Ratelsmolen
oostzijde
bij de hoek met de Schoolstraat
vroegere Molenstraat
Molenveld, Molenberg
kadasterperceel A366
De Ratelsmolen was een houten korenwindmolen aan de oostzijde van de Oudstrijdersstraat (nr. 43) of de vroegere Molenstraat, ten zuiden van de Schoolstraat, op het Molenveld.
De standaardmolen werd in 1538 opgericht.
We zien hem aangeduid op de Ferrariskaart van ca. 1775 (met het bruin symbool van een standaardmolen), op de topografische kaart van Vandermaelen (ca. 1850) en op de kadastrale kaart van Popp (ca. 1860).
Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: Vanhoeymissen-Remory Cornelius, molenaar te Kapelle-op-den-Bos
- later, erfenis: de weduwe (overlijden van Cornelius Vanhoeymissen)
- 16.11.1868, verkoop: a) Van Hoeymissen Charel Julien, b) Van Hoeymissen Jeanne Cathérine, c) Van Hoeymissen Louise Marie Julienne, d) Van Hoeymissen Thérèse Carloine Cornélie en e) Van Hoeymissen PIerre Antoine (notaris Crick)
- 26.09.1887, verkoop: Roozen-Verschueren Wilhelmus, molenaar te Kapelle-op-den-Bos (notaris Gerard).
De standaardmolen werd vernield door de Duitsers in augustus 1914.
Lieven DENEWET & Herman HOLEMANS
C. Theys, "Geschiedenis van Kapelle-op-den-Bos, met toponymische studie door Lindemans J.", Brussel, A. Hessens, 1953, p. 160-164.
De windmolen
Uit de vergelijkingvan twee charters van de graven van Vlaanderen uit de jaren 1067 en 1183, kan afgeleid worden dat de windmolens in onze streken tussen beide tijdstippen opgericht werden (W. I, XXI). Vroeger bevond er zich, nabij de kerk, op een hoogte, genaamd de Molenberg, een windmolen die voor de inwoners van Kapelle, Ramsdonk en Haaksdonk maalde, en reeds in het begin van de 16e eeuw opgehouden had te bestaan. In 1449 verkocht Jan de Smet van der Cappellen «bij Jan V «van te mogen stellen op eenen berch geheeten den Molenberch bij de kercke van Cappelle... eenen wintmolen ende aldaer te mogen gebruycken den wint om te mogen maelen alderhande graen op den géwoonelijcken molster als van andere molens daerontrent », tegen betaling van een cijns van vier Carolusgulden (RK 4746).
(Afbeelding) De dorpskom met kerk en windmolen in 1786 (KP hs. 2275).
Hier kan men vaststellen dat alles wat van niemand en van iedereen is, eigendom van de grondheer was, tot de wind toe. Met des te meer reden het water. Zo betaalde Jacob van Molendonc in 1455 (RK 4735) «van 2 arcken in der becken (de St. Niklaasbeek"?) aen zijn hof ter Cappellen opten bosch staende omme dwater te leydenen in sine gracht als hijs behoeft (wanneer dit nodig is), jaerlicx te kersmisse» drie denier Lovens. Waartoe moest dat water dienen» Om de grachten van zijn misschien omwalde hoeve te voeden ? Of als rootput voor vlas? Of alleen maar om linnen te bleken?
Om tot onze windmolen terug te komen, kunnen we de vraag stellen of Jan Jacobs in 1544 nog op de molen was. In elk geval had dat jaar een Thomas Peeters, molder, «zijn mes in grammen moede... uyfgetrocken ... ende behaecht (verbeurd) goet aenveert». Het kan natuurlijk ook een muldersknecht geweest zijn.
In 1600 werd de «wintmolen, toebehoert hebbende wij en Cornelis vander Heyden (in 1596, meier), op den cheyns van 4 Rijnsguldens van den wint aen den hertoge van Brabant ...zes kapuinen aan Katarina Roelants wezende heerlijke cijns... «eene oude hinne aen de cuere van Cappelle» ... en een «commer van 1 2 rg. 10 st. aan het klooster van Leliëndaal... bij procuratie verleend door Jouffrouwe Anthonyse Roelants weduwe Jan Rhoo of Roo, van Uytrecht, vernadert ten behoeve van Mathijs van der Heyden en Katarina Zegers. In 1604 hadden laatstgenoemden «bij den wintmolen een bunderschommen oft quaetbosch» gekocht geheten de Weehaghe». Dezen droegen de molen in 1608 over op Pieter Zegers» sone wijlen Jans molder tot Relegem» en Anna Vincx.
Reeds in 1609 ging hij over op Arnoud Vincx en zijn huisvrouw Willemijne Snijters, die hem verkochten aan Jan van Asbroeck, nl. «een en wintmolen metten gronde ende molenberch daer toe behoerende». Jan van Asbroeck liet hem in 1634 over aan zijn zoon Jakob. Bij de lasten komt een rente van 40 gulden aan Jakob van Leeuw. In 1643 kopen van Asbroeck en zijn huisvrouw Anna de Wechter een hofstede met een huis bij de kerk, palende met twee zijden aan de straat.
In 1650 verschijnen Jakob van Asbroeck en Anna de Wechter vóór schepenen en beloven te betalen aan Jan van Asbroeck en Pierijnken Boschmans, wonende op de wintmolen, een lijfre)nte van 60 gulden 's jaars, in vier maal te betalen.
Jakob verschijnt inmiddels ook in een akte van 1651 (G. "2666) in de aankoop van «een hofstede metten huyse daer op staende gem. gen. Ste Huybrecht gelegen ... bij het kerckhof» palende met twee zijden aan de straat ... aan de hofstede gen. den Hert en het curengoed. Jakob moet «aen den wintmolen» een andere hofstede in bezit gehad hebben, die in 1639 voor drie jaar verhuurd werd aan Pieter de Wechter, «om te verhaelen den achterstel van 12 Rg. 10 st.».
Hoe het ook zij, de windmolen blijkt geen zeer winstigevende -zaak geweest te zijn. Rond 1650 laat Katarina Stevens hem in drie openbare zittingen verkopen door meier en sche penen tot verhaal van twee bijzondere renten, één van 18 g.15 st. en een andere van 12 g. 10 st. Deze renten werden afgelegd door de koper, nl. Lanceloot van Asbroeck, waar schijnlijk door middel van een hypotheek van. 1200 gulden met eèn erfelijke rente die hij datzelfde jaar aanging: bij Anna Suzanna Steegh huisvrouw van -eh. de la Roche «op eenen schoonen wintmolen, molenberch» enz. en bepanding van een « schoonen bernpt» van zes dagwand aan het molengoed vast, toebehorende aan «Lanceloet van Asbroeck, rnuylder van sijnen stiele».- Lanceloot moet toen reeds op een molen te Zemst geweest zijn, want in een akte waarbij hem doH Pieter van Schel de molen «opgedragen» wordt, staat hij vermeld als «Lancelot van Asbroeck ende sijne huysvrouw Jenneken Suys mold er tot Semps». Nu, valt er, buiten de oude lasten van «wind » enz., een rente van 50 g. 's jaars te btalen aan Niklaas de Clerq, pastoor te Baasrode. In 1666 liet Lanceloot «molder tot Semps» de molen over ten behoeve van Jan van Asbroeck zijn zoon «oock molder». (G. 2668).
Volgens een verkoopakte uit 1669 waren «bij rnalekanderen vergadert Jaspar van Asbroeck jegenwoordigen molder van Osselt ende Brussegem ter eenre, met Hendrick Vloeberch woonachtig binnen Ruysbroeck, ter andere». De eerste bekende verkocht te hebben aan de tweede «eenen wintmolen nu gestaen ende drayende ... met den berch, hof ende huysinghen» voor de som van 3550 g. Als voorwaarde was gesteld dat de koper «sal moeten behouden den handtboom ende beiJen daer nu jegenwoordich op sijnde». Als getuigen traden op Kornelis van der Veken, koster van Osse], en Willem de Valck.
Daarmee ging het bedrijf uit de handen van de familie van Asbroeck. Deze behoorde blijkbaar tot een oud en verspreid molenaarsgeslacht In 1535 (RK 12626) legateerde Magdalena van Asbroeck « jongedochter wijlen Mr Henriek van Asbroeck» bij testament verleden vóór F. van Asbroeck, sekretaris der stad Brussel, als openbaar notaris, aan het klooster van «onser lieven vrouwen van Sevenborren (St. Genesius-Rode) een rente van 20 rg. op «den moelen van Cuereghem».
In 1593 was een Jakob van Asbroeck « pachter van ons. here des conincx molen tot Dieghem» (RK 302, f° 366). Leden van die familie bekleedden ook allerlei ambten in het bestuur van het dorp en de laathoven. Jan van Asbroeck was schepen in 1632. Hij was ook erflaat voor de heer van Oncle te Ramsdonk. Jakob van Asbroeck, was erflaat in 1635. Te Ramsdonk was er een hof te Asbroeck in 1644. Enkele van Asbroeck's waren koster te Kapelle.
In 1686 was de windmolen «in jaarlijkse renderingen overgedraegen» op 290 gulden, waarop in 1769 een vierde gekort werd voor herstellingen, nl. tot 217 g. I 0 st. De «de fructuatie» van de molen werd alzo gelijk gesteld met 15 b. 2 dw. 14 II 4 roeden land.
Later, in 1727, vinden we Peeter van Roye als mulder op de molen of liever we maken met hem dat jaar op Zaterdag 6 September kennis in de herberg van schepen Jan de Ruysscher, een man die toen 52 jaar oud was. Koster Gabriël van Asbroeck was daar ook binnengekomen, en tussen hem en van Roye was er twist ontstaan over het doen van een mis. Op een gegeven ogenblik had laatstgenoemde zijn tegenstrever met een pint bier zó geslagen, dat deze «deerlijck gequetst was boven zijn kaecke» en het bewustzijn verloor. Daarover werd dan een onderzoek ingesteld, waar als getuigen optraden, buiten de waard, dezes vrouw Klara de Prins, 47 jaar oud, J. B. van Doorslaer, 35 jaar oud, herbergier.
Mulder van Roy moet een rare gast geweest zijn. Op 28.12.1733 «wesende Alderkinderendag was hij 's avonds tussen 7 en 8 uur, weer in de herberg van Jan de Ruysscher komen binnengelopen «met ontknoopten hemde aen den hals». De waardin vroeg hem of hij kwam om ruzie te maken.Nen, zei hij, maar intussen was daar ook Jan Buelens, knecht bij Kornelia de Bruyn, weduwe Alexis van Baelen, binnengekomen, en van Roy trok zijn «kasack ofte juppon» uit en begon Buelens te bewerken met de vuist, zodat ze beiden op de grond rolden. «Wat ben ick nu», riep Buelens. «Een hoerenkint», riep van foy terug. Ze werden tenslotte gescheiden, maar de mulder trok een mes en schreeuwde: «lek geve den duyvel lijf ende ziele... ick ben verdoempt ofte daer en is geenen Godt voor mij oft Jan Buelens, J. 8. van Doorslaer ende Jan de Ruysscher moeten clesen avondt van mijne handt sterven!» Blaffende honden bijten niet, zegt men, en daarbij bleef het dan gelukkig.
Even later, «ontrent den alf ure acht in den avont, ontmoette Hendrik de Ruysscher, 26 jaar oud, zoon van de schepen, van Roy met Kornelis van Thienen, 45 jaar oud, en Jan Lauwers Janssone, pachter, 33 jaar oud, «Daer is desen carelelonder (!?) die mij fleus geslagen heeft». «Cosijn, antwoordde de Ruysscher, mij dunkt dat gij uwe handt heft om mij te slagen». Neen, cosijn, antwoordde van Roy, wij sijn vrienden» ... en ging nu naar de Ruysscher toe hem «kussende». «Is dat eenen Judaskus» vroeg de Ruysscher.. En zo eindigde dan die ruzie. Op 2.2.1750 was Pieter van Roy nog op de molen.
In 1754 verkocht Jonker Hendrik Fransvan Beukaut aan Karel Thomas Caimo, meester der rekwesten in het Huis van J-1. M. en Raad ordinarius in haar Groten Rade, en Maria
Later, te beginnen met welk jaar is ons niet bekend, was Pieter van Hoeymissen op de windmolen. In 1755 bestond zijn gezin uit twee kinderen: een knecht en een meid. Vermoedelijk deed hij betere zaken dan zijn voorgangers, want in 1763 kocht hij met zijn huisvrouw Elisabeth Verdickt, van Pieter de Keyser en Joanna van Thienen, een half bunder land, allodiaal goed, nabij de molen. (0. 2716). Van Hoeymissen moet vóór 1771 overleden zijn, want dat jaar staat de molen op naam van de weduwe voor het betalen van 48 g. 18 st. en 3 oorden aan dorpslasten.
De molen staat vermeld in het Dictionnaire géographique... van Ch. Meerts, 1845, en op de kaart bij Wauters, deel I, 1855. In Augustus 1914 werd hij door brand vernield. Buiten de naam van de Molenstraat en de plaatsnaam Molenberg herinnert thans niets meer aan zijn eeuwenlang bestaan.
C. Theys, "Geschiedenis van Kapelle-op-den-Bos, met toponymische studie door Lindemans J.", Brussel, A. Hessens, 1953, p. 160-164.
M.A. Duwaerts e.a., De molens in Brabant, Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961.
Herman Holemans, Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 2: arrondissement Halle-Vilvoorde (A-L), Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem", 1991.
De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.