Molenechos's Homepage Molenechos.org

Aalst, Vlaanderen - Oost-Vlaanderen

Verdwenen molen

Karakteristiek

Naam
Stampmolen op de Kat
Ligging
Vredeplein
9300 Aalst
hoek Lange Ridder- en Korte Ridderstraat (vroeger)
De Kat (oude plaatsnaam)
Vlaanderen - Oost-Vlaanderen
Gebouwd
voor 1672 / 1773
Verdwenen
1772, brand / na 1785
Type
Binnenrosmolen
Functie
Oliemolen
Bescherming
---,
Database nummer
4921

Beschrijving / geschiedenis

De bijna vergeten stampmolen in de Aalsterse Lange Ridderstraat

Een beschrijving in historisch opzicht.

Nabij het vroegere stadsmidden van AALST, in het noordwesten, waar het in oude tijden de Catte werd genoemd, lag op de hoek van de Lange Ridderstraat met de Korte Ridderstraat al vanaf 1672, en misschien zelfs vroeger, een oliestampkot ofwel een oliepaardenmolen. Deze oude rosmeulen had mijn belangstelling gewekt tijdens genealogische opzoekingen, omdat eens een ver familielid RECHTOVER het stampkot in de Lange Ridderstraat gewoond had. Mogelijk was deze stampmolen gedeeltelijk van steen, daar het ook een oliemolen was (?). Op de kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden van graaf De Ferraris, die vanaf 1771 tot 1778 werd vervaardigd, zien we door de dichte agglomeratie van de huizenblokken in het stadscentrum van 'AELST ou ALOST' geen oliestampkot of de resten daarvan meer. Trouwens het stampkot ging volgens de geschiedschrijvers al in september 1772 in vlammen op, maar is daarna toch weer heropgebouwd, want in september 1785 treffen we ene Sieur De Winter als eigenaar van ′het stampkot′ in de Lange Ridderstraat aan! Tijdens de brand was de molen sinds kort in gebruik als snuifmolen waar tabak gedroogd en snuiftabak vervaardigd werd (zie verder).

De vroegste vermeldingen vonden we in het Register van Huisgelden der Stede van Aelst in 1672 en in 1673:

- in het register van 1672 werd de waarde van de rosmeulen in de Ridderstraat geschat op 400 gulden. Het huisgeld bedroeg 2 gulden 13½ stuiver;

- in het register van 1673 van de 'wijk Nieuwstraat' vonden we een vermelding van de rosmolen van eigenaar Franchois (Frans) Van den Broucke.

Het stampkot was dus omstreeks 1672/73 eigendom van mulder Frans Van den Broucke.
In 1703 had diens zoon Jacobus de rosmolen in eigendom.

Meer wetenswaardigheden over dit stampkot met eene zeeperye kunnen we lezen in de "Regesten op de Wettelijke Passeringen van de stad Aalst in de 18de eeuw" (samengesteld door Wilfried Vernaeve):

-  in juni 1703 wanneer Jacobus Van den Broucke (zoon van Frans), inwoner van Aalst, erkent aan Judocus De Buyst, gehuwd met Barbara Van den Broucke, een rente van 68 pond groten wisselgeld, waarmee een vorige obligatie van 24 pond groten wisselgeld, gepasseerd op 7 december 1702 voor notaris Verhert, afgelost is. De comparant bezet deze rente op 1/3 van een huis in de Kerckhofstraet, genaamd den Prince Cardinael, op een huis in de Nieuwstraat en op 1/3 van de stampmolen aan de Catte op de hoek van de Lange en Korte Ridderstraat (aen d’een zijde de weduwe Mattheus Van Hecke ende d’ander zijde Merten De Backer met syne medeconsorten).

- in augustus 1704 erkennen Jan Van den Broecke (zoon van Frans) en zijn vrouw Marie Anna Van den Bossche, voor notaris Jaecques Ignatius Willems een rente van 25 pond 13 schellingen 4 groten courant aan Frans Van Waesberge en hypothekeren hiervoor het door hen bewoonde huis in de Kattestraat, het huis ernaast en 1/3 van de rosmolen op de Kat (‘deen sijde d’erve van de weduwe Sieur Mattheus Van Hecke ende d’ander sijde Martinus De Backer ende achter aen d’erve vande voorseijde weduwe Van Hecke).

-  op 22 november 1706 verkopen Jan Van den Broucke en Judocus De Buyst, gehuwd met Barbara Van den Broucke, als t’recht hebbende van Jacobus Van den Broucke, een rosmolen met twee huisjes ernaast evenals de helft van een schuur bij de Catte op de hoek van de Korte en de Lange Ridderstraat voor 950 guldens courant aan Jaspar ’t Kint (= gehuwd met Pitronella Theresia De Hane).

- daags voor kerstmis 1720 erkende Daniel Van Hecke, zoon van Mattheus, en inwoner van Nieuwerkercken, aan Gillis Canis, koopman in Aalst, een rente van 300 guldens en hypothekeert hiervoor drie naast elkaar gelegen huizen in de Lange Ridderstraat (abouterende aen d’een sijde het stampcot toebehoorende de weduwe ende hoirs Sieur Jaspar ’t Kint), groot 75 roeden. De comparant had deze goederen geërfd bij kaveling ten sterfhuize van zijn ouders. (Hier vinden we dus bevestigd dat moleneigenaar Jaspar ’t Kint inmiddels is overleden.)

- acht jaar later, in januari 1728, verkoopt Romanus ’t Kint aan zijn moeder weduwe Pitronelle Theresia De Hane, voor 350 guldens courant zijn twaalfde deel in de 'brouwerij den Hooren' in de Nieuwstraat, dat hij had verkregen bij successie van zijn vader Jaspar(d) ’t Kint. Tevens verkoopt Romanus aan zijn broer Joannes (Jan) Anthoen ’t Kint voor 2000 guldens courant het door hun moeder bewoond huis in de Nieuwstraat.

- op 18 juni 1734 koopt Jan Anthoen ’t Kint, voor zijn moeder Theresia Dhane, weduwe van Jaspard ’t Kint, twee naast elkaar gelegen stukken meers, samen 2 dagwand 60 roeden groot, te Schaarbeek in het Osbroeck te Aelst.

Ook werd de oliepaardenmolen vermeld door de Aalsterse geschiedschrijver Petrus Van Nuffel in zijn werk "Historiek der Oude Straten, Markten, Pleinen en Gebouwen der Stad Aalst" uit 1914.

Op blz. 69 aangaande DE KORTE RIDDERSTRAAT lezen we:

« De erven ’t Kint hadden alhier, ten jare 1761, een stampkot en eene zeeperye ».

Verder lezen we op blz. 75 aangaande DE LANGE RIDDERSTRAAT:

 « de Stampmolen, aan den hoek der Korte- en Lange Ridderstraten, van Jacobus van den Broucke (1703), van Jan ’t Kint (1713)¹, eigendom der familie Pauwelaert, in 1772, ten gronde afgebrand ».

¹ Volgens de schepenakte van Aalst (WP-register 1371 folio 59r) werd de familie ’t Kint al in november 1706 eigenaar van de rosmolen met de twee huisjes ernaast en de helft van een schuur (zie hiervoor).

Een bijna zelfde tekst vinden we in het "Oppidum Alostanum of het verhaal van een vestigingstad" door auteur Jan Coppens uit 1998.

Op blz. 144 staat onder meer: « De familie ’t Kint had er in 1761 een stampkot die gelegen was op de hoek van de Lange Ridderstraat en ook een zeepziederij ».

En op blz. 145: « Langsheen de Lange Ridderstraat waren het pannenhuys (1692) en de Stampmolen op de hoek met de Korte Ridderstraat, eerst eigendom van Jacobus van den Broucke (1703) daarna van Jan ’t Kint van 1713 tot 1761. Het brandde ten gronde af in 1772, toen het eigendom ² was van de familie Pauwelaert » (sic).

² Hierboven denken we te lezen, dat bij de alles verwoestende brand in 1772, de familie Pauwelaert nog eigenaar was van het stampkot. Maar in een schepenakte der stad Aalst (WP-register 1407 folio 306r) gepasseerd op zaterdag 15 september 1764, dus acht jaar vóór de brand, staat onder andere vermeld:

« Jan Baptiste Pauwelaert, inwoner van Dendermonde, verkoopt openbaar een oliestampmolen of oliepeerdemolen ende zeeperije met alle het drijende ende roerende werc in de Lange Ridderstraat, onlangs nog verhuurd geweest aan Ignatius Van de Meerssche ».

 Windmolenaar Jan Baptiste Rollier, zoon van Jaspaart, uit Sint-Lievens-Esse, kocht de oliestampmolen van eigenaar J.B. Pauwelaert in de herberg den Spiegel van waard Francis Talifre. Deze Pauwelaert was een koopman en zeepzieder uit Dendermonde en gehuwd met Franchoise ’t Kint uit Aalst, waar-schijnlijk de dochter van bovengenoemde Jan ’t Kint. In 1744 was hij al met haar gehuwd en verbleef hij al voor 'zaken' te Aalst. Eerder genoemde huurder en mogelijke molenaar Ignatius Van de Meersche, woonde in 1761 in een huis toebehorend aan Jan Poeckx in de Lange Ridderstraat rechtover het oliestampkot.

In het ′handboek van de goederen′ van de heer en burggraaf van Sinte-Lievens-Essche staat vóór 1769 onder meer geschreven: Jan Baptiste Rollier gebruyckt den grooten kooren wintmeulen van sinte lievens essche met de behuysde stede daer nevens op den Loofbocht tsaemen groot 262 roeden noort de straete, oost Pieter Diependael, zuyt den Meulencauter, west dhoirs Adriaen van Heireweghe…

J.B. Rollier was gehuwd met weduwe Maria Theresia Moens in januari 1753 te Sint-Lievens-Esse alwaar ze in juni 1768 stierf. Ze was eerder gehuwd met de baljuw van Sint-Lievens-Esse Jan Baptist De Seille. In haar Staat van Goed, opgesteld d.d. 09.02.1771, vinden we als eigendom ook het stampkot vermeld:

Alvooren een stampcot ende zeeperije met vijf huijskens daer nevens gemaeckt binnen de stadt ende rinckmuren van Aelst opde Kat, van twee sijden aende straete, van d’ ander sijde den hof van sieur Meganck sieur Juron commende bij coope van d’ heer Pauwelaert tot Dendermonde volgens erffenisse van 15 september 1764. Welke huijsinghen sonder de draeijende wercken van het stampcot ende zeeperije sijn gepresen door Joannes Verbrugghen voor £ 359-6-4-0, sonder den grondt. Al de draeijende wercken, steenen ende voorder allaem ende ustencielen dependerende van het stampkot, gepresen door Jacobus Speelman meester meulemaecker tot Wetteren op de somme van 788 fl 9 st ½… (zie hierna).

Jan Rollier was vanaf circa 1763 pachter van de groote kooren wintmeulen van Essche samen met het huis en de gronden voor 26 pond groten per jaar tot 6 april 1769. Vermoedelijk is daarna weduwnaar J.B.  Rollier met zijn kinderen naar Aalst ver-trokken. → Handtekening van mulder Jan Baptiste Rollier onder de Staat van Goed van diens overleden vrouw Maria Theresia Moens (zie verder).

Op de laatste dag van het jaar 1763 woonde in een huis in de Lange Ridderstraat rechtover ’t stampkot van den heer Pauwelaert huurder Philips De Neve voor 16 guldens ’s jaars (zie verder). Op woensdag 8 februari 1764 werd dat huis het eigendom van Frans Van der Slaghmolen.

In het dagboek van 1772 aangaande de parochiale kerk van Nieuwerkerken (bij Aalst) kunnen we lezen: « In 1772 bestond hier te Aelst eenen snuyfmolen die den 25e september door ’t vuur werd verslonden. Ziehier hoe onze dagboekhouder deze brandramp verhaalt:

Den 25e deser ’s avonds ten 9 uren ts′er in den snuyf molen tot Aelst op den hoek genaemt de Cathe brand ontstaen; men segt door het droogen van den toebak stekken op den nast; waer door het geheel battiment met alles dat er in was afgebrand is, alle drij de steenen daer men den toebak met de peerden mede pletterden sijn in stukken gesprongen en voordens na 3 a 4 huijsen afgebrand met groot perykel van voordens. De eigenaar bouwde later den snuyfmolen op dezelfde plaats niet op. Hij bouwde hem op ’t grondgebied van Erembodegem nabij de herberg Den Peerenboom Geeraerdsbergsche baan.

Het snuifmolentje draaide de eerste maal in februari 1773 ».

In een akte, opgesteld door notaris Francis Joseph Van Wambeke, gedateerd op 23 september 1785, vonden we dan nog bevestigd dat er in de Lange Ridderstraat 13 jaar na de brand toch nog een stampkot bestond: « ..hebben eene schuere ende Camer, hoff ende erfve met vijf distincte huyzekens soo de selve gestaen ende geleghen sijn binnen deeze Stad met den Voorhoofde in de Lange Ridder Straete de erfve ende hoff Rondomme besloten in Mueren ter straeten aend een seyde de Poor (t?) waerts het Stamp kot van Sieur de Winter ende aen d ′ander seijde het huijzeken van ……. met de fruytboomen in den hoff ende alle voordere battimenten… ». (WP-register 1422 folio 154v)

Prijsije van een rosmeulen gelegen binnen de stadt Aelst

- 19 november 1770 -

Ongeveer twee jaar vóór de brand, op 19 november 1770, had er nog een Prijsije of Prijzij (= schatting of waardebepaling voor de prijs) van de rosmolen plaatsgevonden (zie hiervoor):

Prijsije gedaen bij de ondergenoemde geeede prijsers ten versoecke van Jan Baptist Rollier hauder ten sterfhuijse van joffrouw Maria Theresia Moens overleden binnen Ste Lievens Essche mitsgaders ten versoecke van de hoirs hun selfs ende de voogden van de weesen ten selven sterfhuijse gerecht, dit van de huijsinghen en gebouwen, rosmeulen, zeeperije, meubelen, huijscatheijlen, boomen, verbeternisse in de landen als andere meubileere effecten ten selven sterfhuijse bevonden soo volght:

Alvooren bij Jacobus Speelman meulemaecker-temmerman en residerende tot Wetteren gepresen den rosmeulen soo hier naer volght:

Eerst ende alvooren den liggenden steen wijdt over sijn kruijse acht voeten is dicke bevonden achthien duijmen en alf met den randt rondt den steen met het koninckx hooft en de fondamenten onder den steen is gepresen £ 25-10-0

Item twee loopende steenen wijdt over hun kruijse tot seven voeten en thien duijmen is dicke derthien duijmen met alle twee de bossen(?) daer in en ijserwerck sijn gepresen op £ 40-0-0

Item de ijsere spille met de twee ijsere latten aen d’ ijsere spillen met ghiel den trijn daer de peerden aen trecken tsaemen gepresen £ 11-14-6

Item de staende asse met het groot wiel cammen en ijserwerck gepresen £ 10-10-0

Item de wiege (?) met de tuijmelasse met het ijserwerck is gepresen op £ 6-19-0

Item de bancke met haer blocken en alle het ijserwerck is gepresen £ 9-16-0

Item twee heijen met twee stampers ruen (?) en restulen met ’t ijserwerck met alle de toebehoorten is gepresen op £ 6-16-0

Item alle het laijwerck is gepresen op £ 1-19-0

Item de vier jaeghijsers wegende tsamen hondert en tachentigh pondt a vijfthien oortiens ’t pondt comt tot £ 5-12-0

Item de poerpanne wegende sesentsestigh ’t pondt a vijfthien oortiens ’t pondt comt tot £ 2-1-0

Item twee kopre beckens wegende elf pondt a seventhien stuijvers ’t pondt comt tot …….(?) met een kopren becken om het poer in de panne te doen comt tot £ 1-11-0

Item alle het roijwerck met sijn toebehoorten en ijserwerck is gepresen £ 2-19-0

Item het forneijs met de poerbacken met de toebehoorten is gepresen £ 1-13-0

Item de vier schroijen met de broon (?) en coecksacken sijn gepresen £ 4-16-0

Somma tsaemen van dese voorenstaende posten somme te bedraegen tot de somme van hondert eenendertigh pondt acht schellingen en drij grooten dus de selve somme van £ 131-8-3

Aldus wel ende ter goeder trauwen gepresen naer mijner beste kennisse ende wetenschap en op alles wel gelet met consent van partijen hebbe dat onderteeckent

datum den 19 novembre 1770.

Jacobus Speelman

Vele jaren vroeger, al vanaf 1728, vonden we in de schepenakten van het stadje Aalst het oliestampkot meermaals vermeld, onder andere:

 -  in februari 1728 wanneer een huis in de Lange Ridderstraat rechtover het stampkot verkocht werd aan de weduwe van Jacobus Van den Abeele en Pieter Verhulst, elk voor de helft;

- op 10 maart 1729 werd opnieuw een huis in de Lange Ridderstraat rechtover het stampkot vermeld wanneer koopman Joannes Constantinus Stevens (zoon van Joannes Baptista) erkent aan Emanuel De Ruddere een rente van 2000 guldens wisselgeld en hij hypothekeert hiervoor ook nog een huis in de Zoutstraat, op de hoek van het Carmelietestraatje, genaamd den Spiegel en daarboven nog twee huizen in het Rozemarijnstraatje welke laatste twee huizen belast zijn met 32 pond groten;

- einde januari 1735 verkocht de weduwe van Adriaen Frans Delport voor 150 guldens courant het woonhuis van Jan Meert in de Ridderstraat ontrent het stampcot aan Joannes Constantinus Stevens;

- in diezelfde maand, in januari 1735, bezet voor sijnen ontfanc Joannes Constatinus Stevens, aangesteld als ontvanger door de gedeputeerden van het Land van Aalst voor het jaar 1734 en volgende, onder meer een huis in Aalst rechtover het stampkot en een huis eveneens in de omgeving van het stampkot;

- op maandag 25 mei 1761 verkocht Arnoldus Stevens, inwoner van Aalst, openbaar in eigen naam en als gemachtigde van zijn broer Emanuel Stevens en anderen, een huis in de Lange Ridderstraat rechtover het stampkot van de heer J.B. Pauwelaert, aan de weduwe van Judocus Janssens. Het huis was verhuurd aan Philips De Neve voor vier guldens per trimester (= vier gulden per kwartaal en dit komt dus overeen met de hiervoor vermelde 16 gulden per jaar).

Eigenaars en pachters van de stampmolen 'op de Kat' (voor zover bekend) waren:

1673 - François (Frans) Van den Broucke uit Aalst (eigenaar)

1703 - Jacobus Van den Broucke, zoon van Frans uit Aalst (eigenaar)

1706 - Jaspar ’t Kint uit Aalst (eigenaar)

1720 - weduwe en erfgenamen van Jaspar ’t Kint (eigenaars)

vóór 1734 -  Joannes Anthonius ’t Kint, zoon van Jaspar, uit Aalst (eigenaar)

voor 1761 - Jan Baptiste Pauwelaert uit Dendermonde (eigenaar)

1763 - Ignatius Van de Meerssche uit Aalst (pachter)

1764 - Jan Baptiste Rollier uit Sint-Lievens-Esse (eigenaar/molenaar)

19 november 1770 - prijzij rosmolen door molenmaker Jacobus Speelman uit Wetteren

na februari 1771 - molen (tevens?) in gebruik als snuifmolen

25 september 1772 - de molen in de Lange Ridderstraat brandde geheel af

februari 1773 - ingebruikname van een nieuwe snuifmolen aan de Geeraerdsbergschebaan door de toenmalige eigenaar J.B. Rollier (?)

1785 - Sieur (= Mijnheer ) De Winter ³ is de nieuwe eigenaar van de dan blijkbaar heropgebouwde stampmolen in de Lange Ridderstraat

In De Denderbode d.d. 20.01.1889 onder *Dagboek* staat: Den 5e November 1770 is verkocht den wint stampmolen aen de sautstraete steenweg aen Philippus Hendrickx van Welle voor 3540 guldens.

In Den Denderbode d.d. 25.08.1912 onder *Oude Geschiedenis* lezen we: - meert 1790 - In dese maend is de peerdenstampmolen van L.F. de Winter op de Sautstraet steenweg beginnen te werken.

³ Mogelijk was deze Sieur (L.F.) De Winter ook eigenaar van dit stampmolenkot aan de Sautstraet steenweg (= de latere Geeraardsbergschesteenweg, nu de Geraardsbergsestraat).

Het hiervoor vermelde zijn slechts losse historische aantekeningen in verband met deze Aalsterse stampmolen die echter niet op volledigheid aanspraak maken. Wellicht zijn ze een aanzet tot een gedetailleerde geschiedenis van dit bijna vergeten stampkot.

Aanvullende gegevens werden door de heren Wilfried Vernaeve, Fredy De Schryver en André Braet verstrekt, waarvoor mijn dank.

Leo BOMBEECK, Helmond, Nl

Literatuur

Leo Bombeeck, "De bijna vergeten stampmolen in de Aalsterse Lange Ridderstraat", Helmond, 2009; Dender-Stam, oktober 2010.
Stadsarchief Aalst, Kaarten & Plans. "Den platten grond der Stadt Aelst met de voorgeborgten ten jaere 1796". Anonieme pentekening in gewassen Oost-Indische inkt van de plattegrond van Alst, 24 jaar na de brand op de hoek van de Lange Ridderstraat met de Korte Ridderstraat.
Stadsarchief Aalst, Register van Huisgelden der Stede van Aelst, reg. 264, nr. 893, f° 131v° (jaar 1672)
Stadsarchief Aalst,  Register van Huisgelden der Stede van Aelst, reg. 268, nr., 168 (jaar 1673).
Stadsarchief Aalst, Wettelijke Passeringen, reg. 1369 t.e.m. 1422, waaronder:
- register 1371, f° 59 r° (anno 1706)
- register 1407, f° 306r (anno 1764)
- register 1422, f° 154v (1785)
De(n) Denderbode d.d. 14.02.1889/20.01.1889/25.08.1912
Rijksarchief Gent, Archief De Preud’homme d’Hailly, nr. 414.
Rijksarchief Gent, Oud gemeentearchief van Sint-Lievens-Esse; Staten van Goed no 542, no 547.
Parochieregisters van Sint-Lievens-Esse 1753 t/m 1764
G.L. Souffreau, "Geschiedenis van de korenwindmolen van Sint-Lievens-Esse", Woubrechtegem, 2008.
Petrus Van Nuffel, "Historiek der Oude Straten, Markten, Pleinen en Gebouwen der Stad Aalst", 1914, p. 69, 75.
Jan Coppens, "Oppidum Alostanum of het verhaal van een vestigingstad", 1998, p. 144,145.
Wilfried Vernaeve, "Regesten op de Wettelijke Passeringen van de stad Aalst in de 18de eeuw".
Info Wilfried Vernaeve, Aalst, 2009.
Info Fredy De Schryver
Info André Braet, Waregem (voorheen Erembodegem bij Aalst)