tegen de omgrachting aan oostzijde.

Historiek

Het cijnshof van Helmont, afhankelijk van het leenhof van Mechelen, kwam in 1314 in bezit van Jan Berthout van Berlaer. Geërfd door de familie van Cortenbach en vormde tot 1431 een geheel met "Ter Tangen" en "Ten Eekhoven". Hendrick van Helmont kwam in 1431 in bezit van het cijnshof dat voortaan de naam droeg van "Hof van Helmont", soms ook "Hof van Batenborg" genaamd. Leenverhef in 1475 door Magdalena van Vriesele doch de werkelijke bezitters waren Peter van Brymeer en zijn echtgenote. Officieel in bezit van Peter van Brymeer in 1494; geërfd door Filippina van Brymeer in 1501. Aangekocht door Hubrecht Welleman in 1507 en reeds in 1508 in bezit van Adriaan Sandelin alias Pieterssone. Verder in bezit van Adriana Sandelin (1512), Katharina Beukelaer, Angenete van Wyck (1541), Katharina van Wyck (1553). Cijnshof Helmont in 1555 verkocht aan Jan van den Broeck. Deze kocht op 8 mei 1551 de landbouwbedrijven "Ossele" en "Ykele", beide lenen van het Hof van Vrijsel. Jan van den Broeck maakte van de drie cijnshoven een geheel onder de benaming "Hof van Helmont". Voor eerst sprake van de omwaterde hoeve "Ykele" in 1421; "Ossele" was reeds in 1520 een hoeve met stenen huis i.e. de kern van het latere "Groeningenhof". Heerlijkheid "Helmont" in 1563 geërfd door Jehan van den Broeck en in 1581 door Gillis van den Broeck. Toen Marie van den Broeck, echtgenote van Peter van Opmeer in bezit kwam van Helmont in 1591 bestond het uit drie hoeven, waaronder de nederhoeve "Ossele", en het omwaterd stenen speelhuis zogenaamd "Groeningen". Voor 1600 werd de nederhoeve verwoest, doch het speelhuis bleef gespaard en in 1616 kwam de heerlijkheid Helmont in handen van Lucas van Opmeer, die in 1644 ook de heerlijkheden Kontich, Waarloos en Reet aankocht. Door aankoop kwam in 1651 Franciscus Lopes Franco-y-Feo in bezit van de heerlijkheden en liet rond 1651-1660 de barokke poort plaatsen bij de dienstgebouwen. Vanaf 1651 tot het einde van het Ancien Regime bleef de heerlijkheid "Helmont" en het kasteel in bezit van de heren van Kontich. De laatste heer van Kontich stierf in 1829 en in 1830 kocht Jacobus J.B. della Faille-Auvray het kasteel. Thans is het kasteel nog steeds in bezit van de familie della Faille.

Francisco de los Reyes liet na 1667 herstellingen en verbouwingen doorvoeren aan speelhuis en hoeven. De gravure uit vierde kwart 17de eeuw verschenen bij J. le Roy, toont ons het kasteel uit 16de-17de eeuw, de traptoren, de U-vormige dienstgebouwen en kapel waarvan nog enkel het poortgebouw overblijft. Een "Caerte figuratief" opgemaakt door landmeter Aegidius de Decker in 1692, maakt het ons duidelijk dat het geheel omringd was door een hoekige omwatering met geometrische tuinen binnen deze omwatering.

In 1708 waren enorme bedragen nodig om het vervallen kasteel te herstellen. In begin 19de eeuw had het domein nog steeds hetzelfde uitzicht als eind 17de eeuw. Augustin della Faille (1796-1871) gehuwd met Constance Geelhand wijzigde het uitzicht van het domein rond 1850 (zie steendruk in het werk van A. Vasse). Het kasteel werd voorzien van een nieuwe noordvleugel met trapgevels, en om een symmetrisch geheel te bekomen werd de zuidvleugel voorzien van een risaliet met trapgevel. Middenvleugel werd geaccentueerd met een neogotische portiek en neogotische omlijstingen bij de vensters. Blijkbaar was het geheel nog bepleisterd en werden de bijgebouwen en de kapel ten noorden van het kasteel gesloopt. Deze kapel werd vervangen door een neoclassicistische kapel binnen het kasteel met neogotische erker aan westgevel; bekleding en beelden uitgevoerd door J.B. De Cuyper in 1851 (zie datering in Romeinse cijfers).

Onder Rene-Jacques della Faille, gehuwd met Josephe Geelhand, werd het kasteel in een neo-Vlaamse renaissance kleedje gestoken tussen 1880 en 1888 naar ontwerp van Joseph Claes. Vermoedelijk werd het gebouw ontpleisterd en voorzien van banden en omlijstingen van natuursteen, dakvensters, beluikte vensters, smeedijzeren bekroningen van pinakels en schouwen, een uivormige spits bij traptoren, en een interieur in neo-Vlaamse renaissancestijl. De dienstgebouwen werden ook gewijzigd, alsook de hofgracht die een grillige nagenoeg ovale vorm kreeg. In 1933 werd de westgevel voorzien van een erkervormige vijfzijdige uitbouw.

Beschrijving

Langs een gekasseide weg over omgrachting en met polygonale bakstenen hekpijlers aan toegang, bereikt men het vierkant poortgebouw, opgenomen in de L-vormige dienstgebouwen. Poortgebouw van twee bouwlagen onder tentdak (leien) met uivormige bekroning, uit 16de-17de eeuw. Verankerd bakstenen gebouw met speklagen en hoekblokken van zandsteen. Kordonlijst en kroonlijst op houten consoles. Aangepaste rechthoekige vensters met arduinen lateien. Rondboogpoort in barokke omlijsting van arduin (recent aangebrachte datering 1651 op imposten) met steenmerken van Jean Delfontaine (circa 1580-1667) en Nicolas Lechien (1653- ?) wat de poort circa 1667 situeert, en vermoedelijk nog later afgewerkt met steen geleverd door Nicolas Lechien. Geblokte rondboog met neuten, imposten en voluut-sluitsteen, gevat in geprofileerde omlijsting, waterlijst eindigend op voluten en gekorniste kroonlijst; aansluitend wapenschild van zandsteen van de familie Franco-y-Feo. Rondboogpoort in westgevel in bakstenen omlijsting met blokken, neuten, imposten en diamantkopvormige sluitsteen van arduin.

Dienstvleugels met stallingen, conciërgewoning, koetshuizen; één bouwlaag onder zadel- en schilddaken (leien) met getrapte dakvensters en dakkapellen, van 1880-1888. Oost- en zuidhoeken gemarkeerd door vierkante toren van twee bouwlagen onder tentdak met uivormige bekroning. Verankerde bakstenen gebouwen met vlakke banden en hoekblokken van natuursteen. Rechthoekige vensters en deuren, korfboog- en rondboogpoorten.

Rechthoekig kasteel in neo-Vlaamse renaissancestijl met tal van neogotische elementen; twee bouwlagen met centrale vleugel onder schilddak (leien), uit 16de-17de eeuw en circa 1850, 1880-1888.

Verankerde baksteenbouw op arduinen plint met overvloedig gebruik van natuursteen voor speklagen, hoekblokken en omlijstingen. Alle trapgevels met overhoeks geplaatste pinakels en geflankeerd door erkertorentjes. Smeedijzer voor sierankers en sierlijke top- en schouwbekroningen. Symmetrische oostelijke voorgevel met drie trapgevels waarbij twee risalietvormend waartussen sierlijke neogotische korfboogportiek onder balkon. Aan vijver grenzende westgevel met vier trapgevels, waarvan drie aanleunend bij hoofdvleugel. Derde met neogotische erker van de kapel, met spitsboogvensters, onder opengewerkte spitse bekroning. Ingebouwde achtzijdige traptoren aan noordgevel, met overkragende bovenverdieping op boogfries; spits met klokkenstoel en uivormige bekroning. Beluikte kruis-, bol- en kloosterkozijnen met kwartrond geprofileerde lateien en omlopende geprofileerde druiplijsten. In trapgevels grotendeels gebruik van beluikte rondboogvensters.

Duiventoren uit 17de en 19de eeuw tegen de omgrachting. Bestaande uit centrale rechthoekige vleugel met driezijdige sluiting, van twee bouwlagen onder overkragend afgewolfd dak (leien) en met ingebouwd polygonaal torentje onder polygonale spits (leien). Flankerende vierkante aanbouwsels van één bouwlaag onder overkragende zadeldaken (mechanische pannen). Baksteenbouw met hoekblokken en speklagen.

Literatuur

Archiefbronnen
Stadsarchief Mechelen, notaris J. Harlinghen, 901, f°24r, 10 juli 1607; id., f°108v, 8 januari 1609; id., f°129 r, 11 augustus 1609 en id., f°351v, 12 mei 1613 (testamenten van Barbara Van Rommerswael); id., 907, f°383r-383v, 11 september 1621 (getuigenverklaring) (vondst van F. Van der Jeught, Mechelen)

Werken
F. Van der Jeught, "De Vrijselmolen van Kontich omstreeks 1600", in: Reineringen, tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, jg. 6, nr. 3, (juli-september) 2015, p. 5-6.
J. Le Roy, "Castella et Praetoria Nobilium Brabantiae", Antwerpen, 1694.
A. Vasse, "Les châteaux, les ruïnes, les monuments et les sites pittoresques de la province d'Anvers", Brussel, 1855.
S. Wilsens, "Kastelen in Antwerpen", Hasselt, 1972, p. 54-55.
J. Goetschalckx, "Geschiedenis der parochie Contich", Bijdragen tot de geschiedenis, nieuwe reeks, jg. XIV, Antwerpen, 15 oktober 1922, p. 1-29; nieuwe reeks, jg. XIV, Antwerpen, 15 juni 1923, p. 323-383.
P.J. Goetschalckx, "Contich", Bijdragen tot de geschiedenis, jg. XIII, Ekeren, juni 1914, p. 273-288).
Kontich. Gemeentegids 1976, s.l., 1976.
Gemeente Kontich, Monografie en gids, Kontich, 1966.
R. Van Passen & J. Olyslagers, "Kontich in oude prentkaarten", Zaltbommel, 1972.
R. Van Passen, "Geschiedenis van Kontich", Kontich, gemeentebestuur Kontich, 1964.
R. Van Passen, "Het Groeningenhof of Kontichs hof te Kontich",  in Gijpen L., "Krans van kastelen in de provincie Antwerpen", Antwerpen, 1960, p. 85-90.
R. Van Passen, "Molensprokkelingen", in: Molens in de provincie Antwerpen. Katalogus van de molententoonstelling te Boechout en Kasterlee, 1965.
R. Van Passen, Toponymie van Kontich en Lint, Gent, Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde, 1962.
H. Holemans & P. Lemmens, Molens van Klein-Brabant, Mechelen en de Rupelstreek, Nieuwkerken-Waas, Ten Bos, 1987.
H. Thys, Molens in het arrondissement Mechelen, circa 1865-1870, in Heemkundig Handboekje voor de Antwerpse Kempen, Borgerhout, jg. 14, 1966, p. 3-14.
P. Lemmens, Molenoverzicht uit het arrondissement Mechelen van 1830 tot heden, Borgerhout, 1963. Overdruk uit het Heemkundig handboekje voor de Antwerpse randgemeenten, 1963, X, 4.
Plomteux G., Steyaert R. & Wylleman L., Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 10N2 (Ho-Ra), Brussel - Gent, 1985.
F. Ringoot, De Molens van Kontich, Tijdschrift Studiekring Ons Molenheem 2003.
P. De Win, " 'Baenroets' Jan IV (II) van Rotselaar (1385-1451), en zijn familie", in: Eigen Schoon & De Brabander (Driemaandelijks tijdschrift van het Koninklijk Historisch Genootschap van Vlaams-Brabant en Brussel vzw, jg. 97, 2014, nr. 4, p. 657 (met opgave van archiefbronnen)
Mailbericht Aimé Smeyers, Alsemberg, 11.02.2015.

Overige foto's

<p>Vrijselmolen - I</p>

Hoeve het Moleken waar de eerste Vrijselmolen stond. Foto: Vlaamse Gemeenschap, 1976

<p>Vrijselmolen - I</p>

Groeningenhof of Kontichshof. Foto: Jan Van Immerzeel, 2013

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: zaterdag 7 november 2015

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens