Molenzorg

Rummen (Geetbets), Vlaams-Brabant


Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Rosmolen van Terlenen

Ligging
Oppenstraat 102
3450 Rummen (Geetbets)
toon op kaart
Type
Binnenrosmolen
Functie
Dorsmolen
Gebouwd
ca. 1869
Verdwenen
na 1900
Beschrijving / geschiedenis

De Rosmolen van Terlenen was een rosmolen om graan te dorsen, type binnenrosmolen, in een rond gebouw, gelegen op het erf van het nog bestaande hof (later kasteel) Ter Lenen, in de Oppenstraat 102 (beschermd als monument op 3 februari 2005)

Rond 1869 werd in het verlengde van een oude stalvleugel een vrijstaande, open berging opgetrokken terwijl meer zuidwestwaarts, aan de overzijde van de Melsterbeek een groot rechthoekig volume met cirkelvormige aanbouw verscheen. Hoewel de kadastrale leggers van een "peerdenstal" spreken, gaat het ongetwijfeld om de huidige langsschuur waarvan de aanleunende rosmolen intussen verdwenen is.

Op dezelfde site werd voor 1268 een graanwatermolen gebouwd. Zie (bij verdwenen molens): Rummen, Watermolen van Terlenen.

Lieven DENEWET & Roger DENEEF

Bijlagen

Kasteelsite Ter Lenen met omgeving, Oppenstraat 102, beschermd als monument op 03.02.2005 (Agentschap Onroerend Erfgoed, Beschermingsdossier DB002234, 2005).

Fraai omkaderd, opmerkelijk en goed bewaard voorbeeld van een 19de-eeuwse herenboerderij - een als landhuis (1820) geconcipieerd woonhuis met aanleunend, omvangrijk hoeve-, brouwerij- en stokerijcomplex - geënt op een pachthof (1240-1798) van de cisterciënzerinnenabdij.

Tot met de Franse Revolutie maakte de hoeve Ter Lenen deel uit van de uitgestrekte bezittingen van de cisterciënzerinnenabdij van Oriënte (circa 1234-1798).

De naam Ter Lenen schijnt te verwijzen naar een plaatselijk riddergeslacht. In februari 1798 wordt de hoeve verkocht aan de Zoutleeuwse familie Coenen. Naar verluidt werd de site ingevolge zware beschadigingen door de Franse troepen vanaf 1820 tot circa 1900 in opeenvolgende fasen vrijwel volledig heropgebouwd en uitgebreid.

De oudst gekende voorstelling is de Ferrariskaart (1771-1775) waarop de "cense Ter Lenen" is afgebeeld als een omvangrijk complex met losse bestanddelen binnenin omwalling. De primitieve kadasterkaart van 1827 geeft een gereduceerd hoevecomplex weer met langs de gedempte gracht een nieuw vierkant volume, te identificeren met het huidig kasteeltje. Rond 1844 wordt het kasteel achteraan uitgebreid met twee haakse stalvleugels waardoor een ruime binnenkoer ontstaat. Een van de twee oudere vleugels bleef bewaard, wordt verlengd en zal de aanzet vormen van een tweede binnenkoer.

Rond 1869 wordt in het verlengde van deze oude vleugel een vrijstaande berging opgetrokken terwijl meer zuidwestwaarts een groot rechthoekig volume met cirkelvormige aanbouw verschijnt (huidige langsschuur met verdwenen rosmolen).

Rond 1897 bouw van de stalvleugel en van een brouwerij en stokerij die samen met het nieuwe poortgebouw een tweede binnenkoer omsluiten. In 1900 wordt melding gemaakt van de installatie van een stoommachine en vanaf 1903 is er ook sprake van een stoomstokerij. De brouwerij-stokerij sloot haar deuren vlak voor de Tweede Wereldoorlog en werd volledig ontmanteld.

De toegang tot Ter Lenen wordt gemarkeerd door twee, in rode en gesinterde baksteen opgetrokken hekpijlers met flankerend hekwerk.  De hoevesite wordt gedomineerd door het herenboerenhuis (gedateerd 1820 door chronogram op de gevel). Het vijf traveeën breed, rechthoekig volume met wit geschilderd houten schrijnwerk is opgetrokken in baksteen op een hoge sokkel in zandige kalksteen. Het omvat een souterrain, twee bouwlagen en een mezzanino onder een overkragend leien schilddak op getande kroonlijst en per twee gegroepeerde gegroefde consoles, het geheel bekroond met een houten klokkenruiter. De voorgevel toont een symmetrische opstand met twee registers van hoge rechthoekige vensters (oorspronkelijk voorzien van luiken) en een bekronend mezzanino van liggende, rechthoekige venstertjes.De gevelafwerking bestaat uit een rood-wit geschilderde cementbepleistering met ingetrokken voegen en pseudo-negblokomlijstingen en -speklagen. De centrale inkom wordt geaccentueerd door een empire dubbele deur waarboven een balkon met geprofileerde omlijsting en smeedijzeren hek, het geheel rustend op gegroefde consoles en bekroond met een geprofileerde druiplijst en een gedenkplaat met chronogram. Een breed, hardstenen bordes met trappartijen zorgt voor een zekere monumentaliteit. Twee flankerende smeedijzeren hekken scheiden het erf van de voorliggende tuin. Het souterrain met hardstenen vloer en bakstenen gewelfjes op I-liggers omvat kelders en dienstruimten. Goed bewaarde originele interieuraankleding.

Daarnaast stal- en brouwerijvleugels, twee gekasseide binnenkoeren, vrijstaande berging en enigszins geïsoleerd langsschuur. De volumes, meestal nog met houten balkenlaag en kapstructuur, zijn opgetrokken in witgeschilderde baksteen op een gepekte plint en afgedekt met respectievelijk zadeldaken en schilddaken met (overwegend) zwarte en rode pannen. Oudste, ongedateerde stalvleugel op de eerste binnenkoer: lager, ondiep volume met ritmische opeenvolging van lichtgetoogde vensters en deuren, aangevuld met  recentere rechthoekige muuropeningen. De parallel ingeplante koestallen (circa 1844) tonen een functionele opbouw van met steekboogdeuren- en vensters en grote korfboogpoorten doorbroken gevelvlakken. Stokerijvleugel en paardenstal (circa 1897) onderscheiden zich door een decoratieve gevelbehandeling en een afgeronde houten en bakstenen kroonlijst.

De vrijstaande langsschuur (circa 1869) met bakstenen pijlerstructuur en houten kapspanten onder een geknikt schilddak toont naast de karakteristieke korfboogpoorten bovenaan een reeks ruitvormige verluchtingsgaten waaronder een register van lichtgetoogde blindvensters. Het silhouet werd enigszins verstoord door later aangebouwde stallingen. Opmerkelijk is eveneens de open berging (circa 1867) met bovenliggende tasruimte in de vorm van een bakstenen pijlerstructuur met beleemde houten bovenbouw onder een op houten schoren rustend schilddak. 

Typerend voor de algemene configuratie is echter het fraaie perspectief gevormd door de in één lengteas geplaatste poortdoorgangen. Boomgaard en siertuin zijn verdwenen. Rond het kasteeltje zijn nog enkele markante bomen en struiken bewaard. Deze werden vermoedelijk rond 1900 aangeplant.

De ruimere omgeving wordt nog steeds gevormd door historisch akker- en weiland. 

---------------------------

De tuin van het landhuis Ter Lenen (Roger Deneef, Greta Paesmans & Jo Wijnant, Agentschap Onroerend Erfgoed, 2008)

Landhuis gebouwd in 1820 bij een oude pachthoeve, achteraf verbouwd; vijver als relict van een vroege landschappelijke aanleg achter het huis, sporen van een symmetrische sierbeplanting van circa 1900 (oorspronkelijk 1 hectare) op een kunstmatig heuveltje voor het huis.

Het landgoed Ter Lenen ligt op de rechteroever van de Melsterbeek, te midden van het weide- en beemdengebied. Tot de Franse Revolutie maakte de hoeve Ter Lenen deel uit van de uitgestrekte bezittingen van de iets zuidelijker gelegen cisterciënzerinnenabdij van Oriënte, die de "curia de Leenen" in 1240, samen met 52,5 bunder of ruim 60 ha akker- en weiland, had gekocht van zekere Rolin de Lare. In de 14de eeuw was Ter Lenen een belangrijke exploitatie, want de hoeve omvatte onder meer twee schuren, twee schaapstallen en een paardenstal. Op de Ferrariskaart (1771-1775) wordt de "cense Ter Lenen" afgebeeld als een complex van losstaande gebouwen op een omgracht, rechthoekig 'eiland'. Een moestuin besloeg het grootste gedeelte van de noordelijke helft van dit eiland. Beemden, hoogstamboomgaard en akkergronden vormden de ruimere omkadering.

Bij de openbare verkoop in 1798 kwam de Ter Lenen in handen van de Zoutleeuwse familie Coenen, die onafgebroken eigenaar bleef tot 1963. De Primitieve kadasterkaart die landmeter Denis in 1827 uittekende, geeft in vergelijking met de Ferrariskaart een totaal gewijzigd beeld. Het hoevecomplex is tot twee vleugels gereduceerd en op de plaats van het zuidoostelijke deel van de deels gedempte omgrachting bevindt zich een nieuw, nagenoeg vierkant volume, te identificeren met het huidige kasteeltje. Van de ringgracht op de Ferrariskaart valt niets meer te bespeuren. Het kasteeltje kijkt in noordwestelijke richting uit op een grillige, langgerekte vijver, in oorsprong misschien wel een baksteenkleiput, maar een "lustvijver" van 34,5 are volgens het Primitief kadaster, die het bestaan suggereert van een vroege landschappelijke tuin, een 'jardin anglais'. Tussen 1800 en 1820 (zwaartepunt rond 1810) werden tal van tuinen en parken in de regio – meestal beperkt in oppervlakte en formeel, regelmatig, geometrisch, 'Frans' of hoe ook genoemd – in een nieuw, 'onregelmatig' kleedje gestoken. De golvende contouren van de waterpartijen, verbredingen, aanzwellingen en plotse vernauwingen – vaak gaat het om opgestuwde en verbrede beken en grachten, soms om ontginningskuilen – is typisch voor deze vroegromantische of vroeglandschappelijke aanleg.

De "lustvijver" werd in 1827 volgens de kadastrale legger eigenaardig genoeg omgeven door utilitaire percelen: boomgaard (nr. 49), weide (nr. 48), tuin-zonder-meer (nrs. 42 en 46) en rond het kasteeltje zelfs ordinair bouwland (nr. 43bis). Het 320 m lange en 15 m brede strookperceel nr. 40 was een dreef, die vanuit het zuidoosten bij de hoevegebouwen uitmondde. Hij verbond Ter Lenen via de Oppenstraat met de dorpskern van Rummen en vormde de hoofdtoegang. De huidige toegangsweg vanuit het zuidwesten, aan de Verdaelstraat gemarkeerd door een hek met twee pijlers van rode en gesinterde baksteen en een flankerend hekwerk, werd rond 1880 aangelegd (de in het smeedwerk verwerkte initialen 'VC' staan voor de toenmalige eigenaar Victor Coenen), maar de monumentale, arduinen rondboogpoort met gegroefde omlijsting getuigt van het oorspronkelijke belang van de noordoostelijke toegang, hoewel deze poort deel uitmaakt van een rond 1897 gebouwde stalvleugel.

Aan de hand van kadastergegevens kunnen de drie grote fasen van de late bouwgeschiedenis worden gereconstrueerd. Rond 1844 werd het kasteeltje achteraan (aan noordwestzijde) uitgebreid met twee haakse stalvleugels waardoor een ruime binnenplaats ontstond. Het balkonhekken geeft het jaartal 1820 aan, maar de mezzanine onder het overkragend leien schilddak met klokkenruiter is typisch voor een groot aantal landhuizen in de regio gebouwd in de periode 1840-1865 en werd mogelijk aangebracht tijdens de in 1844 of 1869 geregistreerde verbouwingen (beide "agrandissement" volgens de kadastrale legger). Het jaartal 1820 is als chronogram ook verwerkt in de gedenkplaat boven de ingangstravee, waarop de naam van de oorspronkelijke bouwheer wordt vermeld: "Francisco Ludovico Coenen". De rood- en witgeschilderde cementbepleistering met schijnvoegen is wellicht van latere datum. Een van de twee oudere hoevevleugels bleef bewaard, werd verlengd en vormde de aanzet tot een tweede binnenplaats.

Rond 1869 werd in het verlengde van deze oude vleugel een vrijstaande, open berging opgetrokken terwijl meer zuidwestwaarts, aan de overzijde van de Melsterbeek een groot rechthoekig volume met cirkelvormige aanbouw verscheen. Hoewel de leggers van een "peerdenstal" spreken, gaat het ongetwijfeld om de huidige langsschuur waarvan de aanleunende rosmolen intussen verdwenen is. De campagne werd rond 1897 afgerond met de bouw van de stalvleugel haaks op de Melsterbeek en van een brouwerij en een stokerij die samen met het nieuwe poortgebouw een tweede binnenplaats omsluiten. In 1900 wordt melding gemaakt van de installatie van een stoommachine en vanaf 1903 is er ook sprake van een stoomstokerij. De brouwerij-stokerij sloot haar deuren vlak voor de Eerste Wereldoorlog en werd nadien volledig ontmanteld.

Rond de 'lustvijver' zijn geen sporen van sierbeplanting aanwezig. Ook de boomgaard rond de vijver, afgebeeld op de stafkaarten van 1871, 1886 en 1904, is verdwenen. De siertuin sterkte zich uit voor (ten zuidoosten van) het kasteeltje. De oorspronkelijke twee percelen werden in 1869 verenigd tot één 'lusttuin' van iets meer dan één hectare (perceel nr. 42b). Op de stafkaarten van 1886 en 1904 wordt een regelmatige, uit vier kwadraten bestaande tuin afgebeeld. Deze symmetrie is nog min of meer bewaard in de huidige toestand. De centrale as wordt gevormd door een circa 40 m lang grindpad op de kruin van een langwerpige ophoging, die vanaf het monumentale, bijna gevelbrede bordes naar het uiteinde van de ophoging leidt, dat gemarkeerd wordt door een bontbladige esdoorn (Acer pseudoplatanus 'Leopoldii') (gestorven in 2000). Symmetrisch ten opzichte van dit pad staan oude struiken opgesteld, met name hulst (Ilex aquifolium) en gele kornoelje met witgerand blad (Cornus mas 'Variegata'). Naast het kasteeltje en aan de rand van de ophoging bevinden zich nog twee sierbomen, respectievelijk een vederesdoorn met geel gerand blad (Acer negundo 'Aureomarginatum') en een zomereik met witgemarmerd blad (Quercus robur 'Albomarmorata'), de dikste geregistreerde voor België. Deze bomen en struiken werden vermoedelijk rond 1900 aangeplant.

Literatuur

Archieven en kaarten

- Atlas cadastral parcellaire de la Belgique van Philippe-Christian Popp, opgesteld tussen 1842-1879, schaal 1:2500 tot 1:7500.
- Primitief kadaster, 1828, schaal 1:2.500-1:5.000.
- Kaart van Rummen van 1654 in het Kaartboek van Abdij van Park 1665,
- Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden van Jozef Jean François de Ferraris, opgesteld tussen 1770-1778, schaal 1:11.520.
- Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Oudste kadastrale legger 212 Rummen, art. 29 nrs. 33-43, 57 en 82, art. 90 nrs. 1-10, art. 317 nrs. 20 en volgende en art. 903 nrs. 3 en 26.
- Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Kadastrale opmetingsschets Rummen 1844 nr. 7, 1869, nr. 16 en 1897, nr. 14, 1846/13, 1859/12, 1869/10, 1879/8,
- Plattegrondschets van de abdij van Oriënte naar een plan uit de 18de eeuw (Rijksarchief Brussel, nummer 9376, supplement 196) in: F. Borgers, ""Abdij Oriënten onder Rummen", Eigen Schoon en de Brabander, 34.1-2, 1951, p. 9.
- Topografische kaarten van België, Herziening, Militair Cartografisch Instituut: tweede uitgave, 1886, schaal 1:20.000.

Werken

- F. Borgers, "Abdij Oriënten onder Rummen", Eigen Schoon en de Brabander, jg. 34, 1951, 1-2, p. 3-10.
- E. Brouette, "Abbaye d’Orienten, à Rummen", Monasticon Belge, IV, Province de Brabant, 2, 1968, p. 499-509.
- C. Buvé, "Beschrijving der kloostergoederen van Oriënten gelegen te Rummen", Hageland Gedenkschriften, IX, 1915, 187-197.
- R. Deneef (red.), "Historische tuinen en parken van Vlaanderen, Inventaris Vlaams-Brabant, Zuidoostelijk Brabant – Haspengouw: Geetbets, Hoegaarden, Kortenaken, Landen, Linter, Tienen, Zoutleeuw", Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed, 2008, p. 40-42 (M&L Cahier, 16)
- M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961 (niet vermeld)
- L.F. Genicot, S. Van Aerschot, A. De Crombrugghe, H. Sansen & J. Vanhove, "Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, 1, Luik, 1971.
- Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 5: arrondissement Leuven (M-Z)", Kinrooi, Studiekring 'Ons Molenheem', 1994 (niet vermeld).
- E. Lambeets, "Rummen en zijn grootgrondbezitters", Limes Gatia, jg. 2, 1993, 2, p. 37-43.
- J. Laporte, "Rummen, de oostelijke uithoek van Brabant", in: De Brabantse Folklore, nr. 187, sept. 1970, p. 269-278.
- G. Leus, "Aan de oevers van de Melsterbeek tussen Ter Vreundt/Segeraet en Ter Leenen", Limes Gatia, jg. 13, 2004, 3, p. 89-141.
- "Limes Gatia", tijdschrift van de geschiedkundige kring Geetbets, 1992-heden
- "Rummen het Waterloo van het graafschap Loon", een bundeling van 41 artikels over Rummen, gepubliceerd naar aanleiding van de 925ste verjaardag van de gemeente Rummen, 2003, 380 p.
- L. Ruytinx e.a., "Geetbets, Rummen, Grazen. Het is niet meer zoals het was", s.l., 1985.
- A. Wauters, "Géographie et histoire des communes belges. Arrondissement de Louvain. Canton de Léau", Brussel, 1963 (facsimile herdruk van 1887), p. 198-203.
- M.J. Wolters, "Notice historique sur l’abbaye d’Orienten à Rummen et sur l’abbaye de Baltershoven, près de Saint-Trond, "Messager des Sciences historiques et archives des arts de Belgique", Gent, 1846, p. 1-27.
- M.J. Wolters, "Notice historique sur la commune de Rummen et sur les anciens fiefs de Grasen, Wilre, Bindervelt et Weyer en Hesbaye", Gent, 1846.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: woensdag 7 juni 2017

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens