Aywaille, Walloniƫ, Luik
- Naam
- Moulin Humblet
- Ligging
- Rue Nicolas Lambercy 32
4920 Aywaille
op de Fond de Harzé
Walloniƫ - Luik
- Geo positie
- 50.470409, 5.678209 (Google Streetview)
- Eigenaar
- Privaat
- Gebouwd
- 1483
- Type
- Bovenslag watermolen
- Functie
- Korenmolen
- Kenmerken
- Natuurstenen gebouw
- Gevlucht/Rad
- Metalen bovenslagrad
- Inrichting
- Nog gedeeltelijk aanwezig (aandrijfwerk)
- Toestand
- Gerenoveerd gebouw
- Bescherming
- niet,
Niet beschermd - Molenaar
- Geen
- Openingstijden
- Als gastenverblijfplaats
- Database nummer
- 744
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Moulin Humblet, gelegen op de Fond de Harz�, heeft een natuurstenen gebouw en een metalen bovenslagrad. In 1483 was het een schorsmolen, in 1614-1627 een slijpmolen en in 1636 een ijzersmeedmolen. De molen werd vernield door de Fransen, maar hersteld in 1699. In 1751 werd de molen nog steeds vermeld als "forge platinerie", maar in 1853 was de molen ingericht om graan te malen. Op de molen werkten vijf generaties Humblet, vandaar de molennaam.
In de molen bevindt zich het volgend gedicht:
"Moulin moulant moudra gaiement
Si Dieu nous donne bon froment,
froment mauvais, si Dieu le veut
meunier ni meule n'y peut
In 2003 werd de molen verbouwd tot een gastenverblijfplaats en een private woning. Het rad en het drijfwerk bleven behouden; de steenzolder werd echter uitgebroken.
Robert Van Ryckeghem, Koolkerke
Literatuur
Philippe Vander Maelen, "Dictionnaire géographique de la province de Liège", Bruxelles, 1831.
Henri Del Vaux de Fouron, "Dictionnaire géographique de la Province de Liège", Liège, Jeunehomme, 1841.
Charles Meerts, "Dictionnaire géographique et statistique du royaume de Belgique", Bruxelles, Vanderborght, 1845.
Hervé Hasquin e.a., "Commnunes de Belgique: dictionnaire d'histoire et de géographie administrative. Wallonie", 2 vol., Bruxelles, La Renaissance du livre, 1980-1983.
Herman Holemans, "Enquète auprès des communes de la Province de Liège", 1984.
Lucien Simon, "Moulins de chez nous", Dison, Fondation Adolphe Hardy, 1992.