Molenechos's Homepage Molenechos.org

Ukkel, Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Verdwenen molen

Karakteristiek

Naam
Vleurgatmolen, Houtzaagmolen
Ligging
Waterloosesteenweg
1180 Ukkel
nabij het Vleurgat
ten zuiden van de huidige Basculestraat (ten westen van de Waterloosesteenweg), nabij de kruising met de Stanleystraat te Ukkel, op de grens met Elsene, kadasterperceel: Ukkel, sectie C, nr. 12.  
Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Gebouwd
1697-1698
Verdwenen
1877, sloop
Type
Achtkante houten bovenkruier
Functie
Houtzaagmolen
Bescherming
niet,
Database nummer
2430
© Fragment van schilderij van Agapit Stevens (Brussel, 1848 - Watermaal-Bosvoorde, 1924)

Beschrijving / geschiedenis

Nood aan een houtzaagmolen
De Spaanse Nederlanden hadden in de tweede helft van de 17de eeuw herhaaldelijk te kampen met Franse invallen. Maarschalk de Villeroy liet rond 15 augustus 1695 Brussel beschieten. De schade was aanzienlijk: de meeste openbare gebouwen, vele kerken en wel 4000 huizen werden getroffen tot ernstig beschadigd. Toch verliep de heropbouw vanaf 1696 voorspoedig, vooral dank zij een goede samenwerking tussen de Brusselse magistraat en Maximiliaan Emanuel van Beieren, landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden.1
Uit oorsaecke datter sooveel hout noodich is tot het herbauwen deser Stadt wilde de administratie van Domeinen en Financiën van de koning een zaagmolen bouwen in het Zoniënwoud ten zuiden van Brussel. Ze vroeg de Rekenkamer op 11 mei 1696 om advies.
Concrete aanleiding vormden de problemen die de kooplui hadden met hun (hand)zagers: zij hadden teveel werk, verlieten hun werkplaatsen (in tegenstrijd met de statuten in het Keurbouck) en lieten zich overhalen om tegen een hoger loon voor anderen te werken.

Op zoek naar een geschikte locatie voor een watermolen
Probleem was dat er in het Zoniënwoud geen geschikte molenbeken te vinden waren. De waterlopen in La Hulpe (Terhulpen) en Tervuren zouden wel passen, maar waren te ver verwijderd van de wegen tussen het Zoniënwoud (waar de te kappen eikenbomen al gemerkt waren) en de stad Brussel. De Molen van Bosvoorde aan de huidige Middelburgstraat was wel goed gelegen om er een zaagmolen aan toe te voegen. Daar was echter een ander probleem. Deze graanmolen, eigendom van de koning, betrok al het water van de (nog bestaande) Vijver van Bosvoorde en die had in de zomer vaak te weinig water. De nieuwe zaagmolen zou schadelijk zijn: soo vuijt oorsaecke als den saeghmolen soude wercken, den graenmolen genoodtsaeckt soude sijn stille te staen.
In Brussel zelf werden twee potentiële watermolensites onderzocht: de ene op de rivier de Zenne bij de sluis aan de Lakense Poort en de andere op de stadsvestingen bij de kleine sluis (Spaeije) achter het Kartuizerklooster. Maar ook op deze plaatsen zou de nieuwe zaagmolen nadeel berokkenen aan de bestaande banmolens.

Dan maar een windmolen!
Daarom adviseerde de Rekenkamer op 2 juni 1696 om naar het voorbeeld van Holland (à l'exemple de ce qui se practique en Hollande et ailleurs) een windmolen op te trekken: die zou beter renderen dan een watermolen! Naar schatting van deskundigen zou de bouwprijs niet hoger bedragen dan 1000 pattagars, zowel voor de constructie (hout- en ijzerwerk) als voor het handwerk.
De bouwkost zou zelfs lager uitvallen, mocht het benodigde hout aangeleverd kunnen worden door Zijne Majesteit. Tot slot werd herinnerd aan het groot nut van deze zaagmolen bij de heropbouw van de stad waar vele huizen onafgewerkt bleven. Eenmaal de molen zijn nut zou verliezen, kon hij omgebouwd worden in een graanmolen.

Ligging
De commissarissen van de Rekenkamer zochten een plaats buiten de Naamse Poort, in de Heegde, aan de grote steenweg (Waalsche Weg, huidige Waterloosesteenweg) nabij het Vleurgat te Ukkel bij Brussel. Daar moest "al het (gekapte) hout van het Zoniënwoud passeren".2 Precieze locatie: ten zuiden van de huidige Basculestraat (ten westen van de Waterloosesteenweg), nabij de kruising met de Stanleystraat te Ukkel, op de grens met Elsene, kadasterperceel: Ukkel, sectie C, nr. 12.

Oprichting
De bouw van de houtzaagmolen gebeurde in 1697 voor rekening van de administratie van Domeinen en Financiën van Zijne Majesteit. De leiding van de werken lag in handen van meester timmerman Martinus du Pont. Hij had, naast andere, de volgende timmerlui in dienst: de gebroeders Frederick en Karel vander Linden, Jan vanden Bosch en Jan Gerretse Vos. Laatstgenoemde naam klinkt "Hollands", zodat dit een indicatie kan zijn dat men een beroep deed op een kenner van Hollandse zaagwindmolens! Anderzijds was hij zeker geen zelfstandige molenmaker, maar een timmermansknecht. Over hun werkdagindeling zijn we ingelicht door een akte verleden voor notaris Armand Lauttens op 14 januari 1698: dat sy [de timmerlieden] hebben gewerckt van s'morgens vroegh tot acht uren, ende alsdan een halff ure geëmpoloyeert aenden ontbyt [het ontbijt] te weten tot achten halff [half negen], ende van achten halff wederom gewerckt tot vier uren naernoen [namiddag] sonder affgaen oft noenmael [middagmaal] te houden, en[de] dat sy ten vier uren wederom hebben geëmployeert een halffure aen eten en[de] dyenvolgens van vier en halffure [halfvijf] wederom gewerckt tot s'avons toe, synde alsoo vijf vierendeels daeghs.3 Hun werkdag besloeg dus "vijf kwartdelen van een dag", een dagindeling die ons nu erg bevreemdend overkomt! Al het ijzerwerk voor de molen werd voor 1800 gulden gemaakt en geleverd door Jan Wasteels, meester grofsmid van het Hof en de Domeinen. Door het financieel tekort van de Domeinen,  was hij echter in 1702 - vijf jaar later - nog steeds niet betaald! (zie hierna).
Nog tijdens het oprichtingsjaar werd gedacht om de molen ook in te richten als graanmolen, om te kunnen malen wanneer er geen hout werd aangeleverd. De Rekenkamer signaleerde op 2 december 1697 dat er zich vier à vijf maalstenen bevonden in het Kasteel van Antwerpen, afkomstig van een poedermolen. Men zou er twee kunnen gebruiken voor in de Ukkelse zaagmolen.4 Dat ging echter niet door.

Uitzicht
Onze beste bron voor een technische, helaas enkel externe, beschrijving is een natuurgetrouwe tekening van Philibert Stevens (1829-1870) van maart 1860.5 De prent toont ondubbelzinnig "onze" molen, want de tekenaar schreef op de prent, rechts onder de romp: P.S. / Vleurgat, mars 60. In en rond Vleurgat stonden geen andere windmolens. Zelfs in geheel Ukkel was de zaagmolen de enige windmolen naast 16 (!) watermolens. Wel kunnen we ons afvragen of de afbeelding ons nog de oorspronkelijke molen toont, want - zoals we hierna zullen lezen - heeft hij na 1700 een "bewogen bestaan" gekend.
Het gaat in ieder geval om een houten achtkante stellingmolen. De voet is tot net boven de deurhoogte opgetrokken in steen. Vanaf de gaanderijschoren tot aan die gaanderij (balie, stelling) menen we een schaliebedekking te ontwaren. Het bovenachtkant ziet er licht getailleerd uit, maar dit kan ook "aan de prent" liggen. Toch kunnen we de tekenaar niet op fantasie betrappen. Hij tekent heel secuur de staart, de lange en de korte schorenparen en de streekeigen ede die in het midden uit de kap steekt om de staart op te houden. Eigenlijk zou je hier van een "dubbele staart" kunnen spreken: één dicht bij de romp en één die door deze ede wordt opgehouden. Een dwarsbalk verbindt beide korte schoren met de "eigenlijke" staart. Het kruirad is vrij groot getekend. De houten gaanderij wordt opgehouden door 8 schoren, gericht naar iedere kantstijl, en heeft een verticaal gaanderijhek met enkel een bovenreling die op handhoogte lijkt te zijn gesteld. De gaanderijdeur steekt wat uit de romp, zodat ze een verticale stand heeft. Er is een buitenwipstok aanwezig. De molenkap is een mansardekap met een rechte, horizontale nok en een wolfsdak aan de staart- en roedenzijde. Het gevlucht bestaat uit houten pestel- of borstroeden: van de bovenste wiek is de pestel duidelijk zichtbaar. Aan het uiterlijke te oordelen, zag de molen er dus technisch goed uit. Of dit dan ook een goede werking garandeerde, laten we hierna blijken...
De molen op de prent (1860) geeft een verwaarloosde indruk: de stellingvloer en de staartschoren zijn gekromd getekend (omdat ze wellicht ook in het echt zo waren!) en de toegangdeur lijkt half uit zijn hengsels te zijn geraakt. Tegen de molenromp staat een (buiten gebruik geraakte?) molensteen.

Uitbating
Op enkele honderden stappen van de molen werd een bakstenen huis gebouwd voor de ingenieur-zaagmolenaar, die als directeur van de zaagmolen werd betiteld.
De Rekenkamer stelde in 1699 nog steeds zijn vertrouwen in het rendement van de zaagmolen. Om alle misbruiken te voorkomen en een redelijcken prijs in te stellen waarbij een-ieghelijck sal worden gerieft, in het Saghen van syn Hout, stelde de Rekenkamer op 27 april van dat jaar een tauxatie van den Saegh-loon op. Het werd in de vorm van een plakkaat (in het Nederlands) gedrukt door de Brusselse koninklijke drukker Eugène-Henri Fricx.6

Het tarief was als volgt:
- Alle eikenhout, hetzij Balcken, Rubben [ribben], Kepers, Riggels [regels], Platen, Scheirbalcken [scheerbalken] en gelijk-aardige stukken, per 100 voet - ribsgewijs gemeten: 15 stuivers
- Eiken planken van 1 duim en alle soorten ander Bert [bard], per 100 voet - gemeten met de draet: 14 stuivers
- Eiken, beuken en andere planken van 2, 3 en 4 duimen, per 100 voet - ribsgewijs gemeten: 15 stuivers
- Panneelen van ½ duim dik, per 100 voet met de draad gemeten: 1 gulden 10 stuivers
- Latten van delen gezaagd, per 100 stuks: 14 stuivers
- Andere latten van 2 en 3 duimen door elkaar, per 100 stuks: 1 gulden 8 stuivers
- Kerre-Boomen [karbomen] voor elke snede: 6 stuivers

Negatieve geluiden over de technische toestand
Het aanvankelijk enthousiasme sloeg om in pessimisme.
Begin augustus 1700, dus amper drie jaar na de bouw, maakte de Rekenkamer een negatieve balans op. Comme l'expérience nous faict voir que le moulin à scier érigé à la Vleurgat passé quelques années ne rapporte le fruict que l'on s'en estoit promis, que mesme il n'est suffisant d'entretenir celluij qui le dirige pardessus les grands fraiz que l'on doit exposez de temps en temps sans un sol de proffict, voires qu'il est présentement en danger de tomber, et que l'on sera obligé d'y faire des grands réparations pour le remestre en estat de travailler. De molen voldeed dus duidelijk niet aan de gestelde verwachtingen en kon zelfs de aangestelde "directeur van de zaagmolen" niet onderhouden. De molen moest voortdurend herstellingen ondergaan, dreigde nu zelfs om te vallen en kon enkel mits grote onkosten weer werkingsklaar worden gemaakt. In afwachting zou de molen gestut worden: den Saeghmolen met den eersten t'ondersteunen om te provenieren [voorkomen] dat hij niet en kome te valle (brief van 7 augustus 1700). Boswachter Philippe Kayaert kreeg een aangrenzend huisje ter beschikking, om een oogje in het zeil te houden.7

Oorzaken van de mislukking
Hoe kon zo'n nobel overheidsinitiatief, dat nochtans opgericht werd om in een reële nood te voorzien, mislukken?
De ligging van de windmolen was zeker niet ideaal, ook al was hij op een hoogte gelegen. De windvang moet ongetwijfeld gehinderd geweest zijn door het nabije Zoniënwoud. Een kadastrale beschrijving van 1807 (zie hierna) bevestigt trouwens de slechte inplanting. Wel was het zo dat de onmiddellijke molenomgeving al rond 1700 was omgevormd van bos- in landbouwgrond. Eigenlijk had men slechts voor een windmolen gekozen, omdat men er niet in geslaagd was een geschikte lokatie voor een watermolen te vinden tussen het Zoniënwoud en de stad Brussel.
De molen werd enerzijds overhaastig en anderzijds te laat gebouwd: de heropbouw van Brussel na de beschieting (1695) was al grotendeels een feit toen de molen operationeel (1698) werd.
Het grootste euvel was evenwel de slechte constructie. De molen vergde voortdurend herstellingen en moest al in 1700 tegen het vallen worden gestut. De "molenbouwers" waren onervaren: het waren plaatselijke timmerlieden (misschien op een enkele na - zie hoger) die vrijwel zeker nog nooit eerder een zaagwindmolen hadden gebouwd.
De bouwers werden te laat betaald: de grofsmid, nochtans verbonden aan de Domeinen, moest vijf jaar later nog op zijn centen wachten. Dit zal ook de arbeidslust niet aangewakkerd hebben.
En wie weet was er ook geen onwil mee gemoeid? Het houtzagersambacht van Brussel was deze potentiële concurrent, en dan nog van de hogere overheid, wellicht liever kwijt dan rijk. Maar een daadwerkelijke concurrent is de zaagmolen nooit kunnen worden!

Pogingen tot verkoop
Precies omwille van het slecht rendement van de molen, werd in overleg met Jean Nicolas Rubens (ontvanger-generaal van de Domeinen in het kwartier Brussel) al in 1700 voorgesteld de molen te verkopen.  Het duurde nog tot 18 februari 1702 vooraleer de openbare verkoping plaatsvond. Er werd een Nederlandstalig biljet gedrukt8 waarop te lezen stond: Men condicht eenen iegelycken dat den Heere Raedt ende Rentmeester Generael van Syne Majesteyts Domeynen in't quartier van Brussel sal vercoopen op Saterdagh den 18. Februarii 1702. op het Vleugat ten elf uren voor middagh, ter presentie van eenen Heere Commissaris uyt syne voorsz. Mejesteyts Reken-Camere in Brabant, den Saegh-Molen aldaer gestaen, in't geheel ofte met parceelen. Alles op de Conditien daer van synde ende inghevalle iemandt den voorsz. Molen in't geheel soude willen coopen tot het oprechten van eenen Graen-Molen, sal hem daer toe worden gheaccordeert den wint op eene behoorelycke ende gehwoonelycke Recognitie, ongeprejudicieert eenen derden.
Opvallend is dat de verkoper er al van uitging dat de potentiële koper de zaagmolen zou willen omvormen in een graanmolen, hetgeen op zich al een indicatie is dat de zaagmolen niet voldeed. De koper werd zelfs al voorgehouden dat hem voor die graanmolen "de wind zou worden toegestaan", mits de betaling van de gewoonlijke, jaarlijkse geldsom (recognitie).
Op die bewuste koopdag daagde slechts één kandidaat op: Jan Kenny. Hij bood voor de gehele molen, inclusief het ijzerwerk, 1500 gulden wisselgelt  den schellinck tot sesse stuijvers, met vyfftich hoogen, maeckende ider hooghe eenen gelycken gulden, aldus samen 1550 gulden. Als bijkomende voorwaarde, ende andersints niet,  stelde Kenny dat hij deze som zou mogen inhouden, tegenover hetgene hem vanwege de koning toekomt, voor een sluis (sluyse) die hij in Dendermonde had gemaakt!9 Aldus had Jan Kenny een bod op de molen gedaan, als pasmunt voor een eerder uitgevoerd, nog niet betaald werk. Er volgden in maart 1702 nog twee zitdagen in het Broodthuys op de Grote Markt in Brussel. Dezelfde Jan Kenny verhoogde zijn bod tot 1800 gulden. Toch werd de verkoop op last van de Financiële Raad ingehouden. Het bod was slechts even hoog als het ijzerwerk van de molen, zoals die in 1697 werd gemaakt en geleverd door Jan Wasteels, grofsmid van het Hof en de Domeinen. En als klap op de vuurpijl betwistte deze Jan Wasteels de verkoop, want hij was zelf nog niet betaald voor zijn arbeid! In zijn brief van 17 juni 1702 stelde hij dus dat het niet rechtvaardig was dat le Roy vendroit ce quy ne luy appartient point n'ayant pas encor payé lesd[ic]ts ferrailles. Wasteels stelde dan maar als regeling voor dat de verkoopsom hem zou uitgekeerd worden!10
Hoe het ook zij, twee jaar later was de zaak nog niet beslecht. De molen was blootgesteld aan regen en wind en kon ieder moment neervallen. Op 16 april 1704 stelde de Rekenkamer voor au Roy en son Conseil het hout van de molen afzonderlijk te verkopen, op zijn geheel of in delen. Voorafgaand zou het ijzerwerk weggenomen worden: die zou kunnen dienen om op één of andere waterloop een zaagmolen op te richten. In een zaagwindmolen had men blijkbaar dus alle vertrouwen verloren!11
Maar ook deze verkoop ging niet door. In 1711 stond de geruïneerde molen, inmiddels ontdaan van zijn ijzerwerk, nog steeds "recht". De grond rondom de molen was verhuurd aan de weduwe en zoon Bertel van boswachter Philippe Kayaert. Zij woonden in het huisje op enkele honderden stappen van de molen, palend aan het huis zonder verdieping dat voor de directeur van de zaagmolen was gebouwd. Dat "directiehuis" stond nu echter leeg en de Rekenkamer stelde het, samen met 8 roeden grond, te koop voor 459 gulden. Alweer gaf dit aanleiding tot een incident: de woudmeester protesteerde tegen deze verkoop. Men had zijn mening niet gevraagd en men kon dat stukje woudgrond - alhoewel nu veranderd in landbouwgrond - niet verkopen zonder toestemming van de Tribunal de la Foresterie, waarvan de bevoegdheid nu door de Tolkamer was overgenomen.

Omvorming in een graanmolen
Toch kwam de molen in private handen terecht en vinden we er dus geen spoor meer van terug in de latere archieven van de Rekenkamer. De molen ontbreekt ook op het plan van Ukkel van landmeter Charles Everaert uit 1741.13

In 1781 diende een zekere Claise een verzoekschrift in voor de oprichting van een graanwindmolen in de omgeving van "Fleurgat". Mogelijk had hij de oude zaagmolen op het oog.

In 1807 duikt de molen echter als graanmolen weer op in het kadaster. Hij was in het bezit van Joseph De Waersegger en bereikte slechts een netto-opbrengst van 96 frank (144 frank bruto), terwijl dat bij de Ukkelse watermolens tot 256 à 516 frank bedroeg. De  kadasterbeambte schreef het laag rendement toe aan zijn slechte ligging en slechte constructie.14 Rond 1830 behoorde de molen toe aan landbouwer Henri Joseph Crokaert.15

Verdwijning
De molen zou volgens de Ukkelse heemkundige Jacques Lorthiois nog tot rond 1875 gewerkt hebben. Volgens het kadaster gebeurde in 1877 de totale afbraak, ook al wordt dat door sommigen gesitueerd tussen 1880 en 1885. H. Crokaert beweerde dat de omwonenden de verlaten molen beetje bij beetje ontmantelden om het hout voor eigen gebruik aan te wenden.16

Lieven DENEWET, Hooglede

1 L. STRUYE e.a., Kroniek van België, Antwerpen / Zaventem,  Elsevier, 1987, p. 417-418.
2 Algemeen Rijksarchief Brussel (ARA Brussel), Rekenkamer, administratieve briefwisseling, nr. 472 (brieven van 16 en 25 mei, 2 en 20 juni 1696).
3 Archief van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest  (Anderlecht), Notariaat Generaal van Brabant, nr. 2187 (akte verleden voor notaris Armand Lauttens, d.d. 14.01.1698).
4 ARA Brussel, Rekenkamer, administratieve briefwisseling, nr. 475 (brief van 2 december 1697).
5 Deze prent (doc. Marc Heuvelmans) werd eerder, zonder verdere commentaar, afgedrukt in: P. BAUTERS & M. VILLEIRS, Water- en windmolens van Sint-Lambrechts-Woluwe en van het Brussels Gewest. Geschiedenis en techniek, Sint-Lambrechts-Woluwe, 1996 (Gemeentelijk museum van Sint-Lambrechts-Woluwe, tijdingen n° 2), p. 31.
6 Een exemplaar bleef bewaard in: ARA Brussel, Handschriftenverzameling, nr. 4467.
7 ARA Brussel, Rekenkamer, administratieve briefwisseling, nr. 483 (brieven van 7 en 9 augustus 1700).
8 Een exemplaar van dat gedrukt biljet in: ARA Brussel, Rekenkamer, administratieve briefwisseling, nr. 489.
9 Ibid., nr. 489 (brieven van 18 en 20 februari 1702).
10 Ibid., nr. 490 (brief van 17 juni 1702).
11 Ibid., nr. 492 (brieven van 11 en 16 april 1704).
12 Ibid., nr. 512 (brief van 13 juli 1711).
13 ARA Brussel, Kaarten en plannen in handschrift, nr. 2394 (plan en legger van Ukkel door Charles Everaert, 1741).
14 J. LORTHIOIS, Uccle sous le premier Empire, Ucclensia, n° 51, 1974, p. 5-12. Weergegeven bron : A.G.R., Cadastre, n° 267 (nu overgebracht naar het Archief van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te Anderlecht). Deze beschrijving is gevoegd bij een document met als titel: Procès verbal de la délimitation du territoire de la Commune d'Uccle et de sa division en sections, par Jean-Laurent Haccart, géomètre de 1ère classe du Département (de la Dyle), en exécution des instructions du Ministre des Finances du 1.12.1807.
15 H. HOLEMANS, Kadastergegevens: 1835-1980. Brabantse wind- en watermolens. Deel 1: arrondissement Brussel-Hoofdstad, Kinrooi, 1989, p. 32, 34 (met kadasterplan van ca. 1830).
16 A. WAUTERS, Histoire des environs de Bruxelles ou description historique des localités qui formaient autrefois l'ammanie de cette ville, III, Brussel, 1855, p. 658; S. PIERRON, Histoire illustrée de la forêt de Soignes, Brussel, deel 1, [1935], p. 80-81, 99, 101; Uccle au temps jadis. Recueil historique et folklorique illustré, Ukkel, 1950, p. 132-133, 230-235; De molens in Brabant, Brussel, 1961, p. 108; H. CROKAERT, Les Moulins d'Uccle, Le Folklore Brabançon, n° 155, sept. 1962, p. 289-329; A. ROPER, De Vleurgat au Vert Chasseur, Ucclensia, n° 68, nov. 1977, p. 1-11; J.M. PIERRARD, A propos des anciens moulins ucclois, Ucclensia, n° 95, maart 1983, p. 14-16; J. LORTHIOIS, Le moulin de Vleurgat, Ucclensia, nov. 1984, p. 1-4, overgenomen in: Mémoire d'Ixelles (Bulletin du Cercle d'Histoire locale d'Ixelles), VII, 1987, n° 26, p. 5-8; H. HOLEMANS, Kadastergegevens..., p. 32, 34; H. DE PINCHART DE LIROUX, Glané dans nos archives - Moulins et meuniers (II), Ucclensia, n° 132, sept. 1990, p. 10-11; P. BAUTERS & M. VILLEIRS, a.w., p. 69; Histoire d'Uccle. Une commune au fil du temps, Ukkel, 1994², p. 92 ; G. VANDERVELDE, Daar bij die molen... in het Brussels Gewest (7), Tijdingen AMVB, XXII, 2001, 2, p. 17-19.

Gedrukt biljet met de openbare verkoop van de houtzaagmolen te Ukkel, 18 februari 1702.

Literatuur

Archieven
Algemeen Rijksarchief Brussel (ARA Brussel), Rekenkamer, administratieve briefwisseling, nr. 472 (brieven van 16 en 25 mei, 2 en 20 juni 1696).
Archief van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest  (Anderlecht), Notariaat Generaal van Brabant, nr. 2187 (akte verleden voor notaris Armand Lauttens, d.d. 14.01.1698).
Algemeen Rijksachief Brussel, Rekenkamer, administratieve briefwisseling, nr. 475 (brief van 2 december 1697).
Algemeen Rijksarchief Brussel, Handschriftenverzameling, nr. 4467 (gedrukt plakkaat met het zaagloon, Brussel, Eugène-Henri Fricx, 1699).
Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamer, administratieve briefwisseling, nr. 483 (brieven van 7 en 9 augustus 1700).
Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamer, administratieve briefwisseling, nr. 489 (gedrukt biljet met aankondiging van de verkoop van 18.02.1702)
Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamer, administratieve briefwisseling, nr. 489 (brieven van 18 en 20 februari 1702).
Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamer, administratieve briefwisseling, nr. 490 (brief van 17 juni 1702).
Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamer, administratieve briefwisseling, nr. 492 (brieven van 11 en 16 april 1704).
Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamer, administratieve briefwisselingnr. 512 (brief van 13 juli 1711).
Algemeen Rijksarchief, Brussel, Kaarten en plannen in handschrift, nr. 2394 (plan en legger van Ukkel door Charles Everaert, 1741).
Algemeen Rijksarchief Brussel, Financiële Raad, nr. 1914 (verzoekschrift van sieur Claise voor de oprichting van een graanwindmolen in de omgeving van "Fleurgat", 1781).
Archief van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Cadastre Uccle,  n° 267. Procès verbal de la délimitation du territoire de la Commune d'Uccle et de sa division en sections, par Jean-Laurent Haccart, géomètre de 1ère classe du Département (de la Dyle), en exécution des instructions du Ministre des Finances du 1.12.1807.

Werken
Lieven DENEWET, "Een houtzaagmolen voor de heropbouw van Brussel (1697): een mislukt overheidsinitiatief", Molenecho's, 2011.
H. CROKAERT, Les Moulins d'Uccle, Le Folklore Brabançon, n° 155, sept. 1962, p. 289-329;
H. HOLEMANS, Kadastergegevens: 1835-1980. Brabantse wind- en watermolens. Deel 1: arrondissement Brussel-Hoofdstad, Kinrooi, 1989, p. 32, 34 (met kadasterplan van ca. 1830).
R. MEURISSE, Ukkel en zijn molens, Eigen Schoon en de Brabander, 2005, p. 265-269.
S. PIERRON, Histoire illustrée de la forêt de Soignes, Brussel, deel 1, [1935], p. 80-81, 99, 101.
Uccle au temps jadis. Recueil historique et folklorique illustré, Ukkel, 1950, p. 132-133, 230-235.
De molens in Brabant, Brussel, 1961, p. 108.
A. ROPER, De Vleurgat au Vert Chasseur, Ucclensia, n° 68, nov. 1977, p. 1-11.
J.M. PIERRARD, A propos des anciens moulins ucclois, Ucclensia, n° 95, maart 1983, p. 14-16.
J. LORTHIOIS, Uccle sous le premier Empire, Ucclensia, n° 51, 1974, p. 5-12.
J. LORTHIOIS, Le moulin de Vleurgat, Ucclensia, nov. 1984, p. 1-4, overgenomen in: Mémoire d'Ixelles (Bulletin du Cercle d'Histoire locale d'Ixelles), VII, 1987, n° 26, p. 5-8.
H. DE PINCHART DE LIROUX, Glané dans nos archives - Moulins et meuniers (II), Ucclensia, n° 132, sept. 1990, p. 10-11.
P. BAUTERS & M. VILLEIRS,Water- en windmolens van Sint-Lambrechts-Woluwe en van het Brussels Gewest. Geschiedenis en techniek, Sint-Lambrechts-Woluwe, 1996 (Gemeentelijk museum van Sint-Lambrechts-Woluwe, tijdingen n° 2), p. 31, 69.
Histoire d'Uccle. Une commune au fil du temps, Ukkel, 1994², p. 92.£
G. VANDERVELDE, Daar bij die molen... in het Brussels Gewest (7), Tijdingen AMVB, XXII, 2001, 2, p. 17-19.
A. WAUTERS, Histoire des environs de Bruxelles ou description historique des localités qui formaient autrefois l'ammanie de cette ville, III, Brussel, 1855, p. 658.

Overige foto's

Vleurgatmolen, Houtzaagmolen, Ukkel, Het gehele schilderij, olie op doek (verkocht bij Bonhams, San Francisco, 07.11.2007) | Database Belgische molens
© Het gehele schilderij, olie op doek (verkocht bij Bonhams, San Francisco, 07.11.2007)