De Salm-Salm Molen is een stenen korenwindmolen, type bergmolen, in de Molenstraat 7 te Hoogstraten. Deze naam komt voor op de molenbaard (aangebracht op 26 juni 1976) en verwijst naar de vroegere adellijke eigenaars. De molen werd vanouds uitgebaat als banmolen van de heer van Hoogstraten.
De molen op de hoge molenwal, afgeschermd door beukenhagen, is gebouwd op de grondvesten van een standaardmolen die op 5 april 1902 omwaaide.
Van de molens van Hoogstraten werd melding gemaakt in twee oorkonden van Jan IV van Kuik, heer van Hoogstraten. In de eerste oorkonde van 31.01.1380 (in nieuwe stijl 1381) beloofde hij zijn molens in het land van Hoogstraten goed te onderhouden en afzonderlijk te verpachten. Blijkbaar had een molenaar, die twee of drie van deze molens pachtte, van zijn monopolie misbruik gemaakt door de inwoners uit de streek af te persen. Jan IV van Kuik vermeldde echter niet welke die molens waren. Op 28 december 1391 herhaalde hij dezelfde belofte en voegde erbij dat hij daarmee zijn watermolens te Ibbrugge (aan de Zeeman, te Minderhout) en te Laren (nabij de Laarhoeve) en zijn windmolen te Hoogstraten bedoelde. Op 9 februari 1405 (n.s. 1406) hernieuwde hij nogmaals dezelfde belofte, naar het voorbeeld van zijn vader en grootvader. Hoogstraten was dus wel zeer begunstigd om in zijn behoeften aan meel en olie of smout voor de voeding en aan gruit voor de bierbrouwerijen te voorzien.
Al deze molens behoorden van in de middeleeuwen tot in de 19de eeuw toe aan de heer, de graaf of de hertog van Hoogstraten. Zij waren dwang- of banmolens, waar al hun onderdanen hun graan moesten laten malen. Zelf mochten de inwoners geen handmolens bezitten.
De eerste windmolen van Hoogstraten verdween voor 1464. Toen sprak men nog van de "molenakker", gelegen aan de "ouwen molenberch". In akten van 1527 en 1 maart 1541 werd de "ouwe molenberch" gesitueerd bij het laatste huis aan de westkant van 's Herenstraat of Minderhoutsestraat. In 1612 woonde Geert Bruls op nr. 107 aan de "oude molenberg", naast Adriaen Dielis, die woonde op nr. 108, in de Minderhoutsestraat. Volgens een akte van 17 december 1611 verkocht Anthonis Lams een hofstede in de Minderhoutsestraat, gelegen aan de "molenberg, oost 's Heren straat en noord het Gagelstraatje en de oude molenberg". In 1651 bewoonde Abraham Zacharia het huis nr. 105 op "de molenberg".
De molens werden gewoonlijk verpacht voor een termijn van drie jaar. De oudste bekende pachtprijs dateert uit 1458, toen Frank van Borselen heer van Hoogstraten was. De windmolen bracht hem jaarlijks 23 zester rogge op; de watermolen te Laren was verpacht tegen 20 zester en die te Ibbrugge tegen 25 zester (1 zester = 4 veertel).
Peeter Leenaerts, "molder" van de windmolen, kocht in 1513 een huis en hof bij de windmolen en werd in 1522 poorter van Hoogstraten.
Cornelis, zoon van Jan Cornelis, huurde tegen Kerstmis 1518 de windmolen tegen 44 zester rogge voor het eerste en 48 zester rogge voor de twee volgende jaren. Bovendien moest hij jaarlijks nog 20 pond was en 12 pond kruis, half gember en half peper leveren (Gember is de wortelstok van een tropische plant, die gebruikt werd bij de bereiding van spijzen of bier). Deze Cornelis Jan Cornelis bezat in 1517 een huis in de Vrijheid nr. 116, genaamd "De Hel".
Tegen Kerstmis 1530 werd de windmolen voor drie jaar gehuurd door Geert Ruelens, zoon van Jan die borg bleef, en van Josyne Hasenpels. (Jan Ruelens woonde in 1556 in nr. 93 van de Vrijheid). De pacht bedroeg jaarlijks 35 zester rogge, 20 pond was, 22 pond kruid en 4 gouden gulden als rantsoengeld. De rogge moest, evenals door de vorige pachter, in vier termijnen geleverd worden, telkens 35 veertel rogge; was en kruid in twee termijnen. Tegen Kerstmis 1533 werd de windmolen tegen 35 zester rogge verpacht aan Goeris Antonis. Tegen Kerstmis 1542 huurde Jacob van Thenen de windmolen tegen 33 zester rogge, 20 pond was en 12 pond kruid per jaar. Hij pachtte ook de watermolen.
Tegen Kerstmis 1564 had Willem van Roesel de wind- en rosmolen gepacht voor drie jaar tegen 52 zester rogge, 20 pond was en 12 pond kruid per jaar en 4 gouden gulden van 28 stuiver voor rantsoen. Hij woonde al in 1553 op nr. 160, bij de windmolen.
In 1569 was de windmolen met de rosmolen verpacht voor de som van 287 pond en 66 stuiver.
Aan alle molens, ook aan de windmolen van Hoogstraten, dienden regelmatig onderhouds- en herstellingsweken uitgevoerd te worden. Omdat heel de bevolking daar belang bij had, werden deze bedragen door de burgemester betaald of betoelaagd. Zo lezen wij in de burgemeestersrekening van 1560 dat er hout gekocht en zand gegraven werd om aan de windmolen te "dijken", dit is om de toegangsweg op te hogen. Ook een as diende toen aangevoerd en een wiek hersteld. In 1568 werd er wederom een as en een roede van het kasteel tot aan de windmolen gevoerd.
Ten gevolge van zijn opstand tegen Filips II, koning van Spanje, werden de goederen van graaf Antoon II de Lalaing, na zijn dood op 11 december 1568, door de hertog van Alva verbeurd verklaard. Tot die goederen behoorden ook de molens van het graafschap, die blijkbaar allemaal in slechte toestand verkeerden.
Door ingenieur Augustin Rammol werd op 5 december 1569 in het Frans een gedetailleerd bestek voor de herstelling ervan opgemaakt. Het voorzag als bedrag voor: - de windmolen van Hoogstraten: 247 pond 16 stuiver - de windmolen van Merksplas: 23 pond 6 stuiver - de windmolen te Rijkevorsel: 206 pond 15 stuiver - het molenhuis te Rijkevorsel: 6 pond 10 stuiver - de Larenmolen te Hoogstraten: 102 pond 2 stuiver - de Ibbruggemlen te Minderhout: 222 pond 2 stuiver - de watermolen te Meersel: 48 pond 10 stuiver - de windmolen te Ekeren (Hoevenen): 62 pond 10 stuiver - de windmolen te Ekeren (Karderheide): 49 pond 16 stuiver.
Het bedrag tot herstelling van de windmolen van Hoogstralen was het hoogste. Dat kwam omdat deze niet alleen moest hersteld, maar helemaal moest herbouwd worden.
De Spaanse gouverneur en superintendant van het Land van Hoogstraten, don Loys Carillo de Castilla, was zelfs van mening dat het nodig was de windmolen te verplaatsen van de westkant naar de oostkant van 's Herenstraat, dit is van de Minderhoutsestraat naar Minderhoutakker ten noorden van de Molenstraat. De reden van die verplaatsing staat niet vermeld en de schepenen van Hoogstraten zagen het nut ervan blijkbaar niet in.
Op 7 oktober 1571 liet don Loys Carillo de Castilla door de rentmeester Willem Sprute aan het bijeengeroepen bestuur van de Vrijheid en de gedeputeerden van de omliggende dorpen een hele reeks ordonnanties van de hertog van Alva mededelen, o.a. "dat die vander vryheyt hen sullen byden anderen vuegen ende hen sterck maken omme den nieuwen molenberch te maken in Minderhoudt acker, gemerct den nieuwen molen bijna gereet is omme geset te wordden."
Op 14 oktober gaf secretaris G. Wagemans daarop het schriftelijk antwoord van de vergadering: "Nopende het maken van den nieuwen molenberch in Minderhout acker, etc. Responderen daerop de borgemeesteren, schepenen mitten gesworens dat sijluijden het maken van den molenberch noeyt gerefuseert en hebben, dan sijluijden respondanten geven mijnen Heeren te kennen dat die van Meer, Minderhoudt ende Wortel van gelijcke hulpe behoiren te doen, doer dien sy luyden opte selve molen hon goet soe wel ter molen brengen als die vander vryheyt, ende bezondere als opte watermolens gebreck is van water. Dan de voors. respondanten dunct voir hon advijs, dat de molen proprieser weder geset werdt ter plaetsen dair de molen nu staet dan dair hij nu geset sal wordden, tot ongerieff vander vrijheijt ende ten achterdeel ende schade vander Majesteyt, van dwelck sy respondanten wel seggen souden indien 't mynen Here gelieffden te verstaen, nyettemin, mijnen Heeren tselve committerende". Het was dus niet het bestuur van de Vrijheid Hoogstraten dat besliste over de plaats van de nieuwe windmolen, maar wel het dwangbevel van de vreemde bezetter, de onbuigbare wil van "de ijzeren hertog van Alva". Thans nog geldt de molenberg in de Molenstraat als een "souvenir" uit de tijd van Alva!
In 1571 werd dus op de plaats van de huidige molen een nieuwe molenberg met standaardmolen opgericht. De nieuwe (huidige) plaats van de windmolen in de 17de en de 18de eeuw staat aangeduid op een plan van de Vrijheid uit 1666, op kadasterplannen uit 1716, op de tiendenkaart van Minderhout uit 1678 en de Ferrariskaart van ca. 1775.
In het bestek die op 5 december 1569 in het Frans door ingenieur Augustin Rammol werd opgemaakt, werden de volgende utigaven voorzien voor de windmolen van Hoogstraten: 1. Behalve de oude baksteen nog 5500 nieuwe baksteen voor het metselen van vier blokken, elk 10 voet lang en 4 voet breed, 2. 16 zakken kalk: 3 pond 3. Metsersloon: 40 pond 4. Molenstaart van 34 voet lang en 16 voet hoog, voor timmermansloon: 30 pond 5. Aankoop van eenn molensteen te Dordrecht met vracht tot Breda: 69 pond 6. Vracht van Breda tot Hoogstraten 6 pond 7. Molenkas van 24 voet hoog en 13 1/2 voet breed 8. Dak van 14 voet breed en 22 voet lang 9. Timmerwerk: 100 pond 10. IJzerwerk en nagels: 25 pond 11. Drie koorden om de zakken op te halen: 3 pond 6 stuivers 12. Eén koord rond de molenstenen 7 pond 10 stuivers
Bovendien moest er een "rosmolen" van 15x15 voet aan toegevoegd worden. Deze molen, aangedreven door een ros of paard, diende om ook bij windstilte te kunnen malen, zij het op veel geringere schaal.
Het bedeboek van 1573 vermeldt op nr. 216 Adriaan Cornelis als molder. Dit van 157. (het laatste cijfer viel weg) vermeldt "Peeter" de molder. Wellicht gaat het op Pieter van Roesel, de zoon van Willem, die voor hem in 1576-1578 de wind- en rosmolen gepacht had voor 71 zester of 284 veertel rogge per jaar. De prijs van de rogge was in die oorlogsjaren meer dan verdubbeld: het was "dieren tijd". In 1533 schommelde hij immers van 15 tot 16 stuiver; in 1578 van 30 tot 38 stuiver de veertel. Het bedeboek van 1582 en het volgende vermelden "Jacop de molder" zonder verdere identificatie. De bedeboeken van 1573 tot 1592 vermelden op nr. 218 nog de volgende voornamen (zonder familienaam): 1573 en 157.: Mathys de molder 1582: Hans de molder, misschien molenaarsgasten 158.: Peeter van Roesel 1592: Marten de molder.
De oorlogsjaren drukten toen zwaar op de landbouw en ook op het molenbedrijf. In 1587-1588 vond de drossaard het aanbod van de molenaar te laag en hij durfde, uit naam van de graaf, geen huurceel afsluiten. Hij liet de windmolen toen uitbaten door een "getrouwe molder", die het maalloon betaalde a rato van de hoevelheid gemalen granen: rogge, boekweit, gerst en een geringe hoeveelheid tarwe.
Deze molenaar staat van 1587 tot 1604 in de bedeboeken vermeld als "Andries de molder". Deze is niemand anders dan Andries Coenen, die gedurende drie jaar, tot Kerstmis 1603 de windmolen gepacht had. Hij beleefde er de beroerde maanden van de bezetting van het kasteel door de muiters en leed er grote schade door. Om korting op zijn pachtprijs en zijn belastingen te verkrijgen liet hij door drie bevoegde getuigen voor de binnenbank een verslag uitbrengen over de geleden schade.
De rekening van rentmeester Wachmans vermeldt echter dat in 1596 de windmolen verpacht was aan een zekere Goris tegen 3 pond 34 stuiver in geld en 30 zester rogge in natura. De herstellingen bleven ten laste van de graaf, behalve de "cammen", de "heckenscheyen", de "heckenijzers", de "soomen" en de "spillen", die de pachter moest onderhouden.
Van 1605 tot 1609 staat "Nijs of Dionijs de molder" vermeld als opvolger van Andries Coenen.
In 1607 was de windmolen verpacht aan Andries Cornelissen, evenals de rosmolen, die sinds vele jaren buiten dienst was. Deze rosmolen stond toen op het kasteel en werd in 1602 door de muiters gebruikt. Toen jonker Jan van Straten nadien gouverneur van het kasteel werd, wilde hij ook de rosmolen gebruiken om zijn koren te malen, zonder aan de pachter molster of maalgeld te betalen. Deze Andries Cornelissen, daagde hem echter op 5 augustus 1607 voor de schepenbank.
In de pachtvoorwaarden van 7 januari 1613 staat genoteerd: 1. De pachtprijs in geld dient voldaan in karolusgulden van 20 stuiver. Op de biedingsprijs mogen door de inmijner en ook door anderen hogen of verdieren gesteld worden, die elk 6 gulden uitdoen. De toewijzing geschiedt bij palmslag bij het uitdoven van de brandende kaars. 2. De geldpacht dient in vier termijnen betaald te worden. 3. De pachter moet een goede borg stellen. 4. Hij moet zelf de windmolen onderhouden voor wat betreft hekkenscheien, hekkenijzers, zomen, zeilen, kammen, spillen en hekkennagels. 5. Alleen de pachter van de windmolen van Hoogstraten mag in de Vrijheid koren of ander granen ophalen. 6. Als hij wil malen moet hij de roeden boven aan de eerste hekkenen naast de asten toe zeilen met de bovenste en laatste hekkenen op verbeurte van twee gouden rijders. 7. Hij mag ook het molenhuis met het aanpalend akkertje gebruiken, maar hij moet zelf het molenhuis onderhouden. 8. De molenaar moet de molenstenen overnemen volgens duimmaat: bij het einde van zijn pacht zal hij 12 gulden per afgemalen duim betalen. 9. Bij reparatie aan de molen meot de molenaar de timmerlieden, metsers, dekkers, enz. de kost geven. 10. De pachter moet ook de kosten van de verpachting op zich nemen, namelijk 8 rijders.
Op 7 januari 1613, tijdens het Twaalfjarig Bestand, werd de windmolen voor drie jaar openbaar verpacht aan Jan Verelst, maar hij meost 10 veertel roggen en 15 gulden in geld meer betalen dan bij de vorige verpachting, zodat de pachtprijs toen 30 zester bedroeg, in natura te leveren in de Virjheid of op het kasteel, en 300 gulden.
Op 8 november 1618 kocht de gravin, op aanraden van har rentmester Blyens, een stuk land van twee lopenzaad aan, om de toegang tot de molen gemakkelijker te maken en betaalde er 273 gulden voor.
Toen, na het Twaalfjarig Bestand, de tweede fase van de Tachtigjarige Oorlog begon, liet de gouverneur van Breda bij Lansloot de Backer, pachter van de Hoogstraatse windmolen, het molenijzer uitbreken en naar Breda voeren. Gedurende een hele maand lag de windmolen stil. Ook de brouwketels werden uitgebroken en de brouwerijen lagen gedurende twee maanden stil. Nadat de molen hersteld was, werd hij door het Spaans krijgsvolk, dat in Brecht gelegerd was, van zijn meubelen en korenwerk beroofd. Op 29 december 1622 vroeg de molenaar, omwille van de dat jaar geleden schade, ontlasting bij de schepenbank.
Lansloot de Backer had in september 1618 de windmolen uit de hand gepacht voor een jaarlijkse som van 120 veertelen roggen en één zester hondenkoren en 400 karolusgulden. De vorige pachter, Jan Verelst, zijn schoonvader, bleef voor hem borg. Lancelot was, wellicht in 1615 getrouwd met zijn dochter Maria en op de molen tewerkgesteld. Waar hij zijn vreemde voornaam gekregen had staat niet in de parochieregisters van Minderhout vermeld, die eerst in 1616 aanvangen. Zijn voornaam werd in de volksmond vervormd tot "Lams" of "Lans" en zelfs door de pastoor eens "Roeland" gespeld. Zijn kinderen waren: 1. Catharina (°06.01.1616), dochter van Lams den molder en Mayken; 2. Frans (°18.08.1618) zoon van Lams den molder en Maria; 3. Jan (°08.06.1621), zoon van Roeland de molder en Maria (peter is Egbert Peters, potbakker, afkomstig uit Nederland; meter: Elisabeth, vrouw van Joosens, soldaat uit Bergen-op-Zoom); 4. Lancelot (°01.05.1622), zoon van Lancelot, de molder, en Maria Verelst.
In 1619 haalde "Lans de molder" een molensteen te Zoersel en van 1617 tot 1721 woonde hij volgens de bedeboeken op nr. 216.
Blijkbaar bleef hij maar zes jaar op de molen, want op 25 juli 1625 werd Petrus, de zoon van Adriaan, de molder, en Maria gedoopt. Deze "Adriaan de molder" staat in 1630 ook als Lancelots opvolger in het zetboek vermeld op nr. 102 van het Moleneinde.
Bij de geboorte van zijn zoon Jaak op 21 augustus 1628, staat Joannes Guilielmi (zoon van Willem), gehuwd met Catharine, eveneens als molenaar vermeld. Wellicht was hij geen verwante, maar een molenaarsgast.
Adriaan, zoon van Petrus Bartholomeus, molder, gehuwd met Anna Adriani (dochter van Adriaan of Adriaens) werd geboren op 18 september 1631. Deze Petrus was de zoon van Bartholomeus Wijndrechts en van Anna, dochter van Adriaan van den Kieboom, de vorige molenaar. De toenmalige pastoor van Minderhout hechtte blijkbaar weinig belang aan de echte familienaam, die hij verving door de voornaam van de vader.
Uit hun huwelijk werden te Minderhout drie kinderen geboren: 1. Adrianus, zoon van Petrus Bartholomeus, molder, en Anna Adriaens, op 18 september 1631 2. Bartholomeus, zoon van Petrus Wijndracht, molder, en Anna van den Kieboom, op 29 november 1633 3. Petrus, zoon van Petrus Wijndrecht, molder, en Anna van den Kieboom, op 14 februari 1636. Meteen weten we dat Anna Adriaens dezelfde is als Anna van den Kieboom, en dat haar vader, de vorige molenaar, Adriaan van den Kieboom heette.
Als molenaarsknencht staat op 20 nnovember 1631 ook Henricus Lenaerts (Leonardi) vermeld, die toen ondertrouw deed met Amelberga Costijns. Zie trouwden kort daarna te Hoogstraten, wellicht omdat de pastoor van Minderhout, net als andere priesters, op de vlucht was en slechts pastoor van der Veken te Hoogstraten in zijn parochie gebleven was, evenals in 1636 ten tijde van de Retorsie.
Volgens het bedeboek vann 1642 woonde "Henrich de meulder" toen te Hoogstraten op Moleneind nr. 110. Dit Moleneind behoorde tot einde 1803 tot de parochie Minderhout, alhoewel het vanouds op burgerlijk gebied deel uitmaakte van de Vrijheid Hoogstraten.
Het doopregister van Minderhout vermeldt op 15 april 1642 als molder Henricus, zoon van Henricus Crols, gehuwd met Anna Buyens, bij de geboorte van hun dochter Maria, evenals op 12 januari 1644, bij de geboorte van hun zoon Cornelius, die in 1673 trouwde met Anna van den Bosch. Henricus Crols was niet afkomstig van Minderhout en had wellicht de windmolen gepacht in 1640. Bij zijn overlijden op 50-jarige leeftijd op 19 juli 1659, werd hij in de kerk voor het koor begraven en liet Anna Buyens, de dochter van Cornelis, de pachter van de Buizelhoeve, en van Maria, dochter van Peter Thijssen, als weduwe met nog vier ander kinderen na. Deze vier waren: 3. Henricus, °05.02.1646, +15.07.1667; 4. Anna, °24.04.1648; 5. Henricus, °01.11.1652; 6. Catharina, °11.01.1658.
In 1649 werd Peeter Rigouts, molder te Hoogstraten, als poorter ingeschreven. Deze "Peter de molder" staat in het bedeboek van 1651 op nr. 110. Frans Lancelots, oudste zoon van Lancelot de Backer en Maria Verelst, staat op 29 september 1657 als molenaar vermeld, maar hij was wellicht enkel molenaarsgast bij Hendrik Crols. Na diens dood trouwde hij, "Franciscus Lancelotti", met Anna Buyens, zijn weduwe, die hem twee kinderen schonk: Jan, geboren op 4 juni 1660 en Barbara, geboren op 16 maart 1664.
Ana Buyens, vrouw van Frans Lanschot, overleed op 6 september 1692, hijzelf op 20 april 1694. In 1686 was hij deken van de Sint-Jorisgilde. Misschien werd Frans Lanslots bij het werk geholpen door zijn voorzoon Corneel Crols, in 1673 gehuwd met Anna van den Bosch, die echter niet als molenaar vermeld staat, hoewel er voor 1683 drie kinderen uit hun huwelijk te Minderhout werden gedoopt en zij er dus bleven wonen.
Volgens de bedeboeken woonde Jan Verelst in 1612 als molenaar op het Moleneind nr. 103, ongeveer op de zuidelijke hoek van de Moerstraat, waar wij in 1618 zijn schoonzoon "Lans de molder" en in 1672 Frans Lanschots (zoon van Lancelot) als molenaar aantreffen. Deze laatste was een belangrijke figuur. In 1652 had hij een huis op de hoek van de Moerstraat verkocht. Wellicht bewoonde hij sindsdien een stede, genaamd "de oude oliemolen", zuidwaarts van het vorig huis. Er stonden bij de huizentelling van 1686 slechts zes huizen tussen "de Tinnenpot" en de Moerstgraat.
Waneer Frans Lanslots in 1687 de windmolen van Hoogstraten andermaal voor drie jaar pachtte, bleven vertegenwoordigers van de famiie Crols, zijn halfbroers en halfzussen, voor hem borg. Zijn jongste halfzus Adriana Crols, trad in het huwelijk met Peter Lemmens. Hendrik Lemmens was wellicht hun zoon, die Frans Lanschots als molenaar opvolgde na zijn dood in 1694.
In 1704 was de windmolen van Hoogstraten "gevallen", staat gemeld in de Burgemeestersrekenning (f° 122) van dat jaar. Omstandigheden staan er niet bij vermeld, omdat iedereen dat toch wist of omdat zoiets niet in een rekening moest vermeld worden.
Op 22 juli 1708 verzocht de gravin van Hoogstraten de Staten van Brabant om kwijtschelding van de grondlasten op de windmolen, die gedurende zes maanden en drie weken geheel "geraseert" (vernield) was geweest en bijgevolg niets had opgebracht. Zij verkreeg voor een half jaar vrijstelling van grondlasten. Moelnaar Hendrik Lemmens zelf bekwam van het bestuur van de Vrijheid vrijstelling van van personele lasten. Ondertussen liet Rijngravin M.G. de Lalaing de gevallen standaardmolen herbouwen.
Tot in het begin van de 18de eeuw konden de inwoners van Calstelré en Baarle-Nassau van oudsher ongehinderd met hun graan naar de windmolen te Hoogstraten komen. Wederzijds reden inwoners van het graafschap Hoogstraten met hun graan ook over de grens naar de molen te Gautzenberg. De ontvanger van Breda had zelfs een brug over de Kale, die de rijksgrens vormde, en een nieuwe weg erheen laten aanleggen.
In 1703 ontstonden er echter grensmoeilijkheden. Willem van Achterbroek zag zijn paard en kar met vier veertelen mout en ruim een veertel rogge angeslagen toen hij ermee naar de windmolen van Hoogstraten reed. De gravin van Hoogstraten tekende daartegen verzet aan bij de koning. Op 14 januari 1704 ontving zij een gunstig antwoord: de aangeslagen goederen moesten door de commandant van de douanen van Turnhout teruggegeven worden. De inwoners uit de buurt mochten, zoals voorheen, naar de windmolen van Hoogstraten rijden, maar het gebrachte graan moest bij het binnenkomen onderzocht worden om na te gaan of er geen andere goederen aan toegevoegd waren.
In de jaren 1723-1735 was de windmolen verpacht aan Andreas van Turnhout, van 1723 tot 1729 tegen 1148 gulden per jaar en daarbij nog 4 kapuinen, betaalbaar met 4 gulden, hetzij samen 1152 gulden en 6 veertel rogge in natura te leveren. Voor 1730-1735 werd hij aan dezelfde molenaar verpacht tegen 1335 gulden per jaar. Te Minderhout werd op 3 augustus 1722 gedoopt: Catharina, dochter van Andreas van Turnhout en Maria Hofmans. Hun tweede dochter, evenens Catharina geheten, werd geboren op 22 maart 1728. Op 4 december 1725 verhuurde Andries van Turnhout, "molder op 's graven molen", voor 50 gulden per jaar een huisje naast "Klein Antwerpen", aan Lendert Goetschalckx.
In 1730 kregen de inwoners van Castelré van de dorpsregenten van Baarle-Nassau verbod voortaan nog graan te laten malen op de windmolen van Hoogstraten. Op 5 december 1730 kreeg Peter van den Kieboom met meel van die molen huiswaarts. Onderweg werden op bevel van de schout van Baarle-Nassau, door de vorster van Castelré zijn meel, alsook zijn paard en kar in beslag genomen en naar Baarle-Nassau overgebracht. Na vruchteloos protest bij de schout aldaar, kon hij voor 90 gulden van de vorster zijn gespan vrijkopen.
Op verzoek van A. van Turnhout tekenden de inwoners van Castelré tegen die maatregel verzet aan. De Staten van Holland hadden immers geen plakkaten uitgevaardigd om het laten malen te Hoogstraten te verbieden en sedert onnheuglijke tijden was dat gebruik te Castelré in zwang.
Castelré was in die tijd een aanzienlijk gehucht met ongeveer vijftig huizen, waaronder drie stokerijen en twee brouwerijen. De windmolen van Hoogstraten had er alle belang bij zijn cliënteel uit Castelré te behouden, want naar het zeggen van de vorige pachter, Hendirk Lemmens, bracht dit hem jaarlijks meer dan 400 gulden op.
De betwistingen van Baarle-Nassau bleven echter aanslepen tot 1 januari 1773, toen er op aandringen van de tweede hertog van Hoogstraten, vorst Maximiiaan van Salm Salm, een minnelijke schikking werd getroffen.
In 1730 ontstond er ook een geschil tussen de rentmeester van Hoogstraten en de heer van Kessel, secretaris van de stad Antwerpen, die - als zaakgelastigde van de hertog - aan de windmolen van Hoogstraten de "standaard" deed weghalen, om hem te gebruiken voor een molen te Ekeren.
Andreas vann Turnhout ondervond derhalve moeiljikheden om zijn pacht regelmatig te betalen. Was het misschien vooral door het wegvallen van zijn cliënteel uit Castelré? Reeds had de Tiège, hofmeester van de hertog, hem zijn pacht opgezegd en zijn meubelen aangeslagen. Op 4 oktober 1732 werd er echter in zijn voordeel voor drie jaar een vergelijk gesloten, op de volgende voorwaafden: voor Kerstmis 1732 moest hij op zijn achterstel 600 gulden betalen, voor Kerstmis 1733 nogmaals 600 gulden en de volledige pachtsom van dit jaar, ten slotte in de twee volgende jaren van maand tot mand zijn volle pacht.
Twee jaar later had de molenaar zijn schuld nog niet vereffend. Hij zocht een uitvlucht met te beweren dat de Vorst van Salm Salm hem uitstel van betaling verleend had. Deze bewering ergerde de hofmeester dermate dat hij aan de rentmeester Antoni Gijsels op 21 maart 1735 een streng vertoog zond, waarin hij de bewering van de pachter ten stelligste tegensprak en nogmaals met uitdrijving dreigde. Deze vond waarschijnlijk plaats, aangezien Hendrik Schraven in 1736 de nieuwe pachter was.
Hendrik Schraven, "meester-molder alhier", maakte op 24 juni 1739 met zijn huisvrouw Maria Peeter Jacobs zijn testament ten overstaan van notaris T.V. Gerardi en op 24 november 1739 werd hun zoon Joannes Petrus te Minderhout gedoopt.
Wanneer een nieuwe pachter de molen in gebruik nam, werd te Hoogstraten - zoals elders - de waarde van de windmolen geschat. Bij zijn vertrek gebeurde dat eveneens. Was, wegens de sleet van de molenstenen en de onderdelen van het molenwerk, de tweede schatting of "presatie" lager dan de eerste, dan moest de afgaande molenar het verschil bijleggen. Was de tweede schatting hoger, dan was het verschil in zijn voordeel.
De oudst bewaarde "presatie" dateert uit 1741: de windmolen werd dan geschat op 311 gulden 10 stuiver. Deze schatting gebeurde bij het vertrek van H. Schraven en de komst van Adriaen van Bel uit Soel (Zoerle), gehuwd met Maria Elisabeth Bertels uit Geel. Van hen werden vier kinderen te Minderhout gedoopt: Franciscus op 24 mei 1742, Henricus op 31 juli 1743, Jan Baptist op 4 december 1744 en Maria Catharina op 29 mei 1746.
Adriaan van Bel staat in het doopregister niet als molenaar vermeld: wellicht een vergetelheid van de pastoor. Hij bleef eveneens zes jaar op de windmolen en werd dan opgevolgd door Adriaan Brughmans, die op 23 november 1747 de windmolen met het stenen molenhuis, stal, schuur en erf bij afbod (vanaf 2000 gulden) gepacht had voor 1280 gulden en 15 hogen. Voor hem bleef borg Hendrik Schrauwen, de vorige molenaar, die dan te Wortel in Sint-Jors woonde.
Op 26 december 1747 schatte Jaspar van Waterloo, molenmaker te Wortel, de waarde van de molen op 378 gulden 10 stuiver, of 7 gulden ten voordele van de afgaande molenaar.
Adriaan Brughmans hield het echter niet zes jaar vol. Blijkbaar verliet hij de molen in het voorjaar van 1752, want op 12 april 1752 deed J. van Waterlo met Jan van Elsacker, molenmaker te Hoogstraten, een nieuwe schatting ten bedrage van 367 gulden 6 stuiver. Voor de sleet werd 10 gulden 10 stuiver gerekend. H. Schrauwen (Schroven of Schoven) deed dan de pachttermijn uit en verliet de windmolen in 1753. Hij had op het huis een nieuw strodak gelegd dat op 50 gulden geschat werd. Het houtwerk had echter zwaar geleden en het werd slechts op 273 gulden geschat, zodat H. Schrouwen 94 gulden 5 stuiver voor de sleet verschuldigd was. Het ijzerwerk werd op 252 gulden 10 stuiver geschat. De meting van de molenstenen kwam voor de ligger op 5 duim, à 16 gulden de duim: 80 gulden; voor de loper op 13 1/4 duim: omdat het een "breukeling" was gewaardeerd op 159 gulden in totaal 239 gulden.
Daarna kwam Adriaan de Rooy, geboren in Best en in 1755 te Hoogstraten poorter geworden, op de windmolen tot Kerstmis 1769. Toen verliet zijn weduwe de molen die, na de dood van haar man, in bedrijf gehouden werd door Adriaan van Bel, wellicht haar schoonzoon. Op 10 november 1762 stonden Adriaan van Bel en de erven Adriaan van Rooy nog ten achter met de betaling van een deel van hun pachtprijs en van de belasting of koningsbede, die volens een concordaat uit 1454 en 1495 door de molenaars verschuldigd was.
Beide pachters hadden de molen in ruime mate verbeterd. Het ijzerwerk, dat in 1753 op 252 gulden geschat was, werd in 1759 voor 496 gulden of 244 gulden meer aangerekend; het houtwerk, in 1753 273 gulden waard, werd in 1759 geschat op 571 gulden of 298 gulden meer.
De nieuwe pachter, Daniël Schets, betrok de molen met Kerstmis 1759. Hij overleed zes weken na de dood van zijn vrouw, in 1771. Toen werd het ijzerwerk, net zoals twaalf jaar tevoren, eveneens op 496 gulden geschat. Daniël Schets uit Terheiden was gehuwd met Joanna Christian Faesen uit Oudenbousch, die op 17 oktober 1771 te Minderhout overleed en er in de kerk werd begraven. Uit hun huwelijk werden te Minderhout geboren: Antonia op 16 maart 1761, Maria Catharina op 8 april 1764 (overleden op 16 mei 1766), Joanna Maria op 2 maart 1766, Adriana Barbara op 27 mei 1767, Petrus Jan op 28 mei 1769 en Cornelius op 18 juni 1771. Daniël Schets overleed te Minderhout op 2 december 1771 en werd evenens in de kerk begraven.
Daarna werd de windmolen voor zes jaar verpacht aan Antoon Smits voor de som van 1375 gulden 4 kapuinen (elk 1 gulden), 8 hogen van elk 6 gulden of 48 gulden en 6 veertelen rogge. Antoon Smits, uit Gertruidenberg, was gehuwd met Catharina van der Pannen. Hij pachtte de molen voor zijn schoonbroer Bernardus Mertens uit Zandvliet, gehuwd met zijn doc hter Adriana Smits, die echter reeds op 17 september 1774 overleed en in de kerk van Minderhout werd begraven, nadat zij hem op 1 september 1772 een zoon - Benedictus Mertens - had geschonken. Antoon Smits overleed wellicht te Gertruidenberg en zijn weduwe, die meter was van de kleine Benedictus, zette de pacht voort tot in 1777.
In 1777 werd de molen verpacht aan Egidius of Gilles Spruyt, uit 's-Gravenwezel ten bate van zijn zoon Jan Baptist Spruyt, die trouwde met Maria Geerts uit Brecht. Deze schonk hem te Minderhout de volgende kinderen: Joanna Maria Petronella (°30.10.1784), Anna Catharina (°03.10.1786), Joanna Maria (°30.12.1788) en Theresia Rosa (°01.10.1791). Jan Baptist Spruyt, echtgenoot van Maria Geerts, overleed te Minderhout op 17 december 1792, zijn dochter Joanna op 22 januari 1793 en zijn weduwe op 26 september 1794.
Voor de verpachting van de molens van het hertogdom Hoogstraten werden op 29 september 1777 uitvoerige "Voorwaarden" opgemaakt, die bewaard gebleven zijn. Deze "Voorwaarden" bestonden uit 51 artikelen, opgesteld door de Antwerpse advocaat F.B. Beltens, algemeen beheerder van het hertogdom Hoogstraten en Fr. A. van der Linden, rentmeester te Hoogstraten.
Deze "Voorwaarden" vertonen heel wat wijzigingen met die van 1613, vooral in het voordeel van de verpachter, vorst Konstantijn van Salm Salm, de derde hertog van Hoogstraten.
Als varianten stippen wij aan: 1. Het molster of maalgeld wordt vastgesteld op 1/16 en de schepper moet onder toezicht van de wet op 1/16 geijkt of gepegeld worden. 2. Bij het einde van de pacht worden de molenstenen gemeten en zij dienen overgenomen tegen 16 gulden per duim, indien zij boven de drie du im dik zijn, en tegen 14 gulden, indien zij dunner zijn. 3. Bij gemis aan onderhoud, smeer en smout verbeurt de pachter een gouden rijder van 18 gulden courant. 4. De molenaar moet ook de molenberg op behoorlijke hoogte onderhouden, alsook de molenreep en de andere onderdelen en de moelenstenen bereiden. 5. Na toewijzing zal de pachter op elke gulden van de pachtsom en van ieder hoge twee stuiver betalen voor de onkosten van de verpachting en tot profijt van de hertog. 6. Bovendien moet hij voor een godspenning twee gulden betalen, om uitgedeeld te worden door de verpachter, alsook de gebruikelijke rechten: 6 gulden aan de hoofddrossaard, 2 gulden 8 stuiver aan de schout, evenals aan de schepenen en aan de secretaris; aan deze laatste bovendien 5 gulden 12 stuiver voor het schrijven van de "Voorwaarden" en een kopij ervan voor iedere molenpachter en voor de rentmeester; 1 gulden 4 stuiver aan de vorster en 4 gulden aan de boswachter. 7. Ook moet iedere molenaar leveren 6 veertel rogge ofwel de waarde ervan in geld, volgens de spijker of de marktprijs, en twee koppelen kapuinen, afkoopbaar met 1 gulden per stuk. 8. Het gaande hout- en ijzerwerk zal bij het begin en het einde van de pacht geschat worden en de meer- of minwaarde verrekend. 9. De molenaars mogen op hun huizen of molens geen duiven houden. 10. Zij mogen ook geen jachthonden houden, tenzij voor de hertog, op verbeurte vaqn 50 gulden. 11. Bij het einde van de pacht moet de molenaar de handbomen, breekijzers, hamers en alle andere gereedschap inleveren, die hem door de hertog tot behoef van de molen ter beschikking waren gesteld. 12. De pachters mogen op eigen hand geen opgaande bomen opsnoeien of op straat geen graszoden steken of vlaggen op boete van 6 gulden. 13. De helft van de opbrengst van de fruitbomen die bij de molen staan, moet op het kasteel geleverd worden.
De verpachting gebeurde bij afbod op het stadhuis te Hoogstraten ten overstaan van de schout en de schepenen. De windmolen van Hoogstraten werd ingezet op 2000 gulden en ingemijnd voor 1000 gulden en 26 hogen, 2 koppels kapuinen en 6 veertelen rogge door Gilles Spruyt, voor de weduwe Antoon Smits, die als vorige pachteres de voorkeur genoot. Deze, Martina Vander Pannen, droeg de pacht dadelijk over op haar schoonzoon Gilles Spruyt, voor wie zij borg bleef. Samen met de windmolen pachtte hij het stenen huis met stal en schuur, en het aangelegen erf, dat twee gemeten en vijftig roeden groot was.
Op 18 september 1792 ondertekende Jan Spruyt een verklaring, waarin hij beloofde de pacht van Kerstmis 1792 tot 1793 tegen dezelfde voorwaarden te willen voortzetten.
Na zijn dood waren het zijn weduwe en zijn schoonzoon Jan van Roy die tot in 1797 de pacht behielden.
In 1795 werden de goederen van de Hertog van Hoogstraten aangeslagen door de Franse Republiek, die voortaan de pachtprijs opvorderde. De gemeentebelastingen dienden derhalve ook betaald door het Beheer der Domeinen. Op 11 mei 1796 wendde de municipale raad van Hoogstraten zich tot het Centraal Bestuur te Antwerpen om die betaling in te vorderen.
In 1797 werd de windmolen verpacht aan Frans Verhaegen, geboren te Ranst in 1769, gehuwd met Anna Catharina Van de Wauwer, geboren te Itegem in 1768. Hun kinderen waren: Catharina (gedoopt te Minderhout op 10.10.1798), Jan Clement (°25.02.1800), Maria Josephina (°20.12.1801), Maria Angelina (°04.02.1804), Jaak Jan (°03.03.1806) en Willem Frans (°08.09.1808). Frans Verhaegen verliet de molen in 1810 en verhuisde van A3 naar A33, waar hij woonde als dagloner, toen op 21 mei 1814 zijn zevende kind Maria Theresia werd geboren. In april 1824 verhuisde hij naar Minderhout.
Frans Verhaegen liet de waarde van de windmolen op 23 augustus 1802 schatten door Adriaan de Lauwer, Wouter van Wesel, Corneil van Reuth en Jan Weyer.
Voor 1 januari 1804 behoorde het molenhuis in de Leemstraat tot de parochie Minderhout. Ingevolge het concordaat met Napoleon ging het dan over naar de parochie Hoogstraten. In het doopregister staat te lezen bij de geboorte van Maria Angelina Verhaegen op 4 februari 1804: "Dees is het eersten kind van den meulder woonende geestelyck onder Minderhout, hetwelck hier volgens de schickinge en liemieten gestelt van den Prefect van de Twee Nethen, hier is gedoopt. Dese gemelde schickinge is nog niet geconfirmeert door den aertsbisschop en dus is dese functie hier niet meer geschiet."
De Franse Omwenteling had alle oude voorrrechten van de adel afgeschaft, ook het recht van de dwang- of banmolen. Daardoor kreeg de windmolen heel wat concurrentie van rosmolens, die in de Vrijheid werden opgesteld door Jan De Volder, Jaak Boudewijns, Jaak Jespers en Adriaan Janssens.
Op 8 december 1811 zond Jan Ceulemans, de toenmalige pachter van de windmolen, een verzoekschrift aan de gemeenteoverheid om verlichting van zijn al te zware belastingen te verkrijgen en deze over de rosmolens te verdelen.
Jan Ceulemans, die in 1810 op de windmolen kwam, was geboren te Borsbeek in 172 en gehuwd met Adriana Loostermans, geboren te Meer in 1778. Volgens het register van de Volkstelling van 1813 haddden zij dan een zoon Adriaan Frans, geboren in 1800 en nog 3 jongens en 2 meisjes. Nadien werden te Hoogstraten nog twe kinderen geboren: Willem op 8 juli 1817 en Anna op 5 maart 1818. Adriana Loostermans overleed te Hoogstraten op 7 mei 1836.
Na zijn vertrek van de molen in 1816 kwam uit Minderhout als zijn opvolger Daniël Van Beckhoven, geboren te Lille in 1766, gehuwd met Joanna Van Nueten, geboren te Hoog-Castel of Castelré in 1766. Hun huwelijk bleef kinderloos. Hij overleed in het molenhuis op 7 mai 1836 en zijn weduwe zette het bedrijf voort tot in 1847 met haar twee neven: Peeter Van Nueten, geboren in 1804 en Karel Van Nueten, geboren in 1813.
Een laatste maal werd de molen uit naam van de Vorst van Salm Salm verpacht in 1847 aan Jan Frans Van de Mierop, geboren te Loenhout in 1819, gehuwd met Maria Catharina Renders, geboren te Brecht in 1824.
Uit hun huwelijk werden zeven zonen en vijf dochters geboren: 1. Maria Joanna, geboren op 27 januari 1849 en overleden op 12 mei 1932. ZIj werd onderwijzeres en trouwde met Jan Edward Wouters. Zij woonden te Antwerpen in de Carnotstraat in een stoffenwinkel en hadden drie zonen: Victor, jong gestorven als advocaat, Edward, scheutist, overleden in 1974 en Leo, gehuwd met Regina Hofkens, kinderloos overleden. 2. Joannes, geboren op 10 maart 1850, trouwde met Caharina, de zus van pastoor Lambrechts van Wortel. Deze werd molenaar op de watermolen te Hoogstraten tot in 1895, toen hij er werd opgevolgd door Frans Theeuwes tot in 1900. Jan had 3 zonen en 6 dochters en vertrok als weduwnaar naar Loenhout waar hij stierf. Zijn vrouw overleed op 27 januari 1894 te Hoogstraten. 3. Cornelis, geboren op 26 december 1851, ongehuwd overleden op 16 februari 1891. 4. Maria Theresia, geboren op 12 augustus 1854, gehuwd met Frans Van Dongen en overleden op 10 februari 1889. 5. Adrianus, geboren op 14 september 1855 en overleden op 4 april 1877. 6. Victor, geboren op 25 februari 1858 en overleden op 1 januari 1873. 7. Ludovicus, geboren op 17 juni 1859, notarisklerk, overleden op 19 juni 1880. 8. Franciscus, geboren op 6 mei 1861, ongehuwd overleden op 25 april 1943. 9. Rosalia, geboren op 26 november 1862, overleden op 23 mei 1863. 10. Josephus Joannes, geboren op 11 maart 1867, overleden op 1 april 1869. 11. Pauline, geboren op 23 september 1864, ongehuwd overleden op 10 november 1940. 12. Mathilde, geboren op 18 mei 1869, ongehuwd overleden op 13 juni 1955.
Frans Van de Mierop overleed op 1 maart 1895, zijn vrouw een dag later.
In 1815 werden de aangeslagen maar niet verkochte goederen van de Vorst van Salm Salm door koning Willem I aan hem teruggegeven.
De familie van Salm Salm verkocht op 17 augustus 1854 met veel andere goederen ook de windmolen als koop 5 van de 134 kopen. Deze koop omvatte: de molen en een deel bouwland groot 65 a 90 ca; het molenhuis met gebouwen, schuur, tuin en bouwland, groot 1 ha 98 a 65 ca, beide gelegen te Hoogstraten, ter streke Laarhoef, wijk C nr. 20 en 21, 24, 25 en 27; twee beemden te Wortel, ter streke De Blaken, wijk A 277 en 278, groot 71 a 95 ca. Koper werd voor de som van 10.500 frank en 1000 verdieren Jan Frans Van de Mierop, de pachter van de windmolen.
Kadastrale beschrijving uit ca. 1830: "grooten houten standaerd molen met twee paar steenen welke niet gelijktijdig werken. De molen is van eene oude constructie en slechts in eene middelmatigen staat van onderhoud. De pachter is Daniël Van Beckhoven".
De molen had in 1834 een kadastraal inkomen van 952 frank (molenwal, van 690 m²).
Eigenaars na 1830: - voor 1834, eigenaar: Salm-Salm Alfredis en consoorten, te Anholt (D). Deze consoorten: a) Salm-Salm Guillaume Louis Charles, prince regnant, demeurant au château de Anholt, b1) la duchesse de Croy Eléonore Wilhelmine Louise, née princesse de Salm-Salm, épouse de Alfred François, duc regnant de Croy, demeurant à Dülmen, b2) la princesse de Croy Jeanne Wilhelmine Augustine, née princesse de Salm-Salm, épouse du prince Philippe François Renard Victurnen de Croy, major au service du Roi de Prusse à Tempelhof (D), mairie de Düsseldorf, b3) la princesse douairière du prince George Leopold Maximilien Chretien de Salm-Salm, Rosine, comtesse de Steinberg, demeurant à Anholt (D) comme tutrice de sa fille la princesse Françoise Marie Caroline Jeanne Aloïse de Salm-Salm, b4) la dame Marie Joséphine Sophie princesse douairière de prince Philippe François de Salm-Salm née princesse de Lövenstein Wertheim, domiciliée à Anholt, demeurant actuellement à Kruizenach (D), comme première tutrice de sa fille Marie Eléonore Crescentia Cathérine de Salm-Salm, b5) le dit duc regnant Alfred François de Croy, comme tuteur de la dite princesse Françoise Marie Caroline Jeanne Aloïse de Salm-Salm et comme tuteur de la dite princesse Marie Eléonore Crescentia Cathérine de Salm-Salm, c1) Herman Jean Ignace, comte de Salm-Salm Hoogstraeten, sous la tutelle de Frédéric Luseman, conseiller de justice à Munster, c2) Rudolf Herman Guillaume, comte de Salm-Salm Hoogstraeten, demeurant à Ahaus, c3) Albert Frédéric Louis, comte de Salm-Salm Hoogstraeten, référendaire à Munster, c4) Otton Louis Oswald, comte de Salm-Salm Hoogstraeten, lieutenant au régiment de la garde à cheval au service du Roi de Saxe, demeurant à Dresden (en) c5) Edouard Auguste Georges, comte de Salm-Salm Hoogstraeten, lieutenant au quatrième régiment de curassiers à Lubin (Polen) De toenmalige pachter-molenaar was Daniël Van Beckhoven - 16.08.1845, verkoop: Van de Mierop-Renders Jozef Frans, molenaar te Hoogstraten (notaris De Kepper) - 13.08.1895, verkoop: a) Van de Mierop Frans, molenaar te Hoogstraten, b) Van de Mierop Paulina, huishoudster te Hoogstraten en c) Van de Mierop Mathilda, huishoudster te Hoogstraten (notaris Van Regemorter) - 19.03.1912, verkoop: Janssens-Rommens Jozef, molenaar te Hoogstraten (notaris Vermeulen) - 04.12.1923, erfenis: de weduwe en de kinderen (overlijden van Jozef Janssens) - 14.02.1952, deling: Janssens-Meyers Frans Corneel, molenaar te Hoogstraten (notaris Rommens) - 22.10.1968, erfenis: a) de weduwe (voor 1/2 volle eigendom / 1/4 vruchtgebruik) en b) Janssens Marleen Lucia, zonder beroep te Hoogstraten (overlijden van Frans Janssens) - 24.06.1971, verkoop: Van der Pas-Vermylen Henricus Franciscus, geneesheer te Turnhout (notaris Van Mol)
De molen bleef tot in 1845 in het bezit van de adellijke familie Salm-Salm. Dan werd hij verkocht aan Jozef Frans Van de Mierop.
Op 11 september 1893 werd het woonhuis, ten westen van de Leemstraat door brand vernield. Een nieuw molenhuis, met een molenafbeelding in de deurwaaier, werd opgericht aan de oostzijde van de nieuwe steenweg op Minderhout, thans Van Aertselaerstraat 45.
Het afgebrande molenhuis in de Leemstraat werd ook weer opgebouwd en sinds 1931 werd het bewoond door molenaarsgast Frans Verschueren, geboren in 1915, gehuwd met J.F. Rommens, geboren te Meer in 1910, met twee zonen en twee dochters.
De standaardmolen werd op zondag 5 april 1902 te halfelf door een forse stormwind omvergerukt (zie een uitgebreid verslag in bijlage uit de "Gazet van Hoogstraten" van 12 april 1905).
Op de kas las men nog het jaartal 1834. In dat jaar had Jos. Bruyninckx, molenmaker te Hoogstraten, aanzienlijke herstellingsweken uitgevoerd. Men vond er zijn beginletters ook terug.
Op dezelfde plek werd de windmolen op initiatief van Frans Van de Mierop weer opgebouwd in baksteen door Frans Van de Mierop (cf. gevelsteentje in de romp met inscriptie "F.V.D. Mierop / Pauline Mathilde / 6 april 1902 / 9 mei 1902").
Bij de bouw van de huidige molen in 1902 werden vele onderdelen van de oude molen hergebruikt, zoals het vangwiel uit 1834 met opschrift CKB.
Na de dood van hun ouders bleven Frans, Pauline en Mathilde Van de Mierop, alle drie ongehuwd, in het molenaarshuis wonen en Frans zette het bedrijf voort tot in 1912.
In 1912 verkocht Frans Van de Mierop de windmolen aan Jozef Janssens, geboren te Meer in 1881, overleden te Hoogstraten op 4 december 1923. Hij was gehuwd met Joanna Rommens, geboren te Meer in 1882 en overleden op 4 december 1972. Zij schonk hem twee kinderen: Frans Janssens, geboren te Hoogstraten in 1913 en Paula Janssens, geboren te Hoogstraten, gehuwd met A.J. Pelckmans, onderwijzer te Merksplas, overleden in 1977.
Joanna Rommens zette met Frans Verschueren als molenaarsgast en later ook met haar zoon Frans Janssens het bedrijf voort tot aan diens huwelijk in 1958 met Maria Meyers, geboren te Hoogstraten op 8 januari 1922. Uit hun huwelijk werd op 2 juni 1959 Marleen Janssens geboren.
In 1943 verloor de molen twee wieken.
De molen bleef in werking, tot Frans Janssens plots oop 12 oktober 1968 overleed. De molen werd te koop gesteld. Op 18 juni 1969 kocht maaldergast Frans Verschueren de molen aan met de bedoeling had de molen af te breken.
In 1971 werd de molen aangekocht door dr. Harry Van der Pas en Lena Vermylen. Op 5 januari 1973 werd de omgeving beschermd als landschap en op 3 augustus 1981 de bescherming als monument.
Hoogdringende instandhoudingswerken en een eerste restauratiefase werden reeds in 1974-1975 en 1983 uitgevoerd. De tweede restauratiefase - uitbreiding van de woning in de molenberg - dateert van 1988-1989. De restauratie van de kap, staart, de spruiten, de schoren, het loop- en luiwerk, waardoor de molen terug maalvaardig werd, dateert van 1995-1996. De werken aangevat naar ontwerp van Lou Jansen uit Tunrhout, werden vanaf 1 januari 1975 verder begeleid door Paul Gevers uit Kasterlee. De molen draait minstens eenmaal per maand.
Ondanks het gegeven dat het naburig perceel beschermd is als landschap, leverde de gemeente Hoogstraten in 2006 toch een stedenbouwkundige vergunning af voor de bouw van een villa. Onze vereniging Molenzorg Vlaanderen wees in 2005 op de overtreding van de wet op de beschermde landschappen (zie bijlagen 1 en 2). In 2008-2016 werd het geheel te koop aangeboden. Vraagprijs: 795.000 euro (Heeren Hillewaere makelaars, www. 2hm.be; www. redres.nl).
Het oude molenaarshuis aan de Leemstraat, afgebrand in 1893, werd heropgebouwd aan de Van Aertselaerstraat nr. 23.
Bouwkundige en technische beschrijving (Agentschap Onroerend Erfgoed)
Bakstenen kuip onder wolfsdak met nok van kruis naar staart (thans asfaltleien, binnenkort vervangen door asfalt). Rondbogige muuropeningen met vernieuwd houtwerk op begane grond, meel-, steen- en luizolder; tralies ter hoogte van meelzolder aangebracht tijdens de Tweede Wereldoorlog gedichte stellinggaten op smeerzolder. Vernieuwde staartbalk met lange en korte spruit en schoren. Vernieuwd stalen kruiwiel, deels vernieuwde kruipalen. Vernieuwde stalen wieken (roeden) met houten latwerk.
Intact bewaard roerend werk (hout) dat veel ouder is dan de huidige molenromp: de bestaande onderdelen van het roerend werk, waarvan talrijke opklimmend tot de 16de eeuw, werden bij de heropbouw telkens terug gebruikt. Ook de teerlingen waarop de oude standaardmolen rustte zijn nog aanwezig; het grote formaat van de gebruikte baksteen verwijst naar de 16de-eeuwse oorsprong (1571) van de huidige molen. Meelzolder met o.m. bewaarde meelschuiven en lichtbalk. Steenzolder met twee bewaarde maalstoelen (oorspronkelijk waren er drie) met staakijzers, rondsels, kroonwiel en aanzet van de koning, evenals met nog aanwezige ijzeren galg en hoepels. Luizolder met onder meer katrol voor het lichten van de staakijzers en houten luiwiel met ijzeren vorken; voor de zolderbalken van de luizolder werden de roeden en bomen van de buitentrap van de oude standaardmolen herbruikt. Smeerzolder met aswiel en vang, gesigneerd C.J.B. 1834 en afkomstig van Breda, stalen askop in arduinen taatspot, bonkelrad en kruiwerk op ijzeren slakken.
Vernieuwde betimmering van de kap. Vernieuwde vloeren en trappen. Inrichting van belt en kuip als woning met respect voor karakter, vorm en mechaniek van de molen.
Het Oud-Vlaams opgehekte gevlucht heeft stalen gelaste roeden (fabrikaat Peel, 1976), de gietijzeren askop is van het fabrikaat Van Aerschot. De molen heeft twee koppels kunststenen van 1,5 meter met zwaaipandscherpsel. Overbrenging 1 op 5,7. Er is een sleepluiwerk. Er is een buitenwipstok: een indicatie dat Nederland heel dichtbij ligt!
Lieven DENEWET, Jozef LAUWERYS & Heman HOLEMANS
|