Bekegem (Ichtegem), Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Naam
- Watervallemolen, Molen Callemeyn
- Ligging
- Zeeweg 4
8480 Bekegem (Ichtegem)
hoek Vaartstraat
800 m Z v.d. kerk
kadasterperceel A372
Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Gebouwd
- voor 1830
- Verdwenen
- 1870, sloop
- Type
- Staakmolen met open voet
- Functie
- Korenmolen
- Bescherming
- niet,
- Database nummer
- 3406
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
Op de hoek van de Zeeweg met de Vaartstraat werd voor 1830 een houten graanwindmolen gebouwd. De molen staat aangeduid op de Atlas der Buurtwegen van ca. 1841, samen met het molenhuis als hoekpand.
Eigenaars na 1830:
-voor 1834, eigenaar: Blomme Pieter, landbouwer te Eernegem
- 06.07.1840, verkoop: (van de grond) Blake Valentinus Ludovicus Carolus, ontvanger te Moere (notaris Bousson - de molen behoort aan Monteyne Joseph)
- 18.10.1841, verkoop: Monteyne Joseph, moelnaar te Bekegem (notaris Bousson)
- 17.04.1862, verkoop: a) Vansieleghem Hyppolitus, notaris te Brugge, b) Vansielegem Gustave, brouwer te Eernegem en c) Vansielegem François, advocaat te Brugge (notaris De Busschere)
- 11.04.1863, verkoop: Van Sieleghem Gustave, brouwer te Eernegem (notaris Le Bruin)
- 03.06.1867, verkoop: Callemeyn Augustus, molenaar te Bekegem (notaris Le Brun)
Molenaar Callemeyn van de Watervalle vroeg in 1869 toelating om een stoommachine te plaatsen met een kracht van 4 PK. De industriële revolutie deed ook in het landelijke Bekegem zijn intrede. Na deze plaatsing werd de windmolen in 1870 gesloopt.
Het vroegere molenhuis, een dubbelhuis van vijf traveeën en één en een halve bouwlaag onder een pannen zadeldak, bestaat nog en is opgenomen in de vastgestelde inventaris van het bouwkundig erfgoed.
Lieven DENEWET & Herman HOLEMANS
-----------------------------------
De Watervallemolen aan de Watervalle.
Met “alle molens vangen wind” wordt de concurrentie bedoeld onder de verschillende molens, winkels, handelaars, enz. die dezelfde producten verkopen, verhandelen. De wind waait inderdaad voor iedereen, en zo neemt elke mededinger in dezelfde branche een deel van de verdiensten weg. Dat is temeer het geval voor Bekegem welke in de tweede helft van de 19e eeuw niet minder dan drie windmolens telde. De Watervallemolen stond zelfs op amper één kilometer van de Dorpsmolen en ongeveer even ver van de Roksemse molen, die eveneens langs diezelfde Zeeweg stond.
Wanneer Jacobus Blomme en z’n echtgenote Elisabeth/Isabella Vandendriessche zich in 1772 vanuit Oedelem in Bekegem als landbouwers kwamen vestigen zullen ze wel niet gedacht hebben dat hun éénjarig zoontje Pieter Jacobus eens rijk zou trouwen en arm zou sterven.
Pieter Jacobus Blomme, geboren te Oedelem in 1771 groeide op te Bekegem tussen zijn zes broers en zeven zussen. Vader Jacobus was te Bekegem “agent-municipal” -voorloper van wat nu de burgemeester is- van bij het begin van de Franse Revolutie en dit tot 1805. Wanneer Pieter Jacobus Blomme 21 jaar geworden was huwde hij te Eernegem op 30 oktober 1792 -enkele dagen vóór de Franse Revolutie ons land overspoelde- met Maria Anna Oeteghem (of Vanhoetteghem), dochter van Petrus en Maria Anna Rosseel landbouwers aldaar. Maria Anna is er geboren op 2 december 1763 en was dus acht jaar ouder dan haar man. Pieter Blomme was in staat om zijn naam duidelijk leesbaar te schrijven onder de huwelijksakte in het parochieregister. Z’n echtgenote daarentegen tekent met een kruisje. Na deze formaliteiten vóór pastoor Roelens bleven de pasgehuwden te Eernegem wonen. Pieter Jacobus had een goede partij gekozen! Hij werd er eigenaar van een hofstede en tien jaar later waren er vier kinderen in leven en er waren nog twee knechten in dienst: Petrus Lievens en Cornelius Vansteenkiste (1).
Bij het overlijden van z’n schoonouders te Eernegem erven het echtpaar Blomme-Vanhoetteghem verschillende partijen land en een kleine hofstede en een woonhuis enzomeer (zie verder) gelegen op de wijk de Watervalle te Bekegem. Deze eigendommen werden door het echtpaar Pieter Vanhoetteghem-Rosseel aangekocht in de zomer van 1774. Ze waren dus kapitaalkrachtig.
Te Eernegem werd in het jonge gezin Pieter Blomme-Vanhoetteghem een dochter geboren op 20 september 1798: Anna Theresia. En op 7 frimaire X (=28 november 1801) werd bij molenaar Bernardus Franciscus Monteyne en Marianna Van Roose te Roksem een zoon geboren: Josephus. Anna Theresia en Josephus zouden elkander ontmoeten en trouwen te Eernegem op 15 mei 1827.
Het revolutiejaar 1830 was niet alleen voor ons land belangrijk, ook het gezin J. Monteyne-Blomme beleefde een kleine revolutie. Op 23 maart werd hun eerste kind geboren, een dochter die de naam kreeg van Johanna Clara. Maar ook in ditzelfde jaar mocht Josephus Monteyne een windmolen bouwen op de gronden van z’n schoonouders aan de Watervalle te Bekegem.
De grond was gelegen langs de Zeeweg -richting Roksem- en ongeveer 49 aren groot. Joseph kon van dan af opnieuw z’n beroep van molenaar uitoefenen. Hij bleef evenwel te Eernegem wonen want er was nog geen woonhuis voor hen bij de molen. Een goed jaar later op 7 april 1831 werd een tweede dochter geboren met name Louise. Een eerste zoon Henricus Monteyne werd geboren in 1834. Twee jaar later in 1836 is het weerom een belangrijk jaar voor molenaar Monteyne. Hij mag nu naast z’n molen en eveneens op grond van z’n schoonouders een woonhuis bouwen. Dit gebeurt op de hoek van “de baan naar de Bourgognevaart en de Zeeweg”. Dit huis wordt eveneens herberg onder de toepasselijke naam “Het Molenhuys” met Anna Theresia Blomme als waardin.
“Een nieuw huis, een nieuw kind” zegt men soms, en inderdaad nog hetzelfde jaar op de 29e van oogstmaand wordt opnieuw een dochter geboren: Amelia Monteyne. Twee jaar later komt er nog een dochter: Sophie op 7 oogst 1838.
Maar na enkele jaren komen er nare tijden in de familie. De schoonouders van molenaar Monteyne waren intussen ook komen wonen op de Watervalle te Bekegem in een eigen huisje. Maar het bleek bij hen nu armoe troef. In 1840 moeten zij al hun eigendommen verkopen om schulden en hypotheken te kunnen afbetalen. In alle stilte wordt een regeling getroffen tussen Pieter Blomme en Valentinus Blake, grondeigenaar wonende te Moere. Notaris Bousson uit Oudenburg stelt op 6 juli 1840 een verkoopakte op in het molenhuis van schoonzoon Joseph Monteyne met als getuigen Carolus Monteyne, molenaar te Roksem en broer van Joseph, en Carolus Kyndt, herbergier wonende te Bekegem (2).
Wat hield deze min of meer gedwongen verkoop in?
1e. “Een hofstedeken met alle des zelfs gebouwen en aenhoorigheden benevens de hoeveelheyd van drie hectaren achten tagentig aren tien centiaren medegaende erve onder grond van gebouw, boomgaerd, hovenier hof en acht perceelen zaeyland, alle gestaen en gelegen te Bekeghem zuyd niet verre van de kerke aen het gehugte de watervalle… “
2e. “Op de westzyde daer aen een woonhuys en stalleken benevens de hoeveelheyd van vijf en dertig aren veertig centiaren medegaende erve in één perceel, gestaen en gelegen als vooren, paeld van noorden, zuyden en westen aen de weduwe Breydel te Brugge en van oosten aen de voorschreven partie… ten gebruyke van de verkooper.”
3e. “West wat van daer over den Zeeweg eene partie bebouwden grond en zaeyland groot in het geheele tot achten veertig aren vijftig centiaren, gelegen als vooren paelende van noorden gezegde kerke van Bekeghem van oosten aen den Zeeweg, van zuyden aen de straete Ioopende naer de Bourgognevaerd en van westen de weduwe Declerck te Oostende… en is ten gebruyke van Joseph Monteyne molenaer te Bekeghem, aen wien den daer op staenden molen en woonhuys zijn toebehoorende”.
4e. “Eene partie zaeyland groot tot drie en veertig aren vijf centiaren zynde een lang perceel Ioopende al draeyen zuyd en noord, gelegen ter gemeente van Eerneghem verre noordoost van de kerke…
De verkoopprijs van deze vier loten bedroeg “thien duysend franken” waarvan de verkopers helemaal niets in handen kregen.
Een kleine helft van dit bedrag werd gebruikt ter afbetaling van schulden, afbetaling van een lening en interesten. De resterende 5.717 F moest betaald worden aan de erfgenamen nà het overlijden van de langstlevende echtgenoot. De verkopers mochten wel in hun huisje blijven wonen tot hun overlijden.
Een troostprijs.
Maria-Anna Vanhoetteghem overleed tien jaar later te Bekegem op 7 februari 1850. Pieter Jacobus Blomme volgde haar in de eeuwigheid op 2 oktober 1852. Daarmee nam de story “van rijk tot arm” een einde.
De nieuwe eigenaar van de gronden en gebouwen (behalve de molen en herberg Het Molenhuys) was dus Valentinus Ludovicus Carolus Blake.
Deze Blake was geboren te Oostende in het Xde jaar van de Franse Republiek op 17 thermidor (= 5 augustus 1802) als zoon van Thomas Jacobus Richard en Anna Josephine Hendrica Louise Ricour uit Ichtegem. Vader Thomas was négociant en maire (burgemeester) van Oostende van 1801 tot 1805. Hij heeft in die periode zelfs tweemaal Napoleon ontvangen. Zoon Valentinus bracht een deel van z’n jeugd door te Ichtegem, tesamen met z’n ouders, broers en zusters. Ze woonden er op de wijk “het Coolevelt” bij grootvader Ludovicus Ricour, rentenier en maire aldaar (3). Later werd Valentinus
“Ontvanger der Directe Belastingen en grootgrondbezitter” en vestigde zich te Moere. Hij bezat vele eigendommen te Bekegem en omliggende gemeenten.
Intussen bleef molenaar Monteyne z’n molen naar de wind zetten, en dat legde hem geen windeieren. Amper één jaar na de verkoop van de gronden aan Blake kocht Joseph Monteyne die -grond van hem terug waarop het molenhuis en de molen gebouwd waren. Op 18 oktober 1841 stelde notaris Bousson uit Oudenburg de akte op (4): “Eene partie bebouwden grond, molenwal, boomgaard, hovenierhof en zaeyland, alle in eenen blok, tesament eene vierkante partie strekkende oost en west, groot 48 a. 50 ca., gelegen te Bekeghem, zuydwest van de kerke, paeld noord de kerke van Bekeghem, oost in den Zeeweg, zuyde de Bourgognestraete, en west aan de weduwe Salomon Declerck te Oostende”. De koopprijs daarvan bedroeg 1200 F, De zaken gingen goed ondanks de concurrentie van de andere molens.
Joseph Monteyne en Anna Theresia Blomme kochten nog een kind, een vijfde dochter: Marianna geboren op 13 april 1842. \/olgens het Register van patentschuldigen (5) uit 1847 verdiende Joseph Monteyne veruit het meest van alle handelaars en neringdoenders te Bekegem. Hij betaalde voor dit jaar 14,73 F. aan patentbelasting als molenaar-tapper (herbergier).
De tweede hoogste op de “Rôle du droit de Patente de 1847″ waren de beide bakkers Charles Kyndt en Charles Monteyne met 8,86 F., dit is amper iets meer dan de helft van wat de molenaar moest betalen. Door 15 personen moest 63,49 F. betaald worden. Molenaar Monteyne betaalde daarvan dus bijna een kwart. En dit dan nog in crisistijd met mislukte graanoogsten, Minder graan is minder malen. Het begon al in de winter van 1844/45 toen het vroor van begin december tot een eind in maart. Daardoor werd een groot deel van de graanoogst vernield. Te Bekegem werd in de zandgrond hoofdzakelijk rogge gekweekt, wat ook tot uiting komt in het vanouds gekende gezegde: “Tussen Westkerke en Brugge eten de mensen rugge”.
Eind juli 1845 kwam dan de aardappelziekte. In Westvlaanderen ging meer dan 92 % van de oogst verloren. De winter daarop was zacht en nat waardoor de rogge aangetast werd door “brand”. Van de normale opbrengst van 90 kg. per inwoner kwam de oogst naar 36 kg. Dit is minder dan de helft. Ook andere graansoorten werden aangetast. Het was dus drie jaar lang hongersnood. Daar bovenop brak in 1847/48 tyfus uit en in 1848/49 de cholera (6). Te Bekegem stierven in de jaren 1847, ’48 en ’49 respectievelijk 28, 23 en 14 mensen. Tussen 1846 en 1856 in tien jaar tijd waren slechts vier inwoners bijgekomen, van 597 tot 601, en dat terwijl er jaarlijks circa 25 geboorten waren.
Maar terug nu naar molenaar Josephus Monteyne. Hij heeft die crisisjaren niet lang overleefd. Te Bekegem overleed hij op 4 juni 1856, slechts 56 jaar oud. De weduwe Anna Theresia Blomme bleef verder het molenbedrijf en herberg uitbaten, tesamen met zoon Henri die ook de molenaarsstiel kende. Tenslotte stierf Anna Blomme op de 9e van nieuwjaarsmaand 1861. Bij de aangifte door zoon Henri blijkt dat ook hij niet kan schrijven, en dit in tegenstelling met z’n vader die een sierlijk schrift had:
Een jaar later wordt de ganse eigendom verkocht aan de gebroeders Van Sieleghem uit Eernegem. Uiteindelijk komt dit in het bezit van brouwer Gustavus Van Sieleghem uit Eernegem.
Precies zoals bij de dorpsmolen is het hier ook een brouwer die de molen en herberg koopt. Gustavus Adolphus Maria Van Sieleghem werd geboren in deze gemeente op 26 oktober 1825 als zoon van Josephus Carolus Franciscus, notaris te Koekelare, en van Marie Therese Questier, eveneens uit Eernegem. Gustave huwde te Oostende met Helena Mathilde Maria Vander Heyde en kwam wonen op de Moerdijk te Eernegem. Hij werd er brouwer, grondeigenaar, en… ridder van de Leopoldsorde. Van 1868 tot 1872 was hij provinciaal raadslid voor de liberale partij en vanaf 1872 was hij zelfs verkiesbaar voor de senaat (7). Bij de provinciale verkiezingen van 1870 bv. behaalde Van Sieleghem 262 stemmen van de 420 ingeschreven kiezers. Dit was zelfs één stem meer dan Theodore Heyvaert uit Gistel, de latere gouverneur van de provincie West-Vlaanderen (8). Dat politici veel belangstelling hadden voor cafébazen lag aan het toenmalige kiesstelsel. Door het cijnskiesstelsel mochten bijna alle caféhouders hun stem uitbrengen. Zij betaalden genoeg “kiescijns” om te mogen stemmen. In feite kan men stellen dat door een café te kopen men ook een stem meekocht. Voor Van Sieleghem was er dus een dubbel profijt gezien hij ook nog brouwer was. Toch moet Gustave Van Sieleghem niet al teveel interesse gehad hebben voor zijn Bekegemse eigendom want reeds enkele jaren later in 1867 verkoopt hij molen en gebouwen.
De nieuwe eigenaar wordt Augustinus Callemeyn afkomstig uit Zerkegem. Hij werd aldaar geboren op half september 1838 als zoon van landbouwer Joannes en Rosalie Ferdinanda Naeyaert. August huwde te Ettelgem de “particuliere” Joanna Catharina Pottie, dochter van hoefsmid Carolus en Anna Theresia Salle. Dit gebeurde op 12 april 1861 om vier uur in de namiddag. Joanna Pottie was in Ettelgem geboren op 23 juni 1840. De pasgehuwden gingen zich in Moere vestigen waar reeds op 18 oktober 1861 een eerste kind geboren werd: Eduardus Callemeyn. Maar dit eerste kind werd slechts vier maanden oud. Een jaar later op 25 november werd een dochter geboren en kreeg de naam Leonia Maria. Het jaar daarop in 1863, verhuisde het gezin Callemeyn-Pottie naar Bekegem. Toen was August nog geen molenaar. Eerst kochten ze nog twee kinderen: op 19 maart 1864 opnieuw een Eduardus en op 12 november 1865 een dochter, Renilde Ludovica. 1867 was dan het “boerejaar” voor hen. Callemeyn kocht niet alleen de herberg “t Molenhuis” maar ook nog de windmolen en op 12 mei nog een dochter: Elisa Maria. Op 8 september 1868 werd Emma Amelia geboren. Toen waren er al vijf kinderen in het gezin. August Callemeyn was blijkbaar een man die van aanpakken wist. In het jaar 1870 installeerde hij een “moulin à vapeur” in een gebouw tussen de herberg en de windmolen (9). Daarmede deed de industriële Revolutie z’n intrede te Bekegem, waarvan gezegd werd “dat het op het einde van de wereld lag”.
Voortaan was August Callemeyn niet meer afhankelijk van de windkracht en kon hij onbeperkt mechanisch malen. Dit betekende dan ook het einde van de Watervallemolen. Reeds in hetzelfde jaar 1870 werd die windmolen afgebroken en de molenwal verwijderd. Deze windmolen hield het dus amper 40 jaar uit.
Toch gebeurde er nog heel wat in het gezin Callemeyn-Pottie. In 1871 op 1 juni werd opnieuw een dochter geboren: Rosalia Maria, maar die werd slechts 24 dagen oud. Een andere Emma Maria werd geboren op 22 december 1872. Deze Emma werd slechts dertien jaar oud en overleed te Gent in de Landbouwersstraat op 16 januari 1886. Op dit moment was August blijkbaar geen molenaar meer, gezien hij aangeschreven staat als “zonder bedrijf”. Toch was hij nog maar 48 jaar.
Dit gezin bleef toch te Bekegem wonen en er werden nog vijf kinderen geboren: Richard op 5 januari 1875, Prudencia Maria op 2 november 1876, en op 9 maart 1879 dochter Leonie. Julie Maria werd er geboren op 13 oktober 1880 en Amada Maria op tweede nieuwjaarsdag van 1883. Daarmede waren ze aan een reeks van dertien gekomen. Vanaf dat moment is er geen spoor meer van een familie Callemeyn te Bekegem.
André VAN POUCKE
Bronnen:
1. V,V.F. Brugge: Volkstelling 1814, deel XIX Eernegem.
2. RAB: Register 132. Notariaat Bousson, Oudenburg, akte nr. 68 dd. 6/7/1840.
3. Biekorf: 1991 nr. 4 bl. 423: Ricour uit Ichtegem.
4. RAB: Register 132. Notariaat Bousson, Oudenburg, akte nr. 116 dd. 18/10/1841.
5. RAB: Archief gemeente Bekegem nr. 16. Patentrecht 1827-1847.
6. K. Van lsacker: Mijn land in de kering, 1830-1980, deel I, 1830/1914, Antwerpen 1978.
7. K. Vandenbussche: Gustave Van Sieleghem in Motegalm, 1/3/1982, Davidsfonds Eernegem.
8 “Gazette Van Brugge” dd. 25/5/1870.
9. Kadasterplan Bekegem 1870, nr. 370b.
Alle data uit de parochieregisters en registers van Burgerlijke Stand werden opgezocht in het Rijksarchief te Brugge (RAB).
Literatuur
Cobbaert T., Het dorp Bekegem: algemeen beschouwd, Bekegem, 1996.
Naert A. (ed.), Kroniek. Bekegem. Eernegem. Ichtegem. Wijnendaele, Torhout, 2001.
Symaeys A., De watervalle, in Ernigahem. Handelingen van de Kring voor Geschied-, Heem- en Familiekunde, jg. 13, nr. 1, 1994, p. 13-15.
Van Poucke A., Leven en welzijn in de tweede helft van de 18de eeuw in Bekegem, in Ernigahem. Handelingen van de Kring voor Geschied-, Heem- en Familiekunde, jg. 21, nr. 4, 2002, p. 93-95.
Van Poucke A., Molens en mulders te Bekegem. Een historisch – genealogische studie, Roksem, 1995.
Herman Holemans, Wetvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 1. Gemeenten A-B", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1993.
Gilté S. & Vanneste P. m.m.v. Baert S., Boone B. & Vranckx M. 2010: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Ichtegem met deelgemeenten Bekegem en Eernegem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL48,