Molenzorg
navigatie Genk-Bokrijk, Limburg
Foto van Slagmolen van Ellikom, Genk-Bokrijk, Foto: Donald Vandenbulcke, Staden, 04.06.2010 | Database Belgische molens © Foto: Donald Vandenbulcke, Staden, 04.06.2010

Slagmolen van Ellikom
Bokrijklaan 1
3600 Genk-Bokrijk
Domein Bokrijk
50.966305, 5.406813 (Google Maps)
Provincie Limburg
voor 1700 / 1702 / 1963
Onderslag watermolen
Oliemolen
Lemen gebouw
Houten onderslagrad
Slagbank en heien (oliemolen)
Draaivaardig, maar watergebrek
M: monument,
07.09.1996
Jan Loubele, Gaspar Haldermans
31 maart-30 sept., dagelijks behalve maandag, tel. 011 265 300, e-mail: bokrijksales @limburg.be
50278 (allemolens.nl)

Beschrijving / geschiedenis

Nico Jurgens Nico, “Bokrijk - de Slagmolen van Ellikom. Bouwhistorische nota [met acht gedetailleerde plannen in kleur], Molenecho’s, jg. 46, 2018, 1, p. 11-39.

In 1960 werd de Slagmolen van Ellikom aangekocht door de Syndicale Kamer van de Bouwnijverheid en aan het provinciaal Openluchtmuseum Bokrijk geschonken.1 In de volgende jaren werd de molen afgebroken en in het museum heropgericht; in april 1963 was de molen gereed. 

In december 2003 verleende het Openluchtmuseum Bokrijk mij een beperkte opdracht aan architect Wim van Hoof uit Eksel en mij voor het opstellen van een restauratiedossier voor de slagmolen van Ellikom. De opdracht omvatte twee onderdelen: het aanleggen van een installatie om de molen van waterkracht te voorzien, en onderhoudswerkzaamheden aan gebouw, ark en draaiende delen. Doordat de molen steeds onderhouden is, zou het eerste deel van het werk het meest omvangrijk zijn. 

Hoewel er, ook budgettair, sprake was van een deelopdracht, liet het museum weten het zeer op prijs te stellen indien het mogelijk zou zijn om de gehele molen bouwhistorisch te onderzoeken. Een dergelijk onderzoek heeft voorafgaand aan de demontage van de molen in 1962 niet plaatsgevonden. Het onderzoek werd beperkt tot een bouwhistorische verkenning, die tegelijk met de bouwkundige opname werd uitgevoerd. Er werden geen houtmonsters gedateerd en ook een archiefonderzoek moest achterwege blijven. Evenmin werd een archeologische prospectie gedaan op de oude molensite. Wat in secundaire bronnen gevonden werd, gaf geen antwoord op alle vragen die het bouwhistorisch onderzoek opwierp. Het stichtingsjaar van de molen vóór de brand van 1701-1702 blijft daardoor nog gehuld in de nevelen van de geschiedenis.

De in de verkenning gevonden gegevens werden geanalyseerd. Het bleek mogelijk om uit een minimum aantal gegevens toch nog een deel van de bouwgeschiedenis van de molen te reconstrueren.

Voorafgaand aan de bouwhistorische nota is voor dit artikel een literatuuronderzoek2 gedaan om de bouw van de molen op zijn oorspronkelijke plaats in tijd en ruimte te plaatsen.3 

Algemene beschouwingen over de Limburgse slagmolen in het landschap en de traditionele economie 

Wie  een  ongerept  stuk  natuurschoon in Limburg wil zien, trachte de slagmolen van Ellikom te vinden in zijn breed groen dal. […] De ruimte, de eenzaamheid, het watergedruis: ze laten op deze eenzame plek een blijvende indruk achter. Deze woorden schreef conservator van het Openluchtmuseum Bokrijk dr. Jozef Weyns in 1960.4 

Uitsnede uit de Topografische kaart van 1901. Het dal met de slagmolen (boven, “M(oul)in de Slagmolen”) is diep uitgesleten door de Aabeek, die van zuid naar noord loopt, aan de westzijde van het dorp “Ellicum” (Ellikom). 

In die tijd was de slagmolen zeker niet de enige molen die eenzaam in het landschap verscholen lag. Omdat de plaats van watermolens afhankelijk  was van voldoende verval,  konden slechts weinig  molens in de nederzettingen worden opgericht. De vallei van de Aabeek behoort tot de belangrijke natuurlijke land-schappen van Limburg. De natte hooilanden in deze vallei zijn de laatste decennia niet meer onderhouden en overgroeid door elzenbroekbos, waardoor de door Weyns genoemde indruk bijna nergens meer ondergaan  kan  worden.  Maar nog steeds blijft de meeste bebouwing buiten de vallei. De thans moeilijk toegankelijke Berenheidemolen bij Meeuwen biedt nog enigsns een beeld van de eenzame ligging in het landschap zoals de meeste molens die gehad zullen hebben. Stroomafwaarts van die molen is nog een klein gebied met nat grasland, dat ondanks de gevolgen van eutrofiëring nog herinneringen oproept aan de vroegere natuurlijke rijkdom. 

Het produceren van olie op het platteland was het domein van de grotere boeren. De ontwikkeling van de boerenbedrijven staat uiteraard in nauw verband met de natuurlijke omstandigheden, waarvan de afhankelijkheid van de grond de voornaamste is. Eeuwenlang heeft de onvruchtbare bodem een beperking opgelegd aan de bevolkingsaanwas. Het Limburgs Plateau heeft nooit een grote bevolkingsdichtheid gekend. 

Om inzicht te krijgen in de economie van de Limburgse slagmolens zal daarom aandacht besteed moeten worden aan de geologie en geomorfologie. De ondergrond van het Limburgs Plateau bestaat uit puin dat door de Maas en de Rijn werd aangevoerd. In het Laat-Pleistoceen (tot ca. 8000 jaar v. Chr.) voerde de wind zand aan, dat het grind afdekte. Deze bodem is zeer goed doorlatend voor water, zodat het gebied overwegend relatief droog is. Het grondwater is er pas op ca. 10 m onder het maaiveld te vinden. Op sommige plaatsen werd de bodem door inspoelingsmateriaal aaneen gekit waardoor het waterdoorlatend vermogen sterk verminderde. 

Het oppervlaktewater vond zijn weg in noordoostelijke richting via een groot aantal kleine rivieren. In de valleien van deze rivieren kon zich in de periode van 7.500 tot 4.500 jaar geleden veen vormen.5 

De vallei van de Aabeek is nog steeds een vrijwel aaneengesloten moerasgebied. Enkele voormalige hooilanden zijn eigendom van Natuurpunt en worden nu terug gemaaid. Ondermeer nabij de hoeve Ooievaarsnest is weer een mooi dotterbloemhooiland te vinden. Ook het gedeelte 'Aan de Slagmolen' wordt door vrijwilligers onderhouden. 

De vallei heeft een breedte van 150 tot 300 m. Deze natte gronden lieten alleen hooibouw toe. Samen  met  de glooiingen langs het rivierdal die zich leenden voor akkerbouw was hier een milieu waarin de mensen zich konden vestigen. Het hooi bood voedsel aan wat vee, de akkers leverden producten voor de mens, en later ook voor het vee, terwijl de hoger gelegen woeste gronden, die in de achttiende eeuw vooral met heide begroeid waren, materiaal voor aanvullende bemesting van de akkers boden. De hoeven werden vooral op de overgang van de akkers naar de woeste gronden opgericht. 

Na de Tweede Wereldoorlog werden de hooilanden beplant met populieren, verruigden tot rietlanden of evolueerden terug tot elzenbroekbossen of laagvenen. Het oostelijke gedeelte van de gemeente Peer is het historische akkerareaal, zoals te zien is op de Ferrariskaart van circa 1775. De landbouw evolueerde in de loop van de eerste helft van de twintigste eeuw van akkerbouw naar intensieve veeteelt (hokdieren) en in mindere mate rundveehouderij, met bijhorend grasland en voedergewassen als bodemgebruik. 

Ellikom Neermolen. Foto Hans Frieke, 11 maart 1961.

Het Limburgs Plateau is aan de noordoostzijde begrensd door een relatief sterke glooiing, die de Feldbissbreuk en nevenbreuken volgt. Nabij Reppel verlaat de Aabeek het Plateau en vervolgt zijn weg door de Vlakte van Bocholt. Vanaf Ellikom snijdt het rivierdal zich dieper in het Plateau. Waar de slagmolen stond, is het dal circa 10 m diep. Het puin werd neergelegd voorbij de glooiing die het  Plateau begrenst. Hierdoor is het verhang van de rivier minder steil dan de glooiing aan de rand van het Plateau. Het verval werd min of meer evenredig verdeeld over een zo groot mogelijk aantal molens. De Neermolen van Ellikom stond hemelsbreed ongeveer 700 m stroomafwaarts van de Hoogmolen, en de slagmolen stond ongeveer 900 m voorbij de Neermolen. Tot aan de molen van Cuppens bij Reppel is een afstand van ongeveer 1200 m, maar daarna was er ongeveer elke halve kilometer een molen te vinden. Bovenstrooms van de Hoogmolen staan nog op 1750 m de Berenheidemolen en 1200 m verderop de Dorpermolen van Meeuwen. 

Hoe oud is de slagmolen van Ellikom? 

De oprichtingsdata van slagmolens zijn zelden gekend. In Limburg gaan veel vermeldingen niet verder terug dan de achttiende eeuw. Enkele expliciete oude vermeldingen zijn de slagmolen van Grevenbroek in 1424, en de Gebruggemolen bij Neeroeteren in 1446. Hoewel

de meeste slagmolens ouder zijn dan de nu bekende oudste vermeldingen, ontstaat toch het beeld dat het slaan van olie in Limburg maar langzaam toenam. 

De Belgische molendatabase verdwenen molens6 vermeldt dat Wilhelum Croymans eigenaar was toen de slagmolen in 1701/1702 afbrandde. Dit gegeven werd gesignaleerd door Ann Croymans in 2002, die het vond tijdens door haar uitgevoerd genealogisch onderzoek. 

Als de slagmolen destijds bij de hoeve Ooievaarsnest hoorde, zou de geschiedenis van die hoeve mogelijk ook nog een aanwijzing kunnen geven over de ouderdom van de slagmolen. Deze hoeve, waarvan de geschiedenis vermoedelijk teruggaat tot de dertiende eeuw, zou de oudste van Grote-Brogel zijn en door sommigen wordt verondersteld dat schilder Pieter Bruegel de Oude (1525/1530-1569) hier geboren werd en er zijn jeugd doorbracht Het onderzoek naar het waarheidsgehalte van die claim loopt nog steeds.7 

Pas in 1619 wordt het goed voor het eerst vermeld in geschreven bronnen. Het Ooievaarsnest was het meest uitgestrekte goed dat deel uitmaakte van de heerlijkheid Grote-Brogel en Erpekom. In 1657 besloeg het ongeveer 100 bunders, consisterende in Landen, weijden, Bempden, soo die selve in natten ende droogen met alles appendentien ende dependentien van dijen. Eigenaars vanaf 1658 tot aan de Franse Revolutie waren de heren van Grote-Brogel. Het complex was een tijdlang bewoond door leden van de familie Exelmans, bekend van het nabije Exelmanshof. Van 1759 tot 1792 was het bezit van de graven van Nesselrode. 

Blijkens een tekening van de hoeve Oyevaersnest door Scout (1765), waren er ten oosten, richting Aabeek, terres labourables (akkers) terwijl in de verdere omgeving ten westen, noorden en zuiden heideland en bos voorkwamen. Weide en hooiland langs de Aabeek waren eigendom van het Ooievaarsnest. Het goed liep dus  tot aan de Aabeek. Destijds  vormde  de  verdwenen  oostelijke poort de hoofdtoegang. Deze sloot aan op de verdwenen beukendreef, die uitliep op de Slagmolen. 

Na de Franse Revolutie werd de familie Wilsens uit Peer eigenaar. Door een huwelijk kwam het goed tegen het einde van de 19de eeuw in handen van de familie Vandermeulen uit Bree. De boerderij werd steeds verpacht. 

In 1866 werd het complex door brand vernield zodat de hoeve in zijn huidige vorm grotendeels uit de negentiende eeuw dateert. De behouden kelders zijn veel ouder en plaatselijk is oude baksteen hergebruikt.[1] De hoeve verkeert al decennia in ruïneuze staat maar werd op 4 augustus 2009 wettelijk beschermd als monument.8 

Ruïne van hoeve Ooievaarsnest, gezien vanaf het erf in westelijke richting. Foto NJ, 2005. 

Omdat het niet waarschijnlijk is dat Pieter Bruegel iets met de slagmolen te maken heeft, laten wij deze nochtans interessante materie hier verder rusten. Wel zou het kunnen dat de slagmolen door één van deze Heren van Grote-Brogel werd opgericht. Mogelijk vormt dat een aanknopingspunt voor verder onderzoek. 

Uitsnede uit: Atlas der Buurtwegen, Peer, Grote-Brogel, Plan 7 (1841). Links van het midden hoeve Ooievaarsnest; rechts in het verlengde van Chemin N° 34, op grondgebied van Ellikom, de slagmolen. 

De vroegste geschiedenis van molens in Limburg 

In documenten uit de achtste eeuw worden molens genoemd in (Belgisch) Limburg en Noord-Brabant. Deze ‘pertinentieformules’ dienen echter met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd. Zulke formules, waarvan de meeste werden opgesteld bij schenkingen  door  edellieden  van  delen van hun bezittingen

aan de geestelijkheid, waren slechts bedoeld om rechten vast te leggen. Samen met de goederen werd het molenrecht overgedragen. Dat betekent echter geenszins dat er ook een molen bestond. De zeer geringe bevolkingsdichtheid in de gebieden, die in de bedoelde akten genoemd worden, geeft weinig aanleiding om molens op deze plaatsen te verwachten. Elders bestonden die wel, en daarom was het toch noodzakelijk het molenrecht in de schenking te vermelden. Het molenrecht moest immers ook voor de toekomst vastgelegd worden. De bezittingen van de edellieden lagen soms vele honderden kilometers afstand van elkaar verwijderd, en de edellieden waren op de hoogte van de ontwikkelingen in een groot gedeelte van Europa. 

Pas vanaf de elfde eeuw begint de bevolking van Limburg en Noord-Brabant snel toe te nemen. De oudste documenten waarin expliciet melding gemaakt wordt van molens in Limburg dateren dan ook uit die tijd. Het zou dan nog zo’n 250 jaar duren voor de eerste oliemolen vermeld werd. Dat betreft de molen van Ittervoort, die in 1338 genoemd werd. Het principe van de West-Europese oliemolen bestond al langer. Het is niet uitgesloten dat er ook in Limburg al eerder olie geslagen werd, maar het is de vraag of de bevolkingsdichtheid groot genoeg was om zo’n inrichting rendabel te maken.

De introductie van nieuwe techniek was niet afhankelijk van de snelheid waarmee deze kennis verspreid werd, maar van de noodzakelijke bevolkingsdichtheid om zo’n inrichting rendabel te maken. De oprichtingsdata van slagmolens zijn zelden gekend. In Limburg gaan veel vermeldingen niet verder terug dan de achttiende eeuw. Enkele expliciete oude vermeldingen zijn de slagmolen van Grevenbroek, genoemd in 1424, en de Gebruggemolen bij Neeroeteren in 1446. Hoewel de meeste slagmolens wel al ouder zullen zijn dan de nu bekende oudste vermeldingen, ontstaat toch het beeld dat het slaan van olie in Limburg eerder aarzelend toenam. 

De plaats Ellikom wordt voor het eerst vermeld in 1314 als Elleken.9 De etymologie is Germaans. De plaats ontstond als een voor de Kempen typische rivierdalnederzetting op de oostelijke valleiwand van de Abeek. 

Zowel de namen ‘Hoogmolen’ en ‘Neermolen’, als de ligging van de slagmolen, het verst van Ellikom, doen vermoeden dat de laatste de jongste is. De Neermolen werd al vermeld in 1448. Vooralsnog is niets bekend over de voorgaande, in 1701 of 1702 afgebrande Slagmolen. 

De economie van de slagmolen 

Vrijwel alle slagmolens in Limburg maakten deel uit van agrarische bedrijven; enkel in grotere plaatsen waren er slagmolens die verbonden waren aan zeepziederijen. Eerst in de tweede helft van de negentiende eeuw werden windmolens uitgebreid met een olieslagerij. Watermolens  met  twee  functies  onder  één dak,  zoals de Berenheidemolen bij Meeuwen, dateren in die vorm waarschijnlijk uit dezelfde tijd. 

De landbouw op het Limburgs Plateau werd bedreven volgens het drieslagstelsel. In dit landbouwsysteem werd een bescheiden vruchtwisseling toegepast waarin de bouwlanden elk derde jaar braak lagen. Op de arme zandgronden was dan nog een aanvulling met meststoffen nodig die verkregen werd door een zeer extensieve exploitatie van de woeste gronden. De overheid zag er op toe dat de woeste gronden niet te intensief geëxploiteerd werden om het ontstaan van zandverstuivingen tegen te gaan. De bodem liet de Vlaamse bouw, waarin de grond nooit braak werd gelegd, niet toe. Bovendien was aanvoer van mest, straat- en huisvuil bij gebrek aan grote steden en vaarwegen hier nauwelijks mogelijk. 

In de vruchtwisseling van het drieslagstelsel komen oliehoudende zaden niet voor. Deze werden maar op kleine schaal verbouwd. De beste producten van het gemengde bedrijf, zoals boter en eieren, werden op de markt verkocht om van de opbrengst producten te kopen die niet zelf werden voortgebracht. Olie werd echter niet op de markt gekocht, maar zelf geproduceerd. Het was voordeliger er zelf een klein veldje raap- of koolzaad op na te houden dan om de olie van elders te betrekken. Olieslaan was seizoenswerk dat verricht werd in de winter als er in het boerenbedrijf het minste werk was. Meestal werd gedurende circa drie maanden olie geslagen, soms langer maar nooit meer dan een half jaar. ’s Winters was de aanvoer van water door de rivieren ook het grootst. Olie is lang houdbaar, terwijl de oliekoeken juist ’s winters welkom waren als het vee op stal stond. De boer die voldoende geld had om oliekoeken bij te kopen, kon ’s winters meer vee houden, wat hem meer mest opleverde die bijdroeg aan een grotere opbrengst van zijn hele bedrijf. 

Al met al konden met een slagmolen enkele ‘gaten’ in het gemengde bedrijf op de zandgronden gestopt worden, waardoor de relatief arbeidsintensieve werkwijze niet bezwaarlijk was. De capaciteit van een slagmolen was echter veel te groot voor een enkel boerenbedrijf, en daar waren de bouwkosten ook te hoog voor. In elke dorp was daarom maar een enkele slagmolen, soms twee. Tongerlo met drie slagmolens dicht bij elkaar was een uitzondering. In Ellikom was maar één slagmolen, Bocholt en Beek hadden er elk twee, Meeuwen had er één en Grote Brogel en Peer hadden er in de negentiende eeuw zelfs geen.10 Al deze slagmolens waren watermolens. Rosmolens waren minder talrijk in (Belgisch) Limburg; omstreeks 1834 waren er 29 tegen 44 slagwatermolens. Uit het ontbreken van rosmolens in Ellikom en verre omgeving  blijkt dat er hier meer dan voldoende waterkracht beschikbaar was. Slagrosmolens kwamen vooral voor in Zuid-Limburg. 

Of de hoeve Ooievaarsnest alle oliehoudende zaden teelde voor het hele dorp, of dat elke boer zijn eigen veldje had is niet bekend. Het laatste is het meest waarschijnlijk. Klein Goldewijk (Zieuwent) vertelde dat er soms wel 300 kruiken van evenzoveel verschillende eigenaren in de molen stonden. Geen van deze kruiken was voorzien van een label, maar hij wist feilloos aan wie elke kruik toebehoorde.11 Vanwege de overeenkomst van de grond en de economie in de Achterhoek en het Limburgs Plateau is de kans groot dat ook de teelt en verwerking van oliehoudende zaden overeenkomstig was. 

Historische gegevens van de slagmolen van Ellikom 

Domein Bokrijk. slagmolen uit Ellikom, kroonwiel inscriptie. Foto november 2003. 

De slagmolen behoorde dus lange tijd tot de hoeve Ooievaarsnest. De oprichtingsdatum van de eerste slagmolen is nog niet gekend. Het kroonwiel werd blijkens de inscriptie: ANNO 1702 DEN 15 MEI HEEFT MESTER P.I. DIT GEMACK in genoemd  jaar  vervaardigd  bij  deheropbouw van de molen. In 1701 of 1702 was de molen immers afgebrand. Opmerkelijk is dat de inscriptie van het kroonwiel zich aan de bovenzijde bevindt; normaal niet zichtbaar voor wie in de molen werkt. Ook de fraai uitgestoken delen waarop de inscriptie is aangebracht en die één geheel vormen met de velg, zijn alleen van bovenaf zichtbaar. 

In de periode rond 1700 werden in Limburg meerdere oliemolens opgericht. Hoewel er ook op basis van de constructie van het wiel geen aanleiding is om aan de betrouwbaarheid van de inscriptie te twijfelen, geeft deze datering geen zekerheid over de ouderdom van de gehele molen. De meeste Limburgse watermolens werden reeds tijdens de middeleeuwen opgericht. 

Al in 1575 werd een slagmolen genoemd in Ellikom.12 Het is nog niet duidelijk of dit de molen betreft die bij de hoeve Ooievaarsnest behoorde of de Hoogmolen, die eigendom was van de heer van Peer. Van de Hoogmolen is niet bekend of deze ooit een functie heeft gehad voor het slaan van olie. Doordat slagmolens, in tegenstelling tot graanmolens nauwelijks sporen achterlieten in de archieven, zal moeilijk te achterhalen zijn of de molen die nu in het openluchtmuseum staat, in 1575 al een voorganger had. Naast onderzoek naar hoeve Ooievaarsnest zou een archeologisch onderzoek van de oude molensite hier mogelijk een antwoord op kunnen geven. 

Jan Henckens en zijn minderjarige zoon verkochten in 1710 de slagmolen, die aangeduid werd als Joesten slagmolen of Droogmansmolen. Deze maakte deel uit van het Joestengoed of Droogmansgoed; blijkbaar genoemd naar eerdere eigenaars. Nieuwe eigenaar werd Peter zoon van Hendrik Kerkhofs. Een jaar later was de molen eigendom van Peter, Lenart en Korst Kerkhofs. Zij verkochten hun deel in Kerkhofsgoederen. In 1714 verkocht Peter zijn deel in de Droogmansmolen. 

In 1764 duikt de slagmolen weer op, bij de verhuring van de Heynkensgoederen met de slagmolen door Hendrik Heynkens aan zijn zonen Jan en Hendrik junior. Vader Hendrik leverde over: de Slaghmolen soo sij in ganck is met banckwerk en sal daerin laeten tob, ketel, emmer en een van de twee pannen. Hij behield zich echter de twee stenen die hij na zijn tweede huwelijk liet plaatsen. Voorts moest zijn zoon Jan zijn broer Hendrik onderhouden en alle lasten dragen o.a. 10 gulden voor het gebruiken van de waterstroom van de slagmolen. Hendrik was hertrouwd nadat zijn eerste vrouw in april 1746 was overleden. 

Wendelina Gijbels, weduwe van Hendrik Hen-ckens, verkocht op 5 augustus 1774 aan zoon Hendrik Henckens, de twee molenstenen die vader Henckens zich had  voorbehouden  op de olymolen te Elecom onder Oyvaertsnest gelegen. Diezelfde dag verpachtte Hendrik de slagmolen aan Jan Kerkhofs. Hierna raakt de molen weer even buiten beeld. 

In 1834 was Jan Cillen de eigenaar, waarna de slagmolen tot aan de sloop in handen van deze familie bleef (zie hierna). 

Uitsnede uit: Ferraris, Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden en het prinsbisdom Luik, 1771-1777, kaartblad 186, Bree, met de vermelding “Eelicum Slag Molen” (helemaal bovenin). 

In de Etat des moulins, tordoirs ou pressoirs situés dans l’arrondissement de Ruremonde, opgesteld door  de  sous-prefect  in 1807 worden in Ellikom twee watermolens genoemd, in het bezit van Cuppens en Jansen. Hiermee worden de Hoogmolen en de Neermolen en dus niet de Slagmolen aangeduid. 

Volgens de laatste molenaar Jan Cillen zouden de hoeve ‘Ooievaarsnest’ samen met de circa een halve kilometer ten oosten daarvan gelegen slagmolen sedert 1758 door de familie Cillen zijn uitgebaat. Nog volgens overlevering werd in 1828 de ligger van de oliestenen vernieuwd. Deze kwam uit de groeven van Namen en werd vanaf Bree met 16 paarden naar Ellikom vervoerd. 

In het Voorbereidend werk tot de schatting - Tabel der gekozen punten van aanhouding, of voorbeelden tot de klassificatie der ongebouwde en gebouwde eigendommen van de gemeenten, opgesteld bij de oprichting van het Belgisch Kadaster in de periode 1831-1834, staat vermeld: A8 - oliewatermolen - Aan de Slagmolen - K.I. 40: houten en lemen gebouw in slechten staat van onderhoud, 1 onderslagrad en 1 paar stenen 35 à 40 cm dik  en  2 stampers,  alles  in middelmatigen staat van onderhoud, 4 maanden per jaar in werking. Eigenaar: Jan Cillen, landbouwer te Grote Brogel.

Het kadastraal inkomen in 1834 komt overeen met dat van verschillende andere kleine oliewatermolens. Afhankelijk van de staat van onderhoud, inrichting en klandizie varieerde het Kadastraal Inkomen van oliewatermolens in Limburg tussen 30 en 100 gulden met een enkele uitschieter naar 200 gulden.

Uitsnede uit: Atlas der Buurtwegen Meeuwen-Gruitrode, Ellikom, Plan 5 (1841), met de vermelding “Slagmolen”. 

Blijkens de kadastergegevens vond in 1882 (dienstjaar 1883) een vergroting plaats; deze betreft mogelijk de aangebouwde woning. In 1907 vond wederom een vergroting plaats; in dat jaar werd de molen uitgebreid tot graanmolen. 

De eigenaar van de Houbenmolen bij Opoeteren, de heer L. Steuns, deelde in 1996 mee dat hij hoorde zeggen dat de olieslagerij van die molen in 1925 naar de slagmolen van Ellikom werd overgebracht. Blijkens de kadastergegevens werd de olieslagerij in de Houbenmolen inderdaad in 1925 uitgebroken, maar dat de onderdelen naar Ellikom verplaatst werden, lijkt zeer onwaarschijnlijk omdat het slaan van olie in Ellikom blijkens de plaatsing van de graanmolen in 1907 een aflopende zaak was. In 1925 bestonden vrijwel geen complete slagmolens meer in Limburg en het gebruik ervan zal al zeer uitzonderlijk zijn geweest. Het is zeker dat het complete gaande werk van de graanmolen van de Houbenmolen, inclusief molenas en waterrad, in 1947 verkocht werd voor de Hoogmolen in Ellikom waar deze onderdelen nog steeds aanwezig zijn. De heer Steuns was niet bekend met dit laatste gegeven; het zou daarom kunnen dat hij ‘molen van Ellikom’ heeft geïnterpreteerd als ‘de slagmolen’. Vanwege de ongebruikte oliestenen van onbekende herkomst in en om de slagmolen in het museum verdient  de  opmerking van L. Steuns toch nader onderzoek. 

In 1927 werd de houten ark van de slagmolen vervangen door een betonnen exemplaar. Het jaar daarop vroeg N. Cillen ‘ijzeren schoffels voor een houten waterwiel’ te koop in een advertentie in De Belgische Molenaar, nummer 20 van 12 mei 1928. 

Volgens de laatste molenaar Jan Cillen werd tijdens de Tweede Wereldoorlog opnieuw olie geslagen. Dat is ook bekend van enkele andere slagmolens. De werktuigen verkeerden toen dus kennelijk nog wel in bruikbare staat. Misschien was het roerwerk van het fornuis toen wel al verdwenen, maar voor het persen van koolzaadolie die bestemd was voor consumptie, was geen verwarming nodig. 

Genealogische gegevens 

De eerste bekende eigenaar was Joannes Henckens (Nijskens). Hij huwde voor de kerk op 22-11-1701 te Ellikom met Maria Opden Stoscamp (Gabriels, Stos-camp of Op de Kamp) en overleed in 1707 te Ellikom.

De molen werd in 1710 verkocht aan Peter Kerkhofs en een jaar later waren Peter, Lenart en Korst Kerkhofs eigenaar.

In 1764 zijn de Heynkensgoederen met de slagmolen eigendom van Henricus Henckens, de oudste zoon van Joannes, gedoopt in 1704.

Elisabetha Gruls (Gruijls of Grouwels?), de eerste vrouw van Hendrik, overleed in april 1746. Hendrik hertrouwde al na korte tijd met Wendelina Gijbels. Hendrik had zeven kinderen uit zijn eerste huwelijk en vier uit zijn tweede huwelijk. Zijn jongste dochter werd gedoopt op 21 november 1752. In 1764 had Hendrik de goederen met de slagmolen verpacht aan Jan en Hendrik junior; respectievelijk eerste en derde zoon uit zijn eerste huwelijk. Jan (Joannes) was gedoopt op 21 juni 1725, Hendrik junior op 7 oktober 1736. Vader Hendrik overleed op 17 december 1773. Vanaf deze tijd is er een periode waaruit nog geen gegevens over de eigenaars bekend zijn. 

In 1834 was de molen eigendom van Joannes (Jan) Cillen, die op 5 februari 1769 geboren was in Opoeteren, als zoon van Gerardus Sillen (°Gerdingen 1736 - †Grote-Brogel 1818) en Catharina Elisbeth Luys. Zijn negen kinderen waren alle in Grote-Brogel geboren. Jan huwde in Luik in 1793 met Maria Catherina Vandijck (°Grote Brogel 29 november 1769). Zij overleed op 2 mei 1806, waarbij ze vier kinderen naliet. Jan hertrouwde in 1806 met Joanna Christina Roemers (°Opglabbeek 26 augustus 1774). Zij overleed op 7 september 1838. Uit dit huwelijk had Jan vijf kinderen. Na het overlijden van Jan Cillen in Grote-Brogel op 16 maart 1847 was de molen eigendom van zijn kinderen. In 1851 waren daarvan alleen nog Leonardus, geboren op 12 oktober 1809, en Jan, geboren op 5 juni 1812 en overleden op 21 januari 1880, eigenaars. Kennelijk sloegen zij niet daadwerkelijk olie, want als olieslager staat te boek hun oudere broer Hendrik, geboren in Grote-Brogel op 29 juli 1798, aldaar gehuwd in 1825 met Maria Aldegonda Broekx en overleden in Meeuwen op 11 juli 1858. 

In 1865 erfde Jan het deel van Leonardus. In 1882 werd Paulus, de derde zoon van Jan, eigenaar door deling van de erfenis. Paulus was geboren op 30 maart 1848 en huwde op 2 oktober 1880 met Maria Rosa Reumers, die op 22 september 1850 geboren was. Paulus overleed  op  23 december 1927. De molen wordt dan eigendom van zijn weduwe en kinderen. Maria overleed op 24 oktober 1932.

Dan erven Jan Nicolaas Norbert Cillen en Jacob Kerkhofs-Cillen de slagmolen. Eerstgenoemde was geboren op 11 juli 1881 en huwde op 5 mei 1912 met Maria Lucia Vriens, die in Bocholt geboren was op 12 oktober 1884. Jacob (Joannes Jacobus) Kerkhofs, geboren op 19 augustus 1881, was gehuwd met Christina Elisabeth Cillen, geboren op 5 maart 1888.

In 1941 was de molen eigendom van Jan Nicolaas Norbert en Jan Theodoor Cillen. Joannes Theodorus was geboren op 17 februari 1876.

Jan Nicolaas Norbert Cillen, molenaar, overleed op december 1961, zijn broer, die te boek staat als landbouwer, op 27 juni 1965.

Een aantal telgen van de familie Cillen was geboren in Grote-Brogel. Toch lijkt het waarschijnlijk dat alle kinderen en nazaten na 1834 op de hoeve Ooievaarsnest of in de woning die vermoedelijk in 1883 bij de slagmolen werd gebouwd, waren geboren.13 

Beschrijving van de slagmolen kort vóór de afbraak 

De molen 

De slagmolen was een onderdeel van een kleine nederzetting. Wellicht was deze in 1882 ontstaan doordat het erfgoed over meerdere kinderen verdeeld moest worden. De nederzetting kon oorspronkelijk alleen via de hoeve ‘Ooievaarsnest’ bereikt worden. In 1960 werd de slagmolen verworven door het Openluchtmuseum Bokrijk en werden de molen met zijn bijgebouwen afgebroken. 

De molen bestond toen uit een houten gebouw met bakstenen voorgevel, gedekt met pannen (voorzijde tuile du nord; achterzijde oud type golfpan). Onder de golfpannen waren stropoppen gestoken.  De  bakstenen  gevel  stond op enige af- stand voor de stijlen van de oorspronkelijke voorgevel (tussenruimte geschat: 20 cm). De korte gevel aan de zijde van de beek was grotendeels beschoten met verticale houten delen terwijl het bovenste verticale gedeelte gedekt was met pannen (kruispan). Deze waren enkel op panlatten aangebracht. Een aanbouw met lessenaardak tegen  de achtergevel was gedeeltelijk van hout, beschoten met verticale delen en gedeeltelijk van baksteen. Deze aanbouw was gedekt met pannen (tuile du nord). 

In het verlengde van de molen was aan de noordwestzijde een iets grotere aanbouw in baksteen; blijkens de twee schoorstenen in gebruik als woning. Deze aanbouw was eveneens gedekt met pannen (golfpan, vermoedelijk verbeterd type). De kroonlijst met overhoekse muizentand wijst op een bouwjaar rond 1900.

Ellikom slagmolen. Foto 1960 © vzw Het Domein Bokrijk.
Ellikom slagmolen. Foto 1960 © vzw Het Domein Bokrijk. 

Van de demontage in 1961 bevindt zich vrijwel geen documentatie in het museum. Er werden enkele foto’s genomen; de meerderheid daarvan dateert van enkele jaren vóór de demontage en werd niet genomen met de expliciete bedoeling de structuur te documenteren. Hierdoor werden slechts enkele delen vastgelegd. Wel is duidelijk dat de oorspronkelijke houten draagconstructie van het gebouw nog gedeeltelijk aanwezig was. De afmetingen van het huidige gebouw werden gebaseerd op die van het gebouw in Ellikom in zijn twintigste-eeuwse hoedanigheid. Er moet dus wel enige documentatie hebben plaatsgevonden. In het dossier van het museum bevindt zich een klein briefje waarop enkel de lengte en breedte van het molengebouw staan. Is dat alle documentatie of is er meer geweest? 

De werktuigen kort vóór de afbraak 

Meerdere delen van de werktuigen waren verdwenen. De kort vóór de afbraak genomen foto’s laten zien dat de ligger met meelring en kantstenen, spil en kroonwiel nog aanwezig waren. Dat deze niet verwijderd werden, had wellicht twee redenen: het gewicht van de ligger was zeer groot (deze zou volgens overlevering bij de aanschaf in 1828 3600 kg gewogen hebben; als dit gegeven juist is zou de steen circa 45 cm dik zijn geweest maar het Kadaster maakt in 1834 melding van een ligger van 35 à 40 cm) en mogelijk was aan de oliestenen nog een functie toegedacht voor het malen van koeken, zoals dat ook in andere graanmolens wel gebeurde.  

Ellikom slagmolen, interieur: molenboom, kamrad, linksboven het toegevoegde koppel maalstenen © vzw Het Domein Bokrijk. 

De oliebank was verdwenen. Een groot eikenhouten blok diende als ondersteuning van het binnenlager van de molenas. De molenas was korter dan in de huidige molen. Een hefinrichting voor de heien is niet te zien. De overbrengas boven in de molen  was  nog aanwezig;  één  van de twee lantaarns op deze as is op de foto’s te zien; de andere zal waarschijnlijk ook nog aanwezig zijn geweest. 

Een summier verslag van het museum maakt melding van het onvolledig zijn van de ‘pers’ waarvoor men moest gaan zien op de Kikmolen in Opgrimbie (Maasmechelen) voor een vervangstuk. Merkwaardig, want die molen staat alleen beschreven als graanmolen. Niet genoemd wordt om welk ontbrekend stuk het ging. 

Het houten rad was uitgevoerd zoals gebruikelijk in Limburg met een velg om acht spaken die alle in dezelfde richting zijdelings tegen de molenas aankwamen. De schoepen of schoffels waren van plaatstaal. In 1928 had N. Cillen middels een advertentie geprobeerd deze tweedehands te verwerven. Of zulke schoffels daarvoor al aanwezig waren en doorgeroest waren of dat er toen nog houten schoffels aanwezig waren is niet bekend; het laatste lijkt het meest waarschijnlijk. De doormeter van het rad bedraagt thans 5,28 m. De hoogte van de schoffels bedraagt thans 25 cm terwijl die oorspronkelijk circa 35 cm heeft bedragen. Hierdoor zal de molen minder vermogen uit het water kunnen opnemen. 

Ellikom slagmolen. Rad met ijzeren schoffels. Foto 1960 © vzw Het Domein Bokrijk. 

In 1927 werd vergunning gevraagd om de toen geheel houten ark (de sluizen) te mogen vervangen door een monolithische betonconstructie. Uit de opmetings- en ontwerptekening, die bij de aanvraag behoort, blijkt dat de doormeter van het rad toen 4,88 m bedroeg. (In zowel de opmeting als het ontwerp is dezelfde fout gemaakt: het rad zou door de vloer van de ark moeten draaien). De doormeter van het rad heeft geen consequenties voor het vermogen; het vermogen is afhankelijk van verval, doorstroomopening en rendement. Wel resulteert een grotere doormeter in een lagere omwentelingssnelheid van het rad; deze is omgekeerd evenredig met de doormeter. 

Graanmolen van 1907 

In de hoek van de voorgevel en de linker korte gevel was een halve zolder gemaakt waarop een koppel maalstenen aanwezig was. De ankerbalk op deze plaats werd kennelijk verwijderd en de draagbalk op een lager niveau ongeveer midden in de  molen  werd  waarschijnlijk  omwille  van deze halve zolder aangebracht. De grootte van de maal- stenen is niet bekend; gezien de beschikbare ruimte en het beschikbare vermogen van de molen zal dit relatief klein zijn geweest, wellicht 1,20 m of 1,30 m doormeter. De stenen werden aangedreven vanaf een horizontale stalen aandrijfas, gelagerd in gietijzeren lagerblokken. Een lantaarn op deze as werd aangedreven vanaf het spoorwiel op de molenas. Twee gietijzeren conische tandwielen maakten een haakse overbrenging naar de spil van de maalstenen. 

De olieslagerij bleef aanvankelijk nog gehandhaafd. Vanwege het verwijderen van de ankerbalk werd waarschijnlijk ook de aandrijving van het roerwerk verwijderd. Als dat zo is, dan zal het zaad in de roerpan handmatig zijn gekeerd tijdens de Tweede Wereldoorlog toen weer enige tijd olie werd geslagen. Of er in de periode tussen 1907 en de Tweede wereldoorlog olie werd geslagen is niet bekend; het is echter niet waarschijnlijk omdat  in het  algemeen  na  1900 geen olie werd geproduceerd in kleinschalige molens. 

Ellikom slagmolen. Zolder van maalstenen. Foto tijdens demontage 1961 © vzw Het Domein Bokrijk. 

Ellikom interieur: midden boven het toegevoegde koppel maalstenen. Foto 1960 © vzw Het Domein Bokrijk. 

Tegen de achtergevel was eveneens een halve zolder gemaakt. Deze rustte ondermeer op een strijkbalk tegen de korte gevel aan de zijde van de beek die ondersteund werd door voor dat doel aangebrachte klampen. 

In de hoek van de achtergevel en de korte gevel aan de zijde van de aanbouw bevond zich een dunne horizontale aandrijfas met een betrekkelijk kleine riemschijf. Deze riemschijf moet zich ongeveer tegenover het rondsel, dat op het kroonrad van de oliestenen werkte, bevonden hebben. Waarschijnlijk was er naast of tegen het rondsel eveneens een riemschijf aangebracht waardoor de genoemde as door de watermolen aangedreven kon worden. De functie van deze extra overbrenging is niet uit de foto te herleiden. 

Bouwhistorische waarnemingen 

Gebinten, schoren en kapjukken zijn van oud materiaal. Een aantal balken heeft kepen van houtverbindingen die in de huidige molen geen functie gehad kunnen hebben. Blijkens foto’s, genomen tijdens de demontage, is te zien dat een aantal balken van de constructie werd gemerkt met geverfde tekens; wellicht alleen die balken die opnieuw gebruikt zouden worden. In de huidige constructie zijn bijna geen balken met zulke merktekens. Ondermeer achter het fornuis is er één te zien. 

De steenspil en de overbrengas zijn gelagerd in een zelfstandig juk. Op de horizontale lagerbalk (het ‘koningshoofd’) is een met verf aangebracht merkteken waaruit blijkt dat deze balk afkomstig is uit de oorspronkelijke molen. Het was in slagmolens gebruikelijk de op deze plaats liggende ankerbalk te benutten als koningshoofd. Deze balk is nu tussen twee losse stijlen geplaatst, maar omdat de balk te kort is, was een aanpassing nodig om deze vast te zetten. Als deze balk niet ingekort is, dan zou het oorspronkelijke gebouw uitwendig circa 5,16 m breed zijn geweest. 

Het geheel van sluizen, deuren en lagering van de molenas (de ‘ark’) werd nieuw gebouwd waarbij de structuur zoals die in 1927 als ‘bestaande toestand’ werd getekend, als leidraad werd gekozen. Evenwel werd de maalsluis smaller gekozen. Ook het waterrad en de molenas zijn van recente datum. 

Het binnenlager van de molenas wordt gedragen door een bok; een zeer ongebruikelijke constructie. Het blok dat thans nog als los stuk in de molen ligt en dat een restant van een oliebank is, was laatstelijk aanwezig als ondersteuning van de molenas. Dit blijkt uit de vlek van in het hout getrokken olie die identiek op de foto’s te zien is. De as die de beweging overbrengt naar de stenen is aan de zijde van de beek gelagerd op een hefboom; hiermee kunnen deze as en de stenen uit het werk worden gezet. Eveneens een ongebruikelijke constructie. 

Merkwaardig is de plaatsing van de oliebank: normaal staat deze precies onder de nok van de molen vanwege de heien; het dak hoeft dan niet hoger gemaakt te worden dan nodig is. Hier staat de bank 52 cm naast de nok. 

Gaande werk 

De kamwielen en de overbrengas met de lantaarns zijn oud. In de molen ligt een ongebruikte lantaarn waaruit een aantal staven ontbreekt; deze lantaarn heeft dezelfde tandsteek als het spoorwiel op de molenas. Steenspil en oliestenen zijn eveneens oud. De stenen zijn sterk gesleten in een overlangs golfpatroon. De strijkers tonen een zeer eenvoudige uitvoering.

Het fornuis werd nieuw gebouwd van gerecupereerde baksteen. Het komt in principe overeen met het fornuis van de Sint Ursulamolen in het Leudal bij Nunhem (Nederlands Limburg) die in dezelfde periode werd gerestaureerd door een broer van de molenmaker die de molen van Ellikom oprichtte in Bokrijk. In hoeverre de structuur en dimensionering terug gaat op historische gegevens kon nog niet achterhaald worden. De bouwwijze en dimensionering van de vuurplaats komt overeen met die van de Toremansmolen in Arendonk (een windmolen); deze laatste heeft echter een fornuis dat afgedekt is met een gesloten ijzeren plaat.

Merkwaardig is dat het fornuis niet tegen de wand staat en de asopening aan de achterzijde op enkele decimeters tegenover de wand is geplaatst. Het roerwerk boven het fornuis en de overbrenging daar naar toe ontbreken. De pan op het fornuis is hybride: deze heeft het model van de ringen (zonder bodem) die gebruikelijk waren in combinatie met een dichte ijzeren plaat op het fornuis, terwijl deze pan wél een bodem heeft omdat het fornuis hier níet voorzien is van een dichte plaat. Enkele slagmolens waar het fornuis nog de oude open uitvoering heeft (Zieuwent, in 1931 overgebracht naar het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem; Lievelde, in 1962 overgebracht naar Museum Erve Kots in dezelfde plaats en de Sint Ursulamolen in Nunhem), hebben een uit één stuk gesmede of gegoten pan. Om een dergelijke zware pan (leeg gewicht 15 tot 20 kg; inhoud circa 5 kg) te kunnen hanteren hing deze aan een koord met contragewicht. Het koord was bevestigd aan een draaipunt aan de pan aan de tegenovergestelde kant als waar de steel bevestigd was. 

Aandrijving maalstenen 

De inscriptie op het kroonwiel werd al genoteerd vóór de afbraak van de molen zodat zeker is dat dit wiel uit de oorspronkelijke molen afkomstig is. Ook van het spoorwiel op de molenas en het daarmee corresponderende lantaarn op de overbrengas is het vrijwel zeker dat deze uit de oorspronkelijke molen afkomstig zijn. De thans ongebruikte lantaarn wijst hierop: het was bevestigd op de later toegevoegde overbrengas naar de maalstenen. Omdat dit blijkens de tandsteek bij het spoorwiel hoort, moeten deze onderdelen uit de molen in Ellikom afkomstig zijn. Wel werden de kruisarmen van het spoorwiel vernieuwd; vermoedelijk ook de kruisarmen van het kroonwiel. Blijkens een dichtgemaakte keep werden deze laatste vervaardigd van gerecupereerd hout. 

Domein Bokrijk. slagmolen uit Ellikom. Bovenzijde van het kroonwiel. Foto NJ, november 2003. 

Molenas, wijziging lengte 

Opmerkelijk is dat, blijkens de foto’s die kort vóór de afbraak genomen werden, de molenas in de oorspronkelijke molen beduidend korter was dan in de huidige molen en niet voorzien was van een heef. De vroegere plaats van de oliebank is vrij goed te herleiden. De heien moeten zich zoals gebruikelijk onder de nok van het gebouw hebben bevonden; de heien hebben deze hoogte nodig. Het rad bevond zich op dezelfde plaats ten opzichte van de korte gevel als thans. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de oliebank (recht onder de nok) aan dezelfde zijde van de molenas stond als thans. De draairichting van het rad is ook dezelfde. De heef (hefinstallatie) moet zich dus ook in Ellikom op de molenas bevonden hebben. Blijkbaar werd de molenas dus ingekort. Het meest voor de hand ligt dat dit gebeurde aan hetdeel buiten de molen omdat dit veel sterker werd aangetast dan het deel binnen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd nog olie geslagen zodat het verwijderen van de oliebank pas daarna gebeurde. 

Het meest gebruikelijk was om de heef aan te brengen op de tuimelas (horizontale overbrengas) boven in de molen. In rosmolens was dat zelfs de enige mogelijkheid; daar was geen molenas. In dit verband is de verdwenen slagmolen van Boeretang bij Dessel belang- wekkend. Deze was omgebouwd van rosmolen naar watermolen. Hierbij moest de draairichting omgekeerd worden. De heef die zich op de tuimelas bevond, draaide  toen  de  verkeerde kant uit; in plaats van de heien op te lichten drukte de heef de heien neer. Dit was opgelost door een nieuwe heef te maken op de molenas; analoog aan de heef zoals die in de slagmolen uit Ellikom aanwezig is. In Boeretang was de heef op de tuimelas niet verwijderd. Omdat de duimen op de heien vanwege de ombouw onder geplaatst waren, kon de bovenste heef de heien niet meer omlaag drukken. 

Domein Bokrijk. slagmolen uit Ellikom. Spoorwiel op molenboom en lantaarn op tuimelas. Foto NJ, november 2003. 

Ontkoppeling overbrengas 

Uitzonderlijk is de inrichting om de overbrengas en daarmee de oliestenen uit het werk te zetten. In een slagmolen bestaat daar normaal geen behoefte aan. Weliswaar biedt deze constructie de mogelijkheid het pletten van het zaad en het slaan van de olie in afzonderlijke sessies te verrichten waardoor de molen minder vermogen vraagt. Aldus zou bij klein debiet van de beek toch gewerkt kunnen worden. Maar omdat olieslaan alleen gedurende het winterseizoen plaats vond en het benodigde vermogen voor een oliemolen aanzienlijk kleiner was dan voor een graanmolen, zal met de grootte van het debiet zelden een pr probleem hebben bestaan. Er werd dan op de ge- bruikelijke wijze gewerkt waarbij al zaad voor de volgende cyclus onder de oliestenen lag terwijl de oliebank in werking was. Waarschijnlijk werd de inrichting om de overbrengas uit het werk te zetten eerst toegevoegd toen de molen werd uitgebreid met een graanmolen. Blijkens de oude foto’s was deze constructie al in Ellikom aanwezig. Tijdens het malen van graan leidt het meedraaien van de oliestenen immers tot onnodig krachtverlies en slijtage van de oliestenen.

Domein Bokrijk. slagmolen uit Ellikom. Hefboomontkoppeling. Foto NJ, november 2003. 

Het overbrengmechanisme naar het roerwerk boven het fornuis zal op de gebruikelijke wijze zijn uitgevoerd vanaf een klein kamwiel op de overbrengas. In de huidige situatie zou het roerwerk zijn aandrijving ontberen als de oliestenen uit het werk worden gesteld. Maar dat probleem zal zich in het verleden dus niet hebben voorgedaan. 

Oliebank, oliebekkens 

Het verslag van het museum uit 1960 maakt melding van een “onvolledige pers”. Het losse gedeelte van een oliebank is afkomstig uit Ellikom en ongetwijfeld een deel van de bank die oorspronkelijk voor deze molen gemaakt was. Toen al werd opgemerkt dat de oliebank zich niet onder de nok van het gebouw bevindt. Deels is dit een gevolg van het verbreden van het gebouw dat vooral aan de voorzijde gebeurde. Doordat de cirkel waarin de rollen van de heef draaien groter werd gemaakt, moest de oliebank nog verder opzij geplaatst worden. De hartlijnen van de rollen draaien nu in een cirkel met een straal van 64 cm; normaal is 50 cm. De afstand waarover de oliebank opzij gezet moest worden is nog groter dan het verschil in de straal van de nieuwe en de oude cirkel; circa 30 cm. Reconstruerend naar de oorspronkelijke breedte van het gebouw en een verplaatsing van de oliebank met 30 cm zou de bank oorspronkelijk ten hoogste 9 cm naast het midden hebben gestaan. 

Ellikom slagmolen. Hulpas voor werktuigen. Foto 1960 © vzw Het Domein Bokrijk.
Domein Bokrijk. slagmolen uit Ellikom, restant oude oliebank. Foto NJ, november 2003. 

De oliebank werd blijkens de sporen van machinale bewerking nieuw vervaardigd bij de opbouw van de molen in het museum. De oliebank werd ondeskundig uitgevoerd; dit wordt toegelicht in de diagnosenota. De geleiders voor de heien zijn blijkens de sporen van machinale bewerking eveneens geheel nieuw. Ongebruikelijk en onjuist is dat de heien door geleiders op drie hoogten gaan; het kromtrekken van het hout leidt tot het risico dat de heien zich dan vastklemmen. 

Het eerder genoemde gedeelte van de oorspronkelijke oliebank dat als los stuk in de molen ligt, is juist aan het einde van een perskamer afgezaagd waardoor de doorsnede hiervan met de huidige oliebank vergeleken kan worden. Deze doorsneden komen overeen. 

Er zijn veel losse stukken waarvan met name de fraaie van messing vervaardigde oliebekkens genoemd moeten worden. Veel van deze losse objecten zijn afkomstig van andere slagmolens. 

Domein Bokrijk. slagmolen uit Ellikom. Oliebekkens. Foto NJ, november 2003.
Domein Bokrijk. slagmolen uit Ellikom. Plankjes en haar. Foto NJ, november 2003. 

Fornuis en roerwerk 

Domein Bokrijk., fornuis. Foto NJ, november 2003.

Doordat zowel de structuur van het gebouw als belangrijke delen van de werktuigen nieuw werden vervaardigd, kunnen er geen sporen zijn van het roerwerk van het fornuis. De pan voor de verwarming van het meel werd vermoedelijk bij de nieuwe oprichting van de molen van een bodem voorzien. Het is echter niet duidelijk of de uitvoering van het fornuis werd overgenomen van de oude molen en de pan van een andere molen afkomstig is of dat deze aanpassing berust op een historische keuze bij de heroprichting. 

Oliestenen 

Domein Bokrijk. slagmolen uit Ellikom. Versleten oliestenen en meelring. Foto NJ, november 2003. 

In en om de molen liggen twee stellen oude kantstenen. De herkomst van de ongebruikte en deels gebroken oliestenen in en om de molen is niet bekend. Als deze afkomstig zouden zijn van Ellikom moet de molen ouder zijn dan het veronderstelde herbouwjaar 1702. Oliestenen konden zeker meer dan twee eeuwen dienst doen. Op de oorspronkelijke locatie lagen delen van oliestenen in de wegverharding van veldkeien voor de molen. 

Gebouw 

Breedte 

Dat de balk waarin de steenspil en overbrengas gelagerd zijn te kort is, lijkt er op te wijzen dat de oorspronkelijke molen smaller was. Ook de ongebruikelijke plaats van het fornuis op enkele decimeters vanaf de wand lijkt op een verandering van de breedte van het gebouw te wijzen. 

Uit de historische gegevens blijkt dat het oorspronkelijke gebouw eveneens van hout en leem was zoals alle watermolens in Noord-Limburg. Ten tijde van de afbraak had de molen een grotendeels bakstenen voorgevel. Stellig was deze vóór de houten gevel gebouwd; de eenvoudigste en goedkoopste oplossing. Misschien zijn bij de overplaatsing de maten van het gebouw opgenomen met inbegrip van de bakstenen gevel waardoor het gebouw thans breder is dan oorspronkelijk. 

Het gebint van de gevel naast de beek was tijdens de afbraak nog aanwezig maar kennelijk zover aangetast dat ook dit gebint nieuw gemaakt werd. Het werd breder uitgevoerd dan oorspronkelijk. Er is een hefmechanisme voor de overbrengas. De uitvoering daarvan was echter anders dan thans.

Er van uit gaande dat de balk waarin de steenspil gelagerd is (het ‘koningshoofd’) de oorspronkelijke is, is de afstand van de steenspil tot het midden van het gebouw een vast gegeven. Als de stijlen, waarin genoemde balk gestoken was, tegen de borsten van deze balk geplaatst waren, zou de voorgevel 45 cm en de achtergevel 19 cm naar buiten zijn geplaatst. De breedte zou dan circa 5,16 m hebben bedragen. 

Lengte; ankerbalkgebinten 

Domein Bokrijk. slagmolen uit Ellikom. Vast en los ankerbalkgebint. Foto NJ, november 2003. 

Er zijn nu drie gebinten terwijl slagmolens gewoonlijk met vier gebinten werden gebouwd. Het lijkt aannemelijk dat het molengebouw in Ellikom ook vier gebinten had. Wordt de huidige lengte van het gebouw verdeeld in drie traveeën, dan komt de positie van de balk waarin de  steenspil  en de overbrengas gelagerd zijn nauwkeurig overeen met de plaats waar zich  een ankerbalkgebint had moeten bevinden. Het huidige juk waarin de steenspil en de overbrengas gelagerd zijn is waarschijnlijk oorspronkelijk een ankerbalkgebint geweest. Blijkens de oude  foto’s  en het aangetroffen merkteken werd de uit de oorspronkelijke molen afkomstige balk hiertoe hergebruikt. Opmerkelijk is dat de losse stijlen van deze ankerbalk zich vrijwel precies naast de bovenste pengaten van de thans aanwezige schoren bevinden. Waarschijnlijk werd de oude gebintplaat opgemeten, maar werden de pengaten onjuist geïnterpreteerd. 

Domein Bokrijk. slagmolen uit Ellikom. Los gebint. Foto NJ, november 2003. 

Een ander ankerbalkgebint had zich moeten bevinden naast één van de stijlen van de geleiders van de heien en daarmee tevens naast het fornuis. De lengte van het huidige gebouw, zijnde zonder de huidige aanbouw 8,54 m, komt dus waarschijnlijk wel overeen met de oorspronkelijke lengte.

De ankerbalk in het middelste gebint is 50 cm lager geplaatst dan die in het rechter eindgebint. In Ellikom was ook een laag geplaatste balk; vrijwel zeker was deze niet oorspronkelijk en werd deze pas geplaatst in 1907 ten behoeve van de halve zolders. 

Reconstructie van het gebouw zoals dit vóór 1961 was 

Het vergelijken van de opmeting van het huidige gebouw met foto’s van de molen in Ellikom die vóór 1961 werden genomen, maakt het mogelijk het oude gebouw in tekening te reconstrueren. 

Ellikom slagmolen. Foto Hans Frieke, 11 maart 1961. 

Het driehoekige gedeelte van de puntgevel was voor het grootste gedekt met verticaal hangende dakpannen, model kruispan, terwijl de kap aan de voorzijde en het lessenaardak op de uitbouw aan de achterzijde gedekt waren met pannen, model tuile du nord. Beide typen dakpan werden machinaal vervaardigd en hebben nauwkeurige afmetingen. De werkende breedte van beide typen bedraagt 195 millimeter met maximaal 2 mm speling terwijl de werkende hoogte 240 mm bedraagt met ongeveer een halve centimeter speling. Op deze wijze kunnen de dakvlakken als groot model ‘meetlat’ gebruikt worden en kunnen de breedte (5,80 m) en de hoogte van het driehoekige gedeelte van de korte gevel (3,40 m), alsmede de hellingen van beide dakvlakken en de positie van de nok berekend worden. 

Op het lessenaardak van de aanbouw lagen 45 rijen van 14 pannen; hieruit konden lengte (8,78 m) en breedte (3,36 m) van dit dakvlak berekend worden. Door de lijn van het dakvlak te relateren aan de kruispannen op de korte gevel kon de dakhelling herleid worden. 

Het gebouw zoals dat in het museum is opgetrokken heeft dezelfde uitwendige breedte als het hoofdgebouw vóór 1961 (het huidige gebouw zonder de aanbouw tegen de achtergevel en het vroegere gebouw zonder de aangebouwde woning). De lengte is circa 24 cm minder: 8,54 m in plaats van 8,78 m. Waarschijnlijk kan dit verschil verklaard worden doordat in Ellikom een aansluiting op de nieuw gebouwde woning gemaakt moest worden zodat de oorspronkelijke lengte eveneens 8,54 geweest zal zijn. De hoogte van de kap (gemeten zonder het riet) boven de gebintplaten (van de lange gevels) is vrijwel gelijk aan de oorspronkelijke: circa 3,40 m. De nok bevond zich niet boven het midden van het gebouw maar ruim 10 cm in de richting stroomafwaarts. 

In de reconstructietekening werd de hoogte van het rad ten opzichte van de gevel herleid uit de foto’s door de positie van het rad te relateren aan de dakpannen. De doormeter van het rad is waarschijnlijk circa 40 cm kleiner geweest dan thans. Dit betekent dat de gehele molen circa 50 cm lager stond ten opzichte van de werktuigen, waarvan de positie in de hoogte bepaald wordt door het vastgestelde maximale stuwpeil van het water. 

Op de foto’s zijn twee ramen en een deur te zien. Beide ramen bevinden zich op een laag niveau: aanmerkelijk lager dan de ramen van de tegen de molen gebouwde woning. Van buitenaf moest men bukken om door het raam in de voorgevel naar binnen te kijken; de bovenkant zat op circa 1,40 m boven het maaiveld. Ook het kalf van de deur zit relatief laag. Boven de deur is een bovenlicht van twee ruiten van naar schatting 60 cm hoogte. De lage plaatsing van de ramen en de deur wijst er op dat het vloerniveau veel lager geweest moet zijn dan nu in het museum het geval is. Er zal achter de deur een trapje naar omlaag geweest zijn van twee of drie treden. Het verschil zal redelijk overeenkomen met het verschil in hoogteplaatsing van het gebouw: circa 50 cm. Oliestenen en -bank, waarvan de hoogteplaatsing gerelateerd is aan de molenas en dus aan het waterpeil, zullen daardoor hoger boven de vloer hebben gestaan dan nu. De stenen een halve meter; de oliebank, die nu te hoog staat ten opzichte van de molenas, circa 40 cm hoger. Daarmee zouden ze een comfortabele werkhoogte hebben gehad. In de huidige situatie moet de olieslager op zijn knieën gaan zitten om goed aan de oliebank te werken en onder de meelring van de stenen is nauwelijks hoogte voor een meelbak. 

Op de interieurfoto’s valt op dat de werktuigen toen al laag boven het vloerniveau stonden. Kennelijk was de vloer opgehoogd tot ongeveer het niveau van het pad langs de voorgevel. Het is niet te zien of de vloer verhard was en met wat voor materiaal. Vrijwel zeker zal de oorspronkelijke vloer zich ruim onder de op de foto’s zichtbare vloer hebben bevonden. Het maaiveld achter de molen lag veel lager dan dat er voor, zodat weinig risico bestond dat water op de vloer bleef staan. In het museum ligt het maaiveld rondom even hoog. 

De rivier had een relatief diep dal uitgeschuurd. De molen stond daardoor tegen een glooiing. De rond 1900 gebouwde woning stond verder van de rivier op een hoger niveau. Waarschijnlijk werd het terrein voor de molen aan de stuwzijde opgehoogd om het op gelijk niveau met dat voor de woning te brengen. 

De asymmetrie van de kap wijst er op dat de voorgevel op een nog onbekend tijdstip naar buiten werd verplaatst, en in elk geval méér naar buiten dan de achtergevel. Dit wordt bevestigd doordat op één van de  foto’s  te  zien  is dat de bovenste ankerbalk in de

korte gevel aan de kant van de voorgevel verlengd is met een opgespijkerde klamp. Deze klamp lijkt als anker buiten de voorgevel uit te steken. Omdat de voorgevel dezelfde hoogte behield als oorspronkelijk werd het dakvlak aan deze zijde opgelicht. Misschien dateert deze verbouwing uit 1907 toen tegen de voorgevel een zoldering werd aangebracht met een koppel maalstenen. Het gebruikte type baksteen lijkt ouder; de foto’s laten echter geen zekere conclusies toe over het type baksteen. 

In het voorafgaande gedeelte werd reeds verondersteld dat de voorgevel circa 45 cm en de achtergevel circa 19 cm naar buiten is verplaatst. Daarmee zou de kap oorspronkelijk wel symmetrisch zijn geweest. 

De nok bevond zich exact boven de veronderstelde oorspronkelijke positie van de oliebank (dus circa 30 cm verschoven ten opzichte van de huidige positie). De heien, waarvan overigens niet bekend is waar hun huidige lengte op gebaseerd werd, zouden in hun hoogste positie nog slechts een geringe afstand tot de nokbalk overhouden. Dit vormt een bevestiging dat de oliebank inderdaad dichter bij de molenas heeft gestaan. Dit was gebruikelijk: op deze wijze behoefde de kap niet groter gemaakt te worden dan noodzakelijk; de nokbalk behoort kort boven de heien in hun opgeheven positie te liggen. 

De voorgevel 

Het dak boven de voorgevel was eveneens gedekt met pannen tuile du nord; het aantal rijen is eveneens 45. De hoogte van dit dakvlak zoals herleid uit de pannen op de korte gevel correspondeert met de maat die berekend werd uit het aantal pannen per rij: 21. Er was een overstek van bijna drie pannen. 

Het grootste gedeelte van de voorgevel was opgetrokken uit baksteen. Het formaat daarvan is niet bekend; voor de reconstructietekening werden de maten 225 x 108 x 54 millimeter aangenomen; waarden die aan het einde van de negentiende eeuw veelvuldig voorkwamen. Uit de oude foto’s werd een lagenmaat van 65 mm gereconstrueerd. De gevelindeling werd getekend op basis van de oude foto’s waarbij rekening gehouden werd met de posities van delen van de oorspronkelijke houten constructie en het gaande werk. Doordat geen goede foto beschikbaar was van de voorgevel zijn grotere afwijkingen van de tekening mogelijk dan in de tekening van de korte gevel. 

De ark (sluizen) en het waterrad 

Er is nog geen zekerheid over de oorspronkelijke doormeter van het waterrad. Aangenomen werd dat het rad een doormeter had van 4,88 meter. Er zijn twee aanwijzingen die tot deze aanname leidden. Ten eerste: in 1927 werd de houten ark vervangen door een betonnen exemplaar; er zijn tekeningen behouden van de oude en de nieuwe toestand. Hierin bedraagt de afstand van het midden van het rad tot aan de sluisbalk circa 2,44 m. (De tekeningen bieden helaas geen zekerheid over de doormeter van het rad). Ten tweede: zou de sluisbalk bij de molen in het museum  tegen  de  voorgevel van het gebouw liggen, zoals dat oorspronkelijk ook het geval was, dan komt de afstand overeen met die in de oude tekeningen. Daarom werd aangenomen dat de positie van het rad ten opzichte van de voorgevel historisch juist is en de sluisbalk op een grotere afstand van de voorgevel werd geplaatst om ruimte te bieden aan een groter rad. 

Ellikom slagmolen. De bakstenen voorgevel staat voor de stijlen van de oude gebinten. Foto tijdens demontage 1961 © vzw Het Domein Bokrijk. 

Ellikom slagmolen. Voorgevel en kap. Foto tijdens demontage 1961 © vzw Het Domein Bokrijk. 

Het middelpunt van de as is in de tekeningen van de in beton ontworpen sluis op een hoogte van 2,18 m boven de vloer van de ark getekend, terwijl die afstand gelijk zou moeten zijn aan die tot de sluisbalk. In de tekening van de bestaande toestand is de vloer niet getekend, maar wel de ribben waarop deze rustte. Naar schatting zou de afstand van het hart van de as tot de vloer dan circa 2,10 m zijn geweest bij eveneens een afstand van 2,44 m tot de sluisbalk. 

Domein Bokrijk. slagmolen uit Ellikom. Ark en deuren. De deur van de maalsluis is met een plank verhoogd waardoor deze niet ver genoeg opgetrokken kan worden. Foto NJ, september 2006. 

Nauwkeurige inpassing van deze tekeningen in de reconstructietekening leidt tot de conclusie dat de ark slechts gedeeltelijk volgens het ontwerp uitgevoerd werd. 

In de reconstructietekening werd de ark getekend door de ontwerptekening uit 1927 te relateren aan de foto’s. Uiteraard moest het rad op korte afstand

boven de vloer draaien; waarschijnlijk was dit in Ellikom opgelost door een groot gedeelte van de ontworpen constructie lager te plaatsen dan volgens het ontwerp. De rest van het ontwerp werd daar op aangepast. Het dek boven de lossluis werd lichter uitgevoerd dan volgens het ontwerp; de as ligt daar hoger boven dan volgens het ontwerp.

Het dek van de betonnen ark lag vrijwel gelijk met het betonnen brugje. Het oorspronkelijk met een pegel op zowel de houten als de betonen ark aangegeven maximale stuwpeil bleef dan een halve meter onder de bovenkant van het brugje en daarmee ongeveer even hoog beneden de oevers aan de stuwzijde. 

Reconstructie positie maalstenen 

Een belangrijk gegeven is het nog aanwezige, losse rondsel dat deel uitmaakte van de overbrenging naar de maalstenen. Dit rondsel bepaalt de ligging van de horizontale stalen overbrengas. De positie van de maalstenen in de lengterichting van het gebouw en de hoogte werd herleid uit enkele interieurfoto’s. 

Het uitzicht van de slagmolen tijdens de negentiende eeuw 

Geconcludeerd werd al dat de molen oorspronkelijk drie traveeën telde in plaats van de huidige twee. De afmetingen van de molen bedroegen oorspronkelijk waarschijnlijk 5,16 x 8,54 m. De ankerbalken van de vier gebinten (waarvan twee eindgebinten) lagen alle op dezelfde hoogte. Ter onderscheid worden hier vanaf het rad de nummers I, II, III en IV toegekend aan de gebinten. Thans liggen de ankerbalken alle op een verschillende hoogte terwijl ze oorspronkelijk op dezelfde hoogte gelegen moeten hebben. De horizontale balk van het losse juk ter plaatse van de oliestenen, die de functie van koningshoofd vervult, ligt op dezelfde hoogte als de ankerbalk van het eindgebint in de rechter korte gevel. Dit is het oorspronkelijke gebint III en de ankerbalk bevindt zich op de oorspronkelijke hoogte. De overbrengas was gelagerd op blokken die direct op de ankerbalken I en III waren geplaatst. De ankerbalk van het huidige en onjuiste middelste gebint bevindt zich te laag, die in gebint I te hoog; de overbreng-as is nu in een geïmproviseerde constructie gelagerd onder ankerbalk I. 

Tijdens de demontage was in gebint I op halve hoogte een ankerbalk aanwezig. Of deze daar oorspronkelijk ook al heeft gezeten is niet na te gaan; constructief heeft deze geen belangrijke functie.

De stijlen van het gebint van de rechter korte gevel gaan thans circa 60 door boven de ankerbalk; oorspronkelijk was dat slechts circa 10 cm. 

De hoogte van het huidige gebouw komt overeen met de oorspronkelijke hoogte, maar het is ten opzichte van de rivier en de werktuigen ongeveer een halve meter te hoog geplaatst.

De oorspronkelijke structuur en inrichting van de molen kwamen geheel overeen met die van andere slagmolens: vier gebinten, de breedte ongeveer 60% van de lengte, de oliebank exact onder de nok en het rad, de overbrengas en de oliestenen excentrisch aan de stuwzijde. Vrijwel alle Limburgse slagmolens hadden één stel oliestenen en één oliebank. In sommige slagmolens waren de lopers van de oliestenen aanmerkelijk groter, tot een doormeter van 2,50 m toe. Het is mogelijk dat de ligger in Ellikom oorspronkelijk lager heeft gelegen (deze werd in 1828 vervangen). Nu kunnen geen grotere lopers dan 1,68 m geplaatst worden; een relatief kleine maat. 

Zoals uit de opgenomen gegevens blijkt was het gebouw in 1834 opgebouwd uit hout en leem. Vanwege het altijd aanwezige water lijkt het aannemelijk dat gebint I beschoten was met hout, zoals dat nu ook het geval is. Het vitselwerk van de overige wanden zal uitgevoerd zijn zoals in dit deel van Limburg gebruikelijk was. Ook het gedeelte van de korte gevel boven het rad kan uitgevoerd zijn geweest met vitselwerk en leem. 

De oorspronkelijke toegang en de vensters kunnen zich op overeenkomstige plaatsen hebben bevonden als waar deze nu zijn aangebracht; deze plaatsing is logisch. In 1834 werd geen melding gemaakt van pannen op de kap; de kap zal geheel met stro gedekt zijn geweest. Omdat daken die met stro gedekt waren in deze regio vrijwel zonder uitzondering voorzien waren van dakwolven, werden deze getekend. Het dekbalkjuk van de linker korte gevel, dat op de oude foto’s te zien zijn, maakt een wolfeind ook zeer aannemelijk.

Hoe ‘Limburgs’ is de slagmolen? 

In ‘Kracht van wind en water’ nam Paul Bauters een opmetingstekening van de hand van Jan Bauwens van de slagmolen in Domein Bokrijk op die is aangemerkt als ‘Limburgse slagwatermolen’. De omstandigheid dat er in heel (Belgisch en Nederlands) Limburg maar twee complete, door water aangedreven, slagmolens zijn, roept de vraag op of het exemplaar in Bokrijk representatief is. De vraag kan zich op twee elementen richten: het gebouw en de werktuigen. 

Uit het bouwhistorisch onderzoek blijkt dat de constructie van het gebouw gebaseerd werd op de oorspronkelijke bouwwijze. In het Voorbereidend werk tot de schatting… van 1831-1834 wordt van het gebouw slechts genoemd dat dit was uitgevoerd in hout en leem. Het gebruik van pannen was in die tijd zo uitzonderlijk dat dit zeker genoemd zou zijn als ze er waren, zodat aangenomen mag worden dat de gehele kap met stro gedekt was. Deze bouwwijze werd ook genoemd bij de meeste andere slagmolens in Limburg. De uitvoering van lemen wanden kent enkele regionale verschillen. De wijze waarop dit in Bokrijk is gedaan, is gebaseerd op de Limburgse traditie. Bij de afbraak in 1961 waren geen lemen wanden meer aanwezig, maar op de foto’s die toen genomen zijn, is te zien dat de resterende oorspronkelijke delen van de vakwerkconstructie de Limburgse bouwwijze volgden. Het gebouw is het kleinste van alle resterende gebouwen van Limburgse slagmolens, maar had evengoed de normale indeling in drie traveeën. 

Het gaande werk kwam grotendeels overeen met dat van de weinige slagmolens waar gegevens van bekend zijn.

In Bokrijk ontbreekt het roerwerk boven het fornuis. Dankzij het bouwhistorisch onderzoek kon de oorspronkelijke  opstelling  van de werktuigen gereconstrueerd worden, inclusief het roerwerk.

Er is één bijzonder element: de heef is aangebracht op de molenboom. Is dit een typisch Limburgse constructie? Vooropgesteld dient te worden dat deze uitvoering alleen mogelijk is in watermolens; rosmolens hebben geen molenboom. De slagmolen van Boeretang in Dessel had een identieke constructie; die kwam dus blijkbaar ook buiten Limburg voor. 

Uitsnede uit een tekening in Archief Kasteel Amstenrad.
Betreft vermoedelijk de slagmolen van Spaubeek. 

Een oud grondplan van een watermolen in Nederlands Limburg, vermoedelijk die van Spaubeek, toont dezelfde constructie. De Sint Ursulamolen bij Nunhem werd zodanig verbouwd dat vooralsnog geen zekere conclusies mo-

gelijk zijn. In de voormalige slagmolen van Munstergeleen zijn de oliestenen en de tuimelas nog aanwezig; de heef bevond zich op de tuimelas. In Nederlands Limburg kwamen beide constructies dus voor. Van de voormalige slagmolens van Opitter en Tongerlo kan op basis van de resterende gebouwen of foto’s daarvan met grote waarschijnlijkheid besloten worden dat ook bij deze de heef zich op de molenboom bevond. Een restant van een tuimelas met gaten voor de heef in de Kleeskensmolen van Neeroeteren toont dat ook in Belgisch Limburg beide constructies voorkwamen. Uit de gebouwen van de voormalige slagwatermolens in Nederland kunnen geen conclusies meer getrokken worden. In Twente en aangrenzend Duits-land zijn geen voorbeelden bekend van de constructie met de heef op de molenboom. In Nordrhein-Westfalen is het niet mogelijk om besluiten te nemen omdat de slagmolens, waarvan nog restanten te vinden zijn, in de negentiende eeuw sterk verbouwd werden.

Waterhuishouding 

De molen ontvangt water van de Kloosterbeek via een moerasvijver. In de moerasvijver is doorstroming niet gewenst, hetgeen resulteert in een zeer klein debiet van de overloop van deze vijver naar de stuwvijver van de molen. Van een stuwvijver is feitelijk geen sprake; het water wordt opgespaard in de bedding van de beek die hier circa 4 meter breed is. Via een overloop van deze beek stroomt het water zodra het boven het peil komt over naar de grote vijver zuidelijk van de beek naar de slagmolen. De grote vijver staat in verbinding met de stuwvijver van de graanmolen. 

De hoeveelheid water die via de moerasvijver wordt aangevoerd, heeft, vergeleken bij het voor de slagmolen benodigde debiet geen betekenis. Tijdens het draaien van de molen daalt het peil van het opgespaarde water snel. Op 11 oktober 2004 werd gemeten dat het water in veertien minuten 33 cm daalt, terwijl de sluisdeur slechts 13 cm was opengetrokken. Om voldoende water te laten passeren om de molen te laten functioneren, zou de sluisdeur maximaal, dat wil zeggen 31 cm, opengetrokken moeten worden, waardoor het waterpeil dienovereenkomstig sneller daalt. 

Aan de molen werden toen geen vermogensmetingen verricht. Op basis van ervaringscijfers kan een schatting gemaakt worden over het benodigde debiet. Een kleine slagmolen als deze vraagt om daadwerkelijk olie te produceren een vermogen van maximaal 3 kilowatt. Bij het beschikbare verval en met het rendement zoals dat bekend is van traditionele raderen zou per seconde circa 600 liter water nodig om te kunnen functioneren. Zou 600 liter water per seconde passeren, dan zou bij de bestaande breedte en hoogte van de schoffels een deel van het water over de schoffels stromen zonder bij te dragen aan het vermogen van de molen. In Ellikom waren de schoffels hoger (circa 35 cm in plaats van 25 cm zoals thans). Bovendien was het rendement van het rad enigszins verhoogd door de houten schoffels te vervangen door stalen exemplaren waardoor met een overeenkomstig kleiner debiet gewerkt kon worden. 

Er werd in het museum een extra plank boven op de sluisdeur aangebracht waardoor deze niet hoger dan 31 cm kan worden opgetrokken. Als gevolg hiervan kan thans theoretisch niet meer dan 486 liter water per seconde door de sluisopening stromen. Ook bij dit debiet zal nog water over de schoffels stromen. De molen zal daardoor een asvermogen van maximaal 2,25 kilowatt ter beschikking hebben. Doordat de oliestenen sterk ingesleten zijn zullen deze minder dan het normale vermogen vragen, echter ten koste van het maalproces. De zaden zullen zeer onregelmatig gemalen worden, waardoor nog een groot percentage hele zaden overblijft als een deel al voldoende gekneusd is. Langer doormalen om ook de heel gebleven zaden te kneuzen, gaat ten koste van de verwerkbaarheid van het meel dat reeds ontstaan is, waardoor een kleiner percentage olie uit het zaad gewonnen kan worden.

Als de molen te langzaam draait doordat er onvoldoende water (vermogen) beschikbaar is, zal het percentage olie eveneens kleiner worden. 

Naar schatting zal het vermogen van de molen te klein worden zodra het water 25 cm beneden peil is gedaald. Met het peil wordt het huidige maximale stuwpeil bedoeld,  dat  enerzijds  niet hoger kan worden dan de aanwezige overloop, anderzijds niet hoger kan worden dan de linker sluisdeur die slechts 68 cm hoog is. Er werd nog geen waterpassing gedaan; vermoedelijk kan deze hoogte zelfs niet bereikt worden vanwege de hoogte van de overloop. Bij een breedte van de beek van 4 m en een lengte van het brede deel van 40 m resulteert dit bij een te benutten hoogte van 25 cm in een hoeveelheid van 35 m3. Bij een benodigde hoeveelheid van 600 liter water per seconde zou de molen juist een minuut kunnen functioneren; bij de maximale hoeveelheid die nu door de sluis kan stromen circa één en een kwart minuut. 

Theoretisch is het door het aanpassen van de overloop mogelijk het water van beide vijvers te benutten voor de slagmolen. In combinatie met de grote vijver zal naar schatting de tienvoudige hoeveelheid water beschikbaar zijn, resulterend in een werkingsduur van circa 10 minuten. Het duurt dan echter evenredig langer om het water in beide vijvers terug op peil te brengen. 

Voor het onbelast draaien van het rad zal een hoeveelheid van enkele tientallen liters per seconde voldoende zijn. Onbelast zou de molen dan 20 minuten moeten kunnen draaien of zelfs 3 uur wanneer het water van beide vijvers benut wordt. Doordat de schoffels van het rad aanlopen tegen de zijkant van de sluis is meer water nodig en is de tijdsduur korter. Het probleem van het aanlopen van de schoepen wordt in het bouwkundige gedeelte van deze nota behandeld. Ook zal het water achter de molen niet goed weg kunnen stromen waardoor het van het rad afstromende water botst op het water achter de molen, hetgeen eveneens een aanzienlijk vermogensverlies veroorzaakt. Dit probleem wordt  groter naarmate  meer  kracht  wordt gevraagd omdat dan evenredig meer water nodig is om het rad aan te drijven. 

Door Ecowatt werd in november 2000 een rapport gepresenteerd getiteld: “Haalbaarheidsstudie molens Bokrijk”. De conclusies van Ecowatt komen overeen met bovengenoemde bevindingen. Ecowatt stelde enkele mogelijkheden voor om het gebruikte water terug te pompen. (Opgemerkt moet worden dat de aanname van Ecowatt van het door de slagmolen benodigde vermogen iets te hoog, en dat voor de graanmolen te laag geschat werd). 

Conclusie over de waterhuishouding en de aandrijving 

Zoals ook al werd vastgesteld in de nota van de Limburgse Intercommunale voor Milieubeheer van maart 1997 zal het via de moerasvijver verkregen debiet veruit onvoldoende zijn om de molen te  laten functioneren. Het beschikbare debiet is in de orde van grootte van 1% van het benodigde debiet. Het terug op peil brengen van de stuwvijver(s) kost circa honderd maal zoveel tijd als de tijdsduur van het olieslaan. Onbelast moet het evenwel mogelijk zijn om de molen overdag 6 tot 8 uur te laten draaien om de vijver in de resterende tijd terug op peil te brengen. 

Een kunstmatige voorziening is daarom onvermijdelijk. Deze kan gerealiseerd worden door een directe elektrische aandrijving of door een indirecte aandrijving in de vorm van het in circuit rondpompen van het benodigde water. Uiteraard geeft de tweede methode grote energieverliezen zodat dan een groter elektrisch vermogen nodig is. Voor een directe aandrijving zal een vermogen van 3 kW toereikend zijn om de gehele molen te laten functioneren. Indien het water in een zo kort mogelijk circuit rondgepompt wordt, zal een pomp met minimaal het drievoudige vermogen toereikend zijn om de slagmolen continu te laten functioneren. 

Dit vereist wel een optimalisatie van de molen en de waterhuishouding. Hierboven werd al aangestipt dat momenteel twee verliezen optreden: wrijving van het rad en botsingsverlies ten gevolge van het slecht afvloeien van het achterwater. Het molentechnische gedeelte van het restauratiebestek voorziet in het oplossen van de oorzaak van de wrijvingsverliezen. 

Algemene samenvatting en conclusies 

Uit het in november 2003 uitgevoerde onderzoek bleek dat de molen oorspronkelijk een structuur en inrichting had die representatief zijn voor de slagmolens in Limburg en omgeving. Op zijn oude standplaats was de molen ingrijpend verbouwd: de lemen voorgevel was vervangen door een grotendeels bakstenen exemplaar, de overige gevels waren beschoten met hout, de dakbedekking van stro was vervangen door pannen en er was een graanmolen in de molen toegevoegd. Om ruimte te verkrijgen voor de graanmolen was een ankerbalk verwijderd terwijl op andere plaatsen draagbalken waren toegevoegd ten behoeve van een zoldering voor de graanmolen en een kleine stapelzolder. Na de Tweede Wereldoorlog werden delen van de olieslagerij verwijderd. De molenas (‘molenboom’, hoofdas) werd ingekort en het lager hiervan binnen de molen werd verplaatst. 

Bij de oprichting in het museum was het uitgangspunt de molen te herbouwen naar de staat zoals deze in de achttiende eeuw geweest zou kunnen zijn. Vanuit het hedendaagse perspectief op het behoud van het cultureel erfgoed kan betreurd worden dat niet gekozen werd voor verplaatsing in de vorm waarin de molen werd aangetroffen. De molen zou dan een historisch verhaal verteld hebben. Bij de officiële overdracht van de molen door de  Limburgse  Syndicale Kamer van het Bouwbedrijf aan het museum sprak conservator dr. Jozef Weyns: Wie de molen ter plaatse zag […] en hem nu weerziet, zal allicht zeggen: hij is wel wat veranderd. Doordat er toen weinig aanwijzingen gevonden werden over de vroegere structuur en inrichting, moesten keuzen gemaakt worden voor de ontbrekende delen. Het roerwerk boven het fornuis werd niet gereconstrueerd. Hoewel de keuze van Jozef Weyns begrijpelijk is, toont de molen waarom in het hedendaagse behoud van cultureel erfgoed terughoudendheid wordt betracht bij reconstructies. 

Uit het onderzoek bleek dat het gebouw in opzet juist werd gereconstrueerd maar dat het in detail afwijkt van het oorspronkelijke. De afmetingen van de molen bedroegen oorspronkelijk waarschijnlijk 5,16 x 8,54 m. Deze verhouding is vrijwel 3 op 5. Mogelijk mat de molen 18 x 30 voet. Dit zou betekenen dat een voet van 28,5 tot 28,6 cm werd toegepast. Deze grootte komt vrijwel overeen met die van de in Weert toegepaste voet: 28,8 cm. Omdat de achttiende-eeuwse timmerman nog niet over geijkt meetgereedschap beschikte, hebben afwijkingen tot 2% geen betekenis. 

Het gebouw werd ongeveer een halve meter te hoog geplaatst ten opzichte van de werktuigen.[2] De hoogtepositie van deze werktuigen is gerelateerd aan het water, en daarmee min of meer aan het maaiveld aan de zijde stroomopwaarts. Ook is het gebouw circa 60 cm breder dan oorspronkelijk: de grotere breedte die het gebouw in het begin van de negentiende eeuw had gekregen, werd wel overgenomen, maar niet het bouwmateriaal uit die tijd. Op de oorspronkelijke standplaats was het dak aan de voorzijde bij de begin twintigste-eeuwse verbouwing opgelicht. In Bokrijk werd een symmetrisch kapelledak gemaakt waardoor de heien niet onder het hoogste deel van de kap kwamen. 

Waarschijnlijk was de kap oorspronkelijk aan beide einden voorzien van een wolf. Wat op foto's van de molen tijdens de demontage nog van de kapconstructie te zien is, wijst daarop. Het vervangen van een wolfeinde door een puntgevel gebeurde algemeen wanneer een strobedekking vervangen werd door dakpannen. Ook deze molen kreeg pas later dakpannen. 

In plaats van met drie werd het gebouw in Bokrijk uitgevoerd met twee traveeën waardoor een extra lagerbalk voor de oliestenen geïmproviseerd moest worden en er geen bevestigingsmogelijkheid was voor het binnenlager van de molenas, noch voor de lagers van het roerwerk.

Uit de positie van de vuurplaats van het fornuis (die waarschijnlijk wel juist is) kan geconcludeerd worden dat er wel een roerwerk is geweest zoals dat in Vlaanderen al gebruikelijk was in middeleeuwse slagmolens. Tevens leidt de vergelijking met andere slagmolens tot de conclusie dat de oliebank onjuist uitgevoerd en onjuist geplaatst werd. 

Het is niet duidelijk waarop de aanbouw met lessenaardak aan de rechter korte gevel gebaseerd is. In Ellikom stond op die plaats een veel groter gebouw met kapelledak. In het museum bestaat de aanbouw uit twee gedeelten waarvan het ene was ingericht als stal, het andere als slaapplaats. Er zijn in Limburg geen voorbeelden bekend van slagmolens waarin een slaapplaats is of was. Mogelijk was deze, zonder historisch onderzoek, geïnspireerd op de slaapplaats voor de knecht in de slagmolen in het Nederlands Openluchtmuseum. Knechtenkamers kwamen vaker voor in bijgebouwen van boerenbedrijven. Vaak bevonden deze zich in of boven stallen zodat de knecht 's winters enigszins kon profiteren van de warmte van het vee. Ook in de slagmolen zal het warmer geweest zijn dan buiten door het vuur in het fornuis en het paard in de stal. Dat een knechtenkamer aanwezig was in een slagmolen kan dan ook niet worden uitgesloten. 

Na demontage van de molen werd de oude site teruggegeven aan de natuur. Bovengronds is niets meer te vinden van de molen en de naastgelegen hoeve. Alleen het toponiem ‘Aan de Slagmolen’ herinnert nog aan het verleden. De ongeveer een halve kilometer westelijker gelegen hoeve Ooievaarsnest, waartoe de molen behoorde, verkeert thans in ruïneuze staat. 

Uit de plaatsing van de slagmolen in Bokrijk blijkt dat de grote museale waarde destijds juist werd geschat. In dit rapport is daarom geen waardestelling opgenomen; wel is aandacht besteed aan de vragen hoe oud de molen is, en hoe ‘Limburgs’ deze is. 

Ellikom slagmolen. Foto 1960 © vzw Het Domein Bokrijk

1 J. Weyns, Slagmolen van Ellikom aan Openluchtmuseum geschonken, Mededelingen van de Limburgse Syndikale Kamer van het Bouwbedrijf, 15.11.1960, p. 2; Idem, Bokrijk, openluchtmuseum. Olieslagmolen uit Ellikom, Grote Brogel, Bulletin van de musea van België, jg. 3, 1960, p. 155-156.

2 Naast de werken in de noten 1 en 3, zie ook: L. Bussels, De drie molens te Ellikom, Ellikommertjes, jg. 3, 1971-72, p. 143-149; J. Bosmans, De watermolens op de Abeek in Meeuwen en Ellikom, De Reengenoten, Heemkring Meeuwen-Gruitrode, jg. 2, 2011, nr. 39, p. 51-55; L. Denewet, Inventaris van de Limburgse watermolens met hun pegelhoogtes  (1846-1849),  Molenecho's, jg. 39, 2011, 2, p. 81-108;  Ellicom: nog een wateroliemolen, Ons Heem, jg. 12, 1957-58, p. 153; Ellikom, nog wateroliemolens, Ons Heem, jg. 13, 1958-59, p. 57; H. Holemans & W. Smet, Limburgse watermolens. Kadastergegevens: 1844-1980, Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1985; M. Laenen, Openluchtmuseum Bokrijk, Brussel, Cultura Nostra, Musea in België, 1986; Idem, Gids van het Openluchtmuseum Bokrijk, Brussel, 1989; J. Weyns, Omstandige gids van het openluchtmuseum te Bokrijk, Beringen, 1967.

3 De tekst werd in geringe mate aangepast tot artikel voor het tijdschrift (red.).

4 J. W(eyns), Slagmolen van Ellikom, Ons Heem, jg. 15, 1960-61, p. 91. 

5 Bron: De Biologische Waarderingskaart (BWK), uitgegeven door het Instituut Natuur- en Bosonderzoek (INBO) uit Brussel. 

6 www.molenechos.org/verdwenen/molen.php?AdvSearch=2568

7 Zie: B. Claessens & J. Rousseau, Onze Bruegel, Antwerpen, Mercatorfonds, 1969, p. 131-133; http://www. brueghel.be/index.phpbruegel-vs-brogel.html

[1] Archief Onroerend Erfgoed (Limburg), DL002830, Hoogstraat 4, U-vormige hoeve 'Ooievaarsnest', beschermingsdossier (S.n., 2009); De zeven torens, 8, 1993, p. 99-100; 10, 1995, p. 81-93; 16, 2001, p. 58, 61; P.L. Bussels, "Ooievaarsnest" Grote Brogel 1772 en ... Pieter Breugel, Limburg (tijdschrift), jg. 50, 1971, p. 18-20; P. Diriken, Geogids Peer, s.l., 1996, p. 10, 55-56, 58; D. Pauwels, Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kanton Peer, Brussel-Turnhout, 2005 (Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, 19N3).

8 Voor een bouwkundige beschrijving van de hoeve, zie: https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/ 80760.

9 L. Sleurs, Dorpsmonografie: Ellikom, Hasselt, 1978. J. Molemans, Limburgse plaatsnamen, 4: Ellikom, Toponymica, XXII, 4, Leuven, 1975.

10 Voorbereidend werk tot de schatting - Tabel der gekozen punten van aanhouding, of voorbeelden tot de klassificatie der ongebouwde en gebouwde eigendommen van de gemeenten, 1834. 

11 A.J. Bernet Kempers Oliemolens, Arnhem 1979, p. 9.

12 H. Holemans & W. Smet, Limburgse watermolens. Kadastergegevens: 1844-1980, Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1985.

13 De hier opgenomen genealogische gegevens werden aan enkele websites op internet ontleend. In de tekst in de Bel-gische molendatabase verdwenen molens zijn enkele getuigenissen van kleinkinderen van Nicolaas Cillen opgenomen. 

[2] Jozef Weyns plaatste de meeste andere gebouwen in het museum juist te laag omdat in zijn visie gebouwen in de achttiende eeuw 'verscholen' lagen. 

(Tot zover de bouwhistorische nota van Nico JURGENS)

------------------------ 

De voormalige slagmolen van Ellikom werd in 1963 zorgvuldig afgebroken en in het openluchtmuseum van Bokrijk weer heropgebouwd. Ze stond aan een zijstraat van de Reppelerweg, over de Grote Baan "Peer-Bree", in het noorden van het dorpje Ellikom. Er is terplaatse totaal geen enkel spoor of restant meer van weer te vinden.

De slagmolen van Ellikom was bij uitstek een oliemolen waar het lijn-, raap- en dodder (vlas)zaad geplet of geslagen werd. Men noemde ze o1ie of slagmolen. Soms krijgt ze ook de benaming van de uitbaters bijv. Droogmansmolen, Joestenmolen, enz. Wij laten hier enkele stukken volgen.

Wilhelum Croymans was molenaar op de molen van Ellikom toen die in 1701/1702 afgebrand is. Tien jaar later werd er in Ellikom nog een kind van hem geboren. Hij werd een losse molenaar.

Op het kroonrad (steenwiel) staat de inscriptie: "ANNO 1702 DEN 15 MEI HEEFT MESTER P.I. DIT GEMACK". Deze datum slaat natuurlijk alleen op het kroonwiel. De molen zelf zal wellicht veel ouder zijn. De slagmolen van Ellikom was een typische oliemolen waar het lijn-, raap- en dodderzaad geplet of geslagen werd. Er werd ook smout geperst en de opgevangen olie werd gebruikt om te bakken.

7 maart 1710: Jan Henckens, gehuwd met Marie Op de Kamp en minderjarige zoon Hendrik, alsdan uitbaters der molen genaamd Joesten slagmolen verkopen voorzeide oliemolen, genaamd Droogmansmolen, aan Peter zoon van Hendrik Kerkhofs, en dat volgens voorwaarden gepasseert voor het erflaathof van Ellikom. Volgt dan een blanco bladzijde waarop de condities, helaas, niet zijn genoteerd. Jan Henckens ontvangt ook nog 35 gulden voor vertimmeringen die hij aan de molen heeft gedaan, o.a. een afgang en zolder.

17 april 1711: Thijs Houben, weduwnaar van Trijn Kerkhofs gaat zijn tocht af van de Droogmans of Joestengoederen te Ellikom, ten voordele van Peter en Lenart en Korst Kerkhofs die eigenaar worden van deze goederen. Daarentegen Peter Kerkhofs en consoorten mangelen hun part in Droogmansgoederen en verkopen hun deel in Kerkhofsgoederen voor 100 gulden aan hun oom Jan Nouwen, gehuwd met Geertrui Kerkhofs.

12 januari 1714: Peter Kerkhofs verkoopt wederom zijn deel in Droogmansmolen die hij van Jan Camps (= Jan Henckens, gehuwd met Marie Op de Kamp).

14 november 1721: Testament van Anna Nouwen. Zij maakt haar broer Jacob Nouwen, “molder alhier” (er staat niet bij op welke molen) tot haar enige  erfgenaam.

20 november 1761: komen bijeen: Hendrik Cardinaels alias Theuwissen regerend burgemeester van Ellikom en Edmondus Croymans als gezworene. Na klokkengelui en permissie van Prinsbisschop, verkopen aan Hendrik Henckens 6 bonders uit de gemeenteheide teghen de slagmolen aan 12 gulden per bonder te betalen op Sint-Martensdag, 5 stuiver cijns aan Prinsbisschop en 2 oort schatting jaarlijks (de twee eerste jaren niet). Aldus voor notaris Vrancken van Bree ten huize van Edmond Croymans te Ellikom. Getuigen Marten Ketelbuters en Hendrik van Craywinkel. (Dit alles uit de gichten van Meeuwen).

Voor notaris Brouwers te Peer wordt geacteerd een verhuringsakte van de Heynkensgoederen en slagmolen te Ellikom, door vader Hendrik Heynkens en zijn zonen Jan (woont te Meeuwen) en Hendrik junior. Op 18 oktober 1764 verpacht bovengenoemde aan zijn zoon Jan De Heynkensgoederen met de slagmolen gelegen te Ellikom aan 100 gulden per jaar (50 + 50). Vader Hendrik mag dit jaar nog inzaaien en behoudt de hof achter de paardenstal en de biehalle. Hij reserveert zich eveneens een beemd gelegen achter de Neermolen en een achter de Slagmolen, en in het “Henckenshuis”: alle meubels, het schap in huis en de horlogiekast, een ledikant in de kamer en een op zolder. Levert over: “de Slaghmolen soo sij in ganck is met banckwerk en sal daerin laeten tob, ketel, emmer en een van de twee pannen”. Hij behoudt zich echter de twee stenen die hij na zijn tweede huwelijk liet plaatsen. Voorts moet zijn zoon Jan zijn broer Hendrik onderhouden en alle lasten dragen o.a. 10 gulden voor het gebruiken van de waterstroom van de slagmolen. Jan krijgt eveneens een boom op de weg naar Betten, 2 takken van een boom achter de schutteboom te Boekhout (Bocholt) en een boomke en drie stukken bomen gelegen achter Damburgh en nog een. “block” (tronk?) te Grootroy zonder top, op Kaeberghs. Het schaarhout op de velden “den Camp” en het “Bergsken” zullen zij samen delen. Hendrik, de tweede zoon, gaat naar Peer om er het schoenmakersambacht te leren. Daar, te Peer, voor notaris Brouwers “In den Prince van Luyck, in mijn grote caemer” laat vader Hendrik Henckens van Ellikom registreren dat hij 300 gulden geleend heeft van zijn zoon Hendrik, verwekt in het eerste huwelijk met Elisabeth Grouwels. Daarvoor zet hij als onderpand “een bampt genaemd Gielenbampt onder Elecom gelegen, paelende de beek en straet, om dadelijk aen te slaen indien nodig.

Nog enkele gegevens uit het gichtenboek van het schepenambt Meeuwen. 8 januari 1774: Jan Henckens, zoon, releveert voor zich en zijn broeder Henricus (absent) het Henckensgoed met zijn renten en slagmolen te Ellikom gelegen, na de dood van Hendrik Henckens hun vader en een laatste tochtenaar.

31 april 1774: Hendrik Henckens verkoopt aan zijn broeder Jan Henckens X Catharina Hauben zijn helft van het Henckensgoed onder Ellikom uitgenomen een beemd gelegen achter de Neermolen palende Kerkhofsbamd en Korst Joosten, de andere gelegen achter de Molenbeek “item de slachmolen is oock met verkocht”. Dat alles voor 1.100 gulden, 1 pistool kermisgeld “en den vercooper een jaer lanck te alimenteeren en van wasschen wringen een jaer te onderhouden, alsoock 100 mutsaerden. Lycoop: 1 vaem bier. Godtsgelt: 5 sfuivers en de helft te betalen op de dag van de bejaring.

Op 5 augustus 1774 verkocht Wendelina Gijbels, weduwe van Hendrik Henckens aan zoon Hendrik Henckens, de twee, molenstenen die vader Henckens zich had voorbehouden op de “olymolen te Elecom onder Oyvaertsnest gelegen”. Op dezelfde dag voor schepenen Bosmans en De Vries, na aanplakking in de omliggende dorpen en met permissie van den Schout, hield zoon Henricus Henckens de publieke verpachting van de “slagholymolen te Elecom onder den Oyvaertsnest gelegen”. De verhuring geschiedde voor 12 achtereenvolgende jaren. Kan na 6 jaren onderbroken worden mits tijdige opzeg| en te aanvaarden op 15 augustus van dit jaar. De huurder moet de molen onderhouden zoals ze zich nu bevindt, alsook het gaande werk, de kamers, krammen en staven, schoffelen en starten op het waterrad, het bankwerk alsook de lemen wanden rondom. Ook moest hij de belasting op het waterverbruik betalen, een goede borg stellen en binnen de drie weken de schrijfrechten. Halve pacht wordt betaald op 15 februari 1775 en 15 augustus, en verder jaarlijks. De verpachter vroeg een half uur bedenktijd na de deliberatie. “... en dese condities “voorgelesen sijnde, is de olymolen ingeset en verbleven aen Jan Kerkhofs voor 12 pattacons en heeft in handen van de schepenen tot borg gestelt: Christiaen Driesen en de half ure geëxpireerd sijnde heeft Hendrik Henckens aen Jan Kerckhofs den palmslagh gegeven en beyde partijen de condities lauderende en accepterende in hoede der wet gekeert”.

In 1829 werd de 3,6 ton zware "doodsbed" van de kollergang vernieuwd en met 16 paarden aangevoerd vanuit Bree.
 
De Bestendige Deputatie van de provincie Limburg keurde op 13 oktober 1848 de vastgestelde pegelhoogte van 0,650 meter goed. De toenmalige eigenaar was Leonard Cillen.

Eigenaars na 1840:
- voor 1844, eigenaar: Cillen Jan, landbouwer te Grote-Brogel
- 1848: de kinderen
- 1851, erfenis: Cillen Jan en Leonardus, olieslagers te Ellikom
- 1865, erfenis: Cillen Jan, olieslager te Ellikom
- 1882, deling: Cillen-Reumers Paulus, molenaar te Ellikom
- 1929, erfenis: de weduwe en kindern
- 1933, erfenis: a) Cillen Jan Nicolaas, molenaar te Ellikom, b) Kerkhofs-Cillen Jacob, moelnaar te Grote-Brogel
- 1941, afstand: a) Cillen Jan Theodoor, landbouwer te Ellikom (voor 1/2) b) Cillen-Vriens Jan, moelnaar te Ellikom (voor 1/2)

Er gebeurden vergrotingen in 1883, 1908 (met toevoeging van een korenmolen) en 1957.

Op de molen werd tijdens de tweede wereldoorlog nog olie geslagen.  De laatste molenaar op de Slagmolen te Ellikom was Nicolaas Cillen (1881-1961), gehuwd met Maria Lucia Vriens (1884-1926). Hij heeft er hard en lang gewerkt, samen met zijn ongehuwde broer Jan Cillen.

In 1960 werd de molen aangekocht door Syndicale Kamer van de Bouwnijverheid en aan het provinciaal Openluchtmuseum Bokrijk geschonken. In april 1963 was de molen afgewerkt op zijn nieuwe locatie. In Bokrijk werd de molen dikwijls gebruikt als decor voor films, zoals de vroegere jeugdserie "Johan en de Alverman".

Waterrad, slagbank en heien (zeg maar het houtwerk) zijn vernieuwd. Ondertussen zijn de twee loopstenen van de kollergang aan vervanging toe. De molen kan los draaien, maar er is in de zomer weinig tot geen water en de spaarvijver is te klein. Om de molen weer "slagvaardig" te krijgen, is een grondige technische beschrijving opgemaakt door molenspecialist Nico Jurgens uit Hoorn (voorheen uit Valkenswaard). In 2006 werd een plan gemaakt om het water met pompen op de molen te kunnen houden. Deze pomp zou zelfs werken op zonne-energie zodat het door de watermolen verbruikte water deels teruggepompt kan worden. Zo zou de molen langer dan een kwartier kunnen draaien.

Zie ook: Ellikom, Slagmolen

Rob SIMONS, Nico JURGENS, Lieven DENEWET, Herman HOLEMANS

Aanvullende informatie

Getuigenis over de laatste slagmulder
Mijn grootvader Nicolaas Cillen heeft lang en hard op de Slagmolen gewerkt, samen met zijn ongehuwde broer Jan Cillen. Nicolaas werd geboren op 11 -7-1881 en overleed op 29-12-1961. Hij was gehuwd met Maria Lucia Vriens, geboren op 12-10-1884 en overleden op 10-01-1926 op 41-jarige leeftijd. Zij hadden samen 3 dochters en 2 zonen: Jef Cillen, die overleed onder de tweede wereldoorlog in Duisburg, en Peter Albert Michiel Cillen die mijn vader was.
Marie-Jeanne Cillen, kleindochter van de laatste molenaar Nicolaas Cillen, e-brief van 01.11.2011.

Tweede getuigenis over de laatste slagmulder
Ik ben de kleinzoon van de laatste molenaar Nicolaas Cillen. Ik ben vroeger regelmatig op de molen geweest toen deze nog werkte.
Mijn peter Nickel (roepnaam) en zijn broer Jan bewerkte de molen. Er was tevens een behoorlijke boerderij bij.
Ik herinner mij een grote sprink (bron) voor het huis - een grote plas water dat nooit bevroor. Hierop zaten ganzen waarvoor wij behoorlijk schrik hadden.
Mijn vader Michel (Juul) Cillen ging regelmatig met de fiets vanuit Bocholt  boekweit (bogesmeil) halen op de molen.
Nicolas Cillen Neeroeteren, e-brief van 18.12.2011.

------------

"Openluchtmuseum wil de Bokrijk watermolens weer aan het draaien krijgen", www. igorphiltjens.be (09.01.2017)
Openluchtmuseum Bokrijk laat een studie uitvoeren om na te gaan of ze haar historische Bokrijk watermolens opnieuw in gebruik kan nemen. Volgens Igor Philtjens, gedeputeerde van Toerisme, Cultuur en Ergfoed, en voorzitter van het Domein Bokrijk, maakt het onderzoek deel uit van een restauratiedossier samen met het Agentschap Onroerend Erfgoed.
De Graanwatermolen van Lummen-Rekhoven uit de achttiende eeuw en de Olieslagmolen uit Ellikom uit 1702 zijn als watermolens zowat de voornaamste publiekstrekkers van het domein Bokrijk. Beide installaties worden echter al jaren niet meer gebruikt. Het domein wil daar nu verandering in brengen. “Daarom hebben we vorige maand de opdracht gegeven om een hydrologiestudie uit te voeren”, zegt gedeputeerde Philtjens. “Het komt erop aan dat we onder meer gaan peilen naar de waterhuishouding in Bokrijk. Dat is één van de voornaamste voorwaarden om de Bokrijk watermolens weer aan het draaien te krijgen. Bovendien is het ook erg belangrijk dat de installatie op zich werkt. Dat de sluizen open en dicht gaan zoals het hoort en dat het mechanisme geolied is.”
Regenwater
"Door ze opnieuw in gebruik te nemen kunnen we de aantrekkelijkheid van ons domein nog opkrikken”, zegt Igor Philtjens. “Het onderzoek maakt trouwens deel uit van een overeenkomst tot restauratie die we met het Agentschap Onroerend Erfgoed hebben afgesloten.” Volgens de gedeputeerde zijn er nog meer maatregelen in aantocht die de waterspiegel in het gebied zou kunnen doen toenemen. “In die zin zijn we verscheidene keren betrokken geweest bij een overleg met Genk. De stad heeft, in opdracht van Infrax, aan het bureau Antea Group gevraagd om het regenwater in Boxbergheide op te vangen en daar te scheiden. Dit initiatief zou op lange termijn kunnen leiden tot meer watertoevoer naar de vijvers in Bokrijk en dus ook naar de Bokrijk watermolens.”

-------------------

Het Domein Bokrijk vzw
Domein Bokrijk, restauratie slagmlen Ellikom
Deze mededeling heeft  betrekking op de publicatie van een:   AANKONDIGING VAN EEN OPDRACHT  

Uittreksel uit de officiële tekst.

AFDELING I. AANBESTEDENDE DIENST

I.1. Naam en adressen

Officiële benaming :  Het Domein Bokrijk vzw
Postadres: Bokrijklaan 1 , BE - 3600   Genk
Contactpersoon:  Marc Jansen
E-mail: marc.jansen@limburg.be
Internetadres(sen): http://www.bokrijk.be https://enot.publicprocurement.be/enot-war/preViewNotice.do?noticeId=296685

AFDELING II. VOORWERP

II.1. Omvang van de aanbesteding

II.1.1. Benaming
Domien Bokrijk, restauratie slagmmolen Ellikom
Referentienummer: nvt-2615461-F02_0
II.1.2. Voornaamste CPV-code : 45000000
II.1.3. Type opdracht: werken
II.1.4. Korte beschrijving
Domein Bokrijk, restauratie slagmolen Ellikom
II.1.6. Inlichtingen over percelen
Verdeling in percelen: NEE

II.2. Beschrijving

II.2.3. Plaats van uitvoering
NUTS-code(s):  BE221
Voornaamste plaats van uitvoering:  Domein Bokrijk, Bokrijklaan 1, 3600 Genk
II.2.4. Beschrijving
Domein Bokrijk, restauratie slagmolen Ellikom  
II.2.5. Gunningscriteria
De prijs is niet het enige gunningscriterium en alle criteria worden enkel vermeld in de aanbestedingsdocumenten.
II.2.7. Looptijd
150  dag(en)
Verlenging mogelijk: NEE

Basisstudie
Jurgens Nico, “Bokrijk - de Slagmolen van Ellikom. Bouwhistorische nota [met acht gedetailleerde plannen in kleur], Molenecho’s, jg. 46, 2018, 1, p. 11-39.

Overige werken
M. Laenen, Openluchtmuseum Bokrijk, Cultura Nostra, Musea in België, Brussel, 1986.
M. Laenen, Gids van het Openluchtmuseum Bokrijk, Brussel, 1989.
L. Bussels, "De drie molens te Ellikom", in: Ellikommertjes, III, 1971-72, p. 143-149;
J. Bosmans, "De watermolens op de Abeek in Meeuwen en Ellikom", in: "De Reengenoten", Heemkring Meeuwen-Gruitrode, jg. 2, 2011, nr. 39, p. 51-55.
J. W(eyns), "Slagmolen van Ellikom", in: Ons Heem, XV, 1960-61, p. 91;
J. Weyns, "Bokrijk, openluchtmuseum. Olieslagmolen uit Ellikom, Grote Brogel", in: Bulletin van de musea van België, III, 1960, p. 155-156;
J. Weyns, "Omstandige gids van het openluchtmuseum te Bokrijk", Beringen, 1967;
"Ellikom: nog een wateroliemolen", in: Ons Heem, XII, 1957-58, p. 153;
"Ellikom, nog wateroliemolens", in: Ons Heem, XIII, 1958-59, p. 57;
Lieven Denewet, "Inventaris van de Limburgse watermolens met hun pegelhoogtes (1846-1849)", Molenecho's, 39, 2011, nr. 2
Herman Holemans & Werner Smet, "Limburgse watermolens. Kadastergegevens: 1844-1980", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1985;
Bert Van Doorslaer, "Met de stroom mee of tegen de wind in? Molens in Limburg", Borgloon/Rijkel, Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed, 1996;
Els De Kinderen, "Een gesprek met conservator Laenen van Bokrijk - Naar een heropleving van ambachtelijk werk?", in: De Belgische Molenaar en Levende Molens, jg. 77 (1982), nr. 5 (mei), p. 98-100, ill.;
J. Weyns, "Slagmolen van Ellikom aan Openluchtmuseum geschonken", in: Mededelingen van de Limburgse Syndikale Kamer van het Bouwbedrijf, 15 november 1960, blz. 2, geïll.
"Openluchtmuseum wil de Bokrijk watermolens weer aan het draaien krijgen", www. igorphiltjens.be (09.01.2017)
"Openluchtmuseum wil de Bokrijk watermolens weer aan het draaien krijgen", www. igorphiltjens.be (09.01.2017)

Persberichten
Chris Nelis, "Bokrijk wil watermolens opnieuw laten draaien", Het Nieuwsblad, 09.01.2017.

Mailberichten
Marie-Jeanne Cillen, kleindochter van de laatste molenaar Nicolaas Cillen, 01.11.2011.
Ann Croymans, 16.09.2002.

Overige foto's

transparant

Slagmolen van Ellikom

Foto: Wouter Peerlings, 02.12.2006

Slagmolen van Ellikom

De vuring. Foto: Rob Simons, Sint-Huibrechts-Lille

Slagmolen van Ellikom

De wateras en het slagwerk. Foto: Donald Vandenbulcke, 04.06.2010

Slagmolen van Ellikom

De kollergang. Foto: Donald Vandenbulcke, 04.06.2010

Slagmolen van Ellikom

Nog te Ellikom. Foto Van Winkel, 5/1961 (coll. Jaak Paredis)


Laatst bijgewerkt: zondag 13 december 2020
Stuur uw teksten over deze molen
Stuur uw foto's van deze molen
  

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in databasezoek op provincieStuur een e-mail over molen Slagmolen van Ellikom, Genk-Bokrijkhomevorige paginaNaar Verdwenen Molens