Molenzorg

Mazenzele (Opwijk), Vlaams-Brabant


Fragment van de Ferrariskaart (ca. 1775)
Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Molen van Schaapheuzel
Schaapheuzelmolen

Ligging
Schaapheuzel 17
1745 Mazenzele (Opwijk)

westzijde
grens met Asse
700 m Z v.d. kerk
kadasterperceel A 518


toon op kaart
Type
Staakmolen
Functie
Korenmolen
Gebouwd
1640 / voor 1830
Verdwenen
1823 - 19 augustus, storm; 1876 - 12 maart, storm
Beschrijving / geschiedenis

De Schaapheuzelmolen of Molen van Schaapheuzel (naar eusel: schraal mager grasland, alleen goed voor grazing van schapen) stond aan de westzijde van Schaapheuzel (nr. 17), aan de grens met Asse, op 700 meter ten zuiden van de kerk van Mazenzele.

De molen stond ten zuiden van de grote weg van Asse naar Dendermonde, ten westen van de Heerstraat en ten noorden van de landerijen van de abdij van Affligem.

De houten korenwindmolen werd, met toelating van de Rekenkamer, in 1640, opgericht.

We vinden een mooie figuratieve afbeelding van de molen terug in het kaartboek van de abdij van Affligem 1717-1756. Rechts de straat Schaaphuizel (in de verlenging van de Heerbaan). Linksonder de straat Schaaphuizel als grensstraat met Asse en boven-links de huidige Bosstraat (tegenover de straat Schaaphuizel richting Steenweg). Links het 'Clygadt Bosch'.

We zien hem aangeduid op
- Villaretkaart (1745-1748) met het bruin symbool van een staakmolen
- Ferrariskaart (ca. 1775) met het bruin symbool van een staakmolen met met de benaming "Moulin de Masenzele
- Atlas der Buurtwegen (ca. 1843) met het grondvlak van een staakmolen op teerlingen
- Topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850)
- Kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855) met een tekeningetje van een staakmolen

De molen was in 1790 eigendom van Frans Van Ingelghem uit St. Ulriks-Kapelle, die ook afgaande molenaar was. De aankomende pachter was op 2 januari 1790 Corneel de Graeve. De prijs van het windrecht van de heer bedroeg 6 sister rogge per jaar (d.i. 293 liter of 178 kg). De pachtprijs bedroeg toen 168 gulden. In deze pachtprijs was de verhuring van een kleine hofstede van ongeveer 80 aren mede inbegrepen.

De molenschatting werd uitgevoerd door twee beëdigde molenslagers ("Magister juratus molendinorum") Jan-Pieter Hensen uit Moorsel (bij Aalst) en Frans De Ridder uit Asse. De prijsschatting gaat enkel over het draaiende werk, waarvan de slijtage door de afgaande pachter diende vergoed te worden. In het document worden dus niet vermeld: het gebinte van de molenvoet, de staak, het molenkot, de buitentrap en de staart. In het document komen enkel maatgegevens voor in verband met de maalstenen. De lengte van het gevlucht wordt niet vermeld. Maatgegevens over het molenkot, de lengte van de staak enz. ontbreken ook volledig.

Eigenaars na 1790:

- 1790, eigenaar: Frans Van Ingelgem uit Sint-Ulriks-Kapelle (zie hoger)
- voor 1834, eigenaar: Poels-Van Inghelghem Judocus, landbouwer te Mazenzele
- 26.03.1834, verkoop, Van Ingelghem-Demuynck Egidius, molenaar te Mazenzele (notaris Verhaegen)
- 04.10.1850, erfenis: de weduwe († Egidius Van Ingelghem)
- 09.06.1863, erfenis: Van Inghelghem-De Pauw Joannes Franciscus, molenaar te Mazenzele († weduwe Demuynck van Egidius Van Inghelghem).

Een lezersbrief uit Aalst, afgedrukt in de Gazette van Gend" van 25 augustus 1823, meldt dat op dinsdag 19 augustus een onweer over de streek aldaar heeft gewoed, gepaard gaande met verschrikkelijke hagel. Onder meer werd de korenwindmolen van “Maxenziel” (sic - lees: Mazenzele) totaal vernield. Nog voor 1830 gebeurde de heroprichting.

Op 12 maart 1876 waaide de molen opnieuw om. Hij werd in 1881 vervangen door een standaardmolen op een andere plaats: de 'Lexismolen'. Deze was afkomstig van Nederbrakel en stond aanvankelijk te Lille (Rijsel). Deze driezolder-staakmolen kwam te staan langsheen aan de westzijde van de Lepelstraat (nr. 5), schuin tegenover de huidige Molenstraat. Hij was op zijn nieuwe plaats geen lang leven beschoren:  op 3 september 1914 werd hij er door de Duitsers afgebrand.

Zie ook: Opwijk, Lexismolen

Frans RINGOOT & Herman HOLEMANS

Bijlagen

De Werkman, 17.03.1876
Stormnieuws. Te Zomergem is de vermaarde zaag- en maalmolen (Amerikaans stelsel) met 58 zeilen, in stukken geslagen. Men rekent de schade op 20.000 fr. Te Ledeberg is de bloemmaalderij des heeren Aerts, ingestort. Te Mazenzele is een houten windmolen omvergevallen. In den stal en 't peerd is dood. De oude molen op den Boechoutberg te Erembodegem, heeft veel geleden. Te Plassendale is een molen vernield en te Sint-Denijs een molen verbrand. Te Desteldonk is de graanmolen van d' heer E. Verschaffel door een rukwind as en zeilen ontnomen en verbrijzeld.

----------------------------------------

Dr. Luc Goeminne 'Een prijsschatting van een windmolen te Mazenzele in 1790', Eigen Schoon en de Brabander (tijdschrift van het Koninklijk Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant), jg. 1982, nr. 1-2-3, p. 99-110.

Hierna volgen de volledige tekst van de prezij en een alfabetisch glossarium. De molenschatting bevat ongeveer 54 molentermen. Het lemma in het woordglossarium wordt in modern Nederlands omgezet, en bondig verklaard. In enkele afzonderlijke paragrafen geven we een nauwkeurige analyse van enkele strukturen van de windmolen, naast enkele financieel-economische begrippen. Tot slot geven we een kort commentaar over enkele eigenaardige, ongewone of zeldzame molentermen, in verband met de historische woordgeogafie van de windmolentermen in Vlaanderen.

Structuur van de staakmolen
Deze korenwindmolen was een eenvoudige open staakmolen met 2 koppels maalstenen, waarvan het koppel in de voormolen (aan de trapzijde) aangedreven was door een tweede kamwiel op de molenas. Het eerste steenkoppel lag in de achtermolen (aan de zijde van het gevlucht), en was aangedreven door het vangwiel. In Vlaanderen werd een tweede steenkoppel in de voormolen meestal slechts bijgeplaatst na 1680-1700. Voor de rest blijkt de gewone binnenuitrusting uit het woordglossarium.

De diameter en de dikte van de molenstenen.
Steenkoppel in de achtermolen.
- De loper was van witsteen en had een diameter van 5 ½ voet (151 cm) met een dikte van 17 ¾ duim (44,5 cm). Gewicht: 1.990 kg. Hij kostte 18 gulden per duim dikte. In totaal ruim 319 gulden.
- De ligger was slechts 11 ½ duim (28,9 cm) dik en kostte dus veel minder nl. 207 gulden. Gewicht 1.290 kg. Steenkoppel in de voormolen
- De loper was een vijftiender t.t.z. met een omtrek van 15 voeten Brusselse maat. Dit komt overeen met een diameter van 132 cm. Zijn dikte was 14 ½ duim (36,4 cm). Hij kostte 14 gulden per duim dikte. In totaal 203 gulden. Gewicht: 1.230 kg.
- De ligger was slechts 9 duim (22,6 cm) dik en kostte aan hetzelfde tarief 126 gulden. Gewicht: 790 kg. Het steenkoppel van 151 cm in de achtermolen kostte in totaal 526 gulden, en was veel duurder dan het kleiner (132 cm) en later ingebouwde steenkoppel in de voormolen nl. 329 gulden. De ligger in de voormolen was trouwens meer versleten.

Prijsverhouding van de verschillende molenonderdelen in 1790
Hierna volgen de relatieve waarden van de bijzonderste molenonderdelen.

De prijs van het gebint (teerlingen, kruisplaten, steekbanden) en staak, evenals van het molenkot met steenbalk, windpulm, ijzerbalk, pinnebalk, marbelstenen en kap, zoals ook de staart en tap wordt niet afzonderlijk vermeld, maar bedroeg 600 gulden of 27% van de totale prijs van de molen (2207 gulden).

Het gevlucht, de molenas, vangwiel, vang en kamwiel in de voormolen kostten ruim 394 gulden of 18 %.

De maalstoel in de achtermolen met volledig aandrijfwerk, schijfloop, klauwijzer, steenkuip enz., werd geschat op ongeveer 145 gulden of 6%. De maalstoel van de voormolen met aandrijfwerk enz. kwam op 85 gulden of ongeveer 4%. De steenkoppels hadden een relatief hoge waarde. Dat van de achtermolen 526 gulden of 23%. Dat van de voormolen 329 gulden of 14%. De vier molenstenen tesamen vertegenwoordigden meer dan één derde van de totale kostprijs van de molen. Het inbouwen van een tweede kamwiel, met tweede maalstoel deed deze molen 474 gulden of ruim 21% in kostprijs stijgen.

De totale prijs van de staakmolen in 1790

Uit de prijsschatting blijkt de prijs van de draaiende werken, die ruim 1600 gulden kosten. Alleen reeds het tweede steenkoppel met harnas of aandrijving kost 484 gulden of 22% van de totale prijs van de molen. De prijs van het staande werk bedraagt 600 gulden. Uit andere archiefbronnen weten we dat bij een staakmolen met één steenkoppel het draaiende werk gemiddeld 40% kostte van de totale prijs van de molen. Door de aanwezigheid van een tweede steenkoppel met afzonderlijk harnas of aandrijving kost het draaiende werk hier dus relatief duurder, t.t.z. 73% van de totale prijs van de molen. Het staande werk vertegenwoordigt slechts 27% van deze totale prijs.

De pachtprijs van de molen in 1790.

De pachtprijs bedroeg 168 gulden. Dit is bijna 8% van de totale waarde van de molen. Het verpachten van de molen bracht dus een zeer behoorlijke rente op, in vergelijking met de grondrente die toen ongeveer 4% bedroeg. De onderhoudslast van de molen in 1790. Het onderhoud van het draaiende werk, dat 73% van de molen vertegenwoordigt, viel in feite ten laste van de molenaar-huurder. Daarbij komt nog vooral dat deze onderdelen vlugger aan verwering, slijtage en breuk blootstonden. Men begrijpt aldus duidelijk welke zware financiële verantwoordelijkheid de mulder op zijn schouders moest nemen.

Datering en lokalisatie van molentermen.

Deze molenschatting werd uitgevoerd door twee molenaars of molenmakers, vermoedelijk in aanwezigheid van de opkomende en afgaande molenaar. Van deze vier personen is de plaats van herkomst verschillend. De woordkeuze inzake molenterminologie is hier dus ten hoogste regionaal te situeren. In de studie over de woordgeografie van de windmolentermen moet men tot op een zekere hoogte rekening houden met deze minder precieze lokalisering. De leeftijden van de vier personen, betrokken bij het document, is ons niet bekend. Bij oudere personen kan de woordkeuze bepaald zijn door vroegere leermeesters-molenaars. De datering van molentermen in de historische lexicografie is dus ook slechts benaderend juist.

Bespreking.

1. De diameter van de maalstenen wordt op een verschillende wijze uitgedrukt. Voor de stenen in de voormolen gebruikt met de oude zegswijze vijftiender t.t.z. omtrek van 15 voet. Voor de stenen in de achtermolen gebruikt men de zegswijze diameter in voet, wat zeldzaam voorkomt, en de nieuwe periode inluidt om de diameter gewoon in cm aan te duiden, zoals gebruikelijk in de 19e en 20e eeuw.

2. Wanneer men de stenen in de voormolen als vijftiender uitdrukt, vermeldt men hier uitdrukkelijk dat de Brusselse voet van 27,57 cm als maat wordt gebruikt en niet de Amsterdamse voet van 28,3 cm, zoals gebruikelijk in Nederland tijdens het Ancien Régime.

3. Het gebruik van 'zeilklederen' als term voor 'molenzeilen', is ongewoon. De verbreiding van deze woordkeuze vraagt verder historisch onderzoek. In het westelijk deel van Oost-Vlaanderen, spreken windmolenaars nog steeds van de 'klederen', wanneer ze molenzeilen bedoelen (o.a. te Poeke).

4. De term 'borst' voor roede was en is ongebruikelijk in West-Vlaanderen. De term borst voor pestel is uit het Rijnland enigszins laattijdig in onze streken doorgedrongen. Deze woordexpansie reikte in het zuiden tot in gans Brabant en tot het NoordOostelijk deel van Oost-Vlaanderen. Het verloop en de eindgrens van deze woordexpansie is in onze streken echter nog niet voldoende bestudeerd.

5. Interessant is het gebruik van het woord 'kelven' om ijzeren vierkante beugels aan te duiden die de pestel en het roe-einde stevig aan elkaar verbinden. In Vlaanderen staat hiervoor het weinig gekende woord 'kenewe'.

6. In deze prijsschatting komt nog een weinig gekende molenterm voor: ijzerreep, als haalreep om het staakijzer omhoog te trekken, als men de molenstenen wil scherpen. De tem iserreep komt reeds voor in een grafelijke herstelrekening van de windmolens van het Land van de Woestijne te Aalter in 1374.

Tekstuitgave. De prijsschatting van het draaiende werk van de staakmolen in 1790.
Bron: Notarieel Archief Meester Gilbert De Smet te Asse. Notariële akte: "Conditien van verhueringhe van sekeren graenwindmolen", dd. 10-12-1789, voor notaris Frans Marten Crick te Asse residerende (tekst ter hand gesteld door Jaak Ockeley, Asse aan Luc Goeminne, Zulte - later Astene).

ten versoecke van Franciscus van Neijgem en Joanna Maria van Blijenbergh te St.Ulriks-Kapelle vehuring van ‘sekere graen windmolen met de annexe behuijsde hofstede gelegen binnen de Prochie van Maezele, groot een half bunder salvo justo ‘Eenen graen windmolen met alle sijne staende, Roerende en draeijende wercken van den Bergh opwaerts, met alle sijne toebehoorten, ende de hofstede groot Een half Bunder salvo justo met alle de huijsingen ende Boomgewas daer op staende gelegen binnen de Prochie van Maezel paelende noordwaerts de groote Baene van Assche op Dendermonde, oost ’s heerenstraete, zuijd de goederen der Abdije van Afflighem ende west Judocus van Stappen op den Last vanden Windcheijns aen Sijne Majesteijts Domeijnen tot Vilvoorden wesende ses sisteren Rogge ’s jaers voor honderdtachtensestigh guldens courant ’s jaers aen Cornelis de Graeve.

Taxaet van den Graen wind molen van maezel. Op heden den 2en januarij 1790 hebben Wij ondergeteekende als Meester Moleslaegers van stiele ten verzoeke van franciscus van Neyghem als afgaenden Mulder ende proprietaris diere ende Cornelis de Grave als aenkomende mulder geprezen op den graenwindmolen gelegen onder de prochie van Maezel zoo het volght:

In den eersten de as met haer banden ende scheenen is getaxeert ter somme van 135-0-0

Item de Buijten Borst met twee lasse ses Bauten en twee kelven is geprezen 70-0-0

Item de binne Borst met haer twee lassen ses Bauten en twee kelven is geprezen 74-10-0

Item het Camwiel van den achtermolen met zyne armen Cammen en Bauten 45-0-0 Item het geloop van den achtere molen Banden ende Bauten slekken en spillen 20-10-0

Item de prange met alle het yserwerck en vleghel ter somme van 9-10-0

Item het staekyser van den achtermolen reyn hals panne ende spoor geprezen 99-0-0

Item het Camwiel van den voor molen met zyne armen Bauten ende Cammen ter somme van 60-0-0

Item het spillegeloop van den voor molen met zyne Banden Bauten slekken en spillen ter somme van 14-10-0

Item het rinckhout van den achtermolen en voormolen met de kuijpen, bakken, scheelen en goote t’ saemen 36-10-10

Item de Pasbrugghen en vondels van achter en voormolen de Licht ysers en licht riemen ter somme van 15-10-0

Item het sak wiel met zyne cammen binnen en buyte reepe en all ’t yserwerk t’saemen ter somme van 13-0-0

Item den steen reepen van den achter en voormolen met de camandels den yserreen prangereep en schijfbout ter somme van 40-0-0 Item eenen yseren handboom met acht scherphamers pashamer en eenen mertel en eenen yseren huijsel t’saemen ter somme van 14-0-0

Item het staekyser van den voormolen als reyn onder yser ende spoor geprezen 45-0-0

Item ses zeylkleederen met zyne koorden ende leyntiens zijn gepezen ter sme. van 60-0-0

Item den loopende steen van voor molen is dik bevonden 14 ½ duymen wezende vijfthiender Brusselsche maete à verthien guldens ideren duym 203-0-0

Item den liggende steen van den zelven molen is dik bevonden negen duym maete alsvoren 126-0-0

Item den loopenden steen van den achtermolen wezende witsteen wyt bevonden vyf voet en eenen halven Brusselsche maete ende dik bevonden seventhien duym en dry quarten à achtthien guldens den duym courant geldt 319-10-0

Item den liggende steen van den achtermolen is dik bevonden Elf duymen eenen halven maete als voren 207-0-0 Item den staenden prijs van de voors. prijzye bedraegt 600-0-0
                                                                                                      _______________
                                                                                                                 2207-10-0

Aldus gedaen ende getaxeert deze vorenstaende posten door ons ondergeteekende Molenslaghers Joannes Petrus Hensen, woonachtig tot moorsel ende franciscus de Ridder woonachtigh tot assche dezen 2en januarij 1790

(get.) F. van Neijgem, C. de Graeve, J. Hensen, J.F. de Ridder.

Woordlossarium uit de prijsschatting van 1790 (Luc GOEMINNE)

1 Achtermolen: de ruimte in het molenkot aan de zijde van het gevlucht. De Vlaamse molenaar komt binnen aan de staartzijde van de molen, en begeeft zich langs de voormolen verder naar de achtermolen. Vandaar het logische achtermolen (vgl. met achterkeuken).

2 Armen: de 4 stukken (van het vangwiel) die, in elkaar verwerkt, samen rond de as sluiten. Deze 4 armen maken het strop uit. Men onderscheidt de oudste ‘armwielen’ waar de armen doorheen de as gaan, en de latere stropwielen, waar de armen de as omsluiten.

3 As: (horizontale) molenas, waarop het vangwiel zit. De as wordt aangedreven door het gevlucht.

4 Bak: meelbak, kleine bak, onderaan de meelgoot, waarin het meel valt. De meelbak wordt afgesloten met een schuif. De meelzak wordt met nagels aan de meelbak aangehaakt.

5 Banden: ijzeren banden geslagen rond de molenas ter versteviging.

6 Binnen Borst: binnenroede, de roede bestaat uit de pestel, doorheen de kop van de molenas, en de beide (roede)einden of lassen. Men heeft een binnenroede, (dicht) bij de windweeg. De andere roede is de buitenroede.

7 Binnenreep: leireep, reep die bovenaan en binnen in de molen met één einde vast zit aan de luias, waarrond hij wordt opgewonden. De zakken worden door een lus of strop aan deze reep vastgemaakt, om te worden omhoog gehesen. Zie ook buitenreep.

8 Bout: scheersbout, ijzeren lange gesmeedde stang met vierkante kop en spleetvormige opening aan het einde, waardoor een driehoekige metalen spie of scheers wordt gedreven, om de bout aan te spannen. De bout wordt door een vooraf geboorde opening gedreven en dient om 2 balken stevig aan elkaar te verbinden bijvoorbeel pestel aan roede-einde. De spiebouten worden in de 19e eeuw geleidelijk vervangen door schroefbouten met ronde kop, die veel veiliger zijn. Dit zijn bouten met schroefdraad en vierkantige of zeskantige moer. Ze worden met een zware sleutel aangespannen.

9 Buiten Borst: buitenroede; zie binnenborst.

10 Buitenreep: zakreep die bovenaan en buiten de molen aan de leias vastgemaakt is, waarrond hij wordt opgewonden. De zakken worden vanop de ketskar of van op de grond onderaan aan deze reep vastgemaakt, om te worden omhoog gehesen, waarna ze door de deur of een andere opening worden binnengetrokken.

11 Camandel: kommande, (Frans: commande), een korte dikke reep die twee of driemaal rond het bo

12 Geloop: hier geheel van de aandrijving van een molensteen. Vaak ook in beperkte zin spillegeloop. Zie aldaar.

13 Goot: meelgoot, vertikale, houten vierkante koker waardoor het meel van tussen de molenstenen naar beneden glijdt, om in de zak te worden opgevangen.

14 Hals: hier, de kleine spil zelf, of peire. Deze term heeft meerdere andere betekenissen, zoals: 1. hals van de kleine spil. 2. Rond deel van de molenas, dat in de baansteen draait. 3. Rond bovendeel van de staak waartegen de berrie en de kalvers sluiten. 4. Rond bovendeel van het staakijzer.

15 Handboom: hefboom, koevoet, zware ijzeren staaf met afgeplat en gebogen ondereinde om de lopende steen op te lichten, bij middel van een blok hout. Het woord komt niet voor bij Ronse.

16 Heinsel: hensel, ensel, einsel, weegschaal, knipwaag, unster. Weeghaak om zakken te wegen. Hier huysel dialectisch voor heinzel.

17 IJzerreep: reep die dient om het staakijzer of klauwijzer met het spillegeloop omhoog te trekken als de stenen gescherpt moeten worden. Dit gebeurt door middel van een dubbel gescheer (katrol) dat bovenaan vasthangt aan de gording van de kap en onderaan met een haak en kleine reep wordt vastgemaakt aan het spillegeloop of rondsel dat op het staakijzer vastzit. De haalreep die over de gescheren of katrollen loopt is de ijzerreep (volgens mededeling van Paul Bauters uit Brussel). Deze term komt in geen enkel idioticon voor. Ronse, evenals Cornelissen en Van Hal vermelden het woord niet in hun uitgebreide lijst met molentermen.

18 Kammen: (houten) tanden van een molenwiel, dat een vangwiel, sterrewiel of kroonwiel kan zijn.

19 Kamwiel: vangwiel, kamrad. Het groot wiel op de molenas, waarop de vang (of prang) werkt.

20 Kelven: zware ijzeren beugels die vierkantig of rond kunnen zijn. Oorsponkelijk halsbeugels voor dieren. In Vlaanderen kenewe. In Brabant en Limburg: kelf. Kelven dienen ofwel om pestel en roede-einden stevig te omklemmen en samen te houden, ofwel om de pin van de molenas op de pinnesteen te houden (tegen het opwippen van het aseinde), ofwel om de staart van de molen onderaan aan het molenkot te helpen bevestigen. In molentechnische betekenis komt dit woord in geen enkel idioticon noch molenboek voor,

21 Koorden: hier geteerde zeilkoorden, vastgenaaid langs beide lange zomen van de zeilen; lijken, boordtouwen aan de zeilen.

22 Kuip: steenkuip, steenkist. Zie ringhout. Houten ronden bekisting rond de molenstenen. Soms ook meelkuip, meelton of meelkist. Later ook stenen romp van een bovenkruier.

23 Lassen: Vlaamse term voor roede-einden. De pestel en de las maken samen de roede uit. De las verlengt de pestel, waartegen hij aangeklemd wordt met kelven en bouten. (Soms ijzeren plaat of balk lateraal tegen een roede genageld ter versteviging).

24 Leintjes: lijntjes, letsen, ogen met korte eindjes geteerde koord in de lijken gesplitst, om de zeilen aan de puiten aan te haken en op te hangen.

25 Lichtijzer: ijzeren verticale staaf, die onderaan vast is aan het uiteinde van de ezel of pasbalk en bovenaan aan de lichtevlegel. Deze dient om de pasbalk op te lichten of neer te laten, om de afstand tussen de maalstenen te regelen.

26 Lichtriem: lederen riem of touw bovenaan vastgemaakt aan het uiteinde van de lichte vlegel. Onderaan deze riem hangt een bepaald gewicht (ijzeren bol). Door aan de lichtriem te trekken kan men de afstand tussen de stenen regelen. De lichte bestaat dus uit vier delen: pasbalk, lichtijzer, lichtevlegel en lichtriem.

27 Liggende steen: ligger, onderste vastliggende en onbeweeglijke maalsteen. Hierover draait de lopende steen.

28 Lopende steen: loper, bovenste maalsteen, die tijdens het malen over de liggende steen ronddraait en aldus het graan tot meel wrijft.

29 Mertel: marteel, hamer (Frans: marteau), gewone ijzeren hamer, soms desselhamer om balken te kappen.

30 Onderijzer: kleine spil, klein molenijzer, pe(i)re.

31 Panne: hier sporrepot, ijzeren pot met stalen onderplaat waarin de pin van de kleine spil draait.

32 Pasbrug: pasbalk, pas, ezel, zware horizontale balk, waarop de loper steunt bij middel van de kleine spil of pere. Het ene einde van deze balk is in hoogte verstelbaar, zodat de afstand tussen de loper en de ligger kan geregeld worden.

33 Pashamer: zware ijzeren voorhamer, dienstig om de weggen van de pasbalk, die de sporrepot omsluiten, in de hoogte te regelen. Met een pashamer kunnen ook de weggen van de assekop worden aangespannen.

34 Prang: vang, vangplank die rond het vangwiel loopt. Het ene eind ligt vast aan de daklijst, het andere eind is bevestigd aan de vangvlegel of vangbalk. Door het zakken van deze zware vangbalk wordt de vang als een bandrem om het vangwiel aangespannen, waardoor de molen kan stilgelegd worden.

35 Prangereep: vangreep, reep dienstig om van uit de meelzolder de vangvlegel te laten zakken, om de molen stil te leggen.

36 Rijn: ijzeren kruis, onderaan in de loper bevestigd, en dat met een centrale opening op de perekop draait.

37 Ringhout: rinkhout, steenring, houten cirkelvomige balk rond de liggende steen. Op het ringhout staat de steenkist of steenkuip. Soms steenkuip zelf.

38 Scheel: houten bovendeksel van de steenkuip. Bestaat gewoonlijk uit halfcirkelvormige delen.

39 Scheenen: ijzeren lemmers genageld in de lengterichting op de hals van de molenas, waar deze in de stenen baansteen draait. Ze verhinderen te vlugge slijtage van de houten molenas.

40 Scherphamer: stalen hamer, met afgeplatte uiteinden en korte houten steel, om de stenen te scherpen (Hollands: bilhamer).

41 Schijbout: vermoedelijk verschrijving voor schijfloop. Katrol of schijf. Onderdeel van een scheergewant.

42 Slekken: stukken hout die tussen de berriebalken en de zetel gelegd worden, om de dracht van het molenkot te regelen.

43 Spillegeloop: rondsel, spilrad. Schijfwiel met spillen, waarin de kammen van het vangwiel vatten of grijpen.

44 Spillen: houten, verticale ronde staven van een schijfloop of spilrad.

45 Spoor: sporre, onderste verstaalde pin van de kleine spil of peire die in de ijzeren sporrepot draait.

46 Staakijzer: vorkijzer, klauwijzer. Vertikale ijzeren staaf, waarop bovenaan de schijfloop vastzit, en die onderaan voorzien is van een vork of klauw die in de rijn grijpt om aldus de lopende steen te doen draaien.

47 Steenreep: zeer zware en dikke reep waarmede de lopende molensteen (bij middel van de molenas) wordt opgehesen om hem te scherpen.

48 Vijftiender: molensteen met 15 voet omtrek, overeenkomend met een diameter van 132 cm.

49 Vlegel: vangbalk. Zware horizontale balk langsheen de rechter daklijst. Scharnierend om een vast punt, spant deze de vang aan rond het vangwiel, voor het afremmen van het gevlucht. In deze betekenis komt het woord niet voor bij Verwijs en Verdam en ook niet bij Ronse.

50 Vondel: Vonder: kleine balk die dwars op de pasbrug ligt om de hoogte van de sporrepot te regelen. In molentechnische betekenis alleen vermeld door Cornelissen en Vervliet in ldioticon van het Antwerps Dialect en door Amaat Joos in "Waas ldioticon", p. 722. Oorspronkelijk loopplank over een beek, bruggetje.

51 Voormolen: de ruimte in het molenkot aan de staartzijde, waar de deur zich bevindt. De molenaar komt aan deze zijde in de molen

52 Witsteen: Franse molensteen afkomstig uit La Ferté-sous-Jouarre te N.O. van Parijs. In tegenstelling tot een grauwe steen uit Duitsland. 53 Zakwiel: leiwiel, klauwwiel, wiel dat rond de leias zit, en waarover een dikke klauwreep loopt, waarmede zakken manueel kunnen opgetrokken worden. Rond deze leias wordt de leireep opgewonden. De zakken hangen aan deze leireep (binnenreep of buitenreep). 54 Zeilklederen: molenzeilen, zeilen.

Ronse A., "De windmolens". Brugge. 1934.
Cornelissen J. & Van Hal P., "Molentermen". Tijdschift voor Geschiedenis en Folklore, II, 1939, p. 181217. Verwijs en Verdam, "Middelnederlands Woordenboek".
Joos Amaat, "Waas Idioticon".

Metrologie
1. Brusselse maten.
- Duim = 2,51 cm.
- Voet = 11 duimen = 27,57 cm.
- Vijftiender = molensteen met 15 voet (4,14 m) omtrek, of 132 cm diameter
Ø=2nR   2n=Ø/n  n=3,1415
2. Brusselse graanmaten voor rogge.
- 1 mudde = 6 sisters (Rasieren) = 292,6 liter = 178 kg rogge
- 1 sister = 49 liter = 29,5 kg (rogge)
- 1 hl rogge = 68 ± 2 kg.
3. Soortelijk gewicht van molenstenen.
- d=2,5  2R=diameter  D=dikte.
Gewicht van een molensteen met 150 cm diameter:
Gewicht van een molensteen met 130 cm diameter:
Volgens de formule G=nR².D.d
4. Geldwaarden.
1 pond groten Vlaams (p. gr.) = 6 gulden.

Literatuur

Archieven
- Algemeen Rijksarchief Brussel, Kaartboek van de abdij van Affligem 1717-1756. Figuratieve afbeelding van de molen van de Schaaphuizel op Mazenzele. Rechts de straat Schaaphuizel (in de verlenging van de Heerbaan). Linksonder de straat Schaaphuizel als grensstraat met Asse en boven-links de huidige Bosstraat (tegenover de straat Schaaphuizel richting Steenweg). Links het 'Clygadt Bosch'.
- Notarieel Archief Meester Gilbert De Smet te Asse. Notariële akte: "Conditien van verhueringhe van sekeren graenwindmolen", dd. 10-12-1789, voor notaris Frans Marten Crick te Asse residerende (tekst ter hand gesteld door Jaak Ockeley, Asse aan Luc Goeminne, Zulte - later Astene).
- Fricxkaart (1712) (niet aangeduid)
- Villaretkaart (1745-1748)
- Ferrariskaart (ca. 1775)
- Atlas der Buurtwegen (ca. 1843)
- Topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850)
- Kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855)

Uitgegeven bronnen
- Gazette van Gend, 25.08.1823
- De Werkman, 17.03.1876.

Werken
Dr. Luc Goeminne 'Een prijsschatting van een windmolen te Mazenzele in 1790', Eigen Schoon en de Brabander (tijdschrift van het Koninklijk Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant), jg. 1982, nr. 1-2-3, p. 99-110.
Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 3: arrondissement Halle-Vilvoorde (M-Z)", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem", 1992.
M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961.
Jaak Ockeley, "Kaartboek van de abdij van Affligem 1717-1756", door, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën, 2003, 16. Goederen in Mazenzele, p. 66-67.
Maurice Willocx, "Verkoop van de molen van Mazenzele in 1913", in: HOM-tijdschrift, Heemkundig tijdschrift voor Opwijk en Mazenzele, jg. 9, 1997, nr. 1, p. 39-41.
Ockeley Jaak, Kaartboek van de abdij van Affligem 1717-1756, Brussel, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën, 2003, p. 66-67 (Goederen in Mazenzele).
"Over houten molens in Opwijk en Mazenzele", in: 11 september 2005. Opwijk. Open-Monumentendag", Opwijk, Heemkring Opwijk-Mazenzele, 2005, p. 41-52.
Ringoot Frans, "Wind- en watermolens te Opwijk en Mazenzele", onuitgegeven.

Persberichten
"De vijf verdwenen molens van Mazenzele", in: Het Laatste Nieuws, 4 januari 1972.

Overige foto's

<p>Molen van Schaapheuzel<br>Schaapheuzelmolen</p>

Fragment van de Poppkaart (ca. 1850)

<p>Molen van Schaapheuzel<br>Schaapheuzelmolen</p>

Algemeen Rijksarchief Brussel, Kaartboek van de abdij van Affligem 1717-1756. Figuratieve afbeelding van de molen van de Schaaphuizel in Mazenzele.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: zondag 13 juni 2021

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens