Molenzorg

Heist-op-den-Berg, Antwerpen


Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Molen van 's Gravenhage
Molen op Achterheide

Ligging
Hollandstraat 31
2220 Heist-op-den-Berg

zuidzijde
hoek met Lammeneelstraat
tegenover de Kleine Lammeneelstraat
Achterheide
bij herberg 's Gravenhage


toon op kaart
Type
Staakmolen
Functie
Korenmolen
Gebouwd
1796
Verdwenen
1823, verplaatst naar Geel-Elsum
Beschrijving / geschiedenis

De Molen van 's Gravenhage of van Achterheide (naar toponiemen) was een houten korenwindmolen op het gehucht Achterheide, aan de zuidzijde van de Hollandstraat (de vroegere Oude Mechelbaan, thans nr. 31), op de hoek met de Lammeneelstraat en tegenover de Kleine Lammeneelstraat, bij de vroegere afspanning "In 's Gravenhage" (vandaar de molennaam). De huidige Kleine Lammeneelstraat stond vroeger bekend als "Achterheymolenstraat" en er was ook het "Molenstraatje" die nabij de Schaliehoeve op de Hollandstraat uitkomt.

De molen werd opgericht in een periode kort na de Franse annexatie van ons land (1795) en toen er nog geen vergunning nndig was. Volgende stuk toont dat aan:
"Département des Deux-Nèthes
J. Fr. Vrancx et consorts natif de Heyst
à fin de permis de construire à leurs frais un moulin à vent à l'endroit dit Ghoor ou Achterheyden.
le 23 frimaire IV (14 december 1795)
deux pièces y jointe
affaire terminée par arreté de l'adminstration des deux-nètes du 2 nivose 4e année du république (23 februari 1795) qui accorde la demande du pétitionnaire.
Considerant que la république a consacré en principe que chacun est en droit de disposer comme bon lui semble de ses propriétés, de son industrie et des fruits de son travail".

In deze laatste alinea bemerken we duidelijk de overgang van het Ancien Regime naar de nieuwe tijden van vrijheid en gelijkheid. Iedereen mag nu een molen oprichten op zijn eigendom. Slechts één voorwaarde werd hierbij in voetnoot toegevoegd: "que le dit moulin sera construit à une distance de la grande route de 250 pieds".

Jan Frans Vrancx had het verzoek gedaan voor zijn moeder Anna Maria Peeters (de weduwe van Jan Vrancx uit Hallaar), Karel Dens (brouwer-landbouwer te Booischot) en zijn broers en zussen. Ze lieten er geen gras over groeien. Op 4 januari 1796 kochten ze aan Jan Niklaas Frans Veldman een stuk grond van 30 are die grensde aan de Mechelbaan en de weg naar Beerzel. En weldra stond de molen recht op de plaats die nu gekend is als 's Gravenhage. Adriaen van Bel, die bij zijn broer werkte op de Neermolen, werd de eerste molenaar. De oprichting gebeurde in hetzelfde jaar als de molen van "Calfken Doodt" in Heist-op-den-Berg.

Volgens een mondelinge overlevering van Jef Van Tricht, opgetekend door Jef Buts, stond de molen, ten tijde van de oprichtster (de weduwe van Jan Vranckx) bekend als het "Kreetmeuleken", waarschijnlijk omdat hij voor de maalder van de molen van 't Calfden Doodt en voor de igenaar een steen des aanstoots was wegens de concurrentie.

De standaardmolen werd opgericht in 1796 door molenbouwer Jacobus De Winter. De molenberg zou opgehoogd zijn met de aarde, gekomen uit de (thans verdwenen) "flesseput" (vlasput of rootput van het vlas) in de Lamme Neelstraat.

Molenaars waren:
-  1796, 1807-1814: Adriaan Fr. Van Bel
Adrianus Van Bel, die ongehuwd bleef, huurde in 1807 zowel de Molen op Achterheide als de Molen van Calfken-Doodt voor zes  jaar. Deze Van Bel was de afgaande molenaar van de molen van Achterheide. Hij zou, zoals voorheen, het molenhuisje, stal, schuur en ale aanhorigheden van de Achterheidemolen mede in huur nemen en er wonen, terwijl hij tevens de grote kamer, zolder van het molenhuis van  de molen van Calfken Doodt moest in huur nemen, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat er altijd iemand moest aanwezig zijn op de beide molens. De huurder was gehouden het woonhuis, wegen en grachten te onderhouden, als zijnde dezelfde voorwaarden zoals in vorige contracten. Van Bel hield beide molens in huur tot maart 1814.
Een balkinscriptie meldt: “A. van Bel heeft dees molen eerst bemaelen a.D. 1796”.
- 1802-1807, 1814-1819: Guillaume Plattenbosch (Plattenborse), geboren in Tienen
Notaris Joannes Ambrosius Caluwaert maakte op 16 maart 1814 een nieuw huurcontract op tussen eigenaar Eskens en als nieuwe huurder: "Guillaume Plattenborsch, molder woonende tot Begijnendijk, Département de Dijl" voor zes opeenvolgende jaren en de voorwaarden waren dezelfde als vroeger. Plattenbosch moest de beide molens met zijn familie of dienstboden bewonen en mocht niets of gedeeltelijk verder verhuren. Hij nam de molen op 15 maart in gebruik. Tot in 1819 verbleef hij op de molens van Achterheide en Calfken-Dood. Later werd hij maalder van de molen op het Kruispunt te Heist-op-den-Berg.

Hij kerfde in 1805 een mooie inscriptie in een balk:
"Ik mael met vlijdt en nerstichheyd
tot dienst van alle menschen
maer het doet my leedt
omdat ik niet weet
te doen voor ider syne wenschen
Door my gesneden G. Plattenborse, 18 mey 1805,
geboortich van Thiene.

Haast identieke verzen waren vroeger ook in andere molens te vinden, o.a. in de nog bestaande Akkermolen te Zundert (NL) en een verdwenen molen in Beerse.

Het hele molenerf werd in 1807 voor 10.893,75 Franse frank verkocht aan Jan Baptist Eskens (gehuwd met Maria Francisca Nys), graanhandelaar en tevens eigenaar van de molen van Calfken Doodt te Heist-op-den-Berg. Hij woonde op Lodijk bij de Netebrug te Heist-op-den-Berg. Daar mocht hij het passagegeld of tol ontvangen, maar moest de brugonderhouden op zijn kosten. De graanmagazijnen waren tegen de Netedijk gelegen. Tot in de jaren 1970 waren er nog overblijfselen van te zien.

In 1807 wilden de eigenaars, namelijk Mosselman, de drie families Dens en de drie families Vrancx, de molen openbaar verkopen. De zoon van Jan Frans Vrancx, brouwer Karel Dens en Frans Van den Eynde van Berlaar deden een eerste bod op 8 april 1807, maar het was tenslotte Jan Baptist Eskens, eigenaar van de molen van Kalfken Dood te Heist, die voor 10.893,75 frank op 22 april 1807, de molen met het bakstenen huis en de 30 are grond verwierf.

De nieuwe eigenaar verhuurde op 15 maart 1808 de molen samen met die van Kalfken-Dood te Heist aan Adriaen de Bel voor 6 jaar op voorwaarde: "van de selve twee molens huysinge camer hof en tgeen van voren breeder is gespecifieert selfs en met syne familie en domestieken te bemaelen en te bewoonen, sonder de selve in 't geheel oft ten deele aen iemand te mogen overlaeten oft voorts verhueren sonder bysonder consent van den verhuerder".

De schrik voor oorlog zat er nog steeds in want "is expresselyck geconditioneert dat in geval van legers, contagieuse siecktens oft door eenig hoog gezag revolutien lands opstand oft eenig onverwacht voorwendsel de selve molens oft eenen der selve soude moeten stilliggen sonder als voorgaendelyck te konnen maelen, in dit geval zal den huerder afslag en moderatie genieten".

Eigenaar Eskens liep met merkwaardige toekomstplannen rond: "is geconditioneert en tusschen partyen ondersproken dat den verhuerder wel expresselyck reserveert de magt en facultyd van eenen der twee molens af te breken en te deplaceren den genen hem het best sal goedduncken op alsulcken tyd en plaetse als het hem sal goedduncken op alsulken tyd en plaetse alshet hem sal goedduncken sonder oppositie oft tegenseggen van den huerder ende waerin hy by dezen is consenterend, in welk geval van deplacement sal den huerder afslag genieten aen syne jaerlykse huerpagte de somme van 181,40 fr 's jaers van den moment hy zal begine eene der selve af te breken".

De overeengekomen huursom voor de twee molens bedroeg 1360,54 frank. In maart 1814 waren er zes jaar verstreken en verhuisde Van Bel nar de molen van zijn broer. Zijn opvolger heette Willem Plattenborse, die al als knecht de molens bediend had. De huurprijs bedroeg nu 1129,13 frank. Als schatting kreeg Van Bel 979 frank voor de overname.

Ook Plattenborse bleef maar een termijn op de molen. Op 26 juni 1819 werd een nieuw huurcontract opgemaakt door notaris J. Ambr. Caluwaert, tussen eigenaar Jan Baptist Eskens en Elisabeth Van Houdt, weduwe van Petrus Boestaens, maalderin uit Herselt. Zij huurde de molen van Achterheide met huis, stal, schuur, hof en land en de molenberg en nog een stuk land van ongeveer 60 aren groot, alsook de molen van Calfken-Doodt met de grote kamer en zolder van het molenhuis. De voorwaarden waren bijna dezelfde als vroeger. Zonder toelating van de verhuurder mocht er wederom niets geheel of gedeeeltelijk verder verhuurd worden en de maalderin was verplicht altijd een of twee molenknechten te doen slapen in de grote kamer van het molenhuis op Calfken-Doodt. De huur nam ingang op 15 maart 1820 voor een termijn van drie of zes jaar. Nu bedroeg de pacht 642 gulden 85 cent. ALs borg stelden zich haar twee broers Jan Baptsit van Herselt en Norbert, molenaar te Westmeerbeek: "nopens het maelen en molster ende hetgene die int vervolg daerover konnen geemaneert worden, soo nogtans dat ingevalle sy soude genoodsaeckt sijn voor geldt te malen in plaets van molster sy alsdan jaerlykx eenen afslag sal genieten van vijftig fr of 42 gd. 85 ct.

Uit deze tekst beslutien we dat de 16de schoep voordeliger was dan het malen voor arbeidsloon.

Elisabeth Van Houdt, of de weduwe Boestijns, hield de beide molens slechts drie jaar in huur. In 1823 was er een nieuwe huurder, met name Josephus Vanhoudt gehuwd met Maria Dympna Stevens, molenaar uit Betekom). Maar dat betrof de pacht van de andere molen, die van de molen van de Calfken-Dood.  De molen van de Achterheide zou niet meer verhuurd, maar afgebroken worden: "item is geconditioneert dat den molen van d'Agterheide, toebehoorende aen den verhuerder, gedurende dezen huertermijn moet blijven stilliggen en vervolgens niet en mag maelen op wat voorwensel het zij, en bij zo verre het den verhuerder zou goeddunken denselven Agterheide molen geduerende deze huere af te breken en te verplaetsen, hij den selven niet mag erigeren oft placeren alsten minsten eene uere distantie van den tegenwoordigen verhuerden Goormolen".

Op 19 maart 1823 maakten de meester molenmakers S.A. Willems van Diest en F. De Brie van Mechelen de laatste schatting, waaruit we de dikte van de molenstenen geven:
"den looper van de agtermolen: 14 duymen 3/4.
den ligger van den agtermolen: 6 duymen.
den loper van den voormolen: 16 duymen 1/3.
den ligger van den voormolen: 12 duymen 9/16.
Daer is in het geheel steen bevonden negen en veerig duymen een tweeden en een sestienden van eenen duym en syn gemeten met mechelsche maet en geschat aen twintig en vyf stuyvers per duym, beloopt de so mme van een duysent en dry guldens, twelf stuyvers en dry oorden   1003.12.3
en het geheel taxaet van allen de drayende werken so van het hout als eyser met de vier seylen beloopt de somme van agt hondert dry en tachtig guldens   883.00.0

Een kadasterdocument uit 1833 beschrijft: "niet ver staende van G162, heeft ook twee paar steenen en is in goede staat, zelve gelegenheid".

Volgens de volksoverlevering (opgetekend door Jef Buts) gebeurde op de molen een dodelijk ongeval. Egidius ("Dilis") Rijmenants, die op de "Schaliehoeve" woonde, zou - mogelijk door overhaasting - door het molengat gevallen zijn. Sommigen beweerden dat hij van de molen gestoten werd, aangezien de boer van de Schaliehoeve nogal driftig van aard was. "Dieltje" overleed op 27 november 1803. Hij stond bekend als een moeilijk jongman. Hij was altijd aan het procederen, maar verloor meestal, zodat hij zelf in zijn klonen rondliep, terwijl zijn advocaten schoenen met zilveren gespen droegen.

In 1823 werd de molen overgebracht naar Elsum, een gehucht van Geel, waar hij stond langs de steenweg van OLV Olen naar Geel, even buiten de dorpskom. Bij de heroprichting is Ludovicus Amandus Aerts, een Geelse timmerman "dood gevallen onder eenen boom" op 24 november 1823.

Aan de molen en het molenhuis van de Achterheide zijn er allerlei spookgeschiedenissen verbonden.
- Op zekere nacht kwam er iemand in de schuur en zag in de lage berderen afscheiding een ganse rij gloeiende doodshoofden staan, ook zag men soms 's nachts licht zweven in stal en schuur alhoewel de bewoners reeds lang ter ruste waren, ging men deze wekken, dan was het licht verdwenen (Fr. Coekelbergs, Sprookjes en legenden, p. 68).
- Volgens een andere sage hoorden de mensen 's nachts het tinken als van een berechtingsbel, het was de ziel van Egidus Rijmenants die, volgens sommigen beweerden, van de molen zou gestoten zijn en daar zijn ziel geen rust vond, spookte die rond de molenberg (J.B., Sprookjes en legenden).

Aan het korte bestaan van de molen te Heist-op-den-Berg herinneren nog de molenwal en de vroegere molenaarswoning, verbouwd in 1960 en in 1975 bewoond door Denis Huybrechts en zijn schoonzoon Frans Van Dyck.

Zie ook: Geel, Molen van Elsum
                     Molen van 't Veld

Lieven DENEWET & Karel LEMMENS

Literatuur

Archieven
Rijksarchief Antwerpen, Provinciaal Archief, L 229 (oprichting 1795)

Werken
Jozef Weyns, Veldboekjes.
Jef Buts, "Historische Aantekeningen over de Molens van Calfken-Doodt en d'Agterheyde onder Heist-op-den-Berg", [s.l.], [s.n.], 1975, 47 p.
L. Herteleer, Geschiedenis van Heist-op-den-Berg 1795-1976, Heist-op-den-Berg, 1986.
L. Liekens, dl. 1, Mechelen, 1897; dl. 2, Heist-op-den-Berg, 1921; anastatische herdruk met inleiding door L. Herteleer, Gent, 1992.
H. Holemans & P.J. Lemmens, "Molens der Zuiderkempen", Nieuwkerken, 1978.
Karel Lemmens, "De molens van Heist-op-den-Berg", Heist-op-den-Berg, Heistse Heemkring "Die Swane", 1990.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: maandag 1 augustus 2016

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens