Zelem (Halen), Vlaanderen - Limburg
- Naam
- Hezermolen, Heesdermolen
- Ligging
- Molenstraat 5
3545 Zelem (Halen)
zuidzijde
ten O v.d. Oude Schansstraat
Hees, Hezerheide
50°59'18,43"NB - 5°05'52,07"OL
Vlaanderen - Limburg
- Gebouwd
- voor 1337
- Verdwenen
- 1949, sloop
- Type
- Staakmolen
- Functie
- Korenmolen
- Bescherming
- niet,
- Database nummer
- 5319
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Hezermolen was een houten korenwindmolen op Hees of Hezerheide, aan de zuidzijde van de Molenstraat (nr. 5), ten oosten van de Oude Schansstraat. De standaardmolen werd in 1337 al vermeld als "die wintmoelen te voshole".
Het was een banmolen. Volgens het banrecht of recht van banalliteit bezat de heer het Panis of de gemeentelijke brouwerij en de windmolen. Deze molen wordt regelmatig onder de goederen van de Heer van Zelem opgesomd: «300 m verwijderd van de rivier de Hees en 850 m in noordwestelijke richting van het kasteel van Lobosch. Hij was omringd ten noorden door het Princenbosch, ten oosten door Bakel, ten zuiden door Beekbosch en ten westen door het Groot Vossel.
Toen in 1506 Hendrik van Nassau aangesteld werd als heer van Zelem en de heerlijkheid van Zelem verhief, werd de molen mee vermeld.
In 1597 verwierf Robert de Moens de heerlijkheid Zelem en weer werd de molen (... avec le moulin à vent) vermeld.
Bij de beschrijving van de goederen in 1646 werd geschreven: "item den Heere competeert die wintmolen inde heserheyde".
De molen werd aan particulieren verhuurd. In 1648 was Peeter Boulaerts de molenaar die Peeter Vogels als knecht hield. Op 21 augustus van dat jaar ontstond een twist tussen beiden over een mes dat zoek was geraakt. De knecht dreigde weg te gaan, maar Boulaerts - die reeds zijn geweer genomen had om hem omver te schieten - werd op het laatste ogenblik door zijn vrouw verhinderd en alles bleef "beperkt" tot vuistslagen.
Op 30 oktober 1651 kwam Nicolaes Vanden Borne voor de schepenbank verklaren dat hij de windmolen in pacht wenste te nemen. Hij was evenwel geen inwoner van de gemeente en zou enkel toegelaten worden indien hij te Zelem kwam wonen. Hij nam dan zijn intrek op de Oude Schans en «sal contribueren in alle dorpslasten en schettingen».
Bij elke verandering van molenaar werd een wettelijke schatting uitgevoerd in opdracht van de gemeente om de huurpacht samen te stellen. Op 2 januari 1652 liet meier Daniel Coolz, rentmeester te Zelem, de gezworen molenslagers - meester Jan Wouters en meester Jan van de Gooi - dit doen «ende dat in het afstaen van Peeter Boulaerts ende in het aenveerden van Geert van Erpeven». Hierna volgt de letterlijke tekst uit de schepenakte met een lange lijst van vakwoorden:
«Inden eersten gemeten die twee steenen, overdweers staende het cruys naer den trap syn bevonden 13 antwerpsche duymen scheyrs,
Item die asse met haer yserwerck is gewerdeert op 101-0,
Item het camrat ende prange (vang) met het yserwerck: 28-0,
Item het estel metten ganck ende eyserwerck: 24-0, 8-0,
Item den buytenreep, binnen reep, yser reep ende prangseel:
Item den steenreep: 3-0,
Item die steencuyp met haer decksel, trochel ende tromel (tremel, kaar, graanbak): 5-1 0,
Item die gote mette meelback: 2-0,
Item het rinckhout roet te vonder (pasbrug) ende scheyr: 5-0,
Item het windas met het yserwerck: 2-10,
Item die buytenroye te weten aen borst ende twee eynden hoecken, banden en bouten: 60-0,
Item die binnen roode te weten 1 borst, twee eynder hoecken, banden en bouten: 32-0,
Item die seylen met haer litsen en corden: 47-0,
Item het staeckeyser metten hals, den reym, pan ende peer: 87-0,
Samen: 405-0.
Item synder 4 bille, hamer ende hantboor, ende molster pan ende syn den molder gelevert op den ouden reet».
Bij zijn aanstelling moest elke molenaar iemand als borg kunnen stellen. Zo was Reinier Thonis op 22 januari van dat jaar borg voor bovengemelde Van den borre en hij verbond er zich toe voor hem verantwoordelijk te zijn.
Op regelmatige tijdstippen kwamen ook gezworen molenslagers naar Zelem om de molenstenen te meten. Zulks geschiedde op 1 september 1652 door Jan Wouters «ende den nieuwen metten ouden op malcanderen ende syn bevonden 21 duymen ende 3/4 antwerpsche maet».
Op 29 maart 1653 werd het molenbedrijf opnieuw overgenomen door Peeter Boulaers met als borg Reynier Thon is «die de voirschreven pachterye enden vairschreven boulaerts getransporteert heeft, alles volgens die conditie daer van synde ende op het wel behagen vanden Rentmeester Coolz».
Een andere molenschatting door Jan Wouters gebeurde op 20 januari 1655 in tegenwoordigheid van Nicolaes Jansen, luitenant-meier, Peeter Marien en Jan Brans, schepenen. De schatting beliep 328 gulden en de molenstenen waren afgesleten tot 18 Antwerpse duimen. De reden van de vermindering in de schatting wordt opgegeven als zijnde «slytage op 3 jaeren". Het tandrad werd 8 gulden minder geschat, het (...) 8 g., de meelkuip en tremel 3 g., de meelbak 2 g., het rinkhout en vlonder 1 g., de windas 10 st., de buitenroede 18 g., de binnenroede 2 g., de buiten- en binnenreep met «hamandel ende prangseel in sleet bevonden» 2 g., de zeilen 26 g., de hals en riem met de speer 3 g. 10 st.
Boulaers had eveneens de molen van Meldert in pacht. Dit weten we uit de klacht op de schepenzitting neergelegd door jonker Hugnes, rentmeester van Hulsberg, genaamd Schalon, heer van Meldert en Kortetuken, op 6 januari 1662. Gedurende de 3 laatste jaren had hij verwaarloosd zijn pacht te betalen en Hugnes eiste «tot eekleet» bij Goovaert van Surpel, aan dewelke hij op 12 januari 1665 nog 3 Brabantse gulden en 15 stuivers moest betalen.
Zulks kon niet blijven duren en reeds op 23 oktober van dat jaar werden de goederen van de molenaar publiek verkocht. Rentmeester Coolz had een paard aangeslagen, en na oproeping door de veldwachter was hijzelf de koper voor 15 patacons. Ondertussen was jonker Hugo Schaloen gestorven, maar Petrus Aerts, meier te Meldert, verscheen voor het gerecht op 1 januari 1666 in naam van de onmondige kinderen van zijn voorganger voor de pacht die reeds tot 19 mudden 1/2 halser en 1/2 vierdeling koren was gestegen, voor 3 jaar. Een koe werd aangeslagen en aan Jan Maringh verkocht voor 24 gulden; in 1676 werden op 20 september nog volgende dieren verkocht: een rode koe aan Jan Maringh voor 4 pattacons, een klein zwarte koe aan Hendrik Goossens voor 10 gulden, een zwart kalf aan Jan Maringh voor 5 gulden en aan dezelfde nog een jong kalf voor 3 gulden.
In 1677 was de molen verhuurd aan Peeter Verstylen. Op 13 december werd heel zijn bezit verkocht, volgens een vonnis van 26 april, om de achterstallige pacht te bekomen. De meubels en dieren werden door de veldwachter publiek opgeroepen en toegewezen aan de meest- en laatstbiedende. De sommen die beneden de 2 gulden bleven moesten aanstonds betaald worden, voor de andere was de betalingsti jd vastgesteld tot Lichtmis:
«Item is conditie dat indien yemandt yet waer pretenderende op 't voorgeschreven sterfhuys, 't selve niet en sa! vermogen te corten tegen tgene souden gekocht hebben voor ende aleer den heer Rentmeester sal geraceken tot syne restante hueringhe of pachten». Lieden van andere dorpen die iets wensten te kopen moesten aanstonds betalen of een borg stellen.
De verkoop gaf volgende uitslag: een «soegh» aan Jan van Kerckhof voor 29 g. 10 st., 2 biggetjes voor 6 g. aan Jan Snyers, 2 biggetjes voor 6 g. 5 st. aan de kapelaan, 2 biggetjes voor 5 g. aan Jan Swerts, een zwarte koe aan Peeter Heremans voor 21 g., een ander koe aan Peter Joen voor 30 g. 10 st., twee koeien aan Mr. Van Hamel voor 16 g., een kalf voor 4 g. aan Jan Maringh, 5 kopen haver en stro aan Peeter Janssen. De uitgaven hier voor beliepen 1 gulden aan elke schepen om de vier koopdagen bij te wonen, 30 stuivers aan de secretaris om de celen en de voorwaarden te schrijven, 30 stuivers aan de veldwachter om de meubels op te roepen en aan dezelfde 20 stuivers om te Meldert en te Linkhout de aanplakbiljetten aan te brengen. Een molenschatting op 31 december 1677 door de molenslagers Mr. Jan Wouters en Mr. Joos Van Kempen beliep 327 gulden. De volgende schatting had plaats op 16 februari 1679 door Mr. Joos Kempen en Mr. Sebastiaen Wouters «int afgaen, Mr. Peeter Aerts ende in het aenveerden van myn heer Coolz» en beliep 406 gulden 1 stuiver.
In 1680 was Merten Houtmeyers de molenaar. De schatting die op 31 december 1680, door dezelfde molenslagers als het voorgaande jaar werd uitgevoerd, beliep 398 gulden 10 stuivers. De molenstenen, in 1679 nog 15 1/2 duimen dik, waren nu 14 1/2 Antwerpse duimen en in 1690 opnieuw 20 3/9 duimen «diestermaete» of 23 1/2 Antwerpse duimen.
Deze molenaar werd op 3 januari 1680 in de herberg van het paanhuis door Jan Hinkels «geinstigeert... in synen hooft met eenen vierbrandt» en werd verscheidene weken door de dokter verzorgd zodat hij «syn hantwerck als wesende molder van synen style» niet had kunnen uitoefenen en hiervoor schadevergoeding eiste.
Namen van pachters-molenaars:
- 1648: Peeter Boulaerts- 1651: Nicolaas Vanden Borne
- 1653: (terug) Peeter Boulaerts
- 1677: Peter Verstijlen
- voor 1679: Peeter Aerts
- 1679: Coolz
- 1680: Merten Houtmeyers
- 1786: Jan van Schoonlandt. Volgens het Bevolkingsregister van Zelem uit 1846 was Het Molenhuis of de molenaarswoning gelegen in wijk "Heesch" nr. 2, op het kruispunt van de huidige Molenstraat met de Heesstraat. De molen zelf bevond zich schuin tegenover de woning langs de Molenstraat op de Heesder Heide. Het Molenhuis werd in december 1846 bewoond door 4 ongehuwde kinderen van Jan Vanschoonland(t), die voordien zelf molenaar was:
- Ferdinand Vanschoonland, °Zelem 01/10/1796 - †Zelem 22/12/1869, windmolenaar en landbouwer;
- Petrus Vanschoonland, °Diest ca. 1781 - †Zelem 07/11/1855, windmolenaar;
- Maria Vanschoonland, °Zelem 09/11/1783 - †Zelem 26/03/1848, landbouwster;
- Victor Vanschoonland, °Zelem 18/04/1788 - †Zelem 15/10/1872, landbouwer.
Andere inwonenden:
- Clara Zwerts (50 jaar), ongehuwde meid (†Zelem 17/04/1847);
- Francis Tonckens (50 j.), karredrijver, ongehuwd en afkomstig van Tessenderlo;
- Ludovicus Borthels (26 j.), geen beroep vermeld, ongehuwd en afkomstig van Kaggevinne;
- Francis Put (25 j.), knecht, ongehuwd en afkomstig van Zichem;
- Maria Vandebosch (27 j.), °Zelem 16/04/1819, ongehuwde meid;
- Constantia Eggen (26 j.), koemeid, ongehuwd en afkomstig van Halen;
- Catharina Elisabeth Engelen (19 j.), koemeid, ongehuwd en afkomstig van Tessenderlo. Het molenhuis zag er meer dan waarschijnlijk uit als een grote typisch Kempische lemen langgevelhoeve, die oud-onderwijzer en heemkundig pionier Willem Hayen zo mooi beschreef: "De muren waren toen gemaakt uit houten vlechtwerk, beplakt met leem die regelmatig gewit werd. De buitenkant der steun- en dwarsbalken werd met pek bestreken, alsmede de buitenmuur tot op een hoogte van een halve meter. Dit om het geraamte tegen verrotting te vrijwaren. De daken waren met stro bedekt. De hoeve had toen geen verdieping. Boven de huiskamer was er een zolder en boven de stal een schelf. Mens en dier woonden onder één dak: de huiskamer grensde aan de koestal. Woonkamer en stal waren verbonden door een brede deur. Gold het een potstal, dan was een trap van enkele treden nodig om de vloer te bereiken. De huiskamer was het middelpunt van de boerderij. De koeien, voornaamste bezit van de boer, aan één zijde en de paardenstal (als er die was) aan de andere kant. Verder de schuur en de ruimte voor het alaam, gewoonlijk schop genoemd. De bakoven leunde tegen een muur en kon vanuit de huiskamer bediend worden. De varkensstallen waren met een lessenaarsdak aan een gevel verbonden. Was er een afzonderlijk gebouwtje, dan waren het de zwijnen die er in ondergebracht waren." Dit type van hoeve trof men toen overal in Hees en in de rest van het dorp aan, de één al wat groter dan de andere. Thans zijn ze volledig uit het dorpsbeeld verdwenen. De Hezermolen was in 1844, samen met het bijhorende molenhuis eigendom van kasteelheer en burgemeester Hubert François Fischbach-Malacord. Hij bezat verschillende goederen, waaronder de hoeve Oude Pastorij (de Donkelhoeve), de hoeve Grasop (was gelegen in de hoek van het Kerkepad met de Dorpsstraat) en de Hezermolen (samen met de molenaarswoning). In 1859 adopteerde hij zijn petekind Hubert François David, een zoon van zijn zuster. Hij stierf te Zelem in zijn kasteel “Château de Mont-Saint-Jean” op 28 september 1862, 65 jaar oud.
In 1863 kwam de molen bij deling toe aan Malacord David-Fischbach, burgemeester van Ferrières (Henegouwen), die in 1867 de molen verkocht aan Ferdinand Del Marmol, eigenaar te Saint-Marc (Namen).
In 1883 kocht Xavier Thibaut-Eloin, nijveraar te Jambes (Namen) de molen aan. In 1909 verkochten zijn kinderen de molen aan Frans Huygens-Vandeplas, molenaar te Meldert. In 1941 komt de molen toe aan Leopold Huygens-Coenen, molenaar te Schaffen, terwijl Frans Huygens het vruchtgebruik genoot. De standaardmolen werd op 21 december 1944 zwaar beschadigd door een V-bom en werd in 1949 gesloopt. Op de standplaats van de molen staat nu een huis met een molen in smeedwerk tegen de gevel. De vroegere heide is nu door bos ingenomen. Herman HOLEMANS & J. VRANCKEN
Literatuur
Stadsarchief Halen, Bevolkingsregister van Zelem, 1846.
Stadsarchief Halen, Atlas der Buurtwegen van de gemeente Zelem, 1845.
F. Claes, "Het Oude Kaggevinne, Land van Diest", in: Oost-Brabant, XVII, 1979, p. 11-20.
J. Vrancken, "Het oude Zelem", waarin: "De windmolen van Zelem", Eigen Schoon en de Brabander, XLVII, 1964, p. 379-382.
Erwin Das, "De Hezermolen te Zelem", "Ons Zelems Erfgoed, 2001.
Erwin Das, "Molenaars op de Hezermolen", in "Ons Zelems Erfgoed", Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Jansdal, 2013, p. 13-14.
Mailbericht Eric Geypens, 27.06.2015.
Heemkring Sint-Jansdal Zelem, "Zeelhem en de Groote Oorlog (1914-1918)", Zelem, 2014.
Heemkring Sint-Jansdal Zelem, "Zelem Zalig Dorp", 1998.
Willem Hayen, "Er is meer in U. Bijdragen tot de plaatselijke geschiedenis", Het Nieuws van de Week. De gazet van Herk, 03.01.1953.