Bornem, Vlaanderen - Antwerpen
- Naam
- Koutermolen
- Ligging
- Houtenmolenstraat 5
2880 Bornem
noordzijde
Kouterveld
kadasterperceel B872
Vlaanderen - Antwerpen
- Gebouwd
- voor 1293 / 1587 (overgebracht uit Mechelen) / 1767
- Verdwenen
- 1583, oorlog / 1767, brand / 1948, sloop na stormschade en verval
- Type
- Staakmolen
- Functie
- Korenmolen
- Bescherming
- niet,
- Database nummer
- 2860
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Koutermolen was een houten korenwindmolen op de (Grote) Bornemkouter, aan de noordzijde van de Houtenmolenstraat (nr. 5), nabij het kruispunt met de Molenveldweg.
Het bestaan van de eerste windmolen in Bornem dateert waarschijnlijk uit de 13de eeuw. In 1262 verschijnt een zekere "Impino de Molendino" als één van de "mansionarii (= eigenaars van een hoeve) van Bornem bij een geschil tussen Frederik en Arnold van Hingene enerzijds en de abdij van Affligem anderzijds over een stuk moerias in Hingene gelegen. Vraag is of hier al sprake is van een familienaam van der Meulen of wel degelijk wordt verwezen naar Impinus van de molen. De andere vermelde namen lijken alleszins eerder te wijzen in de richting van een plaats van herkomst.
In 1292-1293 verschijnt een molen in Bornem in de domeinrekening van Jan van Erpe, ontvanger van de heer van Bornem, uit 1292-1293, waaruit blijkt dat deze molen 10 schellingen opbracht. Vermoedelijk gaat het hier om de Koutermolen. Dat jaar werd ook een schuur gebouwd in Bornem, wat wijst op intensieve graanteelt.
In 1318 is er sprake van de twee windmolens die de heer van Bornem, Robrecht van Kassel, jaarlijks in pacht gaf tegen een jaarlijkse erfpacht van 60 viertelen rogge, en die in dat jaar 15 pond parisis opbrachten. Het gaat hier wel degelijk om de molen van de Bornemkouter en de Heymolenn op de heide van Bornem nabij de Zavelberg.
Een zekere Impin Coel bezat in 1318 4/5 bunder land gelegen naast de molen. Ook Thieri Stijl hield een half bunder land in leen die naast de molen van Bornem lag. Gillis van Gent bezat een half bunder land op het "Koevelt" naarst de molen op de Bornemkouter. Het blijkt dat de twee windmoelns van Bornem intrinsiek deel uitmaakten van het leen van Barelsteynn. Uit de domeinrekeningen van het kastel van Bornem van 1324-1328 blijkt inderdaad dat die twee molens tegen een jaarlijkse erfpacht van 60 viertelen rogge Mechelse maat verpacht werden aan "mire vrouwe van Baerle", eigenares van het hof van Barelsteyn. In geld bracht dit de heer 15 pond 16 schellingen 10 denieren op. Mogelijk was zij de echtgenote van wijlen Gijselbrecht van Leeuwergem, de vroegere heer van het hof van Bareslsteyn, wiens grootse plannen om een eigen heerlijkheid uit te bouwen in 1314 werden gefnuikt door Robrecht vn Kassel, de nieuwe heer van Bornem.
Uit processtukken over de plundering van Bornem in 1325-1326 blijkt dat in het Land van Bornem verschillende graansoorten intensief gekweekt werden zoals gerst, tarwe, haver en rogge, die voor een groot deel op het kasteel werden opgeslagen. Er werd bier van gemaakt of de overschotten werden per graanschip verhandeld. In de winter van 1325-1326 werd Bornem gebrandschat en het kasteel van ruward Robrecht van Kassel belegerd door Gentse graafsgezinden onder leiding van Hector Vilain, voogd van Temse en Zeger van Kortrijk en zijn opstandelingen. Vanuit het grafelijk slot van RUpelmonde wist Hector Vilain met zijn troepen de Schelde over te steken en plundertochten te organiseren in het Land van Bornem.
Ook de molens in Bornem moeten zwaar te lijden hebben gehad onder het geweld. We weten alleszins dat een van de belangrijkste leenmannen van de heer van Bornem, Pieter van der Dilf, die baljuw van Sint-Winoksbergen was, het slachtoffer werd van Hectors razernij. Zijn hof ter Dilft in Bornem werd in 1326 gebrandschat en vernield. Bovendien werden zijn huis in Rupelmonde en een mooie windmolen aldaar ook verwoest.
Ook in de ontvangstrekening van 1331-1333 van Wouter van der Hasselt, kastelein van het kasteel van Bornem, leverde de vrouwe van Baerle nog steeds haar jaarlijkse cijns voor haar twee molens alsook een bepaalde hoeveelheid rogge op het kasteel. In 1338 ontving Tartarin de Renescure, de kastelein van Yolande van Vlaanderen, vrouwe van Bornem, de erfpacht van 30 viertelen rogge voor de twee molens van Bornem van de vrouwe van Barle voor de termijn van Kerstmis. Daarna ontving Henri de Medekerke nog 24 viertelen. De vrouwe van Barle was dus nog 6 viertelen rogge schuldig te leveren. Dit alles bracht 30 schellingen op voor het jaar 1338.
Op 8 augustus 1349 moest de Vlaamse graaf Lodewijk van Male, de kastelein, baljuw en leenmannen van Bornem scherp bevelen, dat zij heer Giselbrecht van Leeuwergem, die in 1303 een tijd de plaats innam van de graaf, zouden in het bezit stellen van een molen, die zijn broer Ywain van Leeuwergem hem verkocht had. Die molen was oorspronkelijk eigendom gewest van heer Willem van Leeuwergem, maar deze was nog 19 pond grooten schuldig aan Ywain. Willem van Leeuwergem had tijdens de opstand van Gent onder Artevelde (1338-1345) de kant van deze rebellen gekozen en gedroeg zich als baljuw van Aalst en de kasselrij. Na de opstand had de graaf dan ook al Willems goederen verbeurd verklaard en aangeslagen. Daarom dat de graaf de inkomsten van de molen en andere bezittingen van Willem van Leeuwergem in Bornnem kon toewijzen aan Ywain van Leeuwergem. Blijkbaar waren de kastelein, baljuw en leenmannen van Yolande van Bar, vrouwe van Bornem, niet wild enthousiast geweest om die molen van Ywain nu in handen te geven van Giselbrecht van Leeuwergem. Yoalnde en haar onderdanen te Bornem hadden immers tijdens de opstand ook resoluut voor de partij van de opstandleingen gekozen! Vandaar dat de graaf hen moest "scerpelike bevelen"..
Uit de cijnsrol van Bornem van 1350-1367 blijkt dat toen nog steeds de vrouwe van Baerle het hof van Barelsteyn in bezit had. Margriet, vrouw van Wouter van Eyke pachtte 1 bunder heideland tussen Breeven en de molen. De kinderen van Claus van der Meerre betaalden 3 schellingen 8 denieren voor drie vierde deel land gelegen bij de molen bij Mansbroec en waar de molen op stond. Ook Wouter Cobenere bezat 2 gemeten land gelegen bij de molen. En Lijsbet van den Briele had een vieendeel land gelegen naast de weg die ging van de molen "ten Vekene waert".
In 1382 stelde ridderheer Philip Vilain als voorwaarde dat de Sint-Bernardusabdij geen nieuwe watermolen mocht bouwen aan de Vliet bij Eikevliet zolang er een windmlen bestond te Hingene in eigendom van heer Philip Vilain of zijn nakomelingen. Deze akte bewijst het bestaan van een windmolen te Hingene in 1382 en dat die in eigendom was van Philip Vilain. Dit zou kunnen aantonen dat de heren van Bornem wel degelijk vroeger eigenaar waren van een windmolen in Hingene, wat ook evident was, want de heer van Bornem bezat het windrecht in gans het Land van Bornem. De heer van Bornem bezat bovendien rond 1292 en nog een 1324 een molen in Oppuurs, waarschijnlijk de watermolen bij het Calsterhof.
In de 16de eeuw schommelde de erfpacht van de twee molens met de prijzen van de rogge, zoals de prijzen voor andere erfpachten fluctueerden. Het graan was de belangrijskte waardemeter en het officiële betaalmiddel. Het vormde de basis van de volksvoeding, want aardappelen waren nog niet gekend. Gezien graan geld vertegenwoordigde, bestond de oudere fortuinvormig dan ook eerst en vooral uit het winnen van rogge en haver. Waar men zijn goederen uitgaf tegen erfpacht was dit steeds tegen jaarcijnzen in rogge, met daarbij gewoonlijk nog een aantal kiekens ("gélines de coustume") of vette kapoenen en dergelijke. Omdat het openbaar leven zo gevoelig was op het gebied van de voorziening van graan, was deze handel en heel de graanpolitiek steeds de bijzondere zorg gebleven van de magistraat en de landelijke overheid onder het Ancien Régime en streng gereglementeerd door stadskeuren en ordonnantiën. In 1325 bedroeg de pacht van de molens 15 pond 16 schellingen 10 denieren, in 1393 was dat 28 pond, in 1466 27 pond en 105 pond in 1551.
Maar de tijd sloeg om met de troebelen. In 1575 maakte men melding over een "verbernenden muelenberch" gelegen op de Bornemkouter. Dit wijst op een brandschatting van de molen, in het licht van de godsdienstoorlogen die in alle hevigheid in onze regio zouden huishouden. In het cijnsboek van gouverneur Capello voor Isabella Gonzaga, markiezin van Pescara en barones van Bornem uit 1575 wordt melding gemaakt van 2 gemeten land van "De Cure van Bornhem, geleghen op Bornhem coutere byden molen, oost d'hoirije van Heynrick Vermeijnen, suyden tsheeren straete, west d'moolen hecken ende noorden Pieter Joos". Verder is ook sprake van "d'muelen hecken metten huytweghe" en bezat Cornelis de Wachtere en streepje heide ten oosten van ''t molen hecken". Er bestond ook in 1575 een "muelen straete" of "den molen wech" of "daer men ghaet vander molen ten vekene te Mansbroeck".
In 1581-1582 was de molen van de baron van Bornem op de "Bornemkouter" verpacht aan Jan en Martin Jacops waarvoor ze zeven rasieren rogge betaalden. In januari 1583 betaalde Antoine Vertommen in naam van Jan en Martin Jacops, molenaars vlakbij Bornem, 6 rasieren rogge aan cijns die de heer van Bornem mocht heffen op hun molen.
In het leenboek van 1587 staat het hof van Baerle als leen van jonker Dierick van de Werve en staan de al vernoemde 5 dagwand van Jan Coucke "geleghen aenden molen" in leen gehouden van jonker Dierick van de Werve de Jonge. In 1588 komen ze in het bezit van de graaf Karel van Mansfelt. De wezen van Jan Jansegers met Hendrick Bailliu hielden 3 dagwand "gelegen opden bornhem couter neffens den coutermeulen" in leen. In 1587 hield Jan van Oudenhoven uit Oppuurs het voornoemde derde deel van een gemet land in leen gelegen up Bornhem coutere soo men naer den muelen gaet, noort oost den meulenwech".
De molen op de Grote Bornemkouter staat als volgt omschreven in het landboek van Pedro I Coloma uit 1596: "Item binnen dese heerlyckeyt van Bornhem hebben gestaen twee wintmolens, den eenen opden grooten Bornhem coutere, ter plaetsen gheheeten die molenheye bij de straete die naer Doregem gaet". Van deze windmolen ontving de heer van Bornem jaarlijks 28 viertelen naar Mechelse maat, die betaald werden in twee termijnen, de ene helft met Kerstmis en de tweede helft met Sint-Jansmis midzomer.
De molen op de Bornemkouter brandde in 1583 geheel af door toedoen van de "rebelle van syne Majesteyt", die toen te Brussel en op de vaart naar Willebroek waren en die bovendien een groot aantal huizen binnen de heerlijkheid Bornem hebben gebrandschat.
De datum waarop deze rampspoed gebeurd is, wordt echter vrij gelaten in het landboek van 1596, maar J. Mees gaf al 1583 aan, wat klopt met onze vaststellingen voor die periode. De geuzen van provoost Danckaert en baljuw Jan Vanderhaghe hadden van het kasteel de uitvalsbasis gemaakt van hun rooftochten, doch werden er eind mei 1583 uit verjaagd door de nieuwe Spaansgezinde baljuw Boccaert. Vanaf eind maart kwamen ook de koninklijke soldaten of malcontenten (= de katholieke reactie van vooral Waalse katholieke edellieden tegen de groeiende calvinistische strekking) evenweel plunderen en roven in het Land van Bornem. De malcontenten hielden zo zwaar huis dat de gemeentenaren van Bornem rond 2 juni 1583 hun toevlucht zochten tot het kasteel met het weinige dat ze nog bezaten.
Op 10 oktober 1586 verklaarden Jan van Vuthem, brouwer 45 jaar, Laureis van Schaffel, viskoper 33 jaar, Pieter Coremans, molenaar 36 jaar en Pieter van Schrieke, viskoper 39 jaar als getuigen voor Frans Elewouts, timmerman, dat zij in september laatstleden aanwezig waren in herberg "de Bruyt" te Mechelen. Daar waren de baljuw van Bornem in naam van de heer van Bornem Pedro I Coloma aldaar met Elewouts overeengekomen dat de baljuw het afbreken van de windmolen de "Oude Dijkmeulen" aan Frans Elewouts uitbesteedde en dezelfde molen te zetten in Bornem voor 270 gulden en een ton bier, op voorwaarde dat Frans een nieuwe steenblak zou maken.
Het is dus goed mogelijk dat de "grooten nieuwen wintmolen" die Pedro I Coloma in 1587 liet oprichten op "den grooten Bornhem couter" uit Mechelen afkomstig was. De nieuwe molen had twee steenkoppels. Aan de voet van de molenberg op de oostzijde werd een gerieflijke rosmolen gebouwd, die men kon gebruiken wanneer er geen wind was. De baljuw, leenmannen en schepenen van Bornem stemden bovendien als vertegenwoordigers van de gemeenschap ermee in, dat deze molen voortaan moest beschouwd worden als banmolen, waar iedere inwoner van de heerlijkheid Bornem verplicht al zijn graan moest laten malen op straffe van boete. Achteraan in het landboek staat een variant op deze tekst waarin staat dat de beslissing over het instellen van de banmolen gebeurde op 7 augustus 1587.
Pedro I Coloma bezat ook een gemet land op de "Bornhem couter soemen vande prochie naeden molen gaet, noordoost den molen wech". Hij bezat nog een gemet land op "Bornhem coutere" met ten westen en zuiden Jan Ghijsels, ten oosten de erfgenamen van Jan van Zavelberge en ten noorden "den molenberch". De "molenberch" waarop de nieuwe windmolen werd opgericht had toebehoord aan Peeter Verheyden, waarmee op 7 oktober 1598 werd overeengekomen dat hij de eigendom van die molenberg zou overlaten aan de heer van Bornem samen met de rest van de landen liggende op de zuidzijde van de molen. In ruil heeft de heer van Bornem hem kwijtgescholden, wat hij hem schuldig was voor een bepaald broekland gelegen in de Donck.
Vermoedelijk was deze molenberg de plaats waar ooit een oude middeleeuwse molen stond, die in de 15de eeuw is afgebrand en men sindsdien "de verberden molenberch" noemde.
De inwoners van Bornem waren gehouden op straffe van boete hun graan te laten malen tegen betaling van het maaldersrecht of molsters, in dit geval het gebruikelijke zestiende pond. Samen met de rosmolen aan de voet van de molenberg, werd de molen op de Bornemkouter hetzelfde jaar verhuurd voor 75 veertelen rogge. De huurprijs die begin de 16de eeuw 300 gulden beliep, vermerderde in 1708 tot 725 gulden en 2 koppels vette kapoenen en in 1715 tot 800 gulden en 50 gulden voor wijnpotgeld.
In de tweede hleft van de 16de eeuw ontstond tussen de heren van Bornem en Hingene een rechtsgeding dat meer dan 100 jaar zou duren en slechts in 1684 door een vonnis van de Grote Raad van Mechelen werd beslecht. De Koutermolen van Bornem werd in het geding betrokken en de werkzaamheden op bedoelde molen weden van ambswege stilgelegd.
Op 15 augustus 1601 ging Adriaan van Boetselaere, baljuw van Hingene, naar Bornem. Daar gekomen trad hij binnen bij zijn ambtsgenoot de baljuw van Bornem, en zei hem, dat hij bij bevel van de heer van Hingene de windmolen ging doen stilleggen "ten einde den meulder des Heeren van Bornhem hem voortaan niet meer en soude vervoorderen te maelen, vuytdien de selve meulen is gestaen op Rumpst, wesende jurisdictie des heerlijckeydt van Hingene". Daarna begaf hij zich op de molen zelf en ded daar verbod van voorts te malen "ten sey dat de heere van Bornhem met den heere van Hingene sal wesen veraccordeert nopende den wint ende trecht van di en met costen, schaeden ende intresten". Verder staat er nog "Nota. Dese ende gelycke interdictie s noch eens gedaen aen den baillieu van Bornhem als rentmeester, geleden dry jaere,n, present my Beernaert-Maes schepene".
Vaak legden de betrokkenen dergelijke beperkingen naast zich neer. De heer van Hingene meende dat hij als heer van Rumst in Bornem het regaal recht op de wind bezat, gezien hij in zijn leengoed meester was over het water en de wind en geen ander het recht had molens op te richten. Dit meot gekaderd worden in het aanslepende conflict tussen de baronnen van Bornem en de heren van Hingene over verrschillende eigendomsrechten en privileges die zij elkaar betwistten sinds het midden van de 16de eeuw en zelfs vroeger. De goedkeurintg of octrooi tot het oprichten van een molen gebeurde steeds op voorwaarde van betaling van een geldsom, een pacht of een jaarlijkse rente op een kwijtbare of onkwijtbare cijns en dit in het voordeel van de heer. Volgens L. Mees stonden de houten windmolen en en deel van het huidige dorp daarom gebouwd op de voomalige lenen van de heren van HIngene. Feit is wel dat in 1536 Maria van Luxemburg, hertogin van Vendôme en vrouwe van Bornem, aan Hendrik van Nassau enkel Hingene onder Rumst en niet de heerlijkhedi van Hingene verkocht heeft, en dat daaronder niet Hingene onder Bornem noch de gemene voogdij in de verkoop waren begrepen. Willem van Oranje heeft in 1560 een afzonderlijke heerlijkheid Hingene, onafhankelijk van Bornem, wederrechtelijk in het leven geroepen en aan Melchior Schetz verkocht. Feit is ook dat de Koutermolen van Bornem na de problemen van 1601 toch steeds in handen van de baronnen, later graven van Bornem is gebleven, niettegenstande de protesten van de heren van Hingene...
De molen brandde af in 1767 maar werd nog hetzelfde jaar herbouwd.
Op 16 april 1777 zien we Willem Vergaelen verschijnen als nieuwe molenaar en pachter van de Koutermolen te Bornem aan 800 gl. per jaar. Hij betaalde de pacht in drie keer: op 16 april 300 gl., op 24 juli 300 gl. en op 22 november 1777 200 gl. Willem Vergaelen bleef de molen op de Kouter van Bornem pachten tot eind 18e eeuw. Op 19 september 1791 werd nog een pachtcontract overeengekomen voor de jaarlijkse pachtsom van 835 gl. en dit pachtcontract werd op 25 oktober 1796 nog verlengd tot het jaar 1800. (1886)
Op 29 januari 1797 leek alles nog normaal, maar op 19 september 1797 stopt het abrupt. Willem Vergaelen werd plots molenaar “van den Nieuwen Steenen Molen” in Bornem en betaalde dat jaar slechts 653 gl. 6 s. 6 d. De resterende 181 gl. 13 s. 6 d. werden hem kwijtgescholden “op dat hij vooren op betaelde”. (1887)
De oude molenaar Willem Vergaelen en Maria Anna Van de Vyver bleven kinderloos. Volgens nota’s uit het kasteelarchief van Bornem heeft molenaar Willem Vergaelen inderdaad de Koutermolen van Bornem eind 1797 verlaten. Hij werd er in 1798 opgevolgd door zijn schoonbroer Judocus Leemans, die gehuwd was met Willems zuster Joanna Maria Vergaelen, die samen ook de Heymolen op de Schootheide te Mariekerke uitbaatten en huurden van graaf Charles-Ghislain de Marnix. Uit dit huwelijk sproot Jacobus Leemans voort, die later molenaar op de Heymolen te Mariekerke werd. Toen Judocus Leemans stierf in 1798, hertrouwde Joanna Maria Vergaelen met Jean Baptiste Steen, de nieuwe molenaar van de Heymolen te Mariekerke. Uit dit huwelijk kwam Willem Leonard Steen voort, die gehuwd was met een zeker Mw. Demaeyer en in 1821 de Koutermolen zou pachten. Zijn zus was Victorine Steen, weduwe van Peeter Coemans, koster van Bornem. (1888)
Hiermee is ook de familieband aangetoond met de molenaars van de Heymolen op de Schootheide én van de nieuwe Stenen Molen aan de Sint-Amandsesteenweg, die twee andere molens in bezit van de familie de Marnix eind 19de eeuw. Op het kadastraal plan van landmeter Gigault uit 1805 staat de houten molen op de Grote Bornemkouter vermeld onder perceelnr. 450. (1889).
Waarschijnlijk heeft toenmalig eigenaar Willem Vergaelen tijdens de nationalisering en verkoop van alle bezittingen van de graaf de Marnix de Koutermolen gekocht. Bij akte verleden voor notaris Jean-Baptiste Cammaert te Bornem op 22 december 1808 verkocht Willem Vergaelen dan ook aan graaf Charles Ghislain Maria de Marnix “un moulin à vent à moudre grains, la maison et tous les batiments y annexes situé en la Commune de Bornhem au Cauter … pour 9000 Fr. payé comptant et pour mettre en jouissance date de ce jour ”. (1890)
De dag erna, op 23 december 1808 verpachtte graaf Charles-Ghislain de Marnix, “proprietaris ende maayer des commune van Bornhem” op zijn beurt aan molenaar Willem Vergaelen en zijn echtgenote Maria Anna Van de Vyver“ zekeren graen windmolen ende rosmolen met huys, put, heyde en de vordere dependenties groot in ‘t geheel met erf, hof, land en bosch salvo justo zestig aren ofte zeventigh dagwanden oude maate, aan elkanderen gestaen en gelegen binnen gezeyde Commune van Bornhem op den Cauter, paelende oost d’heer Philippe Brys, zuyden Jan van Causbrouck, west Joseph de Laet ende noord Henricus de Keersmaecker met consoorten”.
Deze molen werd aan Willem Vergaelen verpacht voor 20 jaar aan 907 Fr. 3 ct. ofwel 500 gl. per jaar. De wind- en rosmolen werden geschat op een waarde van 6.513 Fr. 47 ct. Bij het a?open van de pachttermijn zouden twee experten de waarde van de molens opnieuw schatten en dan zou de huurder de meerwaarde krijgen, of de verhuurder de mindere waarde vergoed worden. De molenstenen zouden bij a?oop van de pacht getaxeerd worden aan 32 Fr. 65 ct. per duim die afgesleten was. Naast de molen stonden het woonhuis van de molenaar, een magazijn of pakhuis en een bakhuis. Blijkbaar was de molenaar dus ook bakker. (1891)
Willem Vergaelen stierf in 1812. Zijn weduwe Maria Anna Van de Vyver ging wonen in Puurs en kreeg op 14 mei 1812 van graaf Charles de Marnix een jaarlijkse en eeuwigdurende rente van 544 fr. 21 ct. voor een lening van 10.884 fr. 35 ct. ofwel 6.000 gl. gehypothekeerd op de wind- en rosmolen en alle bijgebouwen en gronden op de Kouter van Bornem. Dit werd vastgelegd in een akte bij notaris Cammaert op 23 juli 1812. (1892)
Sinds 1823 was Willem Leonard Steen de pachter van de Koutermolen te Bornem. (1893). Hij huurde deze van 1823 tot 1831 aan 907 fr. 5 ct. (1894)
Graaf de Marnix kocht nog een gedeelte schorland, dat bij de Koutermolen werd gevoegd, doch de pacht werd niet verhoogd.(1895).
Toen Maria Anna Van de Vyver stierf in 1827 heeft zij in haar testament van 27 november 1827 deze jaarlijkse en eeuwigdurende rente ten kapitaal van nog 5.142 gl. geschonken aan “den aremen en Bureel van Weldadigheid deser gemeente van Puers” (1896)
Uit de processen-verbaal van afpaling van de gemeente Bornem:
- 1821: "il existe dans la commune de Bornem deux moulins à farine mus par le vent. Ils appartiennent à un même propriétaire et sont tous deux affermés avec l'habitation du meunier et quelques autres parcelles peu importantes. Les baux, en existant, ont servi de régulateur aux évaluations qui leur seront assignées. Ces deux moulins dont l'exploitation est aussi active de l'un que de l'autre ont, d'après les résultats obtenus par la ventilation d'un de ces baux, une valeur locative brut de f. 825. Sur quoi déduisant un tiers pour les frais d'entretien et de réparation, reste net f. 550."
- 1832: "staender graenwindmolen, in hout vervaardigd, hebbende twee paar steenen waarvan slechts een paer terselvertijd kan gebezigd worden. De pachter is Jan Steen".
De molen werd in 1834 belast met een kadastraal inkomen van 456 frank, op een oppervlakte van 525 m².
We zien de molen aangduid op:
- Villaretkaart (1745-1748) als "Moulin de Bornem"
- Ferrariskaart (ca. 1775) met het bruin symbool van een staakmolen
- Atlas der Buurtwegen (ca. 1845) met het grondvlak van een staakmolen op teerlingen
- Topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850)
- Kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855).
Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: de Marnix Carolus Gustavus Ghislenus Marie, rentenier te Bornem
- later, eigenaar: de Marnix Louis Joseph Marie Ghislaine en consoorten, eigenaar te Brussel
- 05.03.1863, verkoop: a) Verbruggen-Vergaelen Modeste Augustin (voor 6/7), molenaar te Bornem en b) de Marnix Adrienne, minderjarige te Brussel (voor 1/7) (notaris Van Dijck)
- 21.07.1902, erfenis: en de kinderen (overlijden van vrouw Vergaelen)
- 11.09.1903, erfenis: de kinderen (overlijden van Modeste Verbruggen)
- 15.06.1905, verkoop: Verbruggen Jules Medard, molenaar te Bornem (notaris Aerts - "een houten windmolen malende met twee paar steenen")
- 16.02.1919, maatschappij: "Maatschappij in gezamelijken naam Verbruggen": a) Verbruggen Jules Medard, molenaar te Bornem en b) Verbruggen Maria Apollonia, landbouwster te Bornem (onderhandse akte)
- 24.01.1930, verkoop: Van Barel-De Maeseneer Julien Joseph Paul, landbouwer te Bornem (notaris Basteyns)
Op 2 juni 1830 betaalde graaf Charles-Ghislain de Marnix, opperjagermeester van koning Willem I en burgemeester van Bornem, aan de Armenkamer van Puurs de volledige nog verschuldigde som terug met goedkeuring van de minister van Binnenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden. (1897)
We zien de molen aangeduid op de Ferrariskaart (ca. 1775) met het bruin symbool van een standaardmolen, op de Atlas der Buurtwegen (ca. 1842), op de topografische kaart van Vandermaelen (ca. 1850) onder de benaming "Houten Molen" en op de kadastrale kaart van P.C. Popp.
Op 5 maart 1863 werd de Koutermolen door graaf Victor de Marnix verkocht aan Modest Verbruggen en Maria Dorothea Vergaelen, ouders van de voorlaatste molenaar Juliaan (Jules) Verbruggen.
Bij feestelijkheden werden de molenwieken bevlagd en bij sterfgeval in het molenhuis werden de wieken in kruis of rouw gezet. De Koutermolen stond in één molenlijn ZW-NO met de Stenen Molen van de Sint-Amandsesteenweg en met de molen van Weert. Vanop hun hoge uitkijkpost meldden de molenaars door de stand van hun molenwieken, welk weer er op komst was. Zo kregen molenaars de naam betrouwbare weerprofeten te zijn.
Bij de molen behoorde een lang bijgebouw met rieten dak, waarin een roskot of rosmolen stond opgesteld, gedreven door een paard of ros, soms wel een ezel. Daardoor kon ook bij windstilte of herstellingswerken aan de windmolen de zakken verder gemalen worden. Vroeger deed elke boer, en ook veel dorpelingen, zijn eigen bak. Ook de typische bakhuisjes die bij elke boerderij thuis hoorden zijn thans zeldzaam. De rosmolen verdween reeds een eind voor 1900, toen de "viermolens" hun concurrentie lieten gelden. Het rosmolengebouw zelf kende nog een lang bestaan.
Juliaan (Jules) Verbruggen kocht de molen op 15 juni 1905 bij deling van de ouderlijke goederen. Op 16 februari 1919 stichtten Juliaan Verbruggen en zijn zus Maria Apolonia de "Maatschappij in gezamelijke naam Verbruggen", die tot 1930 bleef bestaan.
Hierna volgt een getuigenis van heemkundige Jules De Keersmaecker (1912-1999) over molenaar Jules Verbruggen. "Mulder Jules Verbruggen was onze grote vriend. Hij was een kalm, bezadigde man, wijs door ervaring, een filosoof, kaal als een knikker, met soms een vlammetje ondeugende spot in zijn tintelende ogen, verbonden met ziel en zinnen aan zijn vertrouwde molen. Molen en molenaar waren één ziel en lichaam. We mochten al eens mee de bakzakken helpen optrekken en luisterden ademloos naar zijn vreemde verhalen van de zwarte madam, miauwende katten met karbonkelvurige ogen, dwaallichten, gehoornde duivelen, kleudde's, die hij 's nachts beneden de molenberg met hun kettingen hoorde rammelen, en andere angstaanjagende nachtelijke geluiden. Hij kon alleen maar sakkeren als die ondeugende rekels door draaiende molenwieken heenwipten. Maar dat was slechts vaderlijke bezorgdheid. Als compensatie mochten we daarna wel eens in zijn moerbezieboom gaan schudden en dat was een voorrecht alleen voor zijn goede vrienden. Deze oude molenaar en goede vriend ging ten Here in 1939 - zijn beeld blijft ons bewaard."
Jules Van Barel-De Maeseneer kocht de molen op 24 januari 1930. De molen verloor al voor 1940 een paar wieken. In een storm van 1942 werden de resterende wieken weggerukt. De onttakelde molenkast bleef nog overeind staan, geschonden door een gat in zijn kap. In 1948 werd de kast door een takelwagen omvergehaald. De naar waarde geschatte restanten werden verkocht, de overige spaanders werden tot brandhout gekapt.
De molenberg met stukken ruïnes van de teerlingen bleven samen met het molenhuis een tijd herinneren aan deze eeuwenoude molen. De molenberg werd afgevoerd en bleef nog lang als woeste braakgrond met wild gewas en bremstruiken liggen. Heden is de hele omgeving verkaveld en ingepalmd door nieuwbouw.
Filip HOOGHE, Luc ROCHTUS & Herman HOLEMANS
Literatuur
Archieven en landkaarten
- Rijksarchief Antwerpen, Kadastrale kaarten, nr. 275. Gigault & Lebrun F., "Atlas du Plan de la Commune de Bornhem, arrondissement de Malines. Département des Deux-Nèthes", 1 februari 1807.
- Bornem, Archief van de Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant. Molendocumentatie en manuscript van Jos De Keersmaecker (1912-1999).
- Gemeentearchief Bornhem, Kaart van het Land van Bornem door Jeremias Sermeelen, 1637.
- Rijksarchief Gent, Archief van Sint-Baafs en bisdom Gent, nr. 29441, K 6053; 29443, K 6055; 29447, K 6059; 29456, K 6068; 29675, rol 72; 29695, B 2603/11.
- Rijksarchief Gent, Fonds Kaarten en Plans, nr. 484.
- Kasteelarchief Bornem, Serie 1, register 12, f° 240 r° (1587)
- Kasteelarchief Bornem, Serie 2, Carton 24, nr. 183/47 (1812)
- Privéarchief Luc Rochtus, “Caerte ofte Generaelen Metingh boeck der Prochie en Graefschappe van Bornhem en Marikerk” door A. Vertongen, 20 april 1787 - Foto Filip Hooghe, 2009).
- Bornem, Kasteelarchief, Kaarten en plannen - Foto Walter Verstraeten, 2009).
- Villaretkaart (1A745-1748) als "Moulin de Bornem"
- Ferrariskaart (ca. 1775) met het bruin symbool van een staakmolen
- Atlas der Buurtwegen (ca. 1845) met het grondvlak van een staakmolen op teerlingen
- Topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850)
- Kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855).
Werken
Filip Hooghe & Luc Rochtus, "De Molens van Bornem", in: Klein-Brabants Molenboek. Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant vzw, jg. 44, 2009, p. 8-77.
Filip Hooghe, “Charles-Ghislain-Marie graaf de Marnix 8e graaf van Bornem van 1780 tot 1832”, in: F. Hooghe, W. Verstraeten & L. Rochtus, “Het Kasteel van Bornem: 1000 jaar Europese geschiedenis. Deel 2: Van Pedro I Coloma tot de Graven de Marnix de Sainte Aldegonde”, Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant, XLVII). Puurs, 2012, p. 326-368.
E. Best, "Bornhem, sa châtellenie, son château, ses seigneurs", in: Annalen van den Oudheidkundigen Kring van het Land van Waas, deel 6, 1875-1876, p. 299-401.
L. Mees, "Geschiedenis der gemeente Hingene", Gent, 1894.
L. Rochtus & K. Peeters, "Bornem in oude prentkaarten", Zaltbommel, 1976.
A. Sanderus, "Flandria illustrata, 2de editie, volume III.
J. Van der Stralen, "De Kronijk van Antwerpen", deel 7, 1799-1802.
"Stenen molen van Bornem", in: Heemkring Klein Brabant, jaaboek 1972-1973, p. 2.
"Het domanial inkomen van Bornem in verband met politieke en economische toestanden", in: Heemkring Klein Brabant, jaarboek 10, 1975, p. 79-84.
H. Holemans & P. Lemmens, "Molens van Klein-Brabant, Mechelen en de Rupelstreek", Nieuwkerken-Waas, Ten Bos, 1987, p. 20-21.
H. Thys, "Molens in het arrondissement Mechelen, circa 1865-1870", in Heemkundig Handboekje voor de Antwerpse Kempen, Borgerhout, jg. 14, 1966, p. 3-14.
P. Lemmens, "Molenoverzicht uit het arrondissement Mechelen van 1830 tot heden", Borgerhout, 1963. Overdruk uit het Heemkundig handboekje voor de Antwerpse randgemeenten, 1963, X, 4.
Herman Holemans, "Wind- en watermolens van de provincie Antwerpen. Kadastergegevens 1835-1990". Deel 1. Gemeenten A-G", Opwijk, Studiekring Ons Molenheem, 2009, p. 36.