Brugge, Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Naam
- Kasteelmolen, Casteelmolen, Oost- en Westmolen, Hongersnoodmolen, Molen Macqué, Brouwerij Du Lac
- Ligging
- Katelijnevest
8000 Brugge
Minnewater
op het Bakkersreitje
kadasterperceel C959
Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Gebouwd
- voor 1291 / 1481 / 1900
- Verdwenen
- 1921, andere bestemming / 1972-75, sloop gebouw
- Type
- Onderslag watermolen
- Functie
- Korenmolen, oliemolen, schorsmolen
- Database nummer
- 2895
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Kasteelmolen, later de Oost- en Westmolen en Hongersnoodmolen was een watermolen met onderslagrad op het Bakkersreitje, langs de Katelijnevest.
Een eerste watermolen werd voor 1281 gebouwd. In de stadsrekening van dat jaar wordt de watermolen als plaatsaanduiding gebruikt.
De Kasteelmolen was van 1330 tot 1478, dus 148 jaar, in handen van het Sint-Janshospitaal. In het begin, van 1330 tot 1417, vernemen we enkel de reële ontvangsten, maar vanaf 1417 zijn ook de vooropgestelde pachtsommen gekend. Hierdoor kan dan berekend worden wat het eigenlijke verwachte gemiddelde is, en wat het reële. Vanaf 1330 tot 1487 int het Sint-Janshospitaal in 109 jaar, 4918 pond parisis, dus gemiddeld 45 pond 2 schellingen parisis per jaar. Tussen 1417 en 1478 ontving de instelling reëel 3160 pond parisis, , terwijl het 3920 pond verwachtte. Dit, geïnd in 55 jaar in plaats van in 60, geeft een gemiddelde van 57 pond 10 sch. p. per jaar voor de reële ontvangen, terwijl de instelling gemiddeld 71 pond 6 sch.p. verwachtte. Hierbij zien we dus dat slechts 80,6 pond effectief geïnd werd.
Vanaf 1330 ontving het Sint-Janshospitaal inkomsten uit de watermolen. Vanaf 1340 was dat ieder jaar een bedrag dat rond de 20 pond schommelde. Tot 1405 bleek dit systeem geschikt en ontving het Sint-Janshospitaal wat het verlangde. Maar rond 1406 daagden moeilijkheden op aangezien geen ontvangsten meer werden genoteerd maar wel schulden.
In 1417 werd aan deze slechte situatie een mouw gepast. De instelling zou zijn molen tegen een vast jaarlijks bedrag vercijnzen. Deze oplossing kwam wel moeilijk op gang aangezien de cijnshouders zelden het volledig cijnsbedrag betaalden of dit zelfs schuldig bleven. Tot 1435 kende de molen veel verschillende cijnshouders.
Vanaf 1425 werden termijnen voor het vercijnzen vastgelegd. Soms was het slechts één jaar, soms 3, 4 of 6 jaar en af en toe werden deze contracten vernieuwd.
Hierna volgt een overzicht van de opeenvolgende cijnshouders (1417-1478):
1417: Jan Dongherede en zijn gezellen
1421: Ramerin van Heiste
1422: Martin Oliviers
1424: Pieter Boom en Maerten J. Martins
1425-1427: Pieter Boom
1428-1438: Remeyn van Eyst (4 keer voor 3 jaar)
1439-1440: de weduwe van Remeyn van Eyst
1441-1442: Oliviers Harenthals
1443: Oliviers Harenthals (1 keer voor 6 jaar)
1444-1448: Jan van Scoore (1 keer voor 4 jaar)
1449: Jan van Scoore (1 keer voor 3 jaar)
1450-1455: Janne Haerinthals (2 keer voor 3 jaar)
1456-1461: Janne van Eist
1462-1465: Karel Bracke
1466-1471: Lievin Cols
1472: Pieter van der Biest
1473-1474: Janne van Kosere
1475: Janne van den Dale
1476-1478: Victoor Colins
Tot 1478 ontving het Sint-Janshospitaal deze cijns maar later vinden we het niet meer terug. De stad Brugge had immers het laken naar zich toegetrokken en het initiatief genomen een nieuwe watermolen te bouwen. De stad raadpleegde in 1478 drie Kortrijkzanen (Daneel Roose, Gheeraert de Cueninc ende Wulfaert de Crudenaere) om plannen op te maken tot de bouw van een nieuwe watermolen: "Item betaelt Daneel Roose, Gheeraert de cuenync ende Wulfaert de crudenaere alle van curtricke ter causen van haerlieder vacatien hier onboden van de stede weghe omme advijs met hem lieden thebbene omme te makene ende up te bringhene eene coornemuelne metten watere ter stede van Brugghe. De 2 hemlieden elc 8 daghen comt te 2 sch. 1 d. ende dander 7 daghen te 2 sch. 1 d. comt tsamen 2 p. 6 sch. (par) (feitelijk 2p. 8 sch.).
De watermolen werd in 1480 door de stad herbouwd, tot een dubbele molen, zodat de benaming Oostmolen en Westmolen, maar ook de benaming Hongersnoodmolen ontstond. Molenaar Jan de Brune (of Stuerbrood), die ook een windmolen buiten de Smedenpoort huurde, moest in 1481 twee derden van zijn inkomsten aan de stad afstaan, terwijl Clais Van der Meersch de Oost- en de Westmolen huurde. Hij kon door de droogte in 1482 niet de volledige cijns betalen. De stad ontving in 1483 een zeker bedrag van molenaar Jan Stuerbrood voor het gebruik van beide watermolens. Ook deze keer was dat bedrag slechts klein aangezien de molen door de droogte niet kon draaien.
Het Onze-Lieve-Vrouwzestendeel van 1580 vermeldt "Een watermuelen omme daer mede olie te wercken metten steenen sonder te stampen op cheins op landt beneden de veste an beede zijden van het Coegat". Eigenaar was Everard Trystam.
Eén van beide molens, de Westmolen, werd in de eerste helft van de 17de eeuw gebruikt als schorsmolen. Na 1649 werd hij opnieuw vermeld als graanmolen.
Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: a) Van de Poele Jacques, drukker te Gent en andere erfgenamen van Van de Poele Jacques, b) de kinderen van Serreyns-Vermeersch Pierre, ketellapper te Brugge: Serreyns Laurent, kleermaker te Brugge, Serreyns Françoise, kantwerkster te Brugge en Serreyns Marie, kantwerkster te Brugge, c) Vercayie-Crossier Pierre, te Brussel, d) Lance Albertine, zonder beroep te Brussel, e) Bral Luc, bediende op rust te Brugge, f) Masijn-Raeckelboom, zonder beroep te Brugge en g) Masijn-Deprince Henri, schoenmaker te Brugge
- 14.08.1844, verkoop: Macqué-Acx Josephus, onderwijzer te Oostkamp (onderhandse akte)
- 04.10.1872, verkoop: a) Macqué Hendrik, zonder beroep te Brugge, b) Macqué Leopold, zonder beroep te Brugge en c) Macqué Elisa, zonder beroep te Brugge (notaris Van Elslande)
- 01.11.1872, deling: a) Macqué Henricus, zonder beroep te Brugge en b) Macqué Juliaan (notaris De Stappens - een voornaam woonhuis met aangebouwen fabriek, bewogen door vuur, dienende voor graanmaalderij, bergplaats, magazin en verdere aanhoorigheden, benevens de machienen en geheel de industriële inboedel dienend voor de exploitatie van gezegde fabriek)
- 11.07.1902, erfenis: de erfgenamen (overlijden van Hendrik Macqué)
- 29.01.1903, verkoop: Macqué-Christiaens Leopold Jules, nijveraar te Brugge (notaris Kerkhofs - bloemmolen)
- 29.11.1912, erfenis: a) Macqué Jules (voor 1/2 volle eigendom + 1/2 naakte eigendom), handelaar te Brugge en b) Macqué-Christiaens Leopold, de weduwe (voor 1/2 volle eigendom), rentenierster te Brugge (overlijden van Leopold Macqué)
In 1872 was al een stoommachine in gebruik, maar er werd ook nog gebruik gemaakt van waterkracht.
Na de grondige verbouwingen van 1900-1901 door de Brugse architect Oscar De Breuck (1855-1921) ontstond de maalderij van Hendrik Macqué, die nog steeds zowel met water- als met stoomkracht werkte. Vertrekkend van de eeuwenoude watermolen kwam er een monumentaal gebouw tot stand in zogenaamde Oud-Brugse stijl, met trapgevels, kantelen, pinakels en een sierlijke toren. Het gebouw kreeg eerder het uitzicht van een kasteel dan van een bedrijfsgebouw.
In 1921 werd het gebouw ingenomen door brouwerij Du Lac, opgericht te Brugge in 1919. Het was een coöperatie tussen 43 verschillende brouwers, waaronder onder andere Brouwerij 't Hamerken, Brouwerij Drie Monniken, Brouwerij De Cop, Brouwerij De Zwaan, Brouwerij Wante en Brouwerij De Meermin, allen uit Brugge, Brouwerij De Leeuw uit Aartrijke en andere, meestal uit de provincie West-Vlaanderen. De samenstelling van de leden werd trouwens dikwijls gewijzigd. Het waren niet alleen bedrijven die hun activiteiten stopten omwille van de Eerste Wereldoorlog, maar ook brouwers, welke in hun eigen vestiging alleen hoge gistingsbieren brouwden. Op die manier wilde de groep de krachten bundelen tegen de grootste Brugse brouwerij die reeds lage gistingsbieren - lees: pils - brouwde, nl. de Brouwerij Aigle Belgica (oorspronkelijk onder de naam De Arend, maar in 1928 gefuseerd met de Belgica uit Gent). Het eerste brouwsel van Du Lac werd reeds in 1921 op de markt gebracht en kende al vlug succes. Later kwamen er verschillende varianten van dit bier, met de namen Bock, Mixte, Bavière, Export, Munich en Sterck. Ondertussen zaten de leden zelf ook niet stil en streefden ze ernaar ook hun eigen pils op de markt te brengen. Zo nam Brouwerij ’t Hamerken vanaf 1933 geen bier meer af van Du Lac. In 1960 werd Du Lac overgenomen door Brouwerij Leopold uit Brussel. In 1965 werd er gestopt met brouwen te Brugge. Leopold werd in 1976 zelf overgenomen door Brouwerij Artois en gesloten in 1981. Later werd dit Interbrew, InBev en Anheuser-Busch InBev.
Het gebouw werd in 1972/1975 gesloopt voor de aanleg van het Minnewaterpark.
Lieven DENEWET, Walter DEDUYTSCHE & Herman HOLEMANS
Literatuur
Archieven
Stadsarchief Brugge, Stadsrekening 1291, f° 25b v°, post 9 (uitgave p. 280, regel 37)
Stadsarchief Brugge, Stadsrekening 1481-1482, f° 39, post 1.
Stadsarchief Brugge, Stadsrekening 1482-1483, f° 40v°, post 2.
Stadsarchief Brugge, Stadsrekening 1483-1484, f° 43v°, post 3.
Stadsarchief Brugge, nr. 138. Registers van de Zestendelen. Onze-Lieve-Vrouwzestendeel, 4e cirkel, f°334/2 (1580-1796).
Stadsarchief Brugge, Oud archief, reeks 285. Openbare werken, register 1, 1476-1481, f° 144 v°. Rekeningen van 1 september 1478 tot 1 september 1479.
Archief OCMW Brugge, Rekeningen Sint-Janshospitaal Brugge, 1367, nr. 57, f° 7.
Uitgegeven bronnen
L. Gilliodts-Van Severen, "Les registres des "Zestendeelen" ou la cadastre de la ville de Bruges de l'année 1580". Brugge 1894, p. 154.
Werken
K. De Flou, Woordenboek der Toponymie van westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guînes en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Brugge, 1914-1938.
Herman Holemans, "Westvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 1. Gemeenten A-B", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1993.
Jaak A. Rau & Jan D'hondt, "Een eeuw Brugge. Deel 1: 1800-1900", Brugge, Marc Vande Wiele, 2001.
Jean-Pierre Sosson, "Les travaux publics de la ville de Bruges XIVe-XVe siècles. Les matériaux. Les hommes", Bruxelles, 1977, p. 164 en noot 20 (Crédit Communal de Belgique. Collection Histoire Pro Civitate, série in 8°, n° 48).
Luc Goeminne, "Bouw van een nieuwe korenwatermolen te Brugge in 1478", Molenecho's, IX, 1981, 2, p. 51.
Luc Constandt, Brigitte Beernaert e.a., Stenen herleven. 111 jaar ‘Kunstige Herstellingen’ in Brugge 1877-1988, Brugge 1988, p. 202.
B. B(eernaert), ‘De Breuck Oscar’, in: Lexicon van Westvlaamse beeldende kunstenaars, deel 1, Kortrijk 1992, p. 63-64.
Robert De Laere, ‘Oscar De Breuck, een bouwmeester met verbeelding’ in: Brugge die Scone, 22, 2001, p. 44-45.
Walter Deduytsche, "De Hongersnoodmolen. Een verdwenen watermolen in de omgeving van het Minnewater", Brugse gidsenkroniek: maandelijks orgaan van de afdeling Brugse Vrije van de Westvlaamse gidsenkring, vol. 22, 1989, p. 134-144.
Van de Velde Arthur, "Een nieuw bouwkundig juweel" (Sinte Catharinavest-watermolen), in: Kunst. Maandblad voor Kunst en Letteren, IV, 1900, p. 89-93, 106-107, ill.
M. Coornaert, Watermolens en hilteweren in West-Vlaanderen, Jaarboek van de Geschied- en heemkundige kring De Gaverstreke, 1980, p. 45-53.