Damme, Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Naam
- Vivenmolen, Vijvemolen, Van Haeckes molen, Molen Van Haecke, Spermaliemolen
- Ligging
- Vierscharestraat 22
8340 Damme
ten noorden
Vivenkapelle
Zwaanstraat
tot 1942 bij Sint-Kruis
kadasterperceel A417 (Sint-Kruis)
Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Gebouwd
- 1580, overgebracht uit Brugge
- Verdwenen
- 1938 - 14 januari, storm
- Type
- Staakmolen met open voet
- Functie
- Korenmolen
- Bescherming
- niet,
- Database nummer
- 3626
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Vivenmolen of Van Haeckes molen (naar de laatste molenaar) was een houten graanwindmolen. Hji stond in Vivenkapelle ten noorden van de Vierscharestraat, naast een O.L.Vrouwkapelletje.
Op het laatst was het een staakmolen met open voet. een zadeldak. een olmen staak. een gietijzeren askop. een ijzeren geklinknagelde binnenroede van de firma Verhaeghe uit Ruddervoorde en een houten buitenroede.
De molen werd tussen 1570 en 1580 overgebracht vanuit Brugge door het Brugse Spermalieklooster op cijnsgrond van het Godshuis van Jeruzalem te Brugge. De kloosterlingen van Spermalie hadden de molen rond 1510 op hun gronden te Sarepta gebouwd. De bedoeling van deze verhuis zou geweest zijn meel te kunnen leveren aan de dorpen van het Brugse Vrije die tijdens de Geuzentijd erg geteisterd werden. Frappant is dat de molen in de 19de eeuw nog steeds de Spermaliemolen werd genoemd.
In de 17de eeuw werd de molen begaan door een lid van het bekende molenaarsgeslacht vanden Broele. Er was een tak verspreid in het Roeselaarse, een tweede in het Veurnse en een derde in het Brugse Vrije. Rougier vanden Broele had uit een eerste huwelijk met Katelijne de Backere zes dochters. Na het overlijden van zijn vrouw hertrouwde hij in 1653 te Sijsele met Cornelia Haneca die hem nog twee zonen schonk: Laureins en Rougier junior. Intussen had vader Rougier in 1651 de Warandemolen te Sijsele verworven, die hij tot bij zijn afsterven in 1675 zou blijven gebruiken.
Zijn zoon Rougier junior was geboren op 21 maart 1669 en huwde in mei 1691 met Joanna Sabboth, de dochter van een rijke boer die op het Goed ter Bolle aan de Antwerpse Heerweg te Sijsele woonde. Op korte tijd schonk Joanna hem vier dochters en een zoontje, die, op Isabella na, met dezelfde regelmaat stierven. In 1701 verloor Rougier junior zijn vrouw en hertrouwde het jaar daarop te Moerkerke met Petronella de Cloet, die hem nog eens drie zonen en twee dochters schonk. Zo raakte hij in Moerkerke ingeburgerd, in de omgeving van Vivenkapelle, waar op een bepaald moment de Spermaliemolen vrijkwam nadat de vorige pachter Jan de Keysere de molen verliet. Rougier junior twijfelde geen ogenblik: hij werd er de nieuwe pachter.
Rougier Vandenbroele kwam in 1719 in aanraking met het gerecht, omdat hij ervan verdacht werd met de wieken seinen te geven aan de vijand.
'Aprilis 1719. 6 mortuus est Georgius Vandenbroele, qui ex molendino auo cecidit, adeo ut S. oleo tantum fuerit unctus et 10a huius sepultus est in coemeterio - officio semiduplici' (1). Met deze woorden noteerde de pastoor van Sint-Kruis 250 jaar geleden in zijn begrafenisregister dat Rougier uit zijn molen viel, zodat hij slechts met de Heilige Olie gezalfd werd.
In de staten van Goed op zijn naam (2) lezen wij: 'Laet der heerelichede van Sijsseele, ghestorven ende verongheluckt in het vallen van sijnen meulen op den sesden april seventhien hondert en neghenthiene, tot Vijfve ter prochie van Sincte Cruijs'
Rougier werd geboren in het muldersgeslacht Vandenbroele, dat o.m. een molen uitbaatte te Assebroek (Obrecht, zijn grootvader), te Sijsele (Rougier, zijn vader), te Lapscheure (Andries, zijn oom), te Moerkerke (Laureins zijn broer), te Beernem (Rougier, zijn grootoom). Zijn vader heette eveneens Rougier en zijn moeder was Cornelia Anecaert. Zijn tante Passchyne Vandenbroele, en zijn oom Jacob Anecaert, hielden hem op 22 maart 1669 te Sijsele boven de doopvont (3).
Van de vijf kinderen, die hij in zijn huwelijk met Joanna-Maria Sabboth (Sijsele 1691) verwekte, bleef enkel zijn dochter Isabella in het leven. De vijf kinderen daarentegen, die hij in een tweede huwelijk (Sint-Kruis 1702) bij Pieternelle de Cloedt kreeg, leefden nog allen toen hun vader op dramatische wijze om het leven kwam. Van vaderszijde was Rougier 'voor een vierde part gherecht in eenen coorenmijntmeulen, staende binnen de warrande van Sijsseele' en vanwege zijn eerste vrouw in de helft vande gherechte helftscheede van eenen coorenwijntmeulen, met alle sijn roerende ende onroerende wercken, staende binnen de prochie van Moerkercke, op de suijtsijde vande Lieve, ghenaempt het Hooft'.
De eerste molen werd voor 250 ponden grooten courant verkocht aan Pieter Charlet (de schoonbroer van Rougier); de tweede voor 67 p. 1 sen. 8 gr. aan Jan Lastoen. Met het geld van de erfenis kocht hij tijdens zijn tweede huwelijk 'eenen coorenwijntmeulen met alle sijne draeijende wercken, staende ter heerlichede van Vijfve, binnen de prochie van Sincte Cruijs'. Deze molen stond tussen de huidige steenweg en de oude (4), vlak voor men vanuit Brugge het gehucht binnenkomt, 'op den gront van het godtshuijs van Jerusalem binnen Brugghe, sijnde eeuwigh cheyns, groot 42 roeden, waer vooren men jaerlicx belast is te betaelen tot 11 sch. 2 1/2 gr'. Rougier had hem gekocht van Jan de Keysere 'voor de somme van een duijst en vijftigh guldens, mits ten dien tijde den selven meulen ende de andere edificien seer sterck waeren vervallen'
De molen was belast met windcijns: 'den selven meulen belast was met den cheijs honoraire vanden wijnt (!) aan den heere van Loppem, als heere vanden Ambachte vanden Houtschen ende vande hooghe justitie over de heerelichede van Vijfve, tot een pondt groote t'siaers'. Weelde was er niet bij Rougier Vandenbroele: geen paarden, enkel twee koeien (samen 7 p. waard) en drie varkens (samen amper 12 sch.!) en in de beste kamer 'ses tinne patteelen met twee taillioren ende een dousijne tinne lepels'. Verder het gewone huisraad en 'de besaeijthede op de landen bij desen Sterfhuijse in ghebruijck, bestaende in rugghe, labeur (5), seeuwen (6), halve (7) ende volle vette haver, caroten, al in Seule ende Saet 8)
In totaal was er evenwel 'meer bate als last' en wel 93 p. 8 sch. 11 gr. De 'prijsije' werd uitgevoerd door de 'ghesworen prijsers Pieter Charlet ende Pieter de Povere d'oude', maar voor het molenwerk werd beroep gedaan op een specialist, 'den meulenwercker Jan de Vos'. 'Dhuijsijnghen ende edificien' werden samen 'met de scheure ende voordere appendentien (voor soo veel regardeert de temmerage van balcken, deillen hout (9), Iserwerck etca) geschat op 15 p. 9 sch. 'Het steen vanden selven huijse ende scheure met den vloer' waren 4 p. 13 sch. 4 gr. waard en 'alle het stroodack op het huijs ende scheure' 3 p. 10 sch.
Het interessantste deel echter uit de staat van Goed, betreft de onderdelen van de molen; en wij geven het hier 'van woorde tot woorde' weer:
'Alle het draeijende werck vanden voorschreven coorenwijntmeulen aen desen ghemeenen sterfhuijse competerende, staende op de prochie van Sincte Cruijs, ter heerelichede van Vijfve soo voorseijt, consisterende in vier seilen (10) met hunne toebehoorten van lijnen (11), de buijten lasschen(12) schenen (13), zoomen (14), ende Iserwerck, ghelijck ook de binnenroede (15) mitsgaders den asse met het Iserwerck, den marbel (16), mortier (17), en beughel (18), de vanghe (19) met den vleghel (20), het camwiel met het schijfloop (21), voorts de vier groote ijsers soo clauw (22), rijne (23), peire (24) als sporre (25), mitsgaders de steenkiste (26) met haere deckselen, ende het rijnckhoudt (27) met sijn blocken, het gheheele pas (28), den heinsel (29) met het wijnthaes (30)
Item oock de leije (31) met het wiel, ende alle de reepen, als te weten den steenreep (32), vanghen buijten en binnen, de greijhoutten (33), de weijghe (34), de caleijte (35) ende de boutten, ende den iseren hantboom (36), den pashamer (37), den naghel camer, eenen destel (38), een slie mes met eene hantsaeghe, een putbeertel (39) ende een forret (40),
item seven scherphamers (41), mitsgaders den meelback van achter den meulen met twee standen, voorts den loopenden steen (42), wesende een vijfthiender (43), den welcken is dicke bevonden tot acht duijmen en een quart in advenante van twee ponden groot en ider duijm, item een ligghenden steen, wesende een vijfthiender, ligghende in drye stucken, ghepresen naer weerde; eijndelijnghe twee schijfhoofden met eenen reep (44). '
Is al t'samen gheestimeert weerdigh te wesen ter somme van eenent'sestigh ponden acht schellinghen en thien grooten, conforme de particuliere acte van prijsije danof schriftelick gheformeert, respectivelick bij den voornoemden Pieter Charlet als prijser, ende Pieter Sabot als vooght, benevens de besittighe onderteeckent, de welcke bij dien alhier wordt goedt ghemaeckt, is op die forme uijtghetrocken 61 p. 8 sch. 10 gr.'
Hierna volgen de kosten van de uitvaart. 'Betaelt aen heer en meester Strijckbaudt, pastor der prochie van Sincte Cruijs 2 p. 10 sch. voor de pastorele, den onderpastor van Sincte Anne ende eenen derden priester om te adsisteren in den dienst vande begravenisse vanden overleden, met den vollen dienst ghebeurt op den 10e april 1719'.
Jan de Queecker, koster, ontvangt 1 p. 16 sch. 'over sijne costerele adsistentie ter begravijnghe ende lijckdienst vanden overleden met het recht van Clockluijden ende grafmaecken, oock vanden pelder, vande vaene, ende het recht voor den coster van Sincte Anne, voor de chooralen, ende het recht vanden sanghere'. Diezelfde koster was het ook, die de doodkist leverde voor 8 sch. 'Het wasch, gheemploijeert ten uijtvaerde' werd voor 1 p. 5 sch. 10 gr. geleverd door Christiaen Semaijn, terwijl Pieter de Bruijckere instond voor 'het maecken van een gheslote Cruijsse ghestelt op het graf vanden overleden'. Ok de koster van Moerkerke, T. Hesperspaen, verdiende iets aan de uitvaart: de man kreeg 8 sch. 'over het schilderen van het voornoemde Cruijsse'. Gabriel Allemoes had 'de leverijnghe van een halve tonne goedt bier, gheconsumeert int tracteren van den vrienden ten uijtvaerde'. Er was echter geen bier genoeg, want ook Pieter Wangaert bracht een rekening binnen van een halve ton bier. Kostte het eerste schuimend nat 16 sch., het tweede was maar 13 sch. 10 gr. waard: wellicht proefden de vrienden op dit ogenblik het verschil in kwaliteit niet meer!
Met Roegier Vandenbroele verdween trouwens een van de laatste telgen uit dit voornaam molenaarsgeslacht vanden Broele dat zijn naam maakte in het noorden van onze provincie en vooral in het Brugse ommeland. Zoals gebruikelijk in die tijd, was PetronelIa twee maanden na het ongeval reeds hertrouwd met Jan Serlet en in 1725 zou ze zelfs nog een derde maal in het huwelijk treden. Pieter vanden Broele, een van de zonen uit haar eerste huwelijk, heeft nog een tijdje gemalen op een molen te Damme.
Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: de Draeck
- 1836, eigenaar: (van de grond) de Thiennes-de Draeck François, eigenaar te Rumbeke en (van het gebouw) Van Kerschaever Jan en consoorten, molenaar te Sint-Kruis
- 19.06.1847, verkoop (van het gebouw) a) Van Kerschaver Jan-Baptist, molenaar te Sint-Kruis, b) Van Kerschaver Pierre en c) Van Kerschaver Barbe (notaris Colens)
- 22.07.1848, verkoop (van het gebouw) Van Kerschaver-Stockman Pieter, molenaar te Sint-Kruis (notaris Debusschere)
- later, erfenis: (van de grond) de weduwe (overlijden van François de Thiennes)
- 08.06.1871, gift: (van de grond) a) de Limburg Stirum Henri Amedée (voor naakte eigendom), te Gent en b) de Thiennes-de Draeck François de weduwe (voor vruchtgebruik), eigenares te Rumbeke (notaris Claeys)
- 1883, eigenaar (van de grond) de Limburg Stirum Henri, zonder beroep te Gent
- 23.12.1889, erfenis: (van het gebouw) de weduwe en de kinderen (overlijden van Pieter Van Kerschaver)
- 21.10.1895, erfenis: (van het gebouw) de kinderen: a) Van Kerschaver Charles, b) Van Kerschaver Barbara, c) Van Kerschaver Theophiel, d) Van Kerschaver Camiel, e) Van Kerschaver Edmond, gemeentesecretaris te Sint-Kruis en f) Van Kerschaver Herminie, reeds overleden op 30.03.1895 (overlijden van de weduwe van Pieter Van Kerschaver)
- 23.04.1897, verkoop: (van het gebouw) Van Haecke-Van Kerschaver Hendrik, molenaar te Beernem (notaris Van Caillie - met een erfpacht van 27 jaar)
- 10.09.1932, gift: (van de grond): de Limburg Stirum - de Ligne Guillaume Anselme, militair te Brussel (notaris Scheyven)
In de 19de eeuw was bakker Jan Van Kersschaever er de eigenaar en molenaar en hij woonde in het huisje vlak tegenover de molen. Jan was enkel eigenaar van de molen zelf. De grond waarop hij stond was volgens de oudste kadastergegevens eigendom van de Rumbeekse eigenaarsfamilie De Thiennes-De Draeck. In 1847 heeft Jan zijn molen overgelaten aan zijn drie kinderen Jean-Baptist, Pieter en Barbe. Blijkbaar heeft eerst Jean-Baptist de molen uitgebaat maar een jaartje later, in juli 1848 is de eigendom door de anderen verkocht aan Pierre Van Kersschaever-Stockman, die er ook de nieuwe molenaar werd. Hij bleef op de molen werken tot aan zijn dood in 1889. Toen ook vrouw Stockman in 1895 overleed werd de molen eigendom van hun kinderen Charles, Barbara, Theophiel, Camiel, Emma en Edmond, die gemeentesecretaris was in Sint-Kruis.
In den nacht van donderdag 19 op vrijdag 11 januari 1867 stalen dieven ten huize vn molenaar Van Keerschaever: lijnwaad (die voor de was te week was gelegd) en koperen ketels.
Een paar van hen gingen zich als bakker in het dorp vestigen en het was uiteindelijk een schoonzoon, Henri Van Haecke, die het molenbedrijf overnam en verder zette. Henri was als molenaarszoon in Beernem geboren op 6 mei 1866 en was gehuwd in Vivenkapelle met de dochter van de molenaar, Emma Van Kersschaever. Samen hadden ze acht kinderen, waarvan er op het einde van de twintigste eeuw nog een paar in leven waren, ondermeer Gerarda, die toen nog steeds het molenaarshuis aan de Vierschaarstraat bewoonde. Van de molen was er toen echter al zestig jaar geen sprake meer.
Naast de molen werd in 1903 een mechanische maalderij met één bouwlaag opgetrokken.
De Gazette van Brugge verschaft ons de details over een ongeval dat op de molen van Van Haecke gebeurde op 9 februari 1905. Een der kinderen van molenaar waagde zich te dicht bij het raderwerk terwijl de molen aan het werk was. Het ongelukkige kind werd door de wielen gevat en ingedraaid. Uiteraard werd het kind hierbij verschrikkelijk verminkt. Toen men er eindelijk in slaagde het slachtoffer te bevrijden had het reeds de geest gegeven.
De Van Haeckes zijn de laatste uitbaters van de molen geweest. Ondertussen werd de oude molenaar Henri. die ook voorzitter was van de plaatselijke kerkraad. op de molen reeds bijgestaan door zijn zoon Octaaf. De molen overleefde het oorlogsgeweld van de eerste wereldoorlog. maar werd stilaan toch wel een oud beestje. Op 14 januari 1938. kort voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog. gebeurde dan wat eens moest gebeuren. Die zaterdag morgen woedde er een zware storm over de streek maar toch was de 29-jarige Octaaf aan het werk op de molen. Opeens is de molen krakend ingestort. Enkele dagen voordien had de Nederlandse molendeskundige I.J. Kramer uit Leidschendam de molen nog bezocht. Hij had vastgesteld dat de molenkast helemaal' scheluw' was en dat veel houtverbindingen los waren of met gebroken pennen zaten. Er werd nietemin erg hard mee gedraaid!
De oorzaak van de ramp was een breuk in de olmen staak door houtwormaantasting juist boven de zetel. De molenkast wasscheef getrokken was, de verbindingen kwamen los te zitten en het hout was door worm aangetast, Niettegenstaande dat bleven Henri en zoon Octaaf Van Haecke met de molen draaien.
Als bij wonder kwam Octaaf bijna ongedeerd van onder de logge massa te voorschijn. Hij had slechts enkele schrammen. Hij mocht deze keer van geluk spreken, want voorheen was hij zijn arm kwijtgeraakt in de mechanische maalderij. Naast de molen stond een Onze Lieve Vrouwkapelletje dat eveneens door het neervallende gevaarte helemaal werd vernield. Maar als bij wonder kwam ook hier het Onze Lieve Vrouwbeeldje zelf. dat het interieur sierde. ongehavend uit de ramp
Gezien de zware kosten voor herstel en de sterk gewijzigde bedrijfsomstandigheden door de steeds verder ingrijpende mechanisatie, werd de Vivenmolen nooit heropgebouwd. ondanks het feit dat hij blijkbaar geklasseerd was. Vermoedelijk zal ook het uitbreken van de oorlog enkele maanden later roet in het eten gegooid hebben
Zelf had de molenaarsfamilie in alle geval het nodige geld niet om haar molen te laten herbouwen. tot grote spijt van de oude molenaar die dan reeds 55 jaar op zijn molen werkzaam was. Hij was door het geval zo getroffen dat hij zelfs weigerde het puin te verkopen. Hij had er nachten in doorgebracht en wilde liever het puin nog enkele maanden zien liggen.
Tegenover de verdwenen Vivenmolen staat nog de vroegere 18de-eeuwse molenaarswoning, "De Maelderie" (nr. 29). Het gebouw is sterk gerenoveerd.
Lieven DENEWET & Firmin ROOSE
Noten:
1. Sint-Kruis, Parochieregister nr 6, p. 691, nr 601.
2. Rijksarchief Brugge, Staten van Goed, Brugse Vrije, 2e reeks, nr. 535; 3e reeks, nr. 7008.
3. Sijsele, Parochieregister nr 4, p. 225.
4. Sinds 1580 stond er op die plaats een molen. In 1938 haalde een storm hem omver terwijl de molenaar Van Haecke aan 't malen was. Iedereen waande de man verpletterd, maar als bij wonder kwam hij ongedeerd van tussen de puinen.
5. Labeur: akker, die omgewerkt is met ploeg of spade.
6. Zeeuwen: gronden waarin voren gedolven zijn met een 'seeuwspa', d.i. een spade met een lang, smal blad.
7. Wij kennen korte en lange vette. Wat is halve en volle vette haver? Wie kan ons helpen?
8. In seule ende saot: geijkte uitdrukking, die betekent: de gezamenlijke onkosten van het bemesten, ploegen, zaaien of beplanten.
9. Deilen hout: delië of deel, een soort Noors hout.
10. Seillen: de zeilen van de molenwieken.
11. Lijn: een dun touw.
12. Buiten lasschen: buitenroeden
13. Schene: lange ijzeren lat aan het hek van een molenwiek, of aan de hals van de molenas
14. Zoom: houten dwarsligger, die op de schenen van de molenwiek genageld is.
15. Binnenroede: één van de twee lange stukken hout, die kruisgewijze door de kop van de molenas steken en waaraan de wieken bevestigd zijn. De binenroe is langs de windweeg; de andere is de buitenroe.
16. Marbel: halssteen = stuk arduin, waarop de hals van de molenas draait.
17. Mortier: stuk Doornikse steen met een gleuf, waarin de achterste pin van de molenas draait.
18. Beughel: stuk ijzer boven de pin van de molenas, om te beletten dat deze uit de mortier zou springen. 19. Vanghe: soort brede hoepel, die rond het vangewiel (=groot kamwiel aan de as van een windmolen) sluit, om de molen stil te leggen.
20. Vleghel: hefboom, waarmee de heien (=zwaar stuk hout, dat aan de molenas vast is) opgehouden worden.
21. Schijfloop: katrol - volgens het aantal schijven waarover de reep liep, sprak men van éénloop, tweeloop, clrieloop, enz.
22. Clauw: onderdeel van het klauwijzer, dat in de rijne draait en zo oende de loper doet draaien.
23. Rijne: soort ijzeren kruis onderaan de bovenste molenstoen. 147.
24. Peire: een dikke, peervormige, ijzeren spil, waarop de loper draait.
25. Sporre: de onderste pin van de 'peire'.
26. Steenkiste: houten kist, waarbinnen de loper draait.
27. Rijnckhout: houten cirkel rond de liggende steen.
28. Gheheele pas: de balken, waexop de loper van de maalstenen draait en doormiddel W8 rvan men de stenen kan passen.
29. Heinsel: een gebogen handvat, bv. bij een emmer - het hangsel = de toppen van de bekken van de molenzeilen, waarin de hangselkoorden grijpen, die dienen om de zeilen op te hangen.
30. Wijnthaes: windas, waarop een ketting rolt, die onderaan de staart van de molen vastligt, en dat dient om de molen in de wind te steken.
31. Leije: windas, dat dient om de zakken graan in de molen te trekken.
2. Steenreep: dikke koord of kabel, die dient om de molenstenen op te hijsen als ze gescherpt moeten worden.
33. Greijhoutten: greinenhout is een deel of delië, een soort noors hout; een greynstock was een stok met groeven, die op de tramen lag waarop de schoen hing.
34. Weighe: wegge = een spie om de pestels, waaraan de wieken vast zijn, in de assegaten te klemmen. De vier wegen waren ook de wanden van een staakmolen.
35. Caleijte: spievormig blok hout, dat onder de loper geschoven werd, als men hem wilde oplichten.
36. Hantboom: breekstang, paal waarmee men iets brak of rameide.
37. Pashamer: voorhamer, die dient om de weggen van de pasbalk te regelen.
38. Destel: snijdend werktuig, gebruikt door kuipers, timmerlieden en wagenmakere
39. Putbeertel: smalle, platte beitel om putten in het i zer te steken.
40; Forret: een kleine boor.
41. Scherphamer: dient om de kerven in de molenstenen te scherpen.
42. Van de twee molenstenen ligt er één vast: de ligger of de liggende steen; de andere draait er boven rond: de loper of de lopende steen.
43. Vijfthiender: een molensteen heeft een doorsnee van 1,30 1,40 m. Hij is van 27 tot 30 cm. dik, en wee gemiddeld 850 kg. De lichtste wegen 600 kg, maar er zijn er ook vail 1050 kg. Een vijftiender was waarschijnlijk een steen van 15 x 100 pond of bijna 700 kg (695,85).
44. Schijfhoofd: de vier stukken hout, in de vorm van een raam, die het onderste en het bovenste blok vormen van een lanteern, of karbonkelwiel.
Literatuur
Archieven
Sint-Kruis, Parochieregister nr. 6, p. 691, nr 601.
Rijksarchief Brugge, Staten van Goed, Brugse Vrije 2e reeks, nr 535; 30 r.nr. 7008 (boedelbeschrijving Roegier Vandenbroele, 1719, met prijsschatting van de molen).
Sijsele, Parochieregister nr 4, p. 225.
Provinciaal Archief Brugge, Hinderlijke bedrijven, A3-GB/2005-20-s (bouw maalderij in 1903).
Gedrukte bronnen
Gazette van Brugge en der provincie West-Vlaenderen, zaterdag 12 januari 1867 (jg. 74, nr. 2), p. 2, kol. 1.
Werken
Johan Ballegeer, Molens in de Zwinstreek, in Rond de poldertorens, jg. 47, nr. 2, 2005, p. 72.
Firmin Roose, "Rougier Vandenbroele, molenaar te Vijve-Kapelle 1719", Rond de Poldertorens, XI, 1969, 4, p. 144-147.
"Rougier Vanden Broele: molenaar te Vijve-Kapelle, 1669-1719", Ons Molenheem (Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1997, nr. 2, april-juni, p. 59-62.
M. Coornaert, Een overzicht van de molens in het Noordvrije, in: Liber Amicorum René De Keyser, Speciale uitgave, Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago, 1985, p. 43-78.
M. Cafmeyer, Sint-Kruis, oud en nieuw, Brugge, 1970, p.114-115.
R. Duyck, Sint-Kruis, geschiedenis van de Brugse rand, Brugge, 1987, p. 68.
G. Callaert & E. Hooft . m.m.v. P. Santy & L. Snauwaert, Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Damme, Deel I: Stad Damme, Deelgemeenten Hoeke, Lapscheure en Moerkerke, Deel II: Deelgemeenten Oostkerke, Sijsele en Vivenkapelle, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL17, 2006.
Herman Holemans, "West-Vlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 7. Gemeenten S-U", Opwijk, Studiekring Ons Molenheem, 2003.
Foto met onderschrift in Brugsch Handelsblad, 06.04.2012.