Molenechos's Homepage Molenechos.org

Dendermonde, Vlaanderen - Oost-Vlaanderen

Verdwenen molen

Karakteristiek

Naam
Stedelijke schors- en moutwatermolens, Papiermolen
Ligging
Papiermolenstraat
9200 Dendermonde
vroegere Moutmolenstraat
Oude Vest (vroegere Wijngaardstraat) 
op de Torregracht in de Dendermonding
kad. D467-468
kad. sectie D 457b en 471g (stoommaalderij)
Vlaanderen - Oost-Vlaanderen
Gebouwd
voor 1295
Verdwenen
1874 (sloop gebouwen)
Type
Onderslag watermolen
Functie
Papier- en kartonmolen
Database nummer
9446

Beschrijving / geschiedenis

Functies: Schorsmolen, moutmolen, papiermolen, korenmolen

Naast de dominale watermolens op de Dender, bezat Dendermonde nog een water- en getijmolen op het punt waar de oudste zuidoostelijke stadsgracht, de Torregracht (later Vaardeken genoemd), in de Dendermonding uitmondde. Deze molen, gelegen op de landtong tussen de Moutmolenstraat en Wijngaardstraat, was ook verbonden met de Oude Vest, waardoor hij een extra groot "molenwater" ter beschikking kreeg.

Deze stedelijke (oorsponkelijk domaniale) watermolen was aanvankelijk een mout- en schorsmolen. Het gruitrecht of moutrecht en het dwangrecht op het malen van schors behoorden immers tot het banrecht van de Heer.

Al in de domeinrekening van 1295-1296 is er melding van een "moulin a esscorche", waarvan de heer toen 9 pond per jaar ontving voor het malen van schors ("esscorche"), rogge ("sole") en voor het eerst ook van de "mayerie quon apele gruyt".
In deze molen werd dus zowel mout als schors gemalen. Mouten omvat het weken en tot kieming brengen van gerst en andere graansoorten, die men vervolgens laat drogen en eesten om een product te verkrijgen (mout) met een hoog gehalte aan enzymen. Deze mout diende men vervolgens te malen, zodat bij het brouwen het water bij het beslaan vlugger op de substantie zou kunnen inwerken. Mout werd in de molen tamelijk grof gemalen.

Hezelfde gebeurde met de schors van eiken. Deze stukken schors worden in een groter gat bovenaan de loper gestoken om vervolgens tot "run" te worden vermalen. Deze looizuurrijke stof werd gebruikt voor het looien van huiden en vellen. Het scherpsel van de molenstenen mocht dus voor beide doeleinden vrij grof en diep uitgevoerd worden. Toch beschikte de watermolen over een afzonderlijk koppel schorsstenen naast een koppel moutstenen. Volgens de ordonnanties op de stedelijke accijnzen werden er in de middeleeuwen ook ongelooide huiden, "ghevette hude, cordewaenschen vellen, calveren huden en schoen" ingevoerd. De "huidevetters" betaalden sinds 1395 accijnzen op de huiden die ze dat jaar gekocht hadden ongeacht of ze nog datzelfde jaar "in 't cale gheleeght hadden."

Op 29 augustus 1337 stonden Ingelram van Amboise en zijn echtgenote Maria van Vlaanderen, heren van Dendermonde, hun watermolen in eeuwige erfcijns af aan Jan Haghel en Hendrik Macharijs, samen met het recht op visvangst in de Torregracht en het recht tot oprichting van een tweede schors- of moutmolen in Dendermonde. Enkele jaren later was deze moutmolen in het bezit van het lokale brouwersambacht. "De ghezwoornen van den bruwers of brasseurs de Tenremonde" betaalden voor het gebruik van de "moulin a escorche" voor het biergruten aan de heer een jaarlijkse cijns van 26 pond (1374-1384). Later verkochten de brouwers de moutmolen aan het stadsbestuur, dat in de 15de en 16de eeuw een experiment waagde met een eigen stadsbrouwerij "de Mechelaar" (1537-1541). Deze "Stede brouwerij den Mecheler" was gelegen tussen de Oude Vest en de Torregracht, niet ver van de moutmolen.

Het stadsbestuur verpachtte tussen de 15de en de 18de eeuw de watermolens aan de meestbiedende. In 1566-1567 waren dit  Jan vanden Broucke en Joos vanden Neste. Zij ontvingen toen 8.6.8 pond "van dat zylieden tot gheriefve vande huyvetters gecocht hebben eenen grootten zwaeren molensteen in plaetse vanden ouden steen die niet orborelick en was omme te malene". In 1576 hield de huidenvetter Jacob de Hertoghe de schors- en moutmolens in pacht. De hieruit ontvangen bedragen vormden een belangrijk bron van inkomsten voor het stadsbestuur. Tussen 1561 en 1581 schommelde de jaarlijkse pacht tussen 91 en 110 pond groten Vlaams en in de periode 1577-1579 bedroeg de jaarlijkse pachtprijs uitzonderlijk zelfs 376 pond groten. Nadien kelderde de pachtprijs naar 33 pond gr. (1587-1593) om vervolgens langzaam terug te stijgen tot 71 pond gr. rond 1600.

Op het plan van Sanderus staan deze "Molae oleaginae urbis" afgebeeld als een rechthoekig gebouw onder zadeldak met een groot waterrad langs de westgevel.

Op 1 mei 1752 werd "Den Maut ende schorsmeulen" door het stadsbestuur voor een termijn van 6 jaar en voor een som van 70 pond gr. jaarlijks verpacht aan Anthonius vanden Broek,  die de "maut ende schorsmolen" zou blijven pachten tot eind april 1770. In 1753-1754 stak men twee nieuwe "raemen in het huijs op den maudtmeulen". Deze molen stelde in 1764 één meester en vier arbeiders tewerk en was de enige in het arrondissement Dendermonde. Op 1 mei 1770 werd "Den maut ende schorsmolen aen de stadt competerende" voor een termijn van drie jaar en voor de som van 30 pond gr. per jaar verpacht aan Pieter De Backer.

De laatste honderd jaar zou de eeuwenoude mout- en schorsmolen echter omgevormd worden tot een papiermolen, een volstrekte nieuwigheid voor het Dendermondse. Papier werd in onze gewesten sinds de 13de eeuw gebruikt en aanvankelijk vooral vanuit Italië en via Brugge ingevoerd. De eerste papiermolen in Vlaanderen kwam er pas in 1389 in Houplines (nu departement Nord, arrondissement Lille). In de Oostenrijkse tijd werd de papierindustrie in de Zuidelijke Nederlanden door de regering aangemoedigd door het toekennen van allerlei octrooien. Via deze politiek  hoopte men de concurrentiepositie van binnenlandse papiernijverheid te verbeteren, om op die manier minder afhankelijk te wordne van de invoer van hoofdzakelijk Franse producten.

Het is in dit kader dat we de beslissing van het stadsbestuur mogen situeren, om op 1 mei 1773 de stedelijke mout- en schorsmolen voor een termijn van 29 jaar en tegen een jaarlijkse rente van 40 pond groten in cijns te geven aan "Joannes Struckx en Compagnie", met het recht er te "construeren eenen papiermolen" en hiertoe een bijkomend waterrad in gebruik te nemen. Op 28 juni 1773 kreeg Jean Struckx ook van de hogere overheid de toelating een papiermolen uit te baten. 
Het stadsbestuur investeerde nog datzelfde  jaar niet minder dan 471-6-8 pond gr. "over het maecken van een nieuw Sas aen den nieuwen papiermolen". Dit werk werd op 13 september 1773 gegund aan Frans Adriaenssens en uitgevoerd in de loop van 1774.  Hiervoor had men de "voorgaende sluyse merckelyk verbreedt ende verhoogt, om alsoo geheel het veste te bevryden van de inondatie, de welcken den sprinck vloet causeert." Joannes Pieters deed het graafwerk enlegde een nieuwe goot aan het molensas en in de hof van Conrardus Appelders, die zelf arduin levede "ten dienste van de stad tot het maecken van 't nieuw sas van den pampiermolen". Het benodigde hout werd geleverd door timmerman Jan Beeckman e het ijzer door smid I.A. De Smedt.

Deze onderneming bleek korte tijd later weinig succesvol. In een poging het hoofd boven water te houden, besloot men twee jaar later het beschikbare kapitaal te vehogen. Hiertoe gingen Joannes Jacobus Struckx (Dendermonde), Caharina Dubreux, weduwe van J.G. Virrendeels (Antwerpen) en Jacobus Augustinus Heynderickx (Sint-Niklaas), die samen de papiermolen van de stad Dendermonde in cijns hadden genomen, op 6 juni 1775 een "associatie" aan met de Lokerse negotiant Joannes De Loose en zijn dochter Isabella Francisca De Loose, die hiervoor 50.000 gulden wisselgeld inbrachten en in ruil de concessie van de molens in pand kregen. Het goed bestond toen uit "twee molens huysen ende gronden compterende aend stadt Dendermonde gestaen ende geleghen opden hoeck van de werve alwaer de reviere den dender in de schelde valt".  Het bedrag dat ze minimum voor een periode van tien jaar inbrachten en waarop ze een intrest van 4% ontvingen vormde een "avancement sonder het welcke de fabricque ende societeyt niet en soude connen bestaen". De firma Struckx & Cie bleef verantwoordelijk voor de uitbating en de boekhouding van het bedrijf. Joannes Jacobus Struckx bleef als directeur in dienst en was persoonlijk verantwoordelijk voor de uitbating van de papierfabriek.
Ondanks deze kapitaalinjectie bleek de onderneming niet het gewenste resultaat op te leveren en besloten de eigenaars hun concessie openbaar te koop te stellen. Jacobus Augustinus Heynderickx uit Sint-Niklaas raakte in 1776 in financiële moeilijkheden, zodat zijn crediteurs in februari 1776 in de herberg de Rode Poort in Sint-Niklaas deden "verkoopen de Actie, bestaende in twee negenste Deelen, gecompeteert hebbende aen den gemelden Heynderickx, in de Molen ende Papier Fabrique, opgericht binnen de Stad Dendermonde, staende in het Quartier het Vestjen".
Léonard Beeckman vermeldt in zijn kroniek op 2 januari 1779: "naer den vierden superabondanten sitdagh, is den papieren meulen, competerende aen d'heeer De Loose met consoorten, verbleven aen Jan Baptiste Wellekens, borger deser stadt" en dat voor de som van 28.560 gulden wisselgeld.
De Dendermondse broers Jean Baptiste en Michel Wellekens dienden in juni of begin juli 1781 een rekwest in bij de hogere overheid, met de vraag dat men de sluis van de "Romelaere" zou openen in het belang van hun papiermolen. De vraag werd onderzocht door raadsman Dewitt en generaal-majoor baron De Vos en met een negatief advies doorgestuurd  naar de Raad van Financiën. Volgens hen lag het in de bedoeling van de fabrikanten "de faire usage de cette Ecluse située sou le Re(m)part de la ville de Termonde pour introduire des Eaux dela marée dans le fossé capital du corps dela place et servir ensuite à l'usagede leur moulin a papier". Deze vraag betekende een inbreuk op de toelating die op 28 juli 1773 aan hun voorganger Jean Struckx was verleend en waarin duidelijk bepaald werd dat hij zich tevreden diende te stellen met de ene waterloop die tot dan toe de mout- en schorsmolen had aangedreven en die werd bevoorraad door de getijden van de Schelde die werden opgeslagen in "le canal dit le vestien, sans jamais povoir se servir de l'Ecluse du Romelaere, ni par consequent des Eaux des fossés de la place". Dit kon men om strategische redenen niet toelaten. De gebrroeders Wellekens herhaalden begin augustus 1781 hun vraag, met hetzelfde negatieve resultaat. Zolang Dendermonde een vestingstad was, bleef het onmogelijk hen het vestingwater als molenwater te laten gebruiken. Ze dienden zich tevredn te stellen methet water van het Vestje en de Rommelaar.
Eind 1783 was dit probleem echter grotendeels opgelost, want inmiddels had  Jozef II besloten de vesting Dendermonde te ontmantelen en de wallen en grachten openbaar te verkopen. In de stadskronieken van 1783 lezen we dan ook: "Den 14 (oktober?), aenbesteet van wegens stadt den dyck aen den Rammelaer, voor de somme van 63 guldens, en volmaekt den 5 november, welcken dyck tot heden was liggende voor den Rammelaer, waer door de communicatie van de waeters met den Dender gesepareert waeren, soo dat, met consent ende conventie van wegens Magistraett aengegaen met de gone van den Landen van Aelst, den selven dyck verleyt is, om alsoo het overrigt waeter van den Dender connen te gebruycken voor den papier meulen, sonder h et selve te mogen gebruycken voor een mautmeulen. Met het slechten van de vesten is den selven dyck gelyk gecomen met lant".
De gebroeders Wellekens waren inmiddels zelf niet meer geïnteresseerd in de uitbating van hun "papieren molen", die ze op 29 december 1783 voor 26.000 gulden wisselgeld verkochten aan graaf Aurèle Guidon Helman de Termeeren, "woonachtig tot Brussel" en hoogbaljuw van het Land van Aalst, die op 28 juni 1784 een verlenging van de cijnspacht (2 hoed tarwe per jaar) verkreeg voor 99 jaar.
Bij het herstellen van de "sluys den Rammelaer" door het stadsbestuur werd met de graaf overeengekomen dat hij in de toekosmt deze sluis op zijn eigen kosten zou onderhouden "Vermists de voordeelen daer van voorskomende alleenelyk diende voor den papieren molen, nochtans met restrictie dat het Magistraet de selve sluyse sal mogen gebruyken t'elkens al het hun goedtdunkt, tot het schueren van het vestje."
Hij zou op 23 juni 1789 nog een aanvraag richten tot de ontvanger-generaal van de grafelijke domeinen om een papierwindmolen te mogen oprichten boven de twee oevers van zijn papierwatermolen te Dendermonde, en dit voor dezelfde termijn en onder dezelfde voorwaarden als bepaald in de akte van 26 juni 1784 voor zijn papierwatermolen. Deze windmolen werd echter nooit gerealiseerd.
De "papeterie, avec le moulin à moudre de la braye" van François Aurèle Guidon Helman de Termeeren werd in oktober 1803 in de herberg De Stad Mechelen te Dendermonde openbaar verkocht. In 1809 liet het stadsbestuur door J.B. Segers drie plannen maken van de gebouwen die op cijnsgrond stonden.

Deze papiermanufactuur was inmiddels uitgegroeid tot het grootste industriële bedrijf van het arrondissement Dendermonde. Enkel de katoenspinnerij van J. Philips stelde toen nog meer arbeiders in één gebouw tewerk. De papiermolen verschafte ook werk aan veel personen uit de omliggende gemeenten die grondstoffen aan de manufactuur leverdne. Hun producten werden uitgevoerd naa de Verenigde Provincies, Scandinavië, Portugal en Amerika. Ook in de Franse periode zette de goei van de lokale papiernijverheid zich onverminderd voort. In 1811 waren de departementen van de Dijle en van de Schelde respectievelijk de tweede en vijfde belangrijkste papierproducerende departementen van Frankrijk.
De papierfabriek van Dendermonde was toen waarschijnlijk de grootste in het departement van de Schelde. Dank zij de belangstelling van de Franse overheid voor deze papierindustrie beschikken we over heel wat informatie uit deze periode. In 1813 stelde de papiermolen 59 arbeiders tewerk, waarva het merendeel mannelijke arbeiders waren tussen de twaalf en de zestig jaar, aangevuld met enkele jongens tussen zes en twaalf jaar en enkele meisjes en een twaalftal oude vrouwen en weduwen. Naargelang de aard van de arbeid verdienden de arbeiders 0,40 tot 2 fr. per dag. De v rouwen en meisjes, die de vodden sorteerden en sneden en dieh et papier schoonmaakten, verdienden slechts 0,60 tot 0,5 fr. per dag. Deze lonen waren lager dan die welke in Gent werden uitbetaald. Daarnaast waren er regelmatig timmerliedne, molenbouwers, metsers en smeden aan het werk voor het uitvoeren van allerlei onderhoudswerk.
Aanvankelijk geraakten de papierfabrieken, door een verbod op het uitvoeren van vodden, gemakkelijk aan lompen, de belangrijkste grondstof voor de papierindustrie.
Volgens een verslag (1812) van de heer De Vos, onderprefect van het arrondissement Dendermonde, was de toestand toen al veel slechter. De voddenkoopmannen smokkelden hun waar naar buiten, waar ze hogere prijzen kregen, zodat de eigen fabrieken zich genoodzaakt zagen zelf personeel in dienst te nemen om zich elders te bevoorraden. De onderprefect schatte het jaarlijkse gebruik van vodden in Dendermonde op ca. 70.000 kg. Ze werden in vier soorten onderverdeeld: witte (prijzen gestegen van 30 à 50 fr. tot 50 à 70 fr. per 100 kg); halfwitte, grijze (8 tot 15 fr. per 100 kg) en blauwe (25 tot 35 fr. per 1090 kg).
Met deze grondstoffen produceerde het bedrrijf, in 1812 ongeveer 10.000 riemen papier, op een totaal van ca. 37.000 riemen voor het hele Scheldedepartement. Dit paier bestond uit veschillende kwaliteiten: groot en klein mediaan, postpapier, pro-patria, druk mediaan en grijs en blauw pakpapier, papier waarvan men telkens verschillende types kon leveren. Dendermonde produceerde vooral papier van betere kwaliteit, zoals postpapier, drukpapier en velijnpapier. Het gebruikte watermerk bestond toen uit de naam TERMONDE en een bloemknop met zes blaadjes, ingeschreven in een cirkel. Het afzetgebied beperkte zich toen tot het Franse rijk.
Voor het versnijden en vermalen van de lompen beschikte de manufactuur over zes vrij moderne Hollandse cilindermachines, die mogelijk reeds in de Oostenrijkse periode in gebruik waren. Voor het uit vier kuipen scheppen van het papier bleef men toen in Dendermonde kiezen voor de trationele handmethod met behulp van gietvormen. Deze infrastructuur was echter niet permanent in gebruik. Vaak lag het bedrijf stil bij gebrek aan water, doordat de sluizen dienden geopend te worden of doordat de Dender en het molenwater bevroor. Het koetsen of het uit het papier persen van het overtollige water gebeurde tussen vellen vilt en met behulp van één van de vier hydraulische persen met een drukvermoen van ca. 90.000 kg. Nadien hing men het papier in bundels van vier tot vi jf vellen in één van de twee droogkamers over touwen te drogen. Het te beschrijven of bedrukken papeir werd nadien nogmals gelijmd (ondergedompeld in kuipen met een oplossing van aluin en dierlijke lijm afkomstig van de poten van koeien en schapen), gedroogd tussen metaalplaten of effen kartonnen bladen geperst.

In 1812 stond de Dendermondse papierfabriek op de drempel van de mechanische papierproductie. Ze bleef echter steken of een halfslachtige toestand en koos  niet tijdig voor de moderniserin van haar infrastructuur. Hierdoor verloor de fabriek snel terrein tegenover bedrijven die, met minder personeel, mechanisch (machine van Fourdrinier) meer papier produceerden en die tijdig op stoomkracht  overschakelden. Dit proces had tot gevolg dat men in de jaren dertig en veertig van de 19de eeuw nog slechts papier van lagere kwaliteit ging produceren, zoals karton,  meubelpapier, grof pakpapier en grijs papier. Het bedrijf was toen inhet bezit an Van Immerseel, een Antwerps fabrikant.

Het einde van de Franse tijd en het begin van de Hollandse tijd vormden een periode van stagnatie voor de Belgische papierindustrie. Op het ein van de jaren 11820 kreeg de industrie een n ieuwe impuls nadat, ten gevolgde van belangrijke technische vernieuwingen, men van start kon gaan met het mechanisch produceren van papier.

In 1827 werden de plannen van Johan Beeckman en Jan Baptist Segers goedgekerud voor het maken van twee nieuwe "vloeideuren aen de rivier het Vestje" achter de papierfabriek.
Een kadastraal document van ca. 1830 beschrijft de "Waterpapiermlen te Dendermonde als een Zeer uitgestrekte en ruime papierfabryk, gelegen aen den zamenvloed van den Dender met de Schelde; zij heeft 4 kuipen, 4 bakken en 4 perssen; er bestaen twee mlens elk hebbende een scheprad, en dry bewerking kuipen; er bevinden zich twee droogerijen en een afgezonderd gebouw voor het opmaken van wit papier". De molen was toen eigendom van de Antwerpse commissaris Petrus Joannes Van Immerseel (Antwerpen 5-6-1766 / 21-11-1841), zoon van Joannes Josephus Van Immerseel en van Maria Catharina Vandenperre, die op 10 juni 1812 in Antwerpen in het huwelijk was getreden met Maria Josephina Delfontaine (Antwerpen 15-11-1792 / 19-1-1825), dochter van Jean Baptiste Delfontaine en van Philippina Joanna Jacobs. De papiermolen had toen een kadastraal inkomen van 800 gulden en werd op dat vlak slechts geëvenaard door de buskruitmanufactuur van Wetteren. Rond 1835 was de papierwatermolen ondergebracht in klasse I met een K.I. van 1524 fr.

In 1840 sloot de fabriek tijdelijk haar deuren en werden er grote aanpassingswerken uitgevoerd. Het stadsverslag van 1840 vermeldt in dat verband: "La seule papeterie que nous comptions dans nos murs est hors d'activité; elle se distinguait par les qualités des papiers qui sortaient de son usine. Nous ne pouvons indiquer d'autres causes à cette cessation, que la fabrication des papiers mécaniques, avec laquelle elle ne pouvait rivaliser. Espérons totefois que cette inactivité ne sera que passagère et que le grand nombre de bras, qui naguères encore s'occupaient dans cette papeterie, seront bientôt rendus au travil!" N de in 1840-1841 uitgevoerde moderniseringswerken, kon het stadsverslag van 1842 vermelden dat de papierfabriek haar activiteiten had hernomen.

Deze vernieuwde "fabrique de papier et carton" werd voor het laatst vermeld in het stadsveslag van 1843-1847 en in een rapport van 1848. Volgens de volkstelling van 1 jnauria 1848 waren er toen nog een zestal papiermakers in de stad gevestigd: Joannes De Backer,  Joseph Smekens en Petrus Stilten, allen wonend op de Oude Vest, Jan Baptist Hafner, Constant Matthys in de Nieuwstraat en Karel Keuten in de Papiermolenstraat.

Na het overlijden van zijn vader (1841) kwam de fabriek in 1849 officieel in het bezit van Augustinus Franciscus Van Immerseel (Antwerpen 23-5-814 / Dendermonde 26-3-1865) en zijn echtgenote Paulina Joanna  Janssens (Dendermonde 6-7-1826), dochter van hostelier Petrus Janssens en van Petronella Jacobs.
De productie was toen nog nauwelijks rendabel, zodat de papiermolen rondhet midden van de 19de eeuwuiteindelijk zijn deuren diende te sluiten.
In 1862 werd de oude watermolen (kad. sectie D 467-468) omgebouwd tot een graanwatermolen en dan vooral het meest zuidoostelijke gedeelte (D 468).
In 1874 werden de gebouwen afgeboken en als bouwgrond verkocht. Uit het stadsverslag van 1877-1878 blijkt dat men inmiddels ter plaatse de Oude Vest en de kaaimuren vernieuwd had.
Verder was het "Vaardeken" overwelfd en afgesloten met een sluis op de hoek van de Papiermolenstraat. Het verslag besluit: "Het plein van den voormaligen papiermolen is reeds aanzienlijkverhoogd geweest en zal eerstdaags in loten gelegd en verkocht worden".
Kort na het opdoeken van deze graanmolen werd in de Wijngaardstraat (sectie D 457b en 471g, nu Oude Vest 123 en Papiermolenstraat 8-10) een "Stoomgraenmolen" opgericht. Deze werd in december 1879 openbaar verkocht en later verbouwd tot raffinaderij van de olieslagerij De Bruyn.

Aimé STROOBANTS

Literatuur

Archieven en landkaarten
- Algemeen Rijksarchief Brussel, Stadsrekeningen Dendermonde 1752-1755, nr. 38259, f°7; 38260, f°52; 38277, f°12 v°; 38280, f°6 v°; 38281, f°5v°-6, 31v°, 33v°-34v° en 40v°.
- Algemeen Rijksarchief Brussel, Raad van Financiën, nr. 3952.
- Aanplakbrief met de aankondiging van de openbare verpaching van de water- en schorsmlens van Dendermonde op 13 maart 1692, Gent, Michiel Maes, 1692, 33 x 22 cm, verz. J. Dauwe.
- Rijksarchief Gent, Kadaster van Oost-Vlaanderen, Dendermonde, nr. 21, dossier 5, 1832.
- Lokeren, privé-archief, protocollen van notaris Dominicus Joannes Hellijn, 1771-1780, f° 65-71 (1775) en 111-117 (1777). Mededeling Marcel Pieters (Lokeren).
- Dendermonde, Stadsverslagen, 1840, p. 19-20; 1841, p. 17; 1842, p. 22; 1843-1847, p. 55; 1877-1878, p. 56.

Werken
- K. Wytsman, "Notice historique sur la ville de Termonde", Gent, 1849, p. 4.
- A. de Vlaminck, "De Stad en de Heerlijkheid van Dendermonde. Geschiedkundige opazoekingen. IV. De straten van Dendermonde (Over-Dender), in GOKD, I, 4, 867, p. 234-243.
- A. de Vlaminck, "Notice historique sur les accises communales de termonde, suivie des ordonnances de 1392 relatives à ces impositions", in GOKD, Buitengewone uitgaven. II", Dendermonde, 1873.
- A. Blomme, "Chroniques de Termonde", in GOKD, II, 4, 1892, p. 180-181, 194, 244-245 en 248.
- "Le commerce et l'industrie à Termonde en 1799", in GOKD, II, 6  1894, p. 185-188.
- P. De Croos, "Ville et Pays de Termonde. Des biens et de la propriété d'après le droit coutumier et féodal. Etude juridique", s.l.n.d., p. 14.
- E. Dhanens, "Inventaris van het kunstpatrimonium van Oost-Vlaanderen. IV. Dendermonde", Gent, 1961, p. 229-230.
- "Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oost-Vlaanderen naar gegevens van het Archief van het Kadaster. Eerste aflevering - De arrondissementen Aalst en Dendermonde", in: Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, 1960 - 3de band, Gent, 1962, p. 122, nr. 2.06.F-G.
- M. Bovyn, "Het Renteboek - 1529 van Sint-Blasiusgasthuis te Dendermonde", in GOKD, III, 21, 1973-1974, p. 48, nr. 167.
- A.P. de Jong, "De industriële ontwikkeling van het arrondissement Dendermonde van 1764 tot 1880", Rijksuniversiteit Gent, verhandeling lic. Geschiedenis, 1979-1980.
- P. Huys, "De oprichting van nieuwe molens in Oost-Vlaanderen in de late achttiende eeuw", in Kultureel Jaarboek Oost-Vlaanderen. Bijdragen. Nieuwe Reeks nr. 18, Gent, 1982, p. 64.
- J. Cornelissen & J. Van Waesberghe, "Het bierboeck", Eindhoven, 1983.
- J. Dauwe, K. Uyttersprot, A. Stroobants, "Vazn Middeleeuwse Ambachten tot Georganiseerde Handelskamers. De economische ontwikkeling van het arrondissement Dendermonde. 150 jaar Kamen van Handel & Nijverheid 1842-1992", Dendermonde, 1992, p. 99-100.
- "Kruibeke-Rupelmonde, een molen komt weer tot leven", Rupelmonde, 1997.
- H. Holemans, "Oostvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990, deel 2, gemeenten D-E", Rotem, Studiekring Ons Molenheem, 1998, p. 23.
- P. Huys, "'s Mulders loon: "Twee ponden molster van ieder vat". De grootte van het scheploon rond Dendermonde, einde 17e eeuw", in Molenehcos, jg. 27, 1999, 1, p. 106.
- P. Huys, "Molenadvertenties in de "Gazette van Gend" (1770-1776), in Molenecho's, jg. 27, 1999, 4, p. 226.
- P. Huys, "Molenadvertenties anno 1803",in Molenecho's, jg. 28, 2000, 2, p. 93.
- A. de Vlaminck, "Aanwijzer der kaarten en plans die onder de stedelijke handvesten van Dendermonde bewaard worden", Dendermonde, DStadsarchief, reeks B, deel 2, 2002 (heruigave), nr. 79 (1809) en 85 (1827)
- L. Pée, Molenbestand in het Land van Dendermonde, 1570-1579", in: D. Lamarcq (red.), "Laureaten van de Frans De Potter - Jan Brouckaertprijs: Luc Van Durme (2002, Leo Pée (2003)", Oost-Vlaams Verbond van de Kringen voor Geschiedenis, Reeks I - Laureaten, n r. 1", Zottegem, 2005, p. 107-109.
- A. Stroobants, "Gemalen en geplet. Dendermondse molens en maalderijen", Dendermonde, Stedelijke Musea - Stadsarchief, 2005, p. 70-77.