De Moulin de Buchet of Moulin de Buisset van Sart-Dames-Avelines (huidige deelgemeente van Villers-la-Ville in Waals-Brabant) is een watermolen aan de Chemin du moulin Buchet (een onverharde zijweg van de Chaussée de Namur), op de beek Pré des Saules. Hij maakte deel uit van een boerderij. Aanvankelijk was hij uitgerust met een houten onderslagrad, later met een bovenslagrad (1).
De molen, die ontstond tussen 1083 en 1235 (2), behoorde tot het oude domein van de abdij van Affligem. Het abbatiaal grootgrondbezit bestond dus niet enkel uit gronden waaruit men pachten of cijnzen ontving. In 1796 werd de molen verkocht bij de ontmanteling van de abdij.
Deze eerder afgelegen watermolen - die naast het gebouw van de molen nog tien bunder land en een hoeve behelsde - stond al sinds de middeleeuwen in voor het malen van het graan dat afkomstig was uit de verschillende grote pachthoven in het nabije Frasnes en Genappe Het grote belang dat het klooster, ter gelegenheid van een geschil met Villers, hechtte aan het bezit van de wegen die de molen met Frasnes en Marbais - een afhankelijkheid van Genappe - verbonden, wijst toch enigszins in deze richting (3).
In de 17de en 18de eeuw werd deze molen - met het omringende land en de hoeve - in pacht uitgegeven door de rentmeester. Het ging hier over tijdpacht - het meest voordelige systeem voor de abdij - waarbij de termijnen vrijwel steeds een periode van negen jaar bedroegen (4). Slechts één uitzondering werd gevonden in de pachtcontracten, waarbij de molen in 1728 in pacht werd gegeven voor een termijn van slechts zes jaar (5).
De pachter van de watermolen van Buchet was verplicht jaarlijks een vaste som geld te betalen aan de abdij. Naast de pacht kende de molenaar enkele andere kosten. Zo stond hij eerst en vooral zelf in voor de betaling van alle belastingen die geheven werden op de molen en de pachtgronden (6). Vervolgens stond hij in voor alle kosten die gemaakt werden bij de constructie van nieuwe gebouwen (7). Ook was de molenaar verplicht om jaarlijks de dakbedekking te vervangen, ook dat moest hij zelf bekostigen. Wat de cijnzen en renten tenslotte betreft, moesten er jaarlijks 9 kapoenen en 7 vaten haver aan de abdij van Villers betaald worden, en 49 stuivers 12 penningen aan de heer van Houtain Le Val (8). Hiervan werd de ene helft door de pachter en de andere helft door de abdij betaald. In een rekening uit 1734 zien we bijvoorbeeld dat de abdij voor de molen van Buchet een som van 7 stuivers 4 penningen aan de heer van Houtain Le Val en een som van 3 en een halve vaten haver aan de abdij van Villers moest betalen (9). Wanneer de pachttermijn ten einde liep, beval de rentmeester enkele molenaars, timmerlui en een metser om de watermolen te inspecteren.
Deze inspecties werden neergeschreven in documenten die we kennen onder de titel: Levaluation oú priserie du moulin de Buchet en die men opstelde op het moment dat de vorige pachter de molen verliet en de nieuwe pachter er zijn intrek nam (10). De inspecteurs stelden hier een lijst op van alle goederen - samen met de eigenaar van deze goederen - die zich op dat moment in de molen bevonden en waarbij de geschatte waarde van elk goed neergeschreven werd. Op die manier wist de rentmeester hoeveel de molen nog waard was en kon hij beslissen of er onderhoudswerkzaamheden moesten uitgevoerd worden. De onderhoudskosten werden volledig aan de abdij berekend en trof men regelmatig aan onder de uitgaven van de abdij.
Eigenaars na 1830: - voor 1834, eigenaar: a) Capitte Marie Albertine Ghislaine, weduwe in eerste huwelijk van Rommel Henri Joseph en in tweede huwelijk van Boisacq Jean Baptiste en b) Rommel Henriette, eigenares te Mechelen - 05.09.1838, verkoop: Jottransd-Devillé Adolphe Antoine, notaris te Genappe (notaris Lindemans - graanwatermolen) - later, erfenis: de kinderen: (kinderen: a) Jottrand Mathilde, minderjarige, b) Jottrand Fanny, minderjarige, c) Jottrand Elise, zonder beroep te Genappe, d) Jottrand Emile, notaris te Genappe en e) Jottrand Laure, echtgenote Dorlodot, industrieel te Charleroi) (notaris Pinchart) - 01.10.1862, verkoop: Philippe-Zébier Victor, landbouwer te Boignée (notaris Pinchart) - 25.02.1881, erfenis: de weduwe en de kinderen (overlijden van Victor Philippe) - 12.03.1888,; deling: Détry-Philippe, graanhandelaar te Gembloux (notaris Février)
Deze watermolen werd reeds in 1898 stilgelegd en verder gebruikt als landgebouw. Thans is enkel het gebouw nog overgebleven: het waterrad en het binnenwerk zijn verdwenen.
Lieven DENEWET, Thomas TAS & Herman HOLEMANS
Noten (1) Holemans, Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 8: arrondissement Nijvel (P Z), Kinrooi, 2003. (2) Houtman, E., Affligem: stichting-ontwikkeling van het domein 1083 - ca 1250, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), Leuven, 1970, p. 136. (3) Houtman, E., a.w., p.136. (4) Rijksarchief Leuven, Kerkelijk archief Brabant, nr. 4657 (deel 10) f° 11 r°, 19 r°, 21 r°, 25 r°. (5) Ibid., nr. 4657 (deel 10) f° 17 r°. (6) Ibid., nr. 4657 (deel 10) f° 11 v°. (7) Ibid., nr. 4657 (deel 10) f° 17 r°. (8) Ibid., nr. 4657 (deel 10) f° 11 r°. (9) Ibid., nr. 4753 f° 19 v° (10) Ibid., nr. 4657 (deel 10) f° 5 r°.
|