Molenechos's Homepage Molenechos.org

Zaventem, Vlaanderen - Vlaams-Brabant

Verdwenen molen

Karakteristiek

Naam
Heilige Geestmolen
Ligging
Nederwoluwe
1930 Zaventem
op de Woluwe
Vlaanderen - Vlaams-Brabant
Gebouwd
voor 1366 / tussen 1623 en 1643
Verdwenen
1584, oorlog / ca. 1750, ontploft
Type
Watermolen
Functie
Korenmolen, kruitmolen
Bescherming
niet,
Database nummer
5911

Beschrijving / geschiedenis

Acht Heilige-Geesttafels, het armbestuur dus van acht verschiliende gemeenten, hadden een rente van 9 zakken rogge op deze molen, nl. die van Zaventem, Diegem, Haren, Sint­ Stevens-Woluwe, Kraainem, Wezembeek, Sterrebeek en Nos­segem. Vandaar zijn naam. De oudste aanduidingen treffen we aan in de pastorij te Nossegem, in een register uit het jaar 1579, dat zelf, in zijn meeste delen, maar een kopij is van een ander register de dato 1366 «dwelck van outheyt ver­gienck». Daarin lezen we dat de H. Geest van Nossegem een rente bezat van een zak rogge op een molen te Neder­woluwe, welke rente hem overgemaakt had Heer Gheeren van den Nuwenhuyse uit Brussel.

Hieruit blijkt dat de H. Geestmolen een zeer oud bestaan heeft. We ontmoeten dan ook zeer vroeg zijn naam. Omtrent 1380 betaalde een zekere Jan Baten 17 denieren cijns voor een broekweide «juxta molendinum sancti spir(itus)». Hij had die bekomen van H. van Ker(c)hove. Ook treffen we in die periode de naam aan van Gielis Spaen, slagmulder, die cijnsplichtig was voor 2 1/2 bunderen land op de naburige Dorrenberg.

In de eerste  jaren van de 15e eeuw verschijnt dan weer een zeer bekende naam, die van Hendrik de Vadder, zoon van Jan, welke een obool cijns betaalde «van enen overtimmerren boven tfonder ane theylich geest molen». In 1450 was de eigenaar nog steeds een Hendrik de Vadder, die opgevolgd werd door Daneel de Vadder, en deze door zijn weduwe Ka­tharina Mertens. Een zoon van deze, ook Daneel genoemd, samen met zijn zuster Katharina, verkocht in deoember 1507, aan Gielis Verhaecht «een moelen metten moelenhuyse... tot aen den ganck die tusschen die huysen onder duer gaet over die wolue". Buiten de 9 zakken ten bate van de verschillende H. Geesten, was er nog een last van 2 penningen Leuvensch grondcijns jegens jonker Filip van der Meeren, alsmede van 5 blauwe kronen ten bate van Jan Terwecoren uit Humelgem en van 3 1/2 zakken rogge, kwijtbare rente. Volgens het per­kamenten obituarium was de H. Geestmolen, ten tijde van de de Vadders een smoutmolen. Er was in de 16e eeuw een jaar­getijde op bepand ten voordele van Jan de Vadder «ende sijn wijf», alsook van Hendrik de Vadder en «Barbele syn wijf».

Peeter de Pape, zoon van Joos, verkocht in 1552 het Huis ter Brugge aan Frans van Dieven, en Pauwel de Pape, zijn broeder, deed hetzelfde met het naburige hoekhuis, het Teppeken (1559). Hij bekwam, op 22 oktober 1554 ook de H. Geestmolen. ln het manuaal der goederen van den H. Geest in 1607 staat hij immers vermeld voor een zak rogge «op synen anderen molen nu oick maer een aersteden ... geheeten den H. Geestmolen» (1572-1607). De H. Geestmolen was inmiddels dus ook verwoest geworden.

Verzaakte van Dieven zijn eigendomsrecht? In elk geval, op 27 januari 1607 verkochten de vertegenwoordigers  van de acht genoemde H. Geesten de molen aan Merten Rijdams, zoon van Jan uit het Huis ter Brugge. De Ceuster verwart ten onrechte deze Merten Rijdams met een naamgenoot, bijgenaamd «die bul», die voorkomt in het obituarium van het begin der 16e eeuw en dus reeds honderd jaar overleden was. De koopsom bedroeg 351 guldens, vermeerderd met 21 hogen elk van drie guldens.

Op 13 november 1608 verpandde Merten Rijdams een rente van 31  guldens 5 stuivers  op zijn goederen, ten behoeve van Michiel Maurissens, «agent ten hove». De goederen hem toekomende na de dood van zijn vrouw, Johanna van der Borcht, bestonden uit de helft van het Huis ter Brugge, van de H. Geestmolen en van het huis geheten de Roode Poort; daarbij nog de helft van een heerlijken cijns van 8 zis­teren, 2 veertelen rogge, 3 schellingen, 6 1/2 penningen Leuvensch en 2 kapuinen, met bedrijf van meier en laten. De andere helft behoorde aan zijn kinderen.

Op 29 juli 1609 werd een tweede hypotheek gevormd van 37 1/2 guldens ten bate van Jan de Mol, student in de theologie te Leuven en zoon van Jan de Mol uit het beroemd adellijk geslacht van Sterrebeek. Eindelijk, op 20 januari 1614, nogmaals een rente van eenzelfde bedrag ten voordeele van zijn eigen kinderen.

Het gezin Rijdams geraakte zijn schulden niet te boven. Miehiel Maurissens deed zijn goederen aanslaan en gerechte­lijk verkopen (1623). Zij werden aangekocht door Frans van Garneren, uit Antwerpen. Deze behield het pand tot in 1643 en bouwde intussen den molen op die in puin lag. Op 7 sep­tember 1643 liet hij hem over aan zijn broer Jaak, die hem in 1659 verkocht aan jonker Andreas Willem van Buel, heer van Schriek en schepen van de stad Maastricht. Het bedrijf was toenmaals belast met een veertel raapzaad aan de kerk van Zaventem, met 100 guldens aan Jan Michiels, griffier van het Souverein Leenhof van Brabant, met 7 1/2 guldens aan een fundatie die niet nader bepaald wordt, 6 stuivers aan de kerk of H. Geest en enkele penningen grondcijns.

In 1680 werd de H. Geestmolen door de minderjarige kinderen wijlen jonker Jan-Baptist van Uylenbroeck, raad en rentmeester-generaal van Zijn Majesteits tollen in Vlaanderen, afgestaan aan  de heer Gaspar de Burbure, die enkele jaren later heer van Wezembeek werd; zulks voor 4.706 guldens. De nieuwe eigenaar herschiep het  bedrijf in een poederfabricatie die later door zijn zoon overgenomen werd. De hertogelijke cijnsboeken immers melden ons dat Frans de Burbure op 3 oktober 1726 van de Rekenkamer te Brussel de toestemming bekwam om te mogen gebruiken zekeren molen door hem opgericht op zijn eigen land «drayende met een peert tot het fabriceeren van poeder ende te mogen leggen eene plancke ofte Brugge over de riviere de Woluwe om te passeren met correnwaegens tot het transporteren vande poeders ende salpeters». Hij moest daar toe jaarlijks 4 kapui­nen betalen voor de molen, en voor de plank of brug een hoen ten prijze van 7 schellingen 6 deniers.

De poederfabriek sprong omtrent het jaar 1750, en werd naar Wauters ons leert, niet meer heropgebouwd. De omgeving waar hij gestaan heeft, behoort thans aan de reusachtige lederfabriek gekend onder de naam «Tannerie et Maroqui­nerie de Saventhem».

Frans MAES

Literatuur

E. Charels & J. Lauwers, "Zaventem: zijn watermolens, zijn Sint-Martinus, zijn luchthaven", Tielt, 1979.
J. De Ceuster, "Saventhem", in: De Brabantsche Folklore, nr. 47-48, 1929.
F. Maes, "De watermolens van Zaventem", in: Eigen Schoon en de Brabander, XXV, 1942, p. 7-19, 45-51 en 77-84.
Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 3: arrondissement Halle-Vilvoorde (M-Z)", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem", 1992.
M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961.
Jos De Gelas, "Inventaris van de Brabantse papiermolens", in: Tijdschrift industrieel erfgoed, Voortzetting van: Driemaandelijks tijdschrift van de Vlaamse vereniging voor industriele archeologie, Gent, Vlaamse vereniging voor industriële archeologie, nr. 7, 1987, p. 15-25.
Henri Vannoppen, "De geschiedenis van Zaventem, de Industriegemeente van Middenbrabant", Zaventem, Gemeentelijke Culturele Raad, 1981, p. 337 en vervolgens passim, ill.
Mededeling Wim van der Elst, Laken, 09.11.2013.